Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 augustus 2001 over gewasbeschermingsmiddelen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. In het vervolg op het algemeen overleg van 15 augustus jl. wil mijn fractie het vandaag nog over drie punten hebben. Ik begin met het verzoek van de CDA-fractie aan de staatssecretaris om met het bedrijfsleven te bezien hoe de onverkwikkelijke situatie ten aanzien van de landbouwkundig onmisbare middelen opgelost kan worden. Ik wil graag een reactie van de staatssecretaris daarop hebben.

Het tweede punt betreft het noodplan. Wij hebben daarover een brief ontvangen. Ik kan niet inzien dat de staatssecretaris niet verantwoordelijk is voor de mogelijkheden om noodmaatregelen uit te vaardigen. Zomaar roepen "er is nu nood, dus u mag een maatregel nemen" lijkt mij te simpel gezien het feit dat als het werkelijk nodig is, de desbetreffende middelen niet meer voorhanden zijn. Want de situatie is: als je ze hebt, ben je strafbaar. Ook daarop wil ik graag een reactie ontvangen.

Ten derde heeft mijn fractie gevraagd om het nemen van een overgangsmaatregelen op het moment dat middelen plotseling niet toegestaan zijn. Wij hebben de afgelopen maanden daarvan diverse voorbeelden gezien. Ik wijs op chloorthalonil van de ene op de andere dag en op de 16 bekende middelen. Een paar weken geleden ging het om maneb en chloorpyrifos, waarbij de rechter zei: tot 13 september mag daarvan gebruik worden gemaakt. Hij heeft dus een soort opgebruiktermijn ingesteld. Mijn fractie wil een wettelijk kader en daarom wil ik de Kamer de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mede ten gevolge van specifiek Nederlandse eisen met betrekking tot de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, op korte termijn en tijdens het teeltseizoen, de toelating van middelen kan komen te vervallen, hetgeen de afgelopen maanden herhaaldelijk het geval is geweest;

constaterende dat daarmee het landbouwbedrijfsleven in financiële zin en qua bedrijfsvoering gedupeerd raakt;

van mening dat ongewijzigd beleid illegaal gebruik in de hand werkt, hetgeen bovendien een slechter milieuresultaat tot gevolg zal hebben;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk een overgangsmaatregel in de vorm van een reële termijn voor aflevering en opgebruiken in de Bestrijdingsmiddelenwet op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Geluk, Stellingwerf en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(27858).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. De SGP-fractie is zeer ontevreden over het beleid terzake van de gewasbeschermingsmiddelen. Wij zijn in een zeer onbevredigende situatie terechtgekomen. Ik erken dat deze bewindslieden daar niet alles aan kunnen doen; wij moeten ook kijken naar de ontwikkelaars van nieuwe middelen, de grote industrieën en de economische belangen die daarachter liggen. Waar het de SGP-fractie vooral om gaat, is het nuchtere feit dat de klappen van het tekortschietende beleid moeten worden opgevangen op het individuele bedrijfsniveau door de boeren, de telers en de kwekers. Die hebben het nakijken en zitten met de gebakken peren. Dit emotioneert de SGP-fractie in ieder geval heftig.

Wat is daaraan te doen? Te denken valt aan: een voortvarend harmonisatiebeleid, het college voor de toelating van bestrijdingsmiddelen aanjagen om de goede prioriteiten te stellen in het afwikkelen van de aanwezige dossiers, het oproepen van "de research" om – lettend op de beperkte afzetmarkten voor de daartoe beschikbaar te stellen middelen – in de kleinere teelten te investeren en uiteindelijk alle middelen binnen onze wet- en regelgeving, respecterend de milieudoelstelling en ook respecterend dat het op het individuele bedrijfsniveau wel werkbaar moet blijven, gebruiken om tot tussenoplossingen te komen. Daarom heeft de SGP-fractie met overtuiging de motie van mevrouw Van Ardenne medeondertekend.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter. De fractie van de VVD is van mening, dat er een wettelijke opgebruiktermijn dient te komen en wel om twee redenen. In de eerste plaats moeten de voorgenomen plannen en de oogsten worden zekergesteld. In de tweede plaats moet worden voorkomen dat er gevlucht gaat worden in illegaliteit. Het is zelfs denkbaar dat bij ziekten en plagen van grote betekenis gevlucht wordt in gedogen. Beide vormen zijn pas echt slecht voor het milieu.

