Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met het oog op het herstel van vormfouten bij vorderingen tot verlenging van de terbeschikkingstelling of van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (27258).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! De wijziging die wij vandaag bespreken, is een kleine en dient ertoe om te voorkomen dat jonge TBS'ers door procedurefouten vrijkomen.

Minister Korthals:

U zegt jonge TBS'ers. Het moet zijn TBS'ers.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Pardon.

Als gevolg van de wetswijziging zal termijnoverschrijding voor indiening van een vordering tot verlenging van TBS geen fatale gevolgen meer hebben. Aanleiding voor de wetswijziging was een incident in 1998, toen een TBS'er ongewenst op vrije voeten dreigde te komen. Dit is overigens met een sisser afgelopen. Ondanks de vormfout werd de officier van justitie ontvankelijk verklaard vanwege bijzondere omstandigheden.

Vooropgesteld, ook wij vinden – dat kunt u in de schriftelijke inbreng terugvinden – dat de samenleving zoveel mogelijk beschermd moet worden. Vrijkomen door vormfouten vinden wij onwenselijk. Toch vinden wij tot nu toe in de schriftelijke inbreng de vraag nog onvoldoende beantwoord of de bestaande voorzieningen voldoende soelaas bieden, zoals de Nederlandse orde van advocaten stelt. In de jurisprudentie is namelijk vastgelegd dat bescherming van de rechtsorde zich ook uitstrekt tot bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld: is de betrokkene uitbehandeld en is de kans op recidive aanwezig? In die gevallen wordt de officier van justitie ontvankelijk verklaard, hoewel hij niet heeft verlengd.

Vrijkomen van TBS'ers door vormfouten komt bij mijn weten niet voor. Ik hoor dat graag van de minister, want ik ben er namelijk tot dusver van overtuigd, ook op basis van de stukken, dat wij het hebben over een theoretisch probleem. Volgens de minister is het wetsvoorstel een codificatie van de jurisprudentie. Ik ben het met hem eens dat het goed is om bij wet vast te leggen wat zich in de jurisprudentie heeft uitgekristalliseerd.

Op een punt wijkt het wetsvoorstel af. Artikel 5 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt onder andere dat vrijheidsontneming slechts mag overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure en dat het moet gaan om rechtmatige detentie. Dit stelt grenzen aan de termijnen die voor verlenging mogen worden gehanteerd, zeker als de vordering tot verlenging ook mag worden gedaan nadat de TBS door tijdsverloop is beëindigd. In de jurisprudentie, met name in de zaken Winterterp en Erkalo, wordt hierom de term van de redelijke termijn gehanteerd. De Raad van State heeft erop aangedrongen dat deze term wordt opgenomen in de wet. De minister gaat er niet mee akkoord om ons niet overtuigende en ook niet werkelijk uitgelegde redenen.

Opname van de redelijke termijn dient om strijd met artikel 5 van het EVRM te voorkomen en om toch enige rechtszekerheid aan de TBS'er te kunnen geven. In de stukken zegt de minister dat er geen sprake is van een oneindige termijn, maar hij wenst tegelijkertijd geen grens aan te brengen. Laten wij wel wezen: het aanbrengen van de grens van een redelijke termijn betekent natuurlijk nog een flexibele termijn, dus geen harde termijn. Die geeft voldoende mogelijkheden voor uitzonderingen en voor een rechterlijk oordeel. Wij vinden de redenering van de minister in dezen niet logisch en ook niet wenselijk. Daarom heb ik een amendement ingediend, dat overigens op dit moment in correctie is, omdat er een fout stond in de eerste zin. Het gaat om artikel 509o.

De voorzitter:

De herdruk is al rondgedeeld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Met dit amendement hebben wij de redelijke termijn toegevoegd aan het wetsvoorstel. Wij brengen daarmee het wetsvoorstel in lijn met de jurisprudentie en naar ons idee met artikel 5 van het EVRM. Dat lijkt ons alleszins redelijk zonder dat daarbij risico's worden genomen wat de bescherming van de samenleving betreft, want dat zouden wij natuurlijk ook niet wenselijk vinden.

