Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 57, pagina 4159-4166 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 57, pagina 4159-4166 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 21 februari 2001 over de AMvB's Flora- en faunawet.
De voorzitter:
De spreektijden zijn maximaal 2 minuten.
Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):
Voorzitter! De CDA-fractie is ook na het algemeen overleg van 21 februari jl. niet ervan overtuigd dat er onder het regime van de Flora- en faunawet voldoende effectieve en adequate mogelijkheden blijven bestaan voor de schadebestrijding. Wij vinden vooral de mogelijkheden voor de bestrijding van schade, toegebracht door kraaiachtigen en vossen, onvoldoende. Wij hebben begrepen dat de staatssecretaris nog met de provincies in overleg zal treden over de schadeproblematiek, maar wij hebben hierover nog geen informatie ontvangen. Het is genoegzaam bekend dat vossen en kraaiachtigen in vele delen van het land flinke schade aan flora en fauna, waaronder landbouwgewassen en fruitbomen, toebrengen. Brieven hierover van vele gedupeerden zijn de afgelopen jaren met grote regelmaat op onze bureaus neergedaald. Wij wijzen ook op het gevaar dat deze dieren als ziektedragers kunnen opleveren, zeker als wij ons realiseren dat ze steeds meer binnen de bebouwde kom voorkomen.
De CDA-fractie vindt dan ook dat er voldoende gronden aanwezig zijn om de mogelijkheden tot schadebestrijding met betrekking tot deze diersoorten te verruimen en daarom leg ik de Kamer de volgende moties voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het Besluit beheer en schadebestrijding door dieren (Staatsblad 2000, nr. 521) de mogelijkheid tot bestrijding van schade door kraaiachtigen beperkt wordt, waardoor slagvaardige schadebestrijding met betrekking tot deze diersoort bemoeilijkt wordt;
overwegende dat kraaiachtigen het gehele jaar door, en in toenemende mate in meerdere delen van het land, schade toebrengen aan agrarische gewassen en fruit;
overwegende dat het Faunafonds geadviseerd heeft de zwarte kraai gericht op de lijst landelijke vrijstelling van artikel 65 te plaatsen;
verzoekt de regering, de kraaiachtigen op de landelijke vrijstellingslijst (artikel 65) te plaatsen, zodat een slagvaardige schadebestrijding ook in de toekomst mogelijk blijft,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Staatsblad 2000, nr. 521) de mogelijkheid tot bestrijding van schade veroorzaakt door vossen in belangrijke mate wordt ingeperkt, waardoor slagvaardige schadebestrijding van deze diersoort bemoeilijkt wordt;
overwegende dat het aantal vossen toeneemt en ook het verspreidingsareaal van de vos in omvang is toegenomen;
voorts overwegende dat de vos aanzienlijke schade aanricht aan de fauna, waaronder kwetsbare bodembroeders en (bedrijfsmatig) gehouden dieren;
nodigt de regering uit, de mogelijkheid tot preventie en bestrijding van de schade door vossen te verruimen, opdat een slagvaardige aanpak ook in de toekomst mogelijk blijft door de vos op te nemen op de lijst bedoeld in artikel 67 van de Flora- en faunawet, opdat voor de provincies ook deze weg van artikel 67 openstaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze moties zijn voorgesteld door het lid Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, worden zij voldoende ondersteund.
Zij krijgen resp. de nrs. 66 en 67 (27400 XIV).
Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):
Voorzitter! De CDA-fractie vindt het voornemen van de staatssecretaris om de drijfjacht wettelijk te regelen en de toepassing van deze jachtmethode tot het uiterste te beperken, een begrijpelijke en verstandige stap. Mijn fractie hoopt wel dat het uitgangspunt van een wettelijke regeling wordt dat de drijfjacht slechts toegestaan wordt als een soort allerlaatste redmiddel, dus als sluitstuk van de beheersjacht. De staatssecretaris spreekt tot nu toe slechts over uitzonderlijke, bijvoorbeeld veterinaire situaties als grond voor toepassing van deze jachtmethode. Wij denken ook aan de situaties waar in enig jaar met minder verontrusting veroorzaakte jachtmethodes, dus de aanzet- en drukjacht, het beoogde beheer echt niet kan worden gerealiseerd.
Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):
Voorzitter! Het uitgangspunt van de Flora- en faunawet is de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Op deze bescherming kan inbreuk worden gemaakt ter bestrijding van schade aan landbouw, volksgezondheid, verkeer en flora en fauna, zelfs middels afschot, indien minder vergaande methoden echt zonder succes zijn beproefd. Die inbreuk kan worden gemaakt via een systeem van vrijstelling en ontheffingen, te verlenen door de provincies. Planmatig beheer, volgens door de provincie goedgekeurde beheerplannen, vindt plaats door faunabeheereenheden. Dat staat voorop. Het Faunafonds, bestaande uit deskundigen van diverse pluimage, heeft een adviserende rol en het vergoedt eventuele schade, onder andere indien afschot niet in de rede ligt. Dan denk ik met name aan schade door migrerende soorten of schade die ontstaat doordat er nu eenmaal niet gejaagd mag worden in natuurgebieden.
