Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 7, pagina 387-430 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 7, pagina 387-430 |
Aan de orde zijn:
de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2001 (27400, nr. 1), en de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2001 (27400 IXB);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2001 (27400 IXA).
De (algemene) beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Namens de fracties word ik geacht toezicht te houden op de opgegeven spreektijden. Aangezien dit de eerste begrotingsbehandeling is, zeg ik dat nog maar eens.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! In 1948 bood de toenmalige minister van Financiën Lieftinck de begrotingswetten aan het parlement aan onder het uitspreken van de wens dat het overleg tussen regering en Staten-Generaal "moge strekken tot heil van ons dierbare vaderland." Tijdens de algemene politieke beschouwingen van twee weken geleden is een dergelijk overleg over de begroting 2001 gestart en vandaag en morgen staan we meer in het bijzonder stil bij de overheidsfinanciën. Lieftinck was minister van Financiën in een tijd van wederopbouw en herstel van het naoorlogse Nederland; nu staan we aan het begin van een nieuwe eeuw met veel veranderingen. Dit is de laatste begroting die in guldens wordt uitgedrukt, daarna volgen begrotingen in euro's. Volgend jaar is er een nieuw belastingstelsel. Vergrijzing en ontgroening stellen nieuwe eisen aan het begrotingsbeleid. Dit stilstaan bij de toekomst vindt momenteel plaats onder een gunstig economisch gesternte. In een cartoon werd minister Zalm al een "minister van meevallers" genoemd. En daar is ook wel aanleiding toe. Ruim 7 mld. in de uitgavensfeer en bijna 21 mld. bij de inkomsten zijn haast onwaarschijnlijke cijfers. Het is goed in dit debat de draad van de algemene politieke beschouwingen weer op te pakken. Tijdens die algemene beschouwingen overheerste eigenlijk een dubbel beeld: iedereen waardeert de mooie cijfers (alhoewel de ruis over de presentatie van schuldreductie en echt nieuwe uitgaven wel begint toe te nemen) maar tegelijkertijd worden maatschappelijke tekorten gesignaleerd. Verder wordt in nogal wat publicaties gesproken over overvloed en onbehagen. Er is een forse economische groei, maar ook verschraling in zorg en onderwijs. Er is voor velen materiële welvaart, maar er zitten ook mensen in de knel. De economische vooruitzichten zijn nog steeds goed, maar er ontstaat een ongemakkelijk gevoel over inflatie en loonontwikkeling. En lastenverlichting gaat, onder andere vanwege de schaarste op de arbeidsmarkt, niet gepaard met loonmatiging. Er zijn veel meevallers, maar de besluitvorming daarover begint wel een ad-hockarakter te krijgen. Daarnaast komt steeds nadrukkelijker de vraag op hoe het budgettair beleid van nu kan worden verbonden met verstandig en duurzaam toekomstgeoriënteerd beleid, met een duidelijk accent op terugdringing van de staatsschuld. Hoofdstuk 2 van de Miljoenennota bevestigt dat ook.
Ik kom te spreken over vergrijzing en ontgroening en het reserveren voor de toekomst. De demografische ontwikkeling vergt een meerjarige strategie om de overheidsfinanciën verder op orde te brengen. Vorig jaar opperde ik namens mijn fractie het idee om de staatsschuld in een periode van 20 à 25 jaar geheel weg te werken. Dat idee werd toen niet met gejuich ontvangen. In feite werd het direct als onhaalbaar afgewezen, ook door de VVD. Het CDA was toen nog een roepende in de woestijn. Nu, een jaar later, houden het CPB, de WRR en de studiegroep Begrotingsruimte vergelijkbare pleidooien. Ook het kabinet schetst in het genoemde hoofdstuk 2 eenzelfde perspectief. Zelfs de heer Melkert lijkt bekeerd. Het is zaak in het beleid vanaf nu dit beleidskompas te gaan hanteren. Het is de beste budgettaire waarborg om in de toekomst noodzakelijke publieke voorzieningen in stand te houden en waar nodig op peil te brengen. Geen nodeloze belasting dus van toekomstige generaties, want de komende vergrijzing is niet een onverwacht verschijnsel. Toch is het mijn fractie nog niet duidelijk of het kabinet nu inmiddels een beleidsdoel ten aanzien van de schuldreductie heeft vastgesteld. Vorig jaar immers stelde de minister van Financiën nog dat de enige norm op het gebied van de staatsschuld die van de 60%-norm van de EMU was. Als het kabinet wel een beleidsdoel heeft gesteld, wat betekent dat dan voor de begroting 2002? Moeten we ook dan denken aan wat het kabinet ter indicatie noemt een overschot van 1 à 2%? Welk structureel begrotingsoverschot is volgens het kabinet nodig om het langeretermijndoel te kunnen bereiken? Ik stel deze vraag omdat in verschillende rapporten verschillende getallen worden genoemd. Kan worden aangegeven wat over tien jaar, bij een gemiddelde groei van zeg 3% en een inflatie van 2%, de omvang van de staatsschuld zal zijn exclusief het AOW-fonds?
Ik noem dit laatste, voorzitter, omdat het wegwerken van de schuld voor meerdere uitleg vatbaar is. Dat hangt samen met het AOW-spaarfonds, dat beoogt de financiële positie van ouderen later beter te waarborgen. Dit fonds komt in feite neer op een geoormerkte verlaging van de staatsschuld. Wanneer na 2020 uit dit fonds wordt geput, zal op dat moment de staatsschuld weer gaan oplopen; het putten uit dit fonds wordt dus de staatsschuld van straks. Alleen dat feit noopt al tot schuldreductie. Het AOW-fonds dat bedoeld is om de "vergrijzingstop" in financieel opzicht aan te kunnen, is immers niet een echt fonds met harde guldens c.q. euro's. Zeker nu schuldreductie hoog op de politieke agenda komt, is het zinvol om stil te staan bij de vraag of de gekozen methodiek goed is dan wel of er argumenten zijn die ervoor pleiten om te kiezen voor een vergrijzingreserve die te zijner tijd de staatsschuld niet belast.
De heer Crone (PvdA):
Voorzitter! Er blijft nog wat onduidelijkheid bestaan, in elk geval bij de heer Balkenende, over het AOW-spaarfonds. Hij wekt de indruk dat dit niet helemaal echt is. Met stortingen in dit fonds kopen wij staatsobligaties terug. Als wij daarnaast nog een financieringstekort hebben, moeten wij weer staatsobligaties uitgeven om dat te dekken. Dan is er per saldo geen winst. Echter, in een overschotsituatie komt het gewoon neer op het inkopen van staatsobligaties en niet op een aparte rekening of een apart fonds.
De heer Balkenende (CDA):
Het is goed dat u dit even opmerkt. Wij merken dat men in tal van publicaties zegt: over een jaar of 20 of 25 is het saldo nul. Maar wat hebben wij dan? Terecht heeft u al eerder gezegd dat wij dan een AOW-fonds hebben van zo'n 306 mld. Daar staat dan de nog resterende staatsschuld tegenover. Dat saldo valt dan op een gegeven moment weg. Als ik het niet goed heb, hoor ik het graag van de minister.
De heer Crone (PvdA):
Dan hebben wij al die jaren staatsobligaties ingekocht of niet meer vernieuwd, zodat er per saldo bijvoorbeeld nog 200 mld. aan staatsschuld is. Gaan wij daarna het AOW-spaarfonds benutten voor AOW-uitkeringen, dan moeten wij ofwel de belastingen verhogen ofwel nieuwe schuld aangaan. Het wordt gesaldeerd. U kunt een spaarrekening en daarnaast nog een andere rekening hebben, maar dit wordt in elkaar geschoven.
De heer Balkenende (CDA):
Als wij een AOW-fonds hebben dat te zijner tijd de staatsschuld gaat belasten, mogen wij nu best de vraag stellen of dit wel de beste waarborg voor de toekomst is. Bijvoorbeeld door de Rabobank en door het economisch bureau van de ING is gesteld dat men binnen dit fonds zou moeten gaan beleggen. Ik zie best dat daaraan nadelen zijn verbonden, maar hiermee is wél aangegeven dat een discussie mogelijk is aan de hand van de vraag: welke waarborgen biedt dit fonds op termijn? Uw benadering is helder, maar als de staatsschuld wordt belast, moeten wij wel degelijk nagaan of dit de beste methodiek is.
Voorzitter! Een onderwerp waarover mijn fractie zich zorgen maakt, is de kwestie van de pensioenen in Europa.