De heer Niederer (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie is met de regering van oordeel, dat moet worden voorkomen dat vanwege procedurefouten terbeschikkinggestelden te vroeg vrijkomen, waardoor de veiligheid van de samenleving ernstig in gevaar kan komen. Na afweging van de belangen van de TBS'er tegen die van de maatschappij behoren in voorkomende gevallen de belangen van de samenleving te prevaleren. Met dit wetsvoorstel wordt de rechtspositie van de betrokkenen niet aangetast. Sterker: een niet-verdiend voordeeltje wordt ze terecht onthouden, door ze niet vanwege een op zichzelf onbeduidende vormfout voortijdig in vrijheid te stellen. Dit klemt temeer, nu in de memorie van toelichting gewag wordt gemaakt van een onderzoek naar alle TBS-dossiers, waarin de risico's zich met name voordoen bij die terbeschikkinggestelden die zich aan de behandeling hebben onttrokken. TBS'ers die nog niet zijn uitbehandeld, voor wie de kans op recidive dus nog steeds groot is, zijn dus een onaanvaardbaar risico voor de samenleving. Hier is voortgezette detentie geboden, ook wanneer sprake is van een vormfout.

Bij dit alles merk ik ten slotte wel op dat het OM natuurlijk wel alert moet blijven op fatale termijnen en dergelijke. Uitgangspunt moet zijn en blijven dat procedurefouten zoveel mogelijk worden voorkomen. Kan de minister aangeven, hoe het College van procureurs-generaal de officieren van justitie op het punt van het alert zijn en blijven op de termijnen instrueert?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter! Er is de laatste jaren een soort omslag te onderkennen waar het gaat om de gevolgen van vormfouten uit het Wetboek van Strafvordering. Je zou kunnen zeggen dat vormfouten een minder absoluut karakter hebben gekregen. Indien een vormvoorschrift of een termijn wordt overschreden, wordt daaraan niet langer een automatisch gevolg verbonden, zoals bijvoorbeeld een invrijheidsstelling. Er wordt beter gekeken, welk belang er eigenlijk achter het vormvoorschrift zit. Na de wetswijziging van enige jaren terug is de rode lijn in het Wetboek van Strafvordering op dit moment eigenlijk deze: wordt een vormvoorschrift geschonden of een termijn overschreden, dan volgt een belangenafweging, waarbij het belang van de verdachte bij respectering van de voorschriften en termijnen wordt afgewogen tegen het belang van de samenleving bij een mogelijk herstel van het vormverzuim en het concrete belang dat daar weer achter zit: ongehinderde voortzetting van het strafproces dan wel voortzetting van de detentie of de hechtenis en de daaraan verbonden bescherming van de samenleving.

Het onderhavige wetsvoorstel volgt deze lijn. Aanleiding is dat het af en toe voorkomt dat een verzoek tot verlenging van de TBS niet tijdig wordt ingediend. De stukken noemen ook na 1998 nog zaken die toen hebben gespeeld. Strikt genomen laat de wet in zo'n geval geen andere mogelijkheid dan invrijheidsstelling van de TBS'er, al moeten wij ons realiseren dat de rechtsspraak desondanks op dit moment al de nodige ruimte laat om dit verzuim alsnog te herstellen. Daar wordt ook gebruik van gemaakt. Gelet op het feit dat de voorgangers van de fractie die ik op dit moment vertegenwoordig de bovengenoemde omslag in het Wetboek van Strafvordering steeds hebben ondersteund, mag het geen verbazing wekken dat wij ons in beginsel ook kunnen vinden in de voorgestelde wetswijziging. Het kan niet zo zijn dat het enkele feit van overschrijding van de termijnen een mogelijk zo ernstig gevolg heeft. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat het belang van de rechtsorde, waar het de bescherming van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen betreft, zwaarder moet wegen dan het belang van betrokkenen bij niet-ontvankelijkverklaring van het OM.

Nu zal dat in de praktijk niet vaak voorkomen. Als het zich al voordoet, zal linksom of rechtsom een oplossing worden gevonden. Dat neemt niet weg dat mijn fractie met de regering van mening is, dat het principe van de afweging van belangen van verdachten enerzijds en samenleving anderzijds in dit geval vastlegging in de wet zelf verdient, zodat de praktijk niet hoeft te zoeken naar achterdeurtjes, om het maar onvriendelijk te zeggen. Tegelijk zou ik in lijn met onze inbreng in de schriftelijke voorbereiding willen benadrukken dat termijnen er niet voor niets zijn. Verdachten, gedetineerden en ook TBS'ers hebben rechten, en dergelijke vormvoorschriften en termijnen dienen er in de grond toe dat rekening wordt gehouden met die rechten. In de termen van het onderhavige wetsvoorstel: de TBS'er heeft er recht op, in principe binnen de termijn die het wetboek stelt te weten of hem een vordering tot verlenging van de TBS wacht. Voorstellen als deze mogen er wat mij betreft niet toe leiden dat bij het OM een tendens zou ontstaan termijnen te veronachtzamen of zelfs slordig te worden, omdat er toch is voorzien in de mogelijkheid tot herstel van het verzuim. Ik ben blij dat de zaak van 1998 er in de allereerste plaats toe heeft geleid dat er in de praktijk van alles is gedaan om herhaling in de toekomst te voorkomen. Het is wel jammer te vernemen dat zich nog twee keer een verzuim heeft voorgedaan. Verder is er op automatiseringsgebied nog wel wat te winnen als het gaat om het bewaken van de termijnen. Nogal wat controles moeten nog steeds handmatig plaatsvinden. Wordt daar in de nabije toekomst nog aan gewerkt, of gebeurt dat reeds?