Ik vat dit nog eens samen, want met het uitgangspunt dat de bescherming vooropstaat, met de mogelijkheid om daar uitzonderingen op te maken en dat strikt te regelen, is de fractie van de Partij van de Arbeid het volstrekt eens. In de algemene maatregelen van bestuur zijn zeer gedetailleerde bepalingen als uitwerking van de wet opgenomen. Daarmee kan – ik herhaal het nog maar eens – de indruk ontstaan dat beschermde soorten als het ware weer vogelvrij worden verklaard. Ik beklemtoon dit nogmaals, omdat naar de mening van mijn fractie al die gedetailleerde regelgeving in AMvB's alleen maar bedoeld is als een wettelijke basis voor de situaties waarin en voor de wijze waarop aan ingrijpen niet kan worden ontkomen. Ik stel het op prijs als de staatssecretaris dat hier in het plenaire afrondingsdebat nog eens hardop wil bevestigen. Ik vraag haar ook, opnieuw duidelijk te maken dat dieronvriendelijke vangstmethoden die weliswaar effectief zijn, toch alleen maar gebruikt mogen worden bij wijze van uitzondering. Het is heel belangrijk dat hierover vandaag, juist ten opzichte van de provincies, nog eens echt duidelijke uitspraken worden gedaan.
Voorzitter! Dan wil ik iets zeggen over de drijfjacht op zwijnen. De staatssecretaris komt met wetgeving om het een en ander te verbieden en om de drukjacht nader te regelen. Daartoe had mijn fractie haar uitgenodigd en daarover zijn wij dus zeer tevreden. Ik wil echter nogmaals aangeven, dat wat de Partij van de Arbeid-fractie betreft, het bij drukjacht om iets zeer beperkts gaat. Het betreft daarbij een één op één-situatie. Als daarvoor iets valt te regelen is dat mooi. Zijn bepalingen daarvoor niet in wetgeving te vatten, dan is wat ons betreft aanzitjacht ook een goede optie.
Verder is er nog het probleem van het ontbreken van een ministeriële regeling met betrekking tot de schadevergoeding. Die zou eigenlijk tegelijk met de algemene maatregelen van bestuur worden behandeld. De onafhankelijkheid van het Faunafonds dreigt te worden beperkt indien het fonds ten behoeve van de schade-uitkeringen niet centraal, maar via de provincies wordt gevoed. In het algemeen overleg heb ik daarover vragen gesteld, maar daarop geen antwoord gekregen. Ik zag de staatssecretaris instemmend knikken, maar helaas hebben wij daar niets aan, want daarmee staat er nog niets op papier. Ik wil de Kamer op dit punt een uitspraak uitlokken. Ik heb dan de eer om mede namens de heer Passtoors van de VVD en mevrouw Augusteijn-Esser van D66 een motie in te dienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de ministeriële regeling met betrekking tot het naar redelijkheid en billijkheid vaststellen van schade ex artikel 84 Flora- en faunawet nog niet is opgesteld;
constaterende dat genoemde regeling daarom geen onderdeel van de beraadslaging kon vormen bij de behandeling in de Tweede Kamer van de op grond van de Flora- en faunawet opgestelde AMvB's;
van oordeel dat een en ander wenselijk ware geweest;
overwegende dat de onafhankelijk positie van het Faunafonds ook bij het uitvoeren van de wettelijke taak in het kader van schade-uitkering gewaarborgd dient te worden;
dringt er bij de regering op aan, de daarvoor bestemde financiële middelen direct aan het Faunafonds te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Swildens-Rozendaal, Passtoors en Augusteijn-Esser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 68 (27400 XIV).
Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):
Voorzitter! Ik wil nog twee puntjes aan de orde stellen. Het amendement van de Partij van de Arbeid betreffende artikel 13 van de Flora- en faunawet is Kamerbreed aanvaard. Het artikel, dat gaat over de import en handel van exotische dieren, treedt op advies van de Europese Commissie niet in werking. Op zichzelf heeft mijn fractie daar begrip voor, maar wij sporen de staatssecretaris sterk aan in alle internationale relevante fora de welzijnsproblematiek van dieren en de sterfte van in het wild gevangen en daarna verhandelde dieren aan de orde te stellen.
Voorzitter! Tot slot wil ik iets zeggen over de rotsduif. Die is ten onrechte aangemerkt als gedomesticeerd. In de argumentatie daarvoor wordt verwezen naar het feit dat deze duif op de lijst van voor productie te houden dieren staat ex artikel 34 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De duif staat echter ten onrechte op die lijst, want hij wordt in Nederland niet gehouden voor productie. Ik vraag de staatssecretaris om alles in het werk te stellen om het dier weer van die lijst te schrappen daar hij anders onbeschermd verklaard zou worden.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Voorzitter! In de nieuwe Flora- en faunawet is het beheer van met name de fauna gericht op schadebestrijding. D66 onderschrijft dat uitgangspunt van beleid. In de algemene maatregelen van bestuur wordt het beleid nader geregeld. U weet dat het belangrijkste knelpunt voor D66 was, dat daarmee met name de drijfjacht op zwijnen mogelijk bleek en wij wilden de Kamer een uitspraak voorleggen die inhield dat hierop een verbod zou komen. De staatssecretaris heeft echter zelf het initiatief aangekondigd om met een wettelijk verbod te komen. Hulde daarvoor! D66 vertrouwt erop, dat het wetsvoorstel van de staatssecretaris geen jachtmethoden zal bevatten die lijken op vormen van drijfjacht. Ik ben dan ook blij met de woorden van mevrouw Swildens op dit punt.