De heer Van Beek (VVD):
Ik kom even terug op het onderwerp waarover u zojuist sprak. U heeft zich niet alleen nu maar ook het vorige jaar gepresenteerd als een groot voorstander van het aflossen van de staatsschuld. Echter, tot mijn verbazing heb ik bij de algemene politieke beschouwingen gehoord hoe uw fractievoorzitter voor 1,2 mld. aan extra wensen formuleerde. Hij wilde een en ander financieren ten laste van de staatsschuld. Het ging bovendien niet om eenmalige maar om structurele uitgaven. Ik hoor u regelmatig zeggen dat er naar uw mening geen algemene lastenverlichtingen meer zouden moeten zijn, maar kijk ik naar de 7 mld. die nu is ingeboekt, dan kan ik geen gulden ontdekken waar de fractie van het CDA tegen heeft gestemd. Ik constateer dat van de vier grote partijen het CDA degene is die voor het komende jaar het minst aan het aflossen van de staatsschuld doet.
De heer Balkenende (CDA):
De wedervraag die ik u wil stellen – ongetwijfeld komt die zaak in uw betoog aan de orde – is hoe uw fractie tegen de staatsschuld aankijkt. Het vorige jaar heeft uw partij gezegd dat de ambitie van Balkenende eigenlijk veel te hoog was; dat was niet nodig en niet haalbaar. Ik verneem daarover straks wel meer als u aan het woord bent. Dan uw vraag aan het CDA. U herinnerde eraan dat mijn fractievoorzitter een aantal wensen ten bedrage van 1,2 mld. naar voren bracht. Daar staat tegenover dat de regeringspartijen een lijstje ten bedrage van ruim 1 mld. hadden. Het gat tussen beide is zo'n 200 mln.
De heer Van Beek (VVD):
Neen, neen, zo onnauwkeurig discussiëren wij natuurlijk niet. De regeringspartijen hadden inderdaad ook een paar wensen, maar die werden gefinancierd binnen het uitgavenkader. Uw fractievoorzitter diende een aantal moties in die zouden moeten worden gefinancierd uit het overschot. Laten we de formuleringen correct houden.
De heer Balkenende (CDA):
Onze inzet in het debat was – en dat probeerde u ook aan te geven – die 1,2 mld. extra. Welnu, de regeringspartijen kwamen met een lijstje van 1 mld. Uiteindelijk hebben wij dat ook gesteund. In nettotermen is het verschil derhalve tamelijk gering.
De heer Van Beek (VVD):
Neen. Voor de historie is het dan toch verstandig om nog eens te kijken naar de dekking van de voorstellen van de heer De Hoop Scheffer. Hij vroeg een en ander te dekken uit de extra inkomstenmeevallers. Die formulering werd in geen enkele andere motie gebruikt.
De heer Balkenende (CDA):
Dat klopt. Wij hebben ook al verschillende keren met elkaar gediscussieerd over de vraag hoe wij aankijken tegen de aanwending van inkomstenmeevallers. Wij hebben gezegd dat ten minste 75% daarvan moet worden gebruikt voor reductie van de staatsschuld. Ten aanzien van de dan nog resterende 25% maken wij een afweging tussen extra reductie van de staatsschuld, gerichte lastenverlichting of extra uitgaven. Wij hebben de 75%-25%-formule gepresenteerd als alternatief voor het kabinet dat steeds uitging van de regel 50%-50%. In ons verkiezingsprogramma hebben wij aangegeven dat reductie van de staatsschuld voor ons een belangrijk thema is. Daarom kwam de doorrekening van ons programma ook zo'n 10 mld. lager uit. Wij staan nu voor de vraag – en die stel ik aan de minister – welk doel wij op langere termijn moeten stellen. Dan gaat het mij niet alleen om 2001, maar ook om 2002. Daarbij maak ik een goede balans tussen schuldreductie en noodzakelijke investeringen in de kwaliteit van de samenleving. Dat is ook de achtergrond van het verhaal van de heer De Hoop Scheffer.
De heer Van Beek (VVD):
Ik waardeer dit antwoord, maar constateer dat het niet ingaat op de door mij gestelde vraag. Uw fractie heeft ingestemd met 7 mld. aan lastenverlichting op verschillende momenten. Daarnaast komt zij met aanvullende voorstellen om 1,2 mld. extra uit te geven ten laste van de extra inkomsten. Graag krijg ik van u bevestigd dat uw fractie daarmee, anders dan een aantal andere grote fracties, minder overhoudt voor de reductie van de staatsschuld, niet alleen dit jaar, maar ook in de jaren daarna.
De heer Balkenende (CDA):
Wat u nu zegt, is toch niets nieuws?
De heer Van Beek (VVD):
Het gaat mij om de bevestiging.
De heer Balkenende (CDA):
De heer De Hoop Scheffer heeft gezegd dat het CDA op het gebied van intensivering iets minder doet dan de paarse partijen. Dat is zo. Daar stel ik nu de vraag tegenover wat het beeld zal zijn in 2002. De algemene vraag is of wij bereid zijn een beleidsdoel op lange termijn vast te stellen waar het gaat om de staatsschuld. Ik heb uitgelegd waarom wij hebben gekozen voor de 75%-25%-formule. Daar houden wij aan vast.
Voorzitter! Ik kom toe aan het thema pensioenen en Europa. Wij maken ons daar zorgen over. Kijken wij naar figuur 2.3.3 van de Miljoenennota, dan zien wij dat landen als Frankrijk, Duitsland en Italië geen of nauwelijks opgebouwde pensioenvermogens hebben voor de tweede pijler. Duitsland heeft nu de eerste stappen gezet. Dat is goed, maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. Verre van dat zelfs. Als er niets gebeurt, zal er te zijner tijd, wanneer de vergrijzingslasten op deze lidstaten afkomen, een forse druk ontstaan op hun nationale begrotingen. Daarmee ontstaat het grote risico van budgettaire onevenwichtigheden in het Europa van morgen. Moet Nederland straks gaan betalen omdat andere Europese landen hun zaakjes niet op orde hebben? Gezonde overheidsfinanciën zijn een voorwaarde voor een krachtige EMU en – denk aan de actualiteit! – een sterke euro. Het pensioenstelsel is een zaak van de lidstaten, maar budgettaire risico's op het niveau van de lidstaten hebben wel degelijk internationale consequenties.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De heer Balkenende weet ongetwijfeld dat er zich in Europa een discussie ontspint over de aanwending van wat wel het groeidividend wordt genoemd. Steeds vaker lezen wij stukken van de minister van Financiën die aangeven dat ook belastingverlaging daarin een prominente rol moet spelen. Ik kan mij voorstellen dat dit niet allemaal tegelijk kan, zeker niet bij die andere landen. U pleit nu voor een drastische sanering van de staatsschuld, voor pensioenopbouw en voor voorbereiden op vergrijzing. Daar bovenop zou er dan ook nog iets moeten worden gedaan aan belastingverlaging. Wat zou u namens het CDA op het punt van belastingverlaging in Europa voorstellen waar het gaat om een nieuw stabiliteitspact, de aanwending van het groeidividend?
De heer Balkenende (CDA):
Dat is een zeer terechte vraag. Aan de beantwoording ervan was ik juist toe. De eerder door mij genoemde landen kennen geen vorm van kapitaaldekking. Derhalve is een belasting van de overheidsbegroting te vrezen. Daarom zullen wij toe moeten werken naar een nieuwe norm. Ons lijkt het goed om in het stabiliteitspact een bepaling op te nemen over de financiering van de oudedagsvoorziening. Dat lijkt haast onontkoombaar. Je kunt daarbij concreet denken aan afspraken over kapitaaldekking, teneinde onevenredige financiële belasting van nationale begrotingen te voorkomen. Een beraad van de ministers van financiën over dit pact zou daartoe de weg kunnen openen. Deelt de minister onze zorgen en wil hij initiatieven op dit punt nemen?
Voorzitter! Als het gaat om het reserveren voor de toekomst heb ik nog een vraag over de financiering van de infrastructuur. Kan, gezien alle plannen en toezeggingen, worden bevestigd dat de voeding van het FES voldoende en blijvend is gewaarborgd? Kan hiervan een cijfermatige onderbouwing worden geleverd? Ik noem dit onder meer omdat door de APB-besluitvorming de reservering ten behoeve van de PPS-projecten voorlopig is vervallen.
Ik kom te spreken over lastenverlichting, loonstijging en inflatie. Vanaf 1 januari treedt het nieuwe belastingstelsel in werking. Ook de CDA-fractie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze operatie niet tot stand kan komen zonder extra middelen in verband met de koopkrachteffecten. Tegelijkertijd is wel steeds naar voren gebracht dat de lastenverlichting, die met de belastingherziening gepaard gaat, niet automatisch zal leiden tot loonmatiging. Om die reden hebben wij steeds kritiek geuit op de loonveronderstelling van 1,5% uit het regeerakkoord. Die kritiek blijkt terecht te zijn geweest: het kabinet ziet zich genoodzaakt de loonraming voor volgend jaar te verhogen naar 3,5%.