Diverse fracties, waaronder de onze, hebben in de voorbereiding stilgestaan bij de termijn, waarbinnen een vordering tot voorlopige voortzetting van de terbeschikkingstelling moet worden ingediend. In het wetsvoorstel wordt die termijn niet gesteld, maar er kunnen zich vreemde situaties voordoen als daar geen enkele limiet aan is gesteld. In de voorbereiding heb ik het voorbeeld genoemd dat de TBS'er al op vrije voeten is, in de samenleving de nodige onrust te weeg brengt, niet door het plegen van een nieuw delict – dan kan hij weer worden vastgezet – maar louter door zijn aanwezigheid, en dat het OM eerst in die maatschappelijke onrust aanleiding ziet de verlenging alsnog te vorderen. Vindt de minister dat dit moet kunnen, of is dat in zijn ogen een oneigenlijk gebruik van de mogelijkheid tot verzuimherstel?

Een en ander brengt onze fractie er vooralsnog toe sympathiek te staan ten opzichte van het amendement van mevrouw Halsema. Ik had erbij staan: " _, mits zij bereid is om in artikel I, lid 1 artikel 509c te vervangen door artikel 509o", maar dat is inmiddels gebeurd. Ik krijg nog wel graag een reactie van de minister.

Dan het alternatief van de BOPZ. Het komt mij voor dat de toetsing van de vraag of een TBS'er na vrijlating al dan niet in aanmerking zou dienen te komen voor opname in het kader van de BOPZ meer dan nu een gewoonte zou moeten zijn. De minister heeft daar in de beantwoording op gereageerd, maar hij noemt dat een theoretische mogelijkheid. Ik waag dat te betwijfelen. Wil de minister nader reageren op dit punt?

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! De huidige wet regelt administratief heel precies wanneer de officier van justitie een vordering tot verlenging van de TBS moet indienen. Dit mag niet eerder gebeuren dan twee maanden vóór de afloop van de TBS, maar ook niet later dan één maand vóór die afloop. Het OM heeft dus eigenlijk een maand de tijd. In de praktijk geeft dit problemen. Het komt niet al te veel voor, maar de problemen zijn van dien aard dat de regering voorstelt daar verandering in aan te brengen. Het staat voor mijn fractie voorop dat moet worden voorkomen dat een overschrijding van de termijn eventueel tot gevolg heeft dat iemand die een gevaar voor de samenleving is op vrije voeten komt. Voordat de vraag terzake echter kan worden beantwoord, moet ik even stilstaan bij waarom die termijnen op deze manier in de wet zijn geregeld.

In beginsel moeten de termijnen uit de wet gewoon door het OM worden toegepast. Pas als echt blijkt dat de regels te strak zijn, dan kun je aanpassing overwegen. De achtergrond van de regels is dat iemand die een TBS-maatregel opgelegd heeft gekregen niet te vroeg voor het eind van die termijn opeens met een vordering tot verlenging wordt geconfronteerd. Het kan zijn dat de behandeling aanslaat en dat een verlenging aan het eind van de TBS-termijn niet nodig is. Als het OM uit veiligheidsoverwegingen een paar maanden daarvóór een verlenging heeft gevorderd, dan is dat in strijd met de bedoeling van de TBS. Dat zou niet moeten kunnen. Een vordering tot TBS-verlenging moet echter ook niet te laat worden ingediend, want dan weet de TBS'er niet waar hij aan toe is. Hij heeft er recht op te weten hoe de overheid ten aanzien van een verlenging staat. Die termijnen zijn er dus niet voor niets.