Tevreden zijn wij ook over de toezegging van de staatssecretaris, dat er een betere registratie van excessen bij de fazantenjacht zal komen. Wij zullen hierover aan het eind van dit jaar of begin volgend jaar nader komen te spreken.
Voorzitter! Twee punten zijn voorlopig nog niet goed geregeld. Het eerste betreft de faunabeheereenheden. Die moeten plannen maken. Onzes inziens moeten zij goed zijn toegerust om hun taak te kunnen uitoefenen. Zij moeten ook financieel voldoende worden ondersteund om in staat te worden gesteld maatwerk te leveren, om te kunnen handelen naar gelang de situatie in de regio vereist. Daarom dien ik mede namens mevrouw Swildens en de heer Passtoors de volgende motie in.
De Kamer,Augusteijn-Esser
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat faunabeheereenheden in het kader van de Flora- en faunawet de belangrijke taak krijgen faunabeheerplannen op te stellen;
overwegende dat uit de Flora- en faunawet volgt dat deze plannen gericht moeten zijn op specifieke situaties per gebied en dat derhalve maatwerk geleverd zal moeten worden;
overwegende dat voor de financiële ondersteuning hiervan door de betrokken organisaties een benodigd bedrag is berekend van ruim 1,3 mln. gulden;
voorts overwegende dat slechts ongeveer een vijfde van dit bedrag (ƒ 250.000) is toegezegd door de regering;
verzoekt de regering, na ontvangst van de plannen van aanpak van de faunabeheereenheden opnieuw de hoogte van de financiële ondersteuning te bezien en indien nodig, bij de begroting van 2002 voorstellen te doen voor aanvullende financiering,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Augusteijn-Esser, Swildens-Rozendaal en Passtoors. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 69 (27400 XIV).
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Voorzitter! Dan het gebruik van lokdieren. Daarbij zijn situaties aan te wijzen die kunnen leiden tot ernstige welzijnsaantastingen. Ik leg de Kamer daarom de volgende uitspraak voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de considerans van de Flora- en faunawet de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend;
overwegende dat de Flora- en faunawet de mogelijkheid biedt om bepaalde tot jagen geoorloofde middelen uit te sluiten, te verbieden of aan het gebruik voorwaarden te verbinden;
overwegende dat de Flora- en faunawet stelt dat bij de bestrijding van schade geen middelen gebruikt mogen worden die onnodig lijden van dieren veroorzaken;
constaterende dat bij het gebruik van levende lokvogels het welzijn vaak onvoldoende wordt gewaarborgd;
verzoekt de regering, het gebruik van levende lokvogels in die situaties waarbij het welzijn van het dier ernstig wordt aangetast, te verbieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Augusteijn-Esser en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 70 (27400 XIV).
De heer Poppe (SP):
Voorzitter! De staatssecretaris gaat de drijfjacht verbieden. Wij krijgen haar nog wel zover dat zij de zogenaamde drukjacht ook verbiedt. Desondanks wil ik de volgende vijf moties indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat indien faunabeheereenheden krachtens artikel 67, eerste lid, van de wet zijn aangewezen, zij jaarlijks verslag moeten uitbrengen aan gedeputeerde staten over de wijze waarop zij hun werkzaamheden hebben uitgeoefend en over de uitvoering van het faunabeheerplan;
overwegende dat er verder geen enkele vorm van actieve controle is met betrekking tot de wijze waarop diersoorten bejaagd worden en op de aantallen van de bejaagde diersoorten;
verzoekt de regering, door middel van aanvulling van het Besluit faunabeheer te bewerkstelligen dat bij uitvoering van het faunabeheerplan, indien deze is gericht op het doden van diersoorten, een onafhankelijk toezichthouder aanwezig is die medeverantwoordelijk is voor rapportage naar gedeputeerde staten over de uitgevoerde jachtactiviteiten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat beheer en schadebestrijding ingevolge artikel 68 van de wet in beginsel slechts plaatsvinden door erkende faunabeheereenheden op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan;
overwegende dat om voor erkenning als faunabeheereenheid als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet in aanmerking te komen, een samenwerkingsverband van jachthouders voldoet;
van mening dat als voorwaarde voor een faunabeheerplan moet gelden dat deze onafhankelijk en wetenschappelijk onderbouwd is;
verzoekt de regering, door middel van een aanvulling van het Besluit faunabeheer verplicht te stellen dat bij het opstellen van het faunabeheerplan minimaal één onafhankelijke (wild)deskundige met zwaarwegende stem betrokken is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op grond van artikel 58, tweede lid, van de Jachtwet bij Regeling van 8 augustus 1977 het uitzetten van dieren in het gehele land verboden is;Poppe
constaterende dat in Nederland op grote schaal, zonder vergunningen, fazanten in de natuur worden uitgezet ten behoeve van de jacht;
overwegende dat de mogelijkheden voor het op heterdaad vaststellen van overtredingen van het uitzetverbod beperkt zijn en dat de opsporingsonderzoeken een grote capaciteit aan inzet van opsporingsambtenaren vergen terwijl de pakkans in de praktijk gering blijkt;
constaterende dat het in Nederland niet mogelijk is om een beeld te krijgen van de omvang van het bedrijfsmatig fokken van fazanten en de uiteindelijke bestemming van deze gefokte fazanten;
constaterende dat schadebestrijding niet de primaire reden is om de jacht op de fazanten toe te staan;
verzoekt de regering, via wetswijziging, de fazant niet meer als wildsoort aan te wijzen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat als middelen, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de wet waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood, aangewezen zijn honden (niet zijnde lange honden), jachtvogels, fretten en lokvogels (mits niet verblind of verminkt);
van mening dat het inzetten van diersoorten om andere diersoorten te bejagen niet in overeenstemming is met de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier en onnodig lijden van dieren kan veroorzaken;
verzoekt de regering, artikel 5, lid 1, onderdelen b, c, d en i, uit het Besluit beheer en schadebestrijding dieren te verwijderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze moties zijn voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, worden zij voldoende ondersteund.