Het is mogelijk dat er in 2001 geen problemen ontstaan, maar de hamvraag is wat er in 2002 gebeurt. Wat is de inschatting van de loonontwikkeling in dat jaar? Het kabinet heeft de loonraming al bijgesteld naar 2%, maar ook dat getal zal te zijner tijd moeten worden verhoogd. Er is krapte op de arbeidsmarkt en tegelijkertijd is er een verslechtering van de concurrentiepositie van de industrie van 7%, als het gaat om de loonontwikkeling. Wij moeten er dus voor uitkijken dat de concurrentiepositie niet in het gedrang komt en dat de budgettaire kaders van de overheid onevenredig zwaar worden belast. Mijn vraag aan de minister is dan ook of naar huidig inzicht het uitgavenbeleid voor 2002 wel onverkort gehandhaafd kan worden. Kunnen er anders spanningen optreden? Immers, wij moeten ook al rekening houden met een overschrijding in de collectieve sector van 200 mln. Dit staat ook in de stukken. Kunnen de loonstijgingen in de publieke sector dus wel worden gefinancierd? Is bijvoorbeeld de nog beschikbare uitgavenreserve tegen die tijd toereikend?
Deze vragen houden nauw verband met de aanwending van de inkomstenmeevallers en eventuele lastenverlichting in 2002. Nu zou er volgens de spelregels van het kabinet in principe nog ruimte zijn voor lastenverlichting van ongeveer 8 mld. in 2002. Mocht het economische beeld grosso modo worden gecontinueerd, dan kan mijn fractie zich niet voorstellen dat deze ruimte ook volledig aan lastenverlichting zal worden besteed. Lastenverlichting van 8 mld. lijkt, ook gezien de risico's van oververhitting, wel erg veel van het goede. Extra schuldreductie is zeker geboden en een deel van de ruimte zou kunnen worden benut voor de aanpak van armoedevallen of noodzakelijke uitgaven ten behoeve van de kwaliteit van de samenleving. Dan is er natuurlijk het probleem van de financiering van de ruilvoetproblematiek (lees: de hogere loonkosten).
In dit verband herinner ik aan de uitspraak van de fractievoorzitter van de PvdA in juni, dat als de nood echt aan de man komt, het mogelijk moet zijn om de inkomstenruimte aan te wenden om dingen te doen die maatschappelijk belangrijk zijn. Is het nu zo dat in de huidige kabinetsperiode de PvdA onverkort vasthoudt aan de bekende scheiding tussen inkomsten en uitgaven of behoudt zij zich toch nog politieke ruimte voor? De vraag is al vaak gesteld, maar de antwoorden bleven tot op heden vaag. Mocht de financiële nood aan de man komen, dan wordt dat voor de coalitie een lastige politieke kwestie: de PvdA heeft geen definitief uitsluitsel gegeven, D66 is wel bereid over de schotten heen te kijken en de fractievoorzitter van de VVD was helder met een hard politiek dreigement.
Er zijn overigens voor de ruimte voor lastenverlichting wel zinvolle doelen te noemen. Wij hebben onlangs een rapport uitgebracht met als titel "Gericht en rechtvaardig". Minister Vermeend heeft daarop een kabinetsreactie toegezegd. Zoals gezegd, zou dat een mogelijkheid zijn om iets te doen met de ruimte voor lastenverlichting. De aanpak van de armoedevallen gaat wat mijn fractie betreft evenwel nadrukkelijk verder dan de overgang van een uitkering naar betaald werk, hoe belangrijk dit onderwerp ook is. Er moet namelijk ook gelet worden op de middeninkomens. Het gaat om tegemoetkomingen in onder andere studie- en ziektekosten via heffingskortingen. Die kortingen zijn wat mijn fractie betreft een voorwaarde voor het invoeren van het systeem van de flat tax. Mijn collega Reitsma heeft daarover in het verleden al het nodige gezegd. Het systeem van de flat tax kan namelijk niet worden geïntroduceerd zonder rechtvaardig- heidselementen. Wanneer kan de door de bewindslieden toegezegde notitie over de flat tax tegemoet worden gezien?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Is dit voor het CDA de enige voorwaarde voor de introductie van de flat tax?
De heer Balkenende (CDA):
De flat tax kun je motiveren op grond van doelmatigheid. Die discussie is bekend. Wij hebben daarin gezegd dat, als het alleen een kwestie is van de introductie van de flat tax, dit een onrechtvaardig systeem is. Je moet dat derhalve gepaard laten gaan met instrumenten, om elementen van rechtvaardigheid in te bouwen. Nu is het zo dat het instrument heffingskorting de mogelijkheid biedt te differentiëren. In het huidige belastingstelsel zijn ook een aantal heffingskortingen geïntroduceerd en we hebben die benadering nu toegepast op wat wij van belang achten, te weten het maximeren van lasten in de sfeer van wonen, kosten van kinderen en zorg. Nu, wij denken dat dit een belangrijke aanzet is. Het wetenschappelijk bureau van onze partij zal daar een nota over uitbrengen en dan komt dit debat zeker terug. Maar in ieder geval is dat een voorwaarde waaraan een flat tax zal moeten voldoen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik zou me toch ook kunnen voorstellen dat het CDA zich bij de beoordeling van een eventuele flat tax, met allemaal regelingen eromheen, mede laat leiden door inkomensverhoudingen en gewenste inkomensverhoudingen, bijvoorbeeld het onderscheid rijk-arm.
De heer Balkenende (CDA):
Dat klopt. Dat is ook precies wat op het ogenblik onderdeel uitmaakt van de studie die het wetenschappelijk instituut doet. Ik heb u al gezegd dat wij ook wel zien dat als je maar één tarief zou hanteren, dit op zichzelf onvoldoende is. Dan is het instrument heffingskorting een instrument, maar u hebt gelijk. De discussie over de precieze koopkrachteffecten komt nog.
Voorzitter! Wat betreft de fiscaliteit is er nog een suggestie van mijn collega Reitsma. Deze heeft in het kader van het belastingplan voorgesteld...
Minister Zalm:
Het kwartje!
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! De minister heeft een verzoek; dat is aardig. Misschien kom ik er later op terug, maar laat ik eerst beginnen met het huurwaardeforfait. De heer Reitsma heeft voorgesteld om iets te gaan doen aan het stimuleren van het aflossen van de hypotheek; u herinnert zich dat. Trouwens, de minister heeft, nadat we het besluit hadden genomen over het belastingplan, gezegd dat het sneu was voor mensen die dan een hypotheek hebben afgelost, dat zij soms zo'n hoog huurwaardeforfait moeten betalen. Nu is het zo – dank daarvoor aan de minister – dat in bijlage 13 van de Miljoenennota op de suggestie van Reitsma is ingegaan. Maar is nu met de analyse en de beschouwing in bijlage 13 de discussie "over en uit" of zien we toch bepaalde mogelijkheden? Wij zouden toch hechten aan dit instrument en we zouden graag horen of het kabinet nog bereid is aan deze suggestie tegemoet te komen. Of zegt het dit sowieso niet meer te doen? Het zal dan voor mensen sneu blijven, om de woorden van de minister aan te halen.
Dan, voorzitter, kom ik bij de inkomensplaatjes. Hierbij doel ik – de heer Vendrik had het zo-even over een flat tax – ook op de inkomensplaatjes vanaf 1 januari a.s. Volgens de huidige berekeningen en statistieken zien die plaatjes er nu voor iedereen positief uit. Maar de statistische werkelijkheid is doorgaans niet dezelfde als de concrete situaties waarin mensen zich bevinden. Denk aan kwetsbare groepen zoals chronisch zieken en gehandicapten. Bij die inkomensplaatjes moeten we dan eigenlijk wel rekening houden met het complete lastenbeeld, dus ook met lokale lasten, stijgende ziektekostenpremies, hogere prijzen voor gas, elektriciteit en brandstoffen, en oplopende waterschapslasten.
Ik kom hiermee bij het punt van de stijging van de lokale lasten. Dat is inderdaad niet onze verantwoordelijkheid; de minister heeft er vaker op gewezen. Maar die stijging van lokale lasten komt bij burgers vaak hard aan. Ik noem een gemeente als Barneveld – maar het geldt ook voor andere gemeenten –, die te maken heeft met een korting op de uitkering uit het Gemeentefonds vanwege de herijking: 3 mln. minder. Het college van B&W stelt dan voor, de OZB in 2001 te verhogen met 9,5% en in 2002 met 10,5%, bovenop de toch al voorgenomen inflatiecorrectie. En in een buurgemeente, Ede, ook al gekort via het Gemeentefonds, stijgt de OZB volgend jaar met 15%. Natuurlijk zullen gemeenten terughoudend moeten zijn om de volledige belastingcapaciteit te gebruiken en de waardestijging van de woningen kan niet zonder gevolgen blijven voor de hoogte van de OZB-tarieven. Maar dit alles laat onverlet dat gemeenten last hebben van wijzigingen in verdeelcriteria van het Gemeentefonds, die dan ook nog eens laat bekendgemaakt worden. Het rekentarief binnen het Gemeentefonds is aan herziening toe. Bij de begrotingsbehandeling van BZK komt mijn fractie hierop terug.