De fractie van D66 heeft gevraagd, evenals andere fracties, of er na 1998 nog fouten zijn gemaakt op dit punt. Dan blijkt toch dat er in twee gevallen nog fouten zijn gemaakt. Hoe is dat mogelijk? Het departement heeft een eigen afdeling individuele TBS-zaken, de afdeling ITZ. Kan de regering ons vertellen of die afdeling goed functioneert? Dit soort fouten zou er in de controle moeten zijn uitgezeefd. Overigens, het gaat maar om een enkel geval, maar toch, het is belangrijk. Het doet zich met name voor als een TBS'er ongeoorloofd afwezig is geweest omdat er dan een schorsing van de TBS-termijn heeft plaatsgevonden. Dan ontstaat het risico op foute berekeningen.

Kortom, mijn fractie vindt het op zichzelf goed dat de oplossing die de praktijk gevonden heeft, namelijk een belangenafweging, in de wettekst wordt opgenomen. Het is als het ware een soort codificatie van wat al tot stand is gebracht. Ook vinden wij het belangrijk dat er nu een spoedprocedure is afgesproken. Naast het herstel van de fout, kan men voortaan ook naar de rechter-commissaris gaan om met spoed de zaak voor te leggen.

In het wetsvoorstel is overigens geen termijn genoemd. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij daarover al vragen gesteld. Mevrouw Halsema heeft op dit punt de Raad van State gevolgd en een amendement ingediend. Ik moet zeggen dat de daarin opgenomen formulering "redelijke termijn" meer richtinggevend is dan het voorstel van de regering. Ook al is die formulering rekbaar, het is toch meer dan het zomaar overlaten aan het samenspel der krachten. Dus ook de fractie van D66 staat sympathiek tegenover dat amendement.

De heer Buijs (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Enerzijds praten wij vandaag over deze wetswijziging inzake vormfouten, anderzijds moet toch aandacht besteed worden aan de werkwijze van het openbaar ministerie. Naar onze mening moet die werkwijze zodanig worden bijgesteld, dat een beroep op deze wet slechts sporadisch noodzakelijk behoeft te zijn. Wij weten dat in onze maatschappij het onderwerp TBS emotioneel nogal zwaar beladen is. Ontsnappingen van TBS-delinquenten alsmede vormfouten maken al heel snel heftige emoties los. Het is dan ook een taak van de overheid om zeer zorgvuldig om te gaan met deze problematiek. Het onderwerp waarover wij vandaag praten, is breder dan uitsluitend de nu voorliggende wetswijziging. Wij hebben al eerder in een overleg met de minister geconstateerd, dat de capaciteit van de TBS-plaatsen onvoldoende was, dat er onnodig lange wachtlijsten waren, dat de zorg in TBS-klinieken onder de maat was en dat doorstroming naar een algemeen psychiatrisch ziekenhuis problemen opleverde vanwege genoemde capaciteitsproblemen. Ik zal op die onderwerpen nu niet in detail ingaan, maar mijn vraag aan de minister is wel of hij hierbij geen raakvlakken ziet met het thans voorliggende wetsvoorstel, althans met de reden waarom er vormfouten in het verleden gemaakt zijn. Voor onze fractie is nog niet duidelijk of deze algemene problematiek ook een relatie heeft met het ontstaan van vormfouten. Indien bijvoorbeeld een TBS-veroordeelde moet wachten in de penitentiaire instelling op opname in een TBS-kliniek, wordt de wachttijd dan wel of niet meegeteld bij de duur van de TBS-opname? Is dat dan afhankelijk van de vraag of de TBS-behandeling al of niet is ingezet op ambulante basis?

Indien besloten wordt dat TBS-behandeling moet worden voortgezet in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis krachtens de Wet BOPZ, maar er daar geen plaats blijkt te zijn, wordt in de praktijk dan het verblijf in een TBS-instelling op deze gronden wel eens verlengd? Hoe zwaar weegt het oordeel van de behandelend psychiater bij de beoordeling of TBS al dan niet moet worden verlengd? Ofwel zijn er getallen bekend waarbij het OM is afgeweken van het oordeel van de behandelend psychiater?

Deze vraag stel ik om aan te geven dat de problematiek rondom TBS-cliënten niet verengd moet worden tot deze nu voorliggende wetswijziging, met het idee van: als wij dat allemaal maar goedkeuren, dan zijn alle problemen opgelost. Het gaat ons ook om de signalering in het kader van de verlenging van de TBS. Daarom kom ik terug op een vraag die niet of onvoldoende is beantwoord door de minister in de nota naar aanleiding van het verslag. Waarom heeft hij toch niet de suggestie van de NVVR overgenomen om per arrondissement een halfjaarlijks overzicht te geven van aflopende terbeschikkingstellingen? Dat zou op het OM tot een extra check kunnen leiden. Wij begrijpen niet waarom de minister van deze mogelijkheid geen gebruik wil maken.