Zij krijgen resp. de nrs. 71, 72, 73 en 74 (27400 XIV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het verbod om te jagen indien de grond met sneeuw is bedekt, bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel g, van de wet geldt, tenzij gedeputeerde staten de jacht met toepassing van artikel 46, vijfde lid, van de wet hebben gesloten, niet geldt voor:
- de jacht op de wilde eend of de houtduif;
- de jacht op het konijn, de haas of de fazant, indien deze dieren anders worden bejaagd dan voor de voet;
van mening dat het jagen op welke diersoort dan ook zorgt voor verstoring van andere (kwetsbare) diersoorten;
van mening dat verstoring in de winterperiode verspilling van energie van de niet-bejaagde soorten zal betekenen, die schadelijk zo niet dodelijk kan zijn;
verzoekt de regering, artikel 4, onderdelen a en b, uit het Jachtbesluit te verwijderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Poppe en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 75 (27400 XIV).
Mijnheer Poppe, al uw moties zijn ingediend. Het siddert nu op de Veluwe!
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie veel kritiek houdt op de Flora- en faunawet en de AMvB's zoals die voorliggen. Wat ons betreft worden de drijf- en drukjacht volstrekt verboden. Ik zou de staatssecretaris overigens nog willen vragen of zij ervoor wil zorgen dat de transparantie rond de verleende vergunningen maximaal vergroot wordt en dat de vergunningen voortaan op internet worden gepubliceerd zodat ze ook voor anderen controleerbaar zijn.
Daarnaast heb ik een drietal moties die ik de Kamer wil voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de Flora- en faunawet is opgenomen dat het zoeken naar alternatieven voor de jacht gestimuleerd moet worden;
overwegende dat het ontwikkelen van alternatieven voor de jacht vooralsnog te langzaam plaatsvindt;
overwegende dat het stimuleren van het ontwikkelen van alternatieven voor de jacht recht doet aan de bedoelingen van de Flora- en faunawet;
constaterende dat de staatssecretaris hierbij een rol ziet weggelegd voor het Faunafonds;
verzoekt de regering, het ontwikkelen van alternatieven actief te stimuleren en onderzoek te (laten) doen naar mogelijke alternatieven voor de jacht en dit aan de Kamer te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Flora- en faunawet uitgaat van de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier naast de bescherming van soorten;
overwegende dat het verboden is om fazanten uit te zetten voor de jacht;
constaterende dat op grote schaal fazanten worden gefokt en uitgezet ten behoeve van de jacht;
constaterende dat de ring- en registratieplicht, zoals die geldt voor gefokte vogels, moeilijk handhaafbaar is;Vos
constaterende dat het verbod op het uitzetten van fazanten moeilijk handhaafbaar is en dat buitenge wone opsporingsambtenaren hiertegen nauwelijks blijken op te treden;
constaterende dat de Algemene inspectiedienst en de staatssecretaris concluderen dat stopzetten van de jacht op fazanten het meest effectieve middel is om het illegaal uitzetten van fazanten voor de jacht te stoppen;
constaterende dat de staatssecretaris heeft toegezegd over een jaar aan de Kamer te rapporteren over de situatie omtrent de fazantenjacht;
verzoekt de regering, indien de situatie na één jaar onvoldoende verbeterd is, de jacht op fazanten te sluiten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat artikel 5, lid 1, van het besluit Beheer en schadebestrijding dieren middelen aanwijst waarmee het is toegestaan om dieren te vangen en te doden;
overwegende dat bij de toegestane middelen ook enkele middelen staan die onnodig dierenleed veroorzaken en die ongewenste bijeffecten hebben;
overwegende dat het bovenstaande met name geldt voor vangkooien, klemmen, lokvogels en kunstmatige lichtbronnen;
verzoekt de regering, in artikel 5, lid 1, "vangkooien, klemmen, lokvogels en kunstmatige lichtbronnen" te schrappen en andere artikelen hierop aan te passen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze moties zijn voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, worden zij voldoende ondersteund.