Wij hebben wel begrip ervoor dat die stijgende lokale lasten bij burgers tot irritatie leiden. Het lastenplaatje kan er vanaf 1 januari dan wel eens anders uit komen te zien dan de doorgaans mooie cijfers in het kader van het nieuwe belastingplan. We realiseren ons overigens wel dat dit plaatje natuurlijk niet voor iedereen gelijk zal zijn. AOW'ers met een wat hoger pensioen gaan er slechts 2% op vooruit, terwijl er andere groepen zijn die percentages hebben van 7 of 8. De CDA-fractie zal alles begin volgend jaar met meer dan normale belangstelling volgen, ook als het gaat om de koopkrachtverschillen tussen mensen met en zonder werk. Het gaat niet om statistieken, maar om de reële koopkracht van huishoudens. Natuurlijk zullen mensen proberen om eventuele tekorten te compenseren in de loononderhandelingen.
Ik maak een laatste opmerking over de inflatie.
In de stukken wordt uitgegaan van 3,5%. Het is duidelijk dat 1% het gevolg is van het nieuwe belastingplan. Niettemin, het CPB en De Nederlandsche Bank geven aan dat dit getal, afhankelijk van de prijs van de olie en de koers van de US-dollar, gemakkelijk kan oplopen tot boven de 4%. Uit antwoorden op de vragen over de MEV blijkt dat wanneer in heel 2001 de olieprijs 30 dollar zou blijven en de Amerikaanse dollar zou stabiliseren op ƒ 2,40, de inflatie zelfs oploopt tot 4,4%. De CDA-fractie zou dat een zeer bedenkelijke en zorgwekkende ontwikkeling vinden. Heeft het kabinet al een scenario om een dergelijke inflatieontwikkeling, die toch ook niet past bij de inhoud en strekking van de EMU-criteria en ook voor de loonontwikkeling ongewenste gevolgen kan hebben, te dempen?
De heer Van Beek (VVD):
U begrijpt dat ik enige sympathie heb voor uw suggestie met betrekking tot het eigenwoningforfait, collega Balkenende. Maar hoe wilt u die veranderingen financieren als wij te maken hebben met de Balkenendedoctrine, waarbij slechts 75% van de overschotten gebruikt kan worden voor het aflossen van de staatsschuld en 25% voor extra uitgaven? Dan is er geen ruimte meer om in de sfeer van belastingen nog iets te doen!
De heer Balkenende (CDA):
Ik vind het erg leuk dat u spreekt over slechts 75% aanwenden voor schuldreductie, want vorig jaar hanteerde u nog het criterium 50%-50%. Wij zijn erboven gaan zitten. Voor het jaar 2001 is het plotseling 100%, maar u weet net zo goed als ik nog niet wat er gebeurt voor 2002. Het woord "slechts" vind ik dan ook een onterechte term.
De heer Van Beek (VVD):
Die neem ik terug, want die is niet juist. Wij werken nog steeds met het 50%-50%-criterium. Dat staat ook in het regeerakkoord. Dat was echter niet de kwintessens van mijn vraag. Ik heb gevraagd, hoe u bij een verhouding van 75%-25% een aantal fiscale maatregelen wilt financieren.
De heer Balkenende (CDA):
Ik heb ten aanzien van die 25% aan inkomstenmeevallers gezegd dat óf wij willen niets en dan gaat alles naar het tekort c.q. reductie staatsschuld, óf wij kiezen voor een gerichte vorm van lastenverlichting. De suggestie van Reitsma voor een verlaging van het huurwaardeforfait bij aflossing van de hypotheek is daarvan een voorbeeld. Het doen van extra uitgaven zou de derde mogelijkheid kunnen zijn.
Aan die tweede component – de gerichte lastenverlichting – kun je denken bij die 25%. Ik neem aan dat de heer Reitsma daarop terugkomt bij het belastingplan voor het komend jaar. Wij kunnen ook voor 2002 daarop terugkomen. Ik heb juist nadrukkelijk gesproken over 2002. Er moet ook een discussie gestart worden over ons plan over de armoedeval. Het kabinet komt met een reactie. Het is evident dat het niet per 1 januari kan worden ingevoerd. Als het echter gaat om het perspectief voor 2002, achten wij dat een mogelijkheid. Naast de armoedeval kun je ook denken aan de suggestie van Reitsma. Dat kan volgens onze doctrine makkelijk uit die 25% komen.
De heer Van Beek (VVD):
Dat is een aanzienlijke verduidelijking. Daarmee verandert uw verhaal overigens wel ten opzichte van hetgeen u vorig jaar hier verteld heeft en de moties die u daarbij heeft ingediend. Toen was het niet zo dat die 25% kon worden besteed óf voor verhoging van uitgaven óf voor verlaging van lasten. Toen was de keuze explicieter.
De heer Balkenende (CDA):
Ik ben heel blij dat uw deze opmerking maakt, mijnheer Van Beek. U geeft mij de kans een en ander te verduidelijken en daarvoor dank ik u zeer. Als wij kijken naar de formulering van de motie van vorig jaar, staat er – ik citeer – "niet uitsluiten dat voor het resterende deel" – die 25% – "de ruimte wordt benut voor het doen van uitgaven". De woorden "niet uitsluiten dat" betekenen dat wij een afweging kunnen maken tussen óf intensiveringen in de uitgavensfeer óf een gerichte vorm van lastenverlichting en als wij dat niet nodig vinden, een reductie van de schuld. Het is geen automatisme dat de 25% naar de uitgaven gaan, nee, wij maken een afweging. Dat is het verhaal. Ik hoop dat die exegese u iets meer geruststelt dan u zo-even suggereerde.
De heer Van Beek (VVD):
Die stelt mij iets geruster, al was het alleen maar dat er nu ook ruimte is voor lastenverlichting. U begrijpt dat ik dat erg belangrijk vind.
De heer Balkenende (CDA):
Wij hebben ook nooit gezegd tegen lastenverlichting te zijn. Wij hebben gezegd: generieke lastenverlichting in deze tijd "nee", maar wij houden uitdrukkelijk de mogelijkheid open om te komen tot een gerichte vorm van lastenverlichting. Dat is ook de suggestie van de heer Reitsma.
Voorzitter! Toen ik lid werd van deze Kamer, keken wij aan tegen een fors tekort bij de sociale fondsen, namelijk van een miljard of zes. Wij moesten toen nadenken over de manier waarop wij die tekorten konden omzetten in overschotten. Inmiddels zien wij dat er behoorlijke overschotten zijn. Een hogere premievaststelling door het kabinet dan soms werd geadviseerd en een zeer gunstige economische ontwikkeling hebben dat mogelijk gemaakt. De vraag is: hoe nu verder? In diverse debatten is gewezen op de bekende motie-Bolkestein met betrekking tot het kostendekkend vaststellen van de premies. Vanuit het kabinet – de minister was daar zeer bedreven in – werd toen altijd gezegd dat die motie nimmer werd uitgevoerd. Het argument daarvoor was dat de premievaststelling onderdeel uitmaakte van een totale afweging van belasting- en premiedruk. Als ik de signalen echter goed opvang, lijkt er een beweging op gang te komen om de premies kostendekkend vast te stellen c.q. te verlagen en mogelijk de vermogens de van sociale fondsen te verkleinen. De CDA-fractie suggereerde vorig jaar al, de premies kostendekkend vast te stellen en een buffer aan te houden om de procyclische elementen eruit te halen. Dat is een ingewikkelde term waarmee feitelijk wordt bedoeld: oppassen dat hoge premies worden vastgesteld in een tijd dat het slecht gaat en lage premies in een tijd dat het goed gaat. De vraag aan de minister is of de huidige vermogens kunnen dienen als financiële bron voor een dergelijke buffer. Is het waar, ook wat het kabinet betreft, dat nu eindelijk recht zal worden gedaan aan de bedoeling van de motie-Bolkestein of speelt misschien het motief mee om de burgers, ofwel de kiezers, in 2002 extra lastenverlichting te geven? Laat het kabinet, voor alle duidelijkheid, de belastingdruk in 2002 ongemoeid als de premies omlaag zouden gaan? Kan de minister verder nog aangeven wat het terugdringen van exploitatiesaldi en eventuele vermogens inhoudt voor het EMU-saldo en de EMU-schuld? Dat lijkt mij een relevante vraag, want als ik naar het begrotingshoofdstuk over de nationale schuld kijk, zie ik dat er vanaf 2003 steeds feitelijke tekorten zijn van 6 tot 11 mld. Wij kunnen dan dus minder compenseren als wij overgaan op die kostendekkende premies. Ik verzoek de minister om een uiteenzetting op dit punt.