Wat voegt het eerste lid van artikel 509oa toe? Worden daarmee meer mogelijkheden geboden of is dit alleen een codificatie van de jurisprudentie? Als dit laatste het geval is, mag niet de indruk worden gewekt dat dit wetsvoorstel een aanscherping van het beleid ter voorkoming van vormfouten is. Wij nemen dan kennis van het feit dat het wetsvoorstel bedoeld is als codificatie.

Geeft het OM door het vorderen van verlenging van TBS niet reeds aan dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen gevaar loopt bij vrijlating van de verdachte? Er is kennelijk een gevaar voor de samenleving dat zo ernstig is dat het OM daadwerkelijk verlenging van TBS vordert. Het is dan onverantwoord om een ter beschikking gestelde vervolgens toch vrij te laten omdat de vordering te laat is ingediend.

Mijn fractie is van mening dat het beter is om uit te gaan van de hoofdregel dat het OM in beginsel ontvankelijk is bij een termijnoverschrijding, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen waaruit niet-ontvankelijkheid moet volgen. Wij willen het dus in feite omdraaien. De reactie van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat de ter beschikkinggestelde dan moet aantonen welke die bijzondere omstandigheden zijn, is voor ons geen reden om ons standpunt dienaangaande te wijzigen.

Als blijkt dat de belangrijkste risico's voor termijnoverschrijding zich voordoen indien de ter beschikkinggestelden zich tijdens het verblijf in de TBS-inrichting aan de tenuitvoerlegging van de maatregelen hebben onttrokken, vinden wij dit bepaald ongewenst. Op die manier kan een veroordeelde voordeel hebben bij het zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de maatregel. Moet derhalve niet een herstel van een vormverzuim altijd mogelijk zijn wanneer de oorzaak van termijnoverschrijding is terug te voeren op het zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de maatregel door de ter beschikking gestelde?

Ik ben geen deskundige op het terrein van de wetstechniek. Mij is ingefluisterd dat het woord "niettemin" zou kunnen verwijzen naar een hoofdregel in de wet, in casu artikel 509o, maar die hoofdregel kent de wet niet. Het is de jurisprudentie die op het overschrijden van de in artikel 509oa opgenomen termijn de sanctie van niet-ontvankelijkheid heeft gesteld. Graag een toelichting op het gebruik van het woord "niettemin".

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U weerspreekt een suggestie die door niemand is gedaan, namelijk dat met dit wetsvoorstel alle TBS-problemen worden opgelost. U neemt er vervolgens kennis van dat het wetsvoorstel bedoeld is codificatie van de jurisprudentie. Vindt u deze codificatie wel of niet wenselijk?

De heer Buijs (CDA):

Wij vinden die codificatie zeker wenselijk. Ik heb alleen willen aangeven dat de opsteller van het eerste artikel wel erg voorzichtig te werk is gegaan. Wat ons betreft, had het wat stringenter gemogen.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Voorzitter! Het aan de orde zijnde wetsvoorstel heeft tot doel om vormfouten te herstellen bij de aanvraag om een terbeschikkingstelling van volwassenen of een PIJ-maatregel voor jongeren te verlengen. De mogelijkheid om in Nederland gedetineerden ter beschikking te stellen van de regering wanneer de oorzaak of de omstandigheden bij het plegen van delicten daar aanleiding toe geven, is een groot goed. Deze maatregel biedt de samenleving extra veiligheid. Daarnaast krijgen betrokkenen de mogelijkheid om behandeld te worden. In die situaties waarin delictgevaarlijke gedetineerden door vormfouten zouden moeten worden vrijgelaten, ontstaat het risico dat het gevoel van veiligheid en het vertrouwen in de rechtsorde van burgers wordt aangetast. Vanuit die invalshoek ondersteunt de fractie van de PvdA dan ook het voorliggend voorstel.