Zij krijgen resp. de nrs. 76, 77 en 78 (27400 XIV).
De heer Stellingwerf (Christen- Unie):
Voorzitter! In het algemeen overleg over dit onderwerp stond het meest centraal de afschaffing van de drijfjacht op wilde zwijnen. Ik roep de staatssecretaris wel op om er geen semantische discussie van te maken, in die zin dat straks drijfjacht alleen maar drukjacht zal worden genoemd. Wij zullen daar in ieder geval niet mee akkoord gaan.
Naar ik heb begrepen, zou er overleg met het IPO plaatsvinden over de vossen en de kraaiachtigen. Er zijn inmiddels twee moties over ingediend en ik ben heel benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris daarop.
Verder heeft zij twee toezeggingen in mijn richting gedaan over de handhaving van de groene wetten en de valkerij, de jachtvogels. Ik verzoek haar de nadere informatie hieromtrent bij de aangekondigde wetswijziging aan ons voor te leggen.
Ten slotte dien ik de volgende motie in die betrekking heeft op de rotsduif die volgens ons op verkeerde gronden en onnodig vogelvrij is verklaard.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- de rotsduif (columbia livia) in artikel 4 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet is opgenomen als vogel die niet wordt aangemerkt als beschermde inheemse vogel, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
- dit samenhangt met de gedomesticeerde status van de rotsduif;
- de rotsduif biologisch gezien echter ook als een in het wild voorkomende soort kan worden beschouwd;
- het mogelijk is aan deze soort een beschermde status te geven, terwijl deze soort tegelijkertijd door mensen wordt gehouden;
- de staatssecretaris reeds een wijziging op de Flora- en faunawet heeft aangekondigd;
verzoekt de regering, bij de aangekondigde wetswijziging te overwegen de rotsduif uit artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet te schrappen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 79 (27400 XIV).
De heer Stellingwerf (Christen- Unie):
Voorzitter! Wat ons betreft staat de rotsduif ook ten onrechte vermeld op de lijst voor voor productie te houden dieren in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Mevrouw Swildens heeft hier ook al op gewezen. Dat is een verkeerde motivatie geweest om de rotsduif in de AMvB's op te nemen.
De voorzitter:
Ik heb het initiatief genomen om de staatssecretaris te vragen of we een paar minuten kunnen onderbreken, al is het maar omdat zij de laatste moties nog niet op papier onder ogen heeft en er in korte tijd een zeer groot aantal moties is ingediend. Zij kan de moties dan even voor zichzelf ordenen.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Staatssecretaris Faber:
Voorzitter! Er zijn in hoog tempo moties ingediend, die elkaar voor een deel overlappen, maar wij komen er wel uit. Mevrouw Swildens heeft ons helaas moeten verlaten, maar ik benadruk dat het uitgangspunt in de Flora- en faunawet de bescherming van het dier is.
In een aantal situaties is het nodig om zeer gedetailleerd maatregelen te treffen, daar gaan deze algemene maatregelen van bestuur over. Ik vind het een beetje raar als de indruk wordt gewekt dat alles daarmee ineens vogelvrij is. Het tegendeel is het geval. Bescherming staat voorop en de uitzonderingen worden juist gedetailleerd geregeld. Dieronvriendelijke vangstmethoden zijn een uitzondering, die aan zo ontstellend veel voorwaarden voor ontheffingen en vergunningen moet tegemoetkomen dat het niet anders dan diervriendelijk kan zijn.
Bij het algemeen overleg heeft de drijfjacht een grote rol gespeeld. Ik kom met een wetswijziging om de drijfjacht in het algemeen te verbieden, maar deze is in een aantal gevallen toch nog nodig, bijvoorbeeld onder veterinaire omstandigheden. Wij worden er dagelijks van doordrongen dat deze methode noodzakelijk kan zijn, wat ik uiteraard niet hoop. Mevrouw Schreijer zegt dat deze ook kan worden gehanteerd in andere situaties, als blijkt dat andere methoden van jacht niet effectief zijn. Ik heb beoogd om in het wetsvoorstel heel helder op een rij te zetten onder welke omstandigheden wij de drijfjacht nodig hebben, die wij overigens verbieden. Hetzelfde geldt voor de drukjacht.
Het is niet mijn bedoeling om hierover een semantische discussie te voeren, zeg ik tegen de heer Stellingwerf. Het tegendeel is waar. Het gaat erom te kijken welke jachtmethoden in uitzonderingssituaties het meest effectief zijn. Als dat de drukjacht is, moeten wij dat opschrijven. Het is niet drijfjacht/drukjacht, maar het gaat om verschillende jachtmethoden. Ik zal proberen met een zodanige definitie te komen dat wij zeggen: dat is het; deze kan in die omstandigheden worden toegelaten.
Mevrouw Swildens heeft gezegd dat dit alleen kan volgens haar definitie, maar dat zien wij dan wel. Als het helemaal niet kan, kan het niet, zo simpel is dat, maar als wij tot een duidelijke definitie kunnen komen, kom ik uiteraard met heldere voorstellen die wij dan ook met elkaar kunnen bespreken.