Hoe dan ook, nu kunnen wij niet veel verder gaan dan symptoombestrijding, door de verhouding van 75 tegenover 75 zetels in de Kamer. Wij moeten ons ook grote zorgen maken over het voldoende beschikbaar blijven van een aantal middelen. Het is heel wel denkbaar, dat wij straks Belgische of andere buitenlandse frites moeten gaan eten, omdat de teelt in Nederland niet meer mogelijk is. Daar kan ik toch echt niet aan denken.

Bij de behandeling van de nota Zicht op gezonde teelt wil de fractie van de VVD nadrukkelijk streven naar een complete aanpak voor de toekomst, waarbij wij de nadruk leggen op het in zicht blijven van gezonde teelten, een eerlijke en Europese harmonisatie en een goed toelatingsbeleid voor nieuwe middelen, die milieuvriendelijker, met de nadruk op de laatste lettergreep, zijn, zodat de oude milieuonvriendelijke middelen er snel uit kunnen.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Voorzitter. Het bestrijdingsmiddelenbeleid krijgt steeds meer het karakter van een Russische roulette. Agrariërs beginnen aan een teelt, maar verkeren op dat moment volstrekt in het ongewisse omtrent de mogelijkheden om de teelt aan het einde van het seizoen succesvol af te sluiten. De situatie is extra frustrerend omdat het verbieden van een aantal bestrijdingsmiddelen geen incident is gebleken. Het wetsvoorstel van vorig jaar blijkt verspilde moeite te zijn geweest. In de loop van de zomer vallen de middelen met bosjes buiten de boot en het eind van dat proces is nog niet in zicht. Voor dat laatste zou iets te zeggen zijn, als er tijdig middelen op de markt zouden zijn toegelaten. Dat is echter een levensgroot probleem, evenals het probleem dat de Nederlandse en Europese beleidsterreinen steeds verder uit elkaar blijken te gaan lopen. Beide terreinen moeten hoe dan ook meer op elkaar worden afgestemd. Wij zullen er bij de behandeling van de nota Zicht op gezonde teelt op terugkomen, omdat die situatie tot een onmogelijke concurrentiepositie voor de Nederlandse sectoren leidt. Op dit moment kunnen wij niet veel meer doen dan de motie van collega Van Ardenne, die een opgebruiktermijn beoogt te bewerkstelligen, te ondersteunen.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. De heer Van der Vlies zegt dat hij zeer ontevreden is over het beleid en ik ben blij dat hij er ogenblikkelijk aan toevoegt dat het niet alleen aan het kabinet ligt. Wij spreken over beleid dat begin jaren negentig op gang is gebracht en over middelen, waarvan in 1993 al is afgesproken dat ze eigenlijk niet meer aan de milieuvereisten voldeden. Gelet op de landbouwkundige onmisbaarheid – ik weet trouwens niet eens of toen die term al werd gebruikt, maar daar ging het toch over – is toen besloten om de middelen onder een verlicht toelatingsregime te brengen, waardoor ze in 2000 opnieuw beoordeeld zouden worden. Dat is de eerste overgangsmaatregel voor deze middelen geweest. Met elkaar hebben wij vervolgens geconstateerd dat het bedrijfsleven in al die jaren nog steeds geen alternatieven voor een aantal van deze middelen heeft ontwikkeld. Daarna zijn wij in goed overleg, maar zeer verdeeld, tot een tweede overgangsmaatregel gekomen, die geldt voor middelen die volgens een afspraak landbouwkundig onmisbaar zijn. Wij hebben een zeer zorgvuldig debat gevoerd, met name over het afwegen van de landbouwkundige onmisbaarheid en de Nederlandse milieueisen. Wij zijn daarin tot een zeer zorgvuldige procedure gekomen, namelijk dat de toelatingshouders – en eventueel derden – voor 1 juli aanvragen moesten indienen voor de middelen waarover nu gesproken wordt. Op dat moment worden de dossiers beoordeeld door het CTB.