De heer Crone (PvdA):
Voorzitter! Het was al ver voor Paars gebruikelijk om het premiebeeld niet alleen vast te stellen op basis van de fondsen en de vermogens, maar ook op basis van het inkomensbeeld. Als collega Balkenende voorstelt om het geld van de fondsen in ieder geval terug te geven, dan slaat dat in positieve zin enorm neer bij de middengroepen, maar dan wordt het inkomensbeeld volkomen verstoord. Is dat zijn bedoeling?
De heer Balkenende (CDA):
Nee. Het punt van de middeninkomens is zeer terecht. Wij hebben daar nog over gedebatteerd bij het belastingplan, omdat de middeninkomens relatief wat achterbleven op andere groepen. Dat is gecompenseerd door middel van het WW-instrument. Ik merk echter een zekere verandering van kleur op in de discussie, waarbij het idee naar voren komt dat het kostendekkend vaststellen van premies een weg is die wij moeten opgaan. Ik proef dat zowel bij de minister, als bij de VVD-fractie. Dat zou de ruimte kunnen geven voor de lastenverlichting in 2002. Ik vroeg de minister of dit betekent dat hij de belastingdruk ongemoeid laat of niet. Ik voel best met de heer Crone mee dat bekeken moet worden wat verstandig beleid is en wat er met die vermogens gebeurt. Wat is in dit kader een evenwichtig beeld ten aanzien van de inkomensontwikkeling? Die vraag stel ik aan het kabinet. Het principe van kostendekkende premies en een buffer, dat ik vorig jaar heb genoemd, houd ik dus staande. De heer Crone heeft echter wel gelijk dat gekeken moet worden naar de inkomenseffecten. Dat hangt samen met de belastingdruk. Ik hoop dat de minister straks zal zeggen dat dit in relatie moet worden gezien met het totale plaatje van de overheid om ook werk te kunnen maken van de schuldreductie. Dat wil ik graag van de minister horen.
De heer Crone (PvdA):
De CDA-fractie is dus van mening dat het niet het inkomensbeeld mag verstoren? Dus als je de een wat te veel teruggeeft, moet je dat aan de ander ook doen, of het compenseren. Het goede inkomensbeeld is ook het ijkpunt van de heer Balkenende, mag ik hopen?
De heer Balkenende (CDA):
Men zal altijd moeten uitgaan van een goed inkomensbeeld. Het grote voordeel van de discussie die zou ontstaan bij een kostendekkend vaststellen van de premies, is echter dat de verant- woordelijkheid van de overheid op het punt van de belastingdruk en de zelfstandige vaststelling van de premieontwikkeling beter uit elkaar gehaald kunnen worden.
De heer Van Dijke (RPF/GPV):
Voorzitter! Ik wil de heer Balkenende op dit punt nog wat verder bevragen. Hij heeft de minister terecht over dit onderwerp verschillende vragen gesteld. Ik heb diezelfde vragen bij de Voorjaarsnota gesteld. Daarop werd toen geantwoord dat voor dit jaar de premies niet verlaagd konden worden, omdat dit een veel te explosieve lastenverlichting met zich zou brengen, ofwel: inkomensbeleid via de premies. Wat de heer Balkenende nu zegt, neigt echter wel in de richting van het voeren van inkomensbeleid via de premiehoogte. Daarnaast houdt hij een min of meer principieel verhaal dat premies kostendekkend moeten worden vastgesteld.
De heer Balkenende (CDA):
Dat stelt de heer Van Dijke onjuist. Mijn bezwaar was nu juist dat, als premies en belastingen te gemakkelijk op een grote hoop worden gegooid, er onvoldoende onderscheid zal zijn tussen de verantwoordelijkheid van de overheid voor de belastingen en de zelfstandige afweging ten aanzien van de sociale fondsen. Ik proef dat men op het ogenblik zegt: laten wij een zelfstandige afweging maken ten aanzien van het kostendekkend vaststellen van de premies. Ik denk dat dit principieel een goede lijn is, omdat er dan een beter onderscheid ontstaat. Vervolgens is de vraag waarop de overheid met name moet letten, welke belastingdruk de burgers wordt opgelegd. Je zult die belastingdruk niet alleen moeten bekijken vanuit het inkomensplaatje. Je moet die ook bekijken vanuit de ontwikkeling van het terugdringen van de staatsschuld. Die afwegingen moeten dan gemaakt worden. Die vraag heb ik aan de minister gesteld.
De heer Van Dijke (RPF/GPV):
Blijft staan dat deze twee zaken met betrekking tot het inkomensplaatje een relatie met elkaar hebben. Dat levert altijd een spanning op. U maakt mij niet goed duidelijk waar u staat. Waar staat u nu precies als het gaat om de vraag wat er in relatie tot het koopkrachtbeeld mogelijk is met de premies en de fondsen?
De heer Balkenende (CDA):
Laat ik beginnen met een vergelijking met de lokale lasten. Wij gaan niet over de vaststelling van de OZB-tarieven op gemeentelijk niveau. Dat is hun verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd heb ik zojuist het volgende pleidooi gevoerd. Als je naar de inkomensontwikkeling van burgers kijkt vanaf 1 januari 2001, moet je oog hebben voor het totale lastenplaatje van die burgers. Het kan dan niet om het even zijn als het gaat om de lokale lastenontwikkeling. Hetzelfde geldt voor de premieontwikkeling. Die moet zelfstandig plaatsvinden. Ik vind het goed dat we de motie-Bolkestein meer inhoud gaan geven. Tegelijkertijd hoort de pendant ervan te zijn dat je tot een evenwichtige belastingdruk komt. Dat is een kwestie van lastenontwikkeling maar ook van financieren, van noodzakelijke publieke uitgaven en reductie van de staatsschuld. Die afweging moet worden gemaakt.
Voorzitter! Nog een laatste opmerking in het kader van de vermogens van de sociale fondsen. In augustus viel in De Telegraaf te lezen dat het kabinet geld zou willen oppotten voor slechtere tijden met meer werkloosheid. Er werd toen gesproken over een conjunctuurreserve van 2 à 3 mld. Deze reserve past bij het idee van een "buffer". Kan de minister bevestigen dat deze conjunctuurreserve inmiddels is geregeld in het Algemeen werkloosheidsfonds?
Voorzitter! Ik kom bij de komende kabinetsperiode. Dit kabinet is nu halverwege de rit, maar de voorbereidingen voor de nieuwe kabinetsperiode zijn ingezet. Politieke partijen beginnen aan hun verkiezingsprogramma's. In het geactualiseerde stabiliteitsprogramma ten behoeve van de Europese Commissie worden al veronderstellingen gemaakt tot 2004 en het SER-rapport "Sociaal-economisch beleid 2000-2004" biedt belangrijke bouwstenen voor het financieel-economisch beleid in de komende kabinetsperiode. Dat beleid zal, zoals ook hiervoor werd betoogd, moeten worden geënt op een langeretermijnperspectief.
Alvorens daarover enkele opmerkingen te maken, eerst nog een kanttekening bij de voorspelbaarheid van het begrotingsbeleid. Aan deze minister komt de eer toe dat hij sinds 1994 heeft gewerkt aan rust in dat begrotingsbeleid. Dat was, na tijden waarin er voortdurend moest worden omgebogen, hard nodig. De minister heeft ook steun van ons gekregen op dat punt. De begrotingsrust kon meerdere jaren worden gehandhaafd. Maar voor het begrotingsjaar 2000 zien we niet minder dan vijf momenten waarop over de begroting is gesproken en vier momenten waarbij beslissingen werden of worden genomen over aanwending van de meevallers: de algemene politieke beschouwingen vorig jaar over de Miljoenennota 2000, het extra debat in februari over de meevallers, de behandeling van de Voorjaarsnota in juni en de laatste algemene politieke beschouwingen over 2000, terwijl we bij de behande ling van de Najaarsnota nog gaan praten over de dan nog resterende meevallers voor het jaar 2000. Ik verwijs naar de motie op stuk nr. 23 die is aangenomen tijdens de algemene politieke beschouwingen. De CDA-fractie is van mening dat deze werkwijze het beleid niet ten goede komt. Ook voor gemeenten en provincies is deze onrust hinderlijk. Meevallers zijn uiteraard veel prettiger dan tegenvallers, maar rust in het begrotingsbeleid is er bepaald niet. Zou het niet beter zijn de extra uitgaven voor het lopende begrotingsjaar te beperken tot de besluitvorming in het kader van de Voorjaarsnota? Graag hoor ik hierop de visie van de minister. En kan de minister ook nog ingaan op de suggestie van de Raad van State om alvorens een baten-lastenstelsel in te voeren, eerst overleg te voeren met de andere Europese landen met het oog op de vereisten van het stabiliteits- en groeipact?