De minister benadrukt in de onderhavige teksten dat de reguliere termijnen in acht genomen moeten worden. Alleen in bijzondere omstandigheden kan gebruik gemaakt worden van de noodprocedure die dit wetsontwerp beoogt. Daarnaast biedt het wetsvoorstel een spoedprocedure via de rechter-commissaris om de vormfouten op korte termijn te herstellen. De PvdA ondersteunt deze gedragslijn. De werkwijze van de TBS-inrichting is aangepast om waarborgen te realiseren dat onvolkomenheden zoveel mogelijk worden voorkomen. Onduidelijk is echter in welke mate het openbaar ministerie een kwalitatieve investering heeft verricht om vormfouten bij de aanvraag van verlenging van TBS of PIJ-maatregel te voorkomen. Ik vraag de minister of hij de Kamer jaarlijks kan informeren of en, zo ja, hoe vaak gebruik is gemaakt van de noodprocedure en wat het oordeel is van de rechter, bijvoorbeeld of er sprake is van bijzondere omstandigheden om de vormfout te accepte ren. Kan de minister toelichten of en, zo ja, welke maatregel het openbaar ministerie neemt om in de toekomst te waarborgen dat er geen vormfouten bij de aanvraag van TBS-verlenging of PIJ-maatregelen zullen voorkomen?

Het onderhavige wetsvoorstel codificeert de jurisprudentie die in de laatste jaren is ontwikkeld, waarbij een afweging gemaakt kan worden tussen het individuele belang en de rechtspositie van de TBS'er of de jongens met PIJ-maatregel en het maatschappelijke belang bij het realiseren van veiligheid. Het biedt rechtszekerheid. Daarom verleent de fractie van de PvdA steun aan dit wetsvoorstel.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ook ik ben verheugd dat wij vandaag kunnen spreken over een voorstel om in de wet een mogelijkheid op te nemen om een door de officier van justitie te laat ingediende vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling toch ontvankelijk te verklaren indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Deze bijzondere omstandigheden zullen zodanig moeten zijn dat de belangen van de terbeschikkinggestelde bij een strikte naleving van de termijnen voor tijdige verlenging niet opwegen tegen het belang van bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van een terbeschikkinggestelde.

Met de regeling is aangesloten bij de al bestaande regeling die ziet op herstel van vormfouten bij de niet tijdige verlenging van de voorlopige hechtenis. Iedereen zal het ermee eens zijn dat voorkomen moet worden dat wegens procedurefouten terbeschikkinggestelden op vrije voeten komen, waardoor de veiligheid van de maatschappij ernstig in gevaar komt. Gelukkig komen dergelijke zaken niet vaak voor, maar gelet op het gevaar dat kan ontstaan bij het vroegtijdig vrijkomen van een terbeschikkinggestelde is een regeling toch geboden. In de rechtspraak van het Hof te Arnhem is al een ontwikkeling ingezet waarbij in dergelijke gevallen tot een belangenafweging wordt overgegaan. Het wetsvoorstel sluit hier dan ook bij aan en schept duidelijkheid voor alle betrokkenen op dit gebied. Bovendien wordt in het voorstel voorzien in een spoedvoorziening voor die gevallen waarbij de vordering pas na het verstrijken van de termijn van de terbeschikkingstelling is ingediend. De heer Buijs kan ik meedelen dat het niet alleen codificatie is; er is ook nog de spoedprocedure bijgekomen. Wel wil ik benadrukken dat voorop moet staan dat de inspanningen van degenen die bij de verlenging zijn betrokken erop gericht moeten zijn dat termijnoverschrijdingen in beginsel vermeden moeten worden en dat gebruikmaking van de herstelmogelijkheid een uitzondering moet zijn.

Voorzitter! Procedurefouten zijn ernstig. Vormen zijn er niet voor niets. Vormen zijn er om rechtszekerheid te creëren. Daarom moeten in beginsel alle vormen worden nageleefd. In sommige situaties is het echter voor te stellen dat een vormverzuim moet worden hersteld. Mij is gewezen op het belang van het voorkomen van vormfouten en gevraagd is op welke wijze het College van procureurs-generaal de officieren van justitie kan instrueren om dat te bereiken. Natuurlijk zal er een brief aan de officieren van justitie uitgaan. Het is mijn bedoeling om vanaf de invoering van dit wetsvoorstel na te gaan in hoeverre er toch nog sprake is van een vormverzuim dat hersteld moet worden, om de doodeenvoudige reden dat ik het zeer onwenselijk zou vinden als het neveneffect hiervan is dat er een slordiger openbaar ministerie komt. Ik verwacht dat overigens niet, maar wij dienen het wel in de gaten te houden.

Mevrouw Halsema vroeg of de bestaande voorzieningen dan niet voldoende soelaas bieden. De praktijk heeft uitgewezen dat dit niet het geval is. Gelukkig zei zij zelf tot slot, het belangrijk te vinden dat de jurisprudentie van het hof te Arnhem wordt gecodificeerd en de norm in ieder geval wordt vastgelegd.