Als op dat moment – zes weken daarna – blijkt dat de dossiergegevens niet compleet zijn, houdt het gewoon op. Het ligt dan niet aan de regering, het ligt eenvoudigweg aan het bedrijfsleven dat ten eerste geen alternatieven zijn ontwikkeld en ten tweede de dossiervereisten niet compleet waren. Ik wil dat voor de goede orde toch nog een keer zeggen. Men kan daarover ontevreden zijn, en ik betreur het met de Kamer dat de agrariër op het individuele niveau hiermee worstelt. Ik begrijp dat het een zeer reëel probleem is, maar ook op dit punt moet de vinger daar worden gelegd waar hij hoort. Ik ben blij dat de heer Van der Vlies mij daarvoor de gelegenheid gaf.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven vroeg of ik wat heb gedaan met het verzoek – gedaan door de CDA-fractie tijdens het AO – om met de betrokkenen om de tafel te zitten. Ik ben daar toen niet zo uitgebreid op in gegaan, maar ik vind het een zeer waardevolle suggestie en inmiddels is uitgezet een afspraak te maken met alle betrokken – het CTB, het landbouwbedrijfsleven, maar zeker ook de fabrikanten van de middelen en de betrokken ministeries – om met elkaar te bespreken wat er aan de hand is, waar de irritaties en de misverstanden vandaan komen en te bespreken hoe die zo mogelijk gezamenlijk kunnen worden opgelost.

Mevrouw Van Ardenne vroeg naar het noodplan, maar dat zit ingewikkelder in elkaar dan zij het deed voorkomen. Ik zie wel in dat je in tijden van nood met een noodplan moet komen, maar daarin ben ik – evenals mevrouw Van Ardenne overigens – gebonden aan artikel 16a van de Bestrijdingsmiddelenwet. Dat artikel kan alleen in werking worden gesteld als het gaat om een onvoorzienbare bedreiging van teelten die op geen andere wijze te bestrijden is. Hoe wij het ook wenden of keren, daar hebben wij het in dit geval niet over. Het is geen onvoorzienbare bedreiging. Immers, al vanaf 1993 zijn deze middelen aan de orde en in opspraak. Daar is dus geen sprake van en dat kan dus niet. Ik blijf derhalve bij wat ik daarover in de brief heb geschreven.

Rest de motie van mevrouw Van Ardenne over de overgangsmaatregel, dan wel de wettelijke opgebruiktermijn. Op zich heb ik hier zeer veel sympathie voor. Eerder hebben wij al met elkaar besproken dat het veel praktischer zou zijn als wij met elkaar afspraken zouden kunnen maken over goede overgangsmaatregelen en opgebruiktermijnen. Overigens voor de goede orde: dat is een bevoegdheid van het CTB. Ik wijs er daarnaast op dat de Europese richtlijn op dit punt heel duidelijk is. Daarin staat dat alleen een opgebruiktermijn dan wel een overgangsmaatregel mogelijk is als er sprake is van intrekking van een middel. Het artikel kan dus niet werken als het gaat om beëindiging van de toelating. Dat artikel uit de Europese richtlijn is vertaald in onze Bestrijdigingsmiddelenwet. Dat betekent dat verruiming van de criteria daarin – op zich kan dat en dat zeg ik ook toe; het CTB heeft ook uitdrukkelijk gevraagd om nog eens goed te bezien of uit de vertaling van de richtlijn in de wet niet nog wat winst is te halen – alleen kan slaan op middelen die, tussentijds, worden ingetrokken en niet op middelen waarvan de toelating wordt beëindigd. Per saldo zal het dan niet gaan om de middelen waarover wij nu spreken.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Hier komt het op aan. De EG-richtlijn 91414, die over veel zaken gaat, heb ik zorgvuldig bestudeerd. In slechts één artikel 4.6, derde alinea, wordt gesproken over een lidstaat die een toelating intrekt. Er staat echter niet, zoals de staatssecretaris zei: alleen. Er is dus een mogelijkheid dat een toelating wordt ingetrokken. Dit sluit niet uit dat, wanneer een stof of een middel van het ene op het andere moment verboden wordt, niet op dezelfde wijze een overgangsmaatregel kan worden getroffen. Ik lees in de richtlijn dat die mogelijkheden worden opengelaten en ik verzoek de staatssecretaris, die mogelijkheden te gebruiken.