Voorzitter! Dan de begrotingskaders voor de komende kabinetsperiode. Het is van belang nu reeds na te denken over die kaders om het huidig financieel-economisch beleid in een wat ruimer perspectief te kunnen plaatsen. Wat mijn fractie betreft kunnen, ook gezien de eigen prioriteiten, meerdere ijkpunten worden genoemd: een trendmatig begrotingsbeleid met een hogere groeiveronderstelling dan in de huidige kabinetsperiode – vooralsnog kan worden gedacht aan een getal tussen 2,5% en 2,75% – waardoor er meer budgettaire ruimte ontstaat, het jaarlijks structureel reserveren van een begrotingsoverschot voor de vergrijzing, waardoor de staatsschuld in 20 à 25 jaar wordt weggewerkt, het volledig laten werken van de automatische stabilisatoren – waardoor meevallers in de schuldreductie terechtkomen, zodat ook het procyclische element van de 50-50-verhouding verdwijnt –, het maken van afwegingen tussen uitgaven en lastenverlichting, het aanhouden van reserves voor ruilvoettegenvallers en het voorzien in structuurversterkende uitgaven en lastenverlichting. Aanknopingspunten voor deze visie kunnen worden aangetroffen in een rapport van het wetenschappelijk instituut van het CDA onder leiding van de Tilburgse econoom Bovenberg. Ook het genoemde SER-rapport bevat relevante aanknopingspunten. De uitdaging zal nu zijn, het algemene financiële kader aan te scherpen met noodzakelijke beleidsdoelen, zoals de aanpak van de armoedevallen, de bevordering van vraagsturing en meer eigen verantwoordelijkheid van de burgers.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter! De heer Balkenende somt nu allerlei dingen op die je zou kunnen doen, maar ik vind het wel interessant om te weten wat het CDA zou willen doen. Dat lijkt mij leuker om te horen.
De heer Balkenende (CDA):
Misschien heb ik het niet helemaal helder geformuleerd. Ik heb gezegd dat dit aanknopingspunten, ijkpunten, zijn en daar staat de fractie achter. Die hebben wij met elkaar besproken. Ik heb gewezen op het rapport van het wetenschappelijk bureau van het CDA, waarin ook deze lijnen staan. Dat is een perspectief waar wij iets voor voelen en waar wij ook achter staan. Het is dus meer dan alleen het opsommen van wat zou kunnen. Wij denken dat dit ook zou moeten.
Mevrouw Giskes (D66):
Begrijp ik het goed dat de heer Balkenende het uitgavenkader ook serieus wil verruimen? Of is het alleen een optie waar hij nog eens naar wil kijken?
De heer Balkenende (CDA):
Mevrouw Giskes heeft gelijk. Het uitgavenkader in deze kabinetsperiode wordt bepaald door de groeiveronderstelling van 2% en dan komen er nog wat inverdieneffecten bij. Wij denken dat het verstandiger is om op een hoger groeigetal te gaan zitten.
Mevrouw Giskes (D66):
Per wanneer?
De heer Balkenende (CDA):
MetBalkenende ingang van de komende kabinetsperiode, vanaf 2002. Ik pleit er niet voor – wat de fractie van mevrouw Giskes wel doet – om nu, halverwege deze kabinetsrit, een hoger groeipercentage te hanteren wat betreft het uitgavenkader. Daar hebben wij onze inkomstenmeevallerformule voor. Dat is de lijn waar wij voor kiezen. Ik heb gesproken over 2,5% tot 2,75% en dan heb ik het uitdrukkelijk over de nieuwe kabinetsperiode.
Mevrouw Giskes (D66):
Waarom zo lang gewacht? De heer Balkenende weet hoe het eigenlijk zou moeten. Dan is het toch beter om te zeggen dat wij eerder moeten beginnen? Hij had eigenlijk al kunnen beginnen met dit jaar, maar toch op z'n minst volgend jaar. Wie zegt dat de heer Balkenende het voor het zeggen heeft in de volgende kabinetsperiode?
De heer Balkenende (CDA):
Dat hoop je altijd, maar dat zullen wij dan wel zien. Er kan nog veel gebeuren in een paar jaar.
Waar het nu om gaat, is dat je moet nadenken over de ijkpunten voor het financiële beleid in de komende kabinetsperiode. Mijn fractie heeft meer dan eens gezegd dat wij niet willen tornen aan het uitgavenkader dat is neergelegd in het regeerakkoord en dat geldt ook voor de groeiveronderstelling. Wij weten dat die veel te laag is. Daarom hebben wij gezegd dat wij dat kader laten voor wat het is, maar dan moet je ook ruimhartiger zijn als het gaat om de benutting van je inkomstenmeevallers. Dat is de reden waarom wij hebben gezegd dat je die 25% kunt benutten om wat meer te doen in de uitgavensfeer, als er goede argumenten voor zijn. In die zin is de 25%-formule een opmaat richting het begrotingskader in de komende kabinetsperiode.
Mevrouw Giskes (D66):
Als het systeem van de heer Balkenende zou mogen, gaat iedereen gewoon lekker uitgeven in de hoop dat hij nog wat van die inkomensmeevallers voor uitgaven mag benutten. De heer Balkenende wenst dus niet de norm aan te houden die de heer Zalm juist graag verdedigt. Hij zegt wel dat wij het vanaf 2002 structureel gaan veranderen. Ik begrijp werkelijk de afweging niet die hij heeft gemaakt.
De heer Balkenende (CDA):
Er zijn natuurlijk verschillende methoden. De fractie van mevrouw Giskes heeft gezegd dat zij kiest voor een mid-term review en een hogere groeiveronderstelling. Wat zij dan feitelijk doet, is het behoedzame begrotingskader loslaten. De fractie van mevrouw Giskes heeft ook wel eens gepleit voor het eenmalig loslaten van het schot. Met andere woorden, in die redenering – daar heb ik alle respect voor – zit al een zekere verruiming ten opzichte van het begrotingskader van het kabinet.
Mevrouw Giskes (D66):
Wij doen eigenlijk gewoon nu wat de heer Balkenende in 2002 denkt te gaan doen.
De heer Balkenende (CDA):
Wij vinden het verstandig om nu vast te houden aan die kaders en dan benutten wij de inkomstenmeevallers als brug naar de komende kabinetsperiode. Wij gaan niet tussentijds de spelregels aanpassen. Dat vinden wij niet verstandig, maar dat is een keuze die je kunt maken.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! Ik heb dezelfde vraag als mevrouw Giskes...
De voorzitter:
Dan moet u die niet stellen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Maar net een slag anders gesteld. Dat brengt het debat wellicht verder.
De voorzitter:
Bent u niet bang dat u hetzelfde antwoord krijgt?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik stel altijd een vraag in de hoop dat er een nieuw antwoord komt, maar een garantie heb ik niet.
De heer Balkenende sprak daarstraks over problemen die in 2002 kunnen ontstaan. Hij zei dat het huidige kader voor dat jaar onvoldoende ruimte biedt om een hogere loonstijging te accommoderen en de uitgavenlijn van het kabinet voort te zetten. Hij sprak ook over de nadelen van een behoedzame scenariokeuze, namelijk dat het bestuurlijk nogal veel onrust geeft, dat je elke keer moet gaan bijplussen en groeiveranderingen moet inbrengen in de begroting. Dat is voor een nieuwe periode allemaal prachtig, maar juist nu in het jaar 2000, twee jaar voor het jaar 2002, zou het toch niet misstaan als ook de CDA-fractie zegt dat het kader op een andere manier vormgegeven moet worden, zodanig dat wij nu al besluiten dat er in 2002 extra geld komt voor onderwijs, zorg, milieu en wellicht ook voor veiligheid.
De voorzitter:
Ik vind qua lengte de vragen van mevrouw Giskes mooier.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Op zichzelf ben ik het met u eens, maar misschien mag ik de laatste zin nog afmaken.
De zekerheid die wij nu al zouden kunnen bieden, is afhankelijk van een politieke keuze om het kader voor 2002 te verruimen. Dat zou de kwaliteit van de publieke sector, die de heer Balkenende ook wil, versterken. Waarom wacht de heer Balkenende op een nieuwe kabinetsperiode?
De heer Balkenende (CDA):
Ik vind dat er ten aanzien van het jaar 2002 nog de nodige onzekerheden zijn. Ik heb niet voor niets eerder in mijn betoog aan de minister gevraagd hoe het met de loonontwikkeling zit richting 2002. Wat zijn de risico's die wij lopen? Ik heb ook het punt van de 200 mln. genoemd die nu al in de sfeer van de overschrijdingen zit. Ik wil dus graag weten wat het beeld is. Verder vind ik het wel verstandig om het behoedzame kader dat aan het begin van de periode is afgesproken, nu vast te houden. Daarnaast moet inderdaad worden nagegaan wat in de komende kabinetsperiode gedaan zou kunnen worden, wetend dat dan uitgegaan wordt van een hogere groeiveronderstelling. Het antwoord van het CDA is dan: wij hebben dan de ruimte door middel van onze 25%-formule. Wij zijn daar voorzichtig in; als ergens mee begonnen wordt, moet het ook te handhaven zijn.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Als de minister van Financiën morgen ultieme duidelijkheid over het jaar 2002 gaat bieden en blijkt dat er onvoldoende ruimte is voor contractlonen en andere uitgaven die nodig zijn, maar die elkaar gaan verdringen binnen het knellende kader, zult u dan in de tweede termijn stellen dat het kader voor 2002 opengebroken moet worden?