Tijdens het algemeen overleg heb ik de heer Stellingwerf toezeggingen gedaan die ik graag wil herhalen, dat lijkt mij de kortste klap. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Swildens, die zo nu en dan instemmend geknik heeft gezien. Het is levensgevaarlijk om te zeggen dat ik dat in één pennenstreek zo heb bedoeld, maar wij weten heel goed waarover wij het hebben bij het uitgebreide algemeen overleg over deze AMvB's.
Hierbij heb ik het in het bijzonder over het niet in werking treden van een deel van artikel 13 van de Flora- en faunawet. Ik heb toegezegd dat ik onze missie waar dan ook zal uitdragen. Deze missie valt niet altijd in goede aarde, maar dat is wel vaker zo met missionarissen. Ik hoop niet dat mij wordt toegewenst wat in het verleden met zoveel Nederlandse missionarissen is gebeurd, maar dit terzijde. Mevrouw Schreijer heeft twee moties ingediend, een over de kraaiachtigen en de ander over de vossen. Ik moet onderscheid maken tussen beide moties, want de teksten verschillen ook enigszins.
De kraaiachtigen zijn opgenomen in de provinciale schadelijst. Dat biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid bij provinciale verordening aan grondgebruikers bepaalde handelingen, zoals het verjagen of het doden toe te staan conform artikel 65 van de Flora- en faunawet. Daarnaast is het ook mogelijk op grond van artikel 68 van deze wet, ontheffing aan te vragen bij gedeputeerde staten. Mevrouw Schreier vraagt, de kraaiachtigen op de landelijke lijst te zetten. Daarvoor voldoet de kraai niet aan het criterium dat op landelijk niveau en redelijk evenwichtig verspreid over het land de schade zodanig is dat deze een plaats op de landelijke lijst rechtvaardigt. De kraai hoort gewoon, gelet op de criteria die in onderling overleg zijn vastgesteld, op de provinciale lijst. Die biedt alle mogelijkheden die nodig zijn om de kraai te bestrijden als dat nodig is.
De vos is noch op de landelijke lijst, noch op de provinciale schadelijst opgenomen, omdat dan niet voldaan zou worden aan de criteria van de wet. Er is natuurlijk wel sprake van schade, maar niet van veelvuldige, belangrijke schade aan gewassen of vee in het gehele land of in delen van het land. Er is wel een mogelijkheid op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet een ontheffing aan te vragen bij gedeputeerde staten. Ik heb mevrouw Schreier toegezegd dat monitoring ten aanzien van de vos zal plaatsvinden. Op grond van die verkregen informatie zou eventueel bekeken kunnen worden in hoeverre de vos toch op hetzij de landelijke, hetzij de provinciale lijst geplaatst moet worden. Op dit moment is dat nog niet zover.
Ik heb inderdaad overleg gehad met de provincies, met name over artikel 67 en de ministeriële regeling. Ik wijs erop dat artikel 67 echt bedoeld is als vangnetartikel. Er moet echt sprake zijn van de noodzaak tot beperking van de soort. Het artikel is destijds opgenomen, zoals overigens ook al in de Jacht- wet, voor een soort die opeens op grote schaal bestreden moet worden. Je kunt daarbij denken aan de muskusrat. Voor dergelijke gevallen is dat artikel bedoeld. Het is dus niet bedoeld voor hetgeen waarover wij nu spreken, wat ook op een andere manier geregeld zou kunnen worden. Desondanks heb ik daarover overleg met de provincies gevoerd. De meningen zijn zeer verdeeld. Ik kan niet eens zeggen of er een meerderheid dan wel een minderheid is voor de vraag of artikel 67 gebruikt moet worden. Heel concreet heeft slechts één provincie zich ervoor uitgesproken dit te doen.
Gelet op het karakter van het artikel, de bedoeling waarvoor het in de wet is opgenomen en de wetenschappelijke gegevens op dit moment over de schade die de vos aanricht, acht ik het nu niet opportuun, de vos op een provinciale dan wel landelijke lijst te zetten, mede gezien de mogelijkheid aan faunabeheereenheden ontheffing te geven op grond van artikel 68. Beide moties van mevrouw Schreijer ontraad ik derhalve.
Voorzitter! Mevrouw Swildens heeft een motie ingediend om de financiële middelen direct aan het faunafonds te doen toekomen. Ik vind dat een enigszins merkwaardige motie, omdat de onafhankelijke positie van het faunafonds, zoals in een van de overwegingen staat, boven alle twijfel verheven is. Het staat uitdrukkelijk in de wet: de positie van het faunafonds is onafhankelijk. Het faunafonds beslist dan ook onafhankelijk over schadevergoedingen, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Het faunafonds wordt in beginsel gevoed door zowel het rijk als de provincies. Ook dat staat in artikel 96 van de Flora- en faunawet. Naar ik aanneem is dat indertijd weloverwogen in de wet terechtgekomen. De schade veroorzaakt door belangrijke schadesoorten, zoals ganzen en smienten, wordt momenteel geheel vergoed door het ministerie van LNV. Er is ook geen enkele reden om dat beleid te wijzigen. In deze motie gaat het eigenlijk om een tegemoetkoming voor de schade die veroorzaakt wordt door kraaiachtigen, spreeuwen en knobbelzwanen. Provincies hebben het recht om een vergunning/ontheffing af te geven. Als zij dat echter weigeren in een of ander geval, waardoor extra schade optreedt, dan zou het rijk moeten betalen. Dat vind ik merkwaardig. De provincie kan dus een vergunning of een ontheffing afgeven, maar als zij dat achterwege laat en er schade optreedt, dan moet het rijk daarvoor betalen. Dat is natuurlijk een merkwaardige gang van zaken. Ik ben van mening dat dit op een of andere manier wat dichter bij elkaar gebracht moet worden. Ik zie dat de heer Passtoors al in de startblokken staat.