Staatssecretaris Faber:

Je kunt politiek lezen wat je wilt. Als ik in de schoenen van mevrouw Van Ardenne stond, zou ik dat ook zo doen. Ik wijs er echter op dat dit punt juridisch al uit-en-ter-na uitgevochten is. Ik zeg toe dat ik wil bezien in hoeverre wat in de richtlijn staat – voorzover dat geen vertaling heeft gekregen in de Bestrijdingsmiddelenwet met betrekking tot de termijnen – soelaas kan bieden. Ik wil echter geen valse verwachtingen wekken. Daarom wijs ik erop dat dit, gezien de middelen waarover wij nu beschikken, hoogstwaarschijnlijk geen oplossing zal bieden. Er kan wellicht alleen een verruiming plaatsvinden bij middelen die worden ingetrokken. Dit neemt echter niet weg dat ik graag bereid ben om te bezien of Nederland op dit punt in de Bestrijdingsmiddelenwet roomser dan de paus is geweest.

Dit betekent dat ik meen dat wat nu in de motie verwoord staat niet mogelijk is. Wel ben ik bereid om in de geest van deze motie te bezien hoe in de praktijk met de regels coulanter kan worden omgegaan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Deze toezegging waardeer ik, maar kan de conclusie die de staatssecretaris naar aanleiding van haar excursie meent te moeten trekken ons nog bereiken voor het moment waarop over de motie-Van Ardenne-van der Hoeven c.s. wordt gestemd? Het gaat om relevante informatie die mogelijk mensen die nu nog aarzelen over de streep kan trekken.

Staatssecretaris Faber:

Ik weet niet wanneer gestemd wordt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik meen dat voorzien is in aanstaande donderdag of een later tijdstip dat afhankelijk is van de informatie die wordt verstrekt.

Staatssecretaris Faber:

Deze termijn is te kort.

De voorzitter:

Per definitie is niets voorzien, voordat de voorzitter een voorstel heeft gedaan en dat is nog niet gebeurd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Op de groene agenda is voorzien in een tijdstip voor stemmingen op donderdagmiddag om 13.00 uur.

De voorzitter:

Dat betreft tot nu toe de Wet dualisering gemeentebestuur.

De heer Feenstra (PvdA):

De staatssecretaris zegt een juridische exercitie toe, maar ze wil geen valse verwachtingen wekken. Voor alle duidelijkheid: de toelatingen waarvoor de fabrikanten geen of onvolledige aanvragen hebben ingediend, kunnen dus op basis van een dergelijke juridische exercitie niet overeind blijven omdat zij de toetsing niet hebben gehaald. De aanvragen zijn namelijk niet ingediend. Moet ik de opmerkingen van de staatssecretaris zo begrijpen?