De heer Balkenende (CDA):
Dan zullen wij opnieuw een afweging maken. Ik heb gezegd wat het kader voor de komende kabinetsperiode is en u weet onze inzet als het gaat om de kwaliteit van de samenleving. Er zijn tekorten in de zorg, het onderwijs en de veiligheid en het gaat erom een verstandig beleid te voeren. Het belang van deze discussie is dat wij niet alleen kijken naar het jaar 2001, maar ook proberen een brug te slaan naar de komende kabinetsperiode. De kaders daarvoor heb ik aangereikt.
Voorzitter! Ik heb gesproken over de algemene kaders voor de komende kabinetsperiode, maar die financiële kaders moeten natuurlijk worden aangevuld met beleidsinhoudelijke doelen. Ik heb genoemd: bestrijding van armoedevallen, vergroting eigen verantwoordelijkheid van burgers, vraagsturing, waarbij ik wijs op de nota "Het wachten moe" van ons wetenschappelijk bureau. Ik merk ook op dat het karakter van het budgettair kader zorg zal moeten veranderen van taakstellend naar volgend, zodat verzekerden werkelijk hun rechten kunnen doen gelden. Dat biedt een beter perspectief dan dat van de wachtlijsten. Ten aanzien van de AWBZ hebben wij er in de nota van de fractie "Naar meer menselijke maat in de gezondheidszorg" al op gewezen, dat er een beter onderscheid moet komen tussen de kosten voor wonen en de kosten voor zorg. De discussie over dit onderwerp komt nog terug. In meer algemene zin geldt dat wij een scherper onderscheid zullen moeten krijgen tussen de rijksbegroting in enge zin en de premiegefinancierde uitgaven die daar los van behoren te staan. Wij hebben de commissie-Bovenberg en de SER die met adviezen zijn gekomen. Ter geruststelling van de staatssecretaris: er zullen ook nog CDA-stukken volgen over de flat tax en de toekomst van de sociale zekerheid. Consequente en consistente ideeën, gebaseerd op waardevaste idealen.
Ik kom tot een afronding. Geld alleen is niet de oplossing. Het denken over de toekomst zou zeer verschralen wanneer wij het nu alleen over geld zouden hebben. Tijdens de algemene politieke beschouwingen vorig jaar en dit jaar is de voorzitter van mijn fractie, De Hoop Scheffer, nadrukkelijk ingegaan op het thema verantwoordelijkheidsverdeling: wie is verantwoordelijk voor wat, hoe kan de verantwoordelijkheid van mensen, onder andere door middel van vraagsturing, worden versterkt en hoe kunnen ondernemingen, instellingen en "maatschappelijke ondernemingen", zoals wij het noemen, het hunne bijdragen aan een goede samenleving? Kwantiteit zegt niet alles, het gaat vooral om kwaliteit. Geld alleen is vaak niet de oplossing, zo luidt de boodschap van het onlangs gepresenteerde rapport van Nyfer met de aansprekende titel "De polder is niet paars". Meerdere bestaande structuren en organisatievormen zijn aan verandering toe. Wij zouden het toejuichen wanneer de minister vanuit het perspectief van de VBTB-operatie eens zijn licht zou willen laten schijnen over dit rapport. Ik maak deze opmerking omdat het kabinet ook de noodzaak van veranderingen inziet en in hoofdstuk 2 van de Miljoenennota enkele "verkenningen" aankondigt. De minister van Financiën toonde reeds zijn bijzondere belangstelling hiervoor. Verkenningen zijn mooi, maar er moet wel tempo worden gemaakt. Financieel krijgen wij, mede dankzij verschillende spelregels waarvoor deze minister heeft getekend en in het spoor van Lieftinck, de zaak steeds beter op orde. Dat proces moet worden voortgezet, maar het is niet genoeg. Ook beleidsinhoudelijk is er nadrukkelijk behoefte aan vernieuwing. Daarbij mag geen tijd verloren gaan. Het gaat immers om onze toekomst en die van komende generaties.
De heer Crone (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! Het is altijd weer een belangrijk moment: de financiële beschouwingen. Deze keer over een van de mooiste Miljoenenennota's die je je kunt voorstellen, met grote extra investeringen in zorg, onderwijs, veiligheid en andere belangrijke delen van de collectieve sector. Het gaat om 15 mld. extra, 8 mld. bovenop het regeerakkoord. Daarnaast wordt het belastingplan ingevoerd, als integraal onderdeel van het geheel. Ik zal niet volledig aangeven wat daar allemaal voor mooie dingen in staan, maar noem enkele punten: aanbodversterkend, vermogensheffing en vermogensrendementsheffing. Bovendien is dit plan twee weken geleden nog verbeterd met een extra uitkering van ƒ 340 en een combinatiekorting voor gezinnen, in het bijzonder gezinnen met lage en middeninkomens. Juist bij gezinnen met lage inkomens zitten nog steeds de grootste knelpunten in financiële zin. En last but not least gaat de staatsschuld dit en volgend jaar – eigenlijk vanaf 1999 tot 2001 – voor het eerst echt omlaag van 520 naar 499 mld. Deze hoofdlijnen hebben onze volledige instemming: voor dit jaar deugt de balans dan ook prima! Maar we zijn hier niet alleen om de loftrompet over de minister te steken – dat is ook niet onze rol – we zijn er ook voor kritische aanmoediging. Regeren is vooruitzien zegt de minister zelf al in een kopje op hoofdstuk 2 en zo is het ook. De beleidsagenda is nog niet klaar! Maar helaas maakt hij wat ons betreft die beleidsagenda ook nog niet helemaal waar. Naar onze mening mist de Miljoenennota een goede feitelijke uitleg, helaas meer dan in het verleden, en een goede inhoudelijke analyse van maatschappelijke en economische trends.
Ik begin maar met dat feitelijke tekort. De Miljoenennota mist voldoende cijfers om een goed beeld te krijgen van wat er werkelijk gebeurt. Zelfs de vragenronde, die dit keer extra ruim was, heeft nog lang niet alle vragen opgehelderd en dat is jammer. Het meest heldere is de laatste dagen wel de verwarring in de kranten geweest, niet onbegrijpelijk, over de staatsschuld. Sommige journalisten hebben ons gezegd: wij bellen vier mensen op Financiën en krijgen vier verschillende antwoorden. Wat ons betreft mag er natuurlijk onduidelijkheid bestaan, maar dan nooit meer dan twee dagen. Waar komt nu de aflossing van 17 mld. in 2000 vandaan, terwijl er toen een overschot was van 1% (8,6 mld.) en een UMTS-opbrengst van 7 mld.? Het klopt bijna, maar toch is er weer een klein gat! In 2001 is er weer een EMU-overschot van meer dan 6 mld., maar nu slechts een EMU-schuldaflossing van minder dan 2 mld., dus een gat van 4 mld. Bij navraag blijkt dit het gevolg van kas- en transactieverschillen en die zijn er inderdaad, want de EMU telt immers transacties en de Miljoenennota kasbedragen. En natuurlijk, de vermogensrendementsheffing levert pas een kasstroom op in 2002, maar op transactiebasis al in 2001. Maar dat staat niet in de Miljoenennota, noch in de antwoorden, maar moet uit de MEV komen.
Vervolgens staat er niet wat er zoal in 2002 gebeurt. Dan moet het natuurlijk weer andersom is. Er moet dan een hogere kasstroom zijn, want dan zou het overschot toch groter moeten zijn in dat jaar ervoor.
Voorzitter! Ik vraag de minister toch nog eens om goed uiteen te zetten hoe een en ander precies zit met die staatsschuld en om de verschillende varianten te laten zien, inclusief de effecten voor latere jaren.
Er zijn nog meer voorbeelden waar wij de cijfers bij elkaar moesten sprokkelen om een helder beeld te krijgen. De gehanteerde loonraming bijvoorbeeld staat niet in de Miljoenennota, maar wel in de MEV. De inflatie wijkt af in 2002 door een onverklaard verschil met de Miljoenennota van 0,2%. Dat scheelt een extra uitgavenruimte van 700 mln. als de prijs BBP 0,2 hoger is. Is dat dan misschien de eerste verborgen meevaller van minister Zalm voor 2002?