Gevraagd is ook of nader kan worden aangegeven wat de oorzaak was van de termijnoverschrijding in de drie zaken die in de nota naar aanleiding van het verslag worden genoemd. In twee van die gevallen betrof het zaken waarin hoger beroep was aangetekend tegen de verlengingsbeslissing in eerste aanleg, waarbij de TBS met één jaar was verlengd. De TBS blijft gedurende het voortduren van het hoger beroep in beginsel van kracht, op grond van artikel 509q van het Wetboek van Strafvordering. In deze gevallen werd het hoger beroep echter ingetrokken en ontstond er onduidelijkheid over het aflopen van de termijn. Het zou uitgelegd kunnen worden als een vormfout, met alle nadelige gevolgen van dien. Inmiddels is met vertegenwoordigers van het openbaar ministerie overleg gevoerd over deze problematiek en die wordt nu opgelost.

In het derde geval was het dossier tijdelijk zoek geraakt, waardoor tijdige verlenging is misgelopen. In deze zaak is een BOPZ-machtiging gevraagd en verkregen.

De heer Niederer heeft opgemerkt dat het openbaar ministerie zorgvuldiger moet gaan werken. Het Kompassysteem van het openbaar ministerie zal hierbij een rol gaan spelen, zodat de termijnen in de gaten worden gehouden. Het is dan niet alleen de afdeling ITZ van het ministerie die let op de termijnen, maar ook het openbaar ministerie zelf. Er vindt hierover overleg plaats en er is duidelijk voortgang merkbaar. Daarna zal in overleg worden getreden met de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak.

De heer Rouvoet heb ik hiermee geantwoord, dat er overleg is tussen de afdeling ITZ en het openbaar ministerie. De bedoeling is natuurlijk om tot een uniforme wijze van termijnbewaking te komen. Daarnaast wordt voorgesteld om de communicatie tussen de rechterlijke macht en het openbaar ministerie terzake van het verlengen van TBS-termijnen te verbeteren. Ik zeg dit omdat de heer Dittrich duidelijk heeft aangegeven waarom men niet te vroeg, maar ook weer niet te laat de vordering moet indienen. Men heeft hier maar een maand voor en na de vordering moet er binnen een korte tijd, naar ik meen twee maanden, worden beslist. Het is dus noodzakelijk om goede afspraken met de rechterlijke macht te maken, opdat de zaak ook daadwerkelijk kan worden behandeld.

De heer Rouvoet heeft de situatie genoemd waarin eerst nadat een TBS-gestelde in de maatschappij is teruggekeerd en daar de nodige onrust heeft veroorzaakt, de officier van justitie alsnog een vordering tot verlenging indient. Hij heeft gevraagd of dit alleen een theoretische mogelijkheid is, dan wel of er sprake is van een reëel probleem. In alle gevallen betrof het mensen die in de TBS-inrichting zaten, dus niet al op vrije voeten waren gesteld. Andere gevallen zijn mij niet bekend.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Juist omdat er geen termijn in de betreffende bepaling wordt gesteld, is het niet ondenkbaar dat iemand alweer op vrije voeten is, terwijl verlenging gevraagd had moeten worden. Is het mogelijk dat dit verzuim dan alsnog wordt hersteld, of is dat dan een oneigenlijk gebruik van de nu wettelijk gegeven mogelijkheid?

Minister Korthals:

Het lijkt mij in de praktijk niet voor te komen, want eerst wordt het openbaar ministerie geconfronteerd met het feit dat de termijn niet verlengd is en dat de vordering te laat wordt ingesteld, dan zal het onmiddellijk tot het beroep op vormverzuim moeten overgaan. Dat gebeurt dus in de situatie dat betrokkene in de inrichting verblijft.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ik kan mij voorstellen, dat het een theoretische kwestie lijkt, maar in de nieuwe wetstekst (art. 509oa, eerste en tweede lid) is een vordering tot verlenging ook mogelijk nadat TBS door tijdsverloop is afgelopen. Dat betekent, dat het wel degelijk mogelijk is dat een TBS'er die al enige tijd gewoon weer vrij buiten is, alsnog weer opgepakt wordt. Daarom worden die redelijke termijnen juist zo belangrijk.

Minister Korthals:

Ik kom nog op het amendement over de redelijke termijn.