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Wat de motie van mevrouw Van Ardenne betreft, wil ik geen valse verwachtingen wekken over de middelen in de totaliteit van de systematiek. Wat de middelen in concreto betreft, is het nu even afgelopen. Daarover hebben wij heel uitgebreid met elkaar gecommuniceerd.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Voorzitter. Vindt de staatssecretaris het niet merkwaardig dat er bij het vervallen van middelen sprake is van een andere situatie dan bij het beëindigen van middelen? Zou er niet een regime moeten gelden voor de opgebruiktermijn? Dat lijkt mij heel logisch. Zou de richtlijn niet op dat punt moeten worden aangepast?

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Die richtlijn is in 1991 aangenomen, dus u kunt nagaan hoe lang de discussie daarover van te voren heeft plaatsgevonden. Het zou in theorie kunnen, maar ik vind dat het op dit moment een academische discussie is. Gesteld dat wij besluiten dat de richtlijn wordt aangepast, dan duurt het nog enige tijd voordat dat is gebeurd. Op dit moment hebben wij er dan ook heel weinig aan. Als wij onze wet aanpassen aan de hand van de richtlijn, dan moet die natuurlijk kloppen. Daarna kunnen wij wellicht nog stappen ondernemen in het kader van de Europese discussie over de harmonisatie en over de richtlijn, maar ook dat biedt op dit moment geen soelaas. Het blijft evenwel een interessante discussie.

De heer Van der Vlies vraagt wanneer er wat meer duidelijkheid kan zijn. Ik meen dat dit niet eerder dan medio volgende week aan de orde is.

De voorzitter:

Wenst de minister van VROM nog iets te zeggen?

Minister Pronk:

Voorzitter. Ik heb afgevinkt wat er zoal aan de orde is gesteld door de geachte afgevaardigden. Alles is beantwoord door de staatssecretaris. Ook het verloop van de discussie tijdens haar beantwoording geeft mij geen enkele aanleiding om nog te interveniëren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, ook gezien de termijn die de staatssecretaris heeft genoemd voor haar nadere bericht, om niet aanstaande donderdag, maar donderdag over een week over de motie te stemmen. Op die dag stemmen wij ook over de moties die naar verwachting worden ingediend bij de algemene politieke beschouwingen.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering alleen om mee te delen dat mevrouw Van Nieuwenhoven en ik er vanwege de aanslagen in de Verenigde Staten van Amerika behoefte aan hebben om even met de in de Kamer aanwezige minister, minister Pronk, van gedachten te wisselen. Daarna zal ik u informeren over de verdere gang van zaken vandaag.

De vergadering wordt van 16.19 uur tot 16.25 uur geschorst.

De voorzitter:

Mevrouw Van Nieuwenhoven en ik hebben besloten om de vergadering voor vanmiddag verder te schorsen. Dat wil zeggen dat het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer van de agenda van vandaag, en naar het zich laat aanzien van deze week, is afgevoerd, al is dat laatste nog niet helemaal zeker. Om 18.00 uur zullen wij u nadere informatie kunnen geven over de verdere gang van zaken in de Kamer vandaag. Dit is uiteraard afhankelijk van de verdere ontwikkelingen die iedereen op dit moment volgt.

De vergadering wordt van 16.33 uur tot 18.00 uur geschorst.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De voorzitter:

Geachte medeleden. Enkele uren geleden bereikten ons de eerste berichten over de verschrikkelijke rampen die New York en andere plaatsen in Amerika hebben getroffen. Intussen weten wij dat waarschijnlijk vele duizenden mensen het slachtoffer zijn geworden. Wij wensen de verantwoordelijke politici en bestuurders de kracht toe om met deze ongekend gecompliceerde crisis om te gaan en de maatregelen te nemen die nodig zijn. Wat ook de achtergrond is van deze rampen, namens de Kamer geef ik uiting aan ons intens medegevoel met alle getroffenen.

Ik heb contact gehad met de minister-president en in overleg met hem hebben wij besloten dat hij morgen om 13.00 uur namens de regering in de Tweede Kamer een verklaring aflegt. De minister van Binnenlandse Zaken is vanavond in de ministerraad. U begrijpt dat de avondvergadering om die reden is afgelast.

Sluiting 18.02 uur

Naar boven