De voorzitter:
Daar blijft hij ook, want ik sta geen interrupties toe.
Staatssecretaris Faber:
Wie bepaalt, betaalt. In dit geval bepalen de provincies en dan zou het vreemd zijn als de rekening voor de consequenties daarvan bij het rijk wordt neergelegd. Dit is het enige wat ik wil gaan regelen, maar dat is heel wat anders dan de daarvoor bestemde financiële middelen direct aan het Faunafonds te doen toekomen. Aanneming van deze motie moet ik dus ontraden.
Dan kom ik bij de moties van mevrouw Augusteijn-Esser. Zij verzoekt de regering om na ontvangst van de plannen van de faunabeheereenheden opnieuw de hoogte van de financiële ondersteuning te bezien en indien nodig bij de begroting voorstellen te doen voor aanvullende financiering. Dat is een letterlijke vertaling van wat ik heb geschreven in mijn brief aan degenen die om geld hebben gevraagd. Ik heb namelijk geschreven dat ik van mening ben dat het bedrag in eerste instantie wel eens wat lager kon zijn dan het bedrag dat zij hebben aangevraagd. Ook heb ik geschreven dat het mijns inziens niet meer dan redelijk is dat belanghebbenden, zoals agrariërs en terreinbeheerders, ook een deel van de kosten dragen. Vervolgens heb ik geschreven dat ik de hoogte van mijn bijdrage zonodig kan heroverwegen op basis van nader te geven inzichten in de aanpak van het project, het basismodel faunabeheerplan, en een onderbouwing van eventuele meerkosten. Kortom, ik heb het al geschreven in december en ik herhaal dat nu in maart. Deze motie is een ondersteuning van wat ik al eerder heb geschreven en dat zal ik dus ook doen.
De andere motie van mevrouw Augusteijn gaat over de levende lokvogels. Ook mevrouw Vos en de heer Poppe hebben daar moties over ingediend. Ik zie de verschillen wel, maar ik denk dat het beter is als ik dit punt wat breder behandel. Er is een verbod op het gebruik van vangmiddelen waarbij lokvogels worden gebruikt. Het gebruik van kastvallen en vangkooien, waarbij lokvogels worden gebruikt, speelt alleen in het kader van het beheer en schadebestrijding. Die bepaalde vangmiddelen ontlenen dan ook hun functie aan het gebruik van lokvogels. Aan het gebruik van die middelen kleven bezwaren met het oog op het welzijn van de lokvogel. Dat is waar. Wij hebben het hier echter over beheer en schadebestrijding, dus niet over het Jachtbesluit. Ik heb het belang dat is gediend met het gebruik van die middelen afgewogen tegen het belang van het welzijn van de lokvogel. Vangkooien en kastvallen zijn uitsluitend van belang voor het vangen van zwarte kraaien, kauwen en eksters ten behoeve van de beperking van de stand om daardoor schade te voorkomen of te beperken. Eksters, kauwen en zwarte kraaien kunnen nu eenmaal belangrijke schade toebrengen aan gewassen. Dat betekent dat je effectieve middelen nodig hebt. Een verbod op het gebruik van deze middelen zal ertoe leiden dat er meer gebruik wordt gemaakt van andere middelen, zoals het geweer en het knalapparaat. Ik kan mij niet voorstellen dat dit erg veel diervriendelijker is. Om die reden moet ik aanneming van de motie van mevrouw Vos ontraden.
Een andere categorie is het gebruik van levende lokeenden bij de jacht. Levende lokeenden worden alleen gebruikt bij de benuttingsjacht en hebben als functie de doelmatigheid van de jacht op wilde eenden te vergroten door meer eenden binnen schot te laten komen. De lokeenden zelf zijn tam en zijn gefokt voor dat doel. Ze zijn volledig vertrouwd met alles wat er bij de jacht komt kijken en trekken zich niet veel aan van het schieten. Ik heb geen aanwijzingen dat lokeenden aan diverse vormen van stress blootstaan. Ik ben dan ook geen voorstander van een verbod, hoewel ik mij wel iets kan voorstellen bij de geopperde bezwaren. Mevrouw Augusteijn vraagt om een verbod in situaties waarin het welzijn van het dier ernstig wordt aangetast. Daar wil ik graag naar kijken, als de AMvB-procedure en de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet maar niet worden gefrustreerd. Ik kan mij voorstellen dat er in het kader van de GWWD wel degelijk mogelijkheden zijn om in bepaalde situaties het gebruik van levende lokvogels te verbieden.