Het zou kunnen dat u bedoelt dat zo'n persoon bijvoorbeeld met proefverlof is, maar dat is een heel andere situatie. Als zo iemand niet terugkomt, wordt, naar ik meen, de termijn gewoon verlengd. Dan ontstaat die situatie dus ook niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voor de duidelijkheid: het tweede lid van het nieuwe artikel staat gewoon toe dat onder bijzondere omstandigheden alsnog een vordering tot verlenging wordt ingediend als een TBS'er weer vrij op straat rondloopt. Het door de heer Rouvoet gegeven voorbeeld kan dus wel degelijk werkelijkheid worden.

Minister Korthals:

Voorzitter! Het gaat hier duidelijk om de situatie dat er een vormfout is gemaakt bij de verlenging.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil de minister op dit punt toch voorhouden, dat volgens mij dat voorbeeld juist niet klopt. Want als iemand weer op vrije voeten is en de termijn is verstreken, dan mag ervan worden uitgegaan dat geoordeeld is dat die persoon niet meer gevaarlijk is. De heer Rouvoet zegt dat onrust die door terugkeer van betrokkene in de samenleving ontstaat, reden kan zijn om een verlenging aan te vragen. Dat kan toch helemaal niet? Dan moet toch eerst worden gerapporteerd dat die persoon zelf niet rijp is om in de samenleving te functioneren en een gevaar kan vormen?

Minister Korthals:

Als de heer Rouvoet het zo bedoelt, dan is zo iemand gewoon op vrije voeten gesteld en zal hij om weer vastgezet te worden een misdrijf moeten begaan op grond waarvan hij gevangenisstraf dan wel TBS krijgt opgelegd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Daar ging het mij inderdaad om. Ik wil eigenlijk weer toe naar de vraag die ik daarover heb gesteld. Het lijkt mij dat in theorie de mogelijkheid aanwezig is, dat wordt gezegd "wij willen alsnog verlenging vragen", niet omdat iemand opnieuw iets heeft uitgehaald, maar omdat er maatschappelijke onrust is ontstaan door zijn aanwezigheid. Bent u het met mij eens, dat dit een oneigenlijk gebruik van deze regeling zou zijn?

Minister Korthals:

Sterker nog, ik denk dat het niet alleen maar oneigenlijk gebruik, maar zelfs misbruik zou zijn.

Voorzitter! De heer Buijs vroeg of er raakvlakken zijn tussen de problematiek van termijnoverschrijding en andere problemen die thans in de TBS bestaan. Voorzover ik kan nagaan, is er geen relatie te onderkennen.

Hij vroeg ook of het wetsvoorstel uitsluitend codificatie is. Dat is voor een belangrijk deel het geval, maar ook de spoedprocedure is er in opgenomen.

Voorts heeft de heer Buijs de vraag gesteld waarom ik niet het advies van de NVVR heb overgenomen om per arrondissement een halfjaarlijks overzicht te verstrekken. Dat is gewoon een gevolg van het feit dat de techniek ons op dit punt op het ogenblik in de steek laat. Ik zal met het openbaar ministerie en de NVVR overleggen hoe aan deze wens het beste tegemoet kan worden gekomen.

Mevrouw Duijkers heeft gevraagd om een jaarlijkse rapportage. Het gaat hooguit om enkele gevallen en vermoedelijk zelfs om geen enkel geval. Ik denk dat wij dat beter gewoon in de begroting kunnen meenemen. Als er echt iets belangrijks is, zullen wij de Kamer daarover afzonderlijk informeren.

Voorzitter! Nu kom ik bij het belangrijke slotstuk, te weten het amendement van mevrouw Halsema. Zij stelt daarin, als ik het goed begrijp, voor om in art. 509oa op te nemen dat de vordering binnen redelijke termijn moet worden ingediend om aldus toch enige beperking te geven aan de tijdsduur waarin vorderingen te laat kunnen worden ingediend. Ik heb niet de indruk, dat het echt iets extra's toevoegt. Immers, wat redelijk is, zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de door de rechter bedoelde belangenafweging ook een rol zal spelen. Maar ik heb ook geen overwegende bezwaren tegen het amendement. Ik heb van verschillende leden van deze Kamer gehoord dat zij het toch prettig zouden vinden als er een zekere concretisering wordt aangebracht. Ik vind het daarom ook wel een redelijk amendement, waardoor binnen een redelijke termijn de vordering kan worden ingezien. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik weinig bezwaren zie tegen dit amendement. Positiever kan ik het niet formuleren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen op een later tijdstip stemmen over het wetsvoorstel en het ingediende amendement.

Sluiting 18.35 uur

Naar boven