Over de uitvoering van het regeerakkoord en de moties, bijvoorbeeld ook uit het debat over de Voorjaarsnota, is ook weinig en zeker geen gesystematiseerde overzicht opgenomen, maar is meer een zoekplaatje. Kan in het vervolg geen standaardoverzicht worden gegeven van de begrotingsontwikkeling vanaf het regeerakkoord naar begroting met tussenstapjes als Najaarsnota en Voorjaarsnota
Overigens ontbreken in het zoekplaatje nog enkele punten waarover ik toch graag meer verneem en allereerst een structurele voorziening voor de rampenbestrijding. Eensgezind heeft de Kamer daarvoor in juni 50 mln. gevraagd. Het is toch onbegrijpelijk dat daarin nog steeds niet is voorzien. Ik vraat het kabinet dan ook nog aandacht voor. Het is toch niet aanvaardbaar dat de toch in hoofdzaak vrijwillige rampenbestrijding nu zelfs niet meer genoeg geld heeft voor het blussen van binnenbrandjes?
Op het punt van de regionale omroepen is zelfs een amendement ingediend dat 10 mln. vrijspeelt voor de regionale omroepen. Dat is nu voor slechts een jaar gedekt, maar niet structureel. Mevrouw Giskes zal daar nog eens dieper op ingaan.
Voor de veiligheid in het openbaar vervoer vroeg de Kamer eensgezind in juni 40 mln. Het gaat dan om het werken met conducteurs en andere toezichthouders. Dat blijkt uit veiligheidsoverwegingen zeer effectief te werken. Ook die motie is echter niet uitgevoerd en wellicht kan het kabinet nu de ruiterlijke toezegging toen dat deze motie wel zal worden uitgevoerd.
De extra inzet voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE) uit de APB slaat nu neer bij OCW. Daar is niks op tegen maar mogen we wel uitgaan van een geïntegreerde en gestroomlijnde aanpak voor alle 0- tot 6-jarigen? Ik zou het kabinet willen verzoeken om zijn standpunt daarover nog voor de begrotingsbehandelingen van VWS en OCW aan de Kamer te zenden.
Voorzitter! Ik heb nog twee nieuwe punten. Uit tal van onderzoeken blijkt dat er een te groot verschil in beloning bestaat tussen de wethouders en de burgemeester. Het gevoel leeft Kamerbreed dat de salarissen van de wethouders moeten worden opgetrokken naar 95% van het burgemeestersalaris. Wij vragen de regering daarvoor zo spoedig mogelijk de vereiste middelen beschikbaar te stellen. Dit kan misschien uiterlijk bij de Voorjaarsnota.
Wij hebben vorig jaar aandacht besteed aan de douane. Het is onduidelijk wat de politiek verwacht, vooral op het punt van de niet-fiscale taken.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! Het is de heer Crone toch bekend dat zowel mijn fractie als de fractie van de VVD al eerder hebben gesproken over de inkomenspositie van wethouders. Pleit hij nu alleen voor de positie van wethouders of heeft hij ook oog voor de positie van leden van gedeputeerde staten of van statenleden? Haalt hij er nu bewust één element uit?
Volgende week hebben wij een debat waarin ook over dit onderwerp zal worden gesproken. Misschien kan de heer Crone iets zeggen over de procedure die hem voor ogen staat?
De heer Crone (PvdA):
Ik doel op alle lokale gekozen en benoemde vertegenwoordigers. Ik wil hier niet te specifiek onderhandelen over de bedragen of de groepen en ook niet over het tempo, want dit is nu precies iets voor de woordvoerders. Ik wil hier echter wel zeggen dat dit een gemeenschappelijk belang is.
De heer Balkenende (CDA):
Het is evident dat dit een gemeenschappelijk belang is. Het is echter de vraag of wij nu alleen moeten spreken over wethouders of ook over anderen. Verder heb ik gevraagd hoe deze suggestie van de heer Crone zich verhoudt tot het debat dat volgende week plaatsvindt.
De heer Crone (PvdA):
Volgens mij heb ik dit net gezegd. Als wij hier niet zeggen dat een financieel probleem kan worden opgelost buiten de begroting, kan dit volgende week ook niet worden opgelost. Ik heb bovendien al gezegd dat het om meer dan alleen de wethouders zou moeten gaan.
De nota over de douane komt ons op het eerste gezicht goed voor, maar hierop zal in vervolgoverleg ongetwijfeld uitvoeriger worden ingegaan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De heer Crone sprak over onduidelijkheden in deze Miljoenennota. Vindt hij het met mij niet vreemd dat het kabinet in de Miljoenennota wel heel mooi 15 mld. aan uitgaven presenteert, maar geen beeld geeft van de 5,5 mld. bezuinigingen die samenhangen met het regeerakkoord?
De heer Crone (PvdA):
Voorzitter! Ieder jaar stel ik bij de vragen over de Miljoenennota standaard als eerste vraag: kunt u een overzicht geven van alle bezuinigingen die waren afgesproken en van alle uitgavenintensiveringen die waren afgesproken. Die antwoorden hebben wij nu gekregen. Zij beslaan wel acht velletjes. Ik heb nu gevraagd of dit overzicht voortaan standaard kan worden verstrekt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Maar als de heer Crone spreekt over de onduidelijkheid in de presentatie van de cijfers, vindt hij het dan normaal dat uitgaven die samenhangen met hogere prijzen, bijvoorbeeld natuuraankopen, en die geen beleidsintensiveringen zijn, één-op-één in dit soort staatjes terugkomen? Dit wekt de suggestie dat er meer wordt gedaan dan in werkelijkheid het geval is.
De heer Crone (PvdA):
Het kabinet heeft onder de noemer uitgavenintensiveringen reële uitgavenintensiveringen opgenomen. Wat er extra komt voor de loonontwikkeling, maar ook voor prijsbijstellingen, komt daar dus bovenop. De vraag is alleen welke deflator je gebruikt voor die volumestijging. Ik kom hier straks nog op terug, maar die deflator is de prijs BBP. Voor de loonontwikkeling wordt er dus van uitgegaan dat de prijs BBP genoeg is, geef je meer dan is er in feite sprake van een volumebeperking. Voor natuur ligt dit misschien anders, maar dit is per geval niet duidelijk uit de Miljoenennota te halen. Ik heb daarover dan ook een schriftelijke vraag gesteld. Er kan inderdaad wel eens iets weglekken in prijsstijging dat geen volumeverbetering is, maar overigens is dit natuurlijk wel normaal. Je hebt prijsmeevallers en -tegenvallers. Dit doet op zich niets af aan de enorme uitgavenvergroting.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Wij zullen hierover straks nog wel verder praten, maar ik kan mij voorstellen dat de heer Crone zich zorgen gaat maken als dit soort uitgavenvermeerderingen veel groter zijn dan er werkelijk aan extra geld bijkomt waarmee je nieuw beleid kunt maken.
De heer Crone (PvdA):
Dan zou ik me zorgen maken, maar ik heb niet de indruk dat dit nu het grootste deel van de 15 mld. is.
Voorzitter! Wij kunnen de brief over de uitvoering ABP in hoofdlijnen onderschrijven, op een punt na. Wij zien dat de motie-De Graaf c.s. (nr. 21) met betrekking tot de structurele middelen die zijn vrijgemaakt voor cultuur (40 mln.) zonder meer wordt uitgevoerd. Daaraan wordt echter toegevoegd dat de andere moties, met name de motie-Rosenmöller (nr. 15) over arbeidsvoorwaarden, daarbij worden betrokken. Dus kennelijk toch niet helemaal uitgevoerd. Elders wordt opgemerkt dat de afzonderlijke financiering van de motie-Rosenmöller over arbeidsvoorwaarden (nr. 15) en de motie-Melkert c.s. over meerjarig perspectief en fiscale faciliteiten (nr. 12) bij de Voorjaarsnota terugkomen. Ook hier is niet helemaal duidelijk hoe het zit. Ik noem hierbij expliciet de moties, omdat in de uitvoeringsbrief verkeerde nummers worden gebruikt. Het ministerie van Financiën wordt echt steeds slechter in getallen. Wij willen in ieder geval vasthouden aan die beleidsintensivering van 40 mln. De arbeidsvoorwaardenverbetering en de langetermijnontwikkeling plaatsen wij in de Voorjaarsnota.
Mevrouw de voorzitter! Ik wil u daarbij een suggestie aan de hand doen, want u was het die in 1996 de motie-Van Nieuwenhoven indiende die door alle partijen hier aanwezig werd ondersteund, met uitzondering van de SGP, de RPF en het GPV. Die motie behelsde het oormerken van inkomsten uit de Staatsloterij. De Kamer sprak daarbij uit dat zij 10 mln. van de afdracht van de Staatsloterij beschikbaar wilde stellen voor cultuurbeleid. Het kabinet heeft dit, alhoewel via een andere techniek, con amore geregeld. Nu blijkt dat de opbrengsten uit de Staatsloterij explosief zijn gestegen, is er nog wel ruimte voor een extra stapje. De raming van de opbrengsten ligt voor het komende begrotingsjaar maar liefst bijna 89 mln. boven de raming van 1994 en elk jaar weer blijkt het gerealiseerde bedrag per