Voorzitter! Het is een schrikbarend feit dat er nog steeds fazanten worden uitgezet. Dat is gewoon verboden. Hierover heb ik afspraken met degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn en ook met de mensen die dat moeten controleren. Verder zijn er in het kader van de regelgeving bepaalde maatregelen genomen. Het lijkt mij goed de resultaten daarvan eerst af te wachten alvorens de jacht geheel te verbieden. Mevrouw Vos vraagt in haar motie dat verbod in te stellen indien de situatie na verloop van een jaar onvoldoende is verbeterd. Ik vind dat wat te kort door de bocht. Wij moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat het niet langer gebeurt, maar een dergelijk drukmiddel vind ik niet verstandig. Wij moeten immers een draagvlak creëren voor het tegengaan van het uitzetten van fazanten. Ik kan natuurlijk geen garanties geven, maar ik zal er graag alles aan doen om het uitzetten van fazanten verder te voorkomen. Maar deze motie maakt het echter nog lastiger dan wanneer zij niet zou zijn ingediend.
Mevrouw Vos heeft verder een motie ingediend over het ontwikkelen van alternatieven voor de jacht. Hierover ben ik in overleg met het Faunafonds dat hiernaar een onderzoek zou kunnen laten doen om er vervolgens een advies over uit te brengen. Dat is inderdaad van groot belang. Het lijkt mij dan ook dat de motie overbodig is. In ieder geval is zij een ondersteuning van het beleid.
Voorzitter! Ik kom vervolgens op de moties van de heer Poppe. Aan zijn motie op stuk nr. 75 over het jagen op met sneeuw bedekte grond heb ik geen behoefte. Het is heel duidelijk dat slechts in enkele gevallen gejaagd mag worden als de grond met sneeuw is bedekt. Die gevallen zijn heel nadrukkelijk aangegeven. Dat heeft alles te maken met het kunnen zien van sporen in de sneeuw waardoor de jacht vergemakkelijkt wordt. Dat is in deze situaties zoals beschreven in de uitzonderingen niet aan te orde. De teksten die er liggen zijn mijns inziens voldoende adequaat. Ik moet deze motie dan ook ontraden.
Op zijn motie op stuk nr. 74 heb ik eigenlijk al gereageerd toen ik sprak over de lokdieren. Ook deze motie moet ik dus ontraden.
Hetzelfde geldt voor zijn motie op stuk nr. 73 over de fazanten toen ik sprak over een motie van mevrouw Vos. Als ik die motie al heb ontraden, moet ik dat zeker bij deze doen!
De motie op stuk nr. 72 gaat vraagt om het onafhankelijk en wetenschappelijk onderbouwen van het faunabeheerplan en om het erbij betrekken van ten minste één onafhankelijke wilddeskundige. De provincies moeten die faunabeheerplannen vaststellen. Wij hebben subsidie beschikbaar gesteld om ervoor te zorgen dat die op een adequate manier tot stand kunnen komen. Ik zie geen enkele reden om nu te gaan eisen dat er een onafhankelijke wilddeskundige bij wordt gehaald. Wel zeg ik toe, zoals ik al in het algemeen overleg heb gedaan, dat ervoor zal worden gezorgd dat die plannen op een zodanige wijze tot stand komen dat er in zekere mate objectief naar gekeken wordt, maar ik ben ervan overtuigd dat dit nu al wordt gedaan door allen die erbij betrokken zijn. De provinciale overheden zijn net zo onafhankelijk als u, zo niet onafhankelijker. Ik vind het veel te ver gaan om zoiets te eisen.
Dat ligt anders als het gaat om de vraag van mevrouw Vos of ik ervoor kan zorgen dat de vergunningen zo transparant mogelijk zijn en wellicht ook op Internet worden gezet. Ik heb al toegezegd, maar herhaal dat graag, dat ik met de provincies zal bezien hoe die vergunningen zo transparant mogelijk kunnen worden gecommuniceerd met eenieder die daarin geïnteresseerd is. Inderdaad kan Internet daarvoor een goed middel zijn.
De motie van de heer Poppe op stuk nr. 71 over de onafhankelijk toezichthouder moet ik eveneens ontraden. Ook dat vind ik echt een verantwoordelijkheid van GS. Dat moeten wij niet vanuit Den Haag regelen. GS met in hun nek blazend PS zijn er zeer wel toe in staat om dat zelf goed en adequaat te regelen.
Blijft over de motie over de rotsduif van de heer Stellingwerf, die ik inmiddels niet meer zie.
De voorzitter:
Hij heeft gevraagd u te zeggen dat hij naar het algemeen overleg over mond- en klauwzeer moest dat op dit moment plaatsvindt.
Staatssecretaris Faber:
Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit niet helemaal kan overzien. Mevrouw Swildens zei dat die ten onrechte op de lijst staat. Ik kan u wel zeggen wat ik over de rotsduif mee heb gekregen, maar het lijkt mij verstandiger om u toe te zeggen dat ik op zeer korte termijn schriftelijk op deze motie zal reageren.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, volgende week dinsdag over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Van Nieuwenhoven
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20002001-4159-4166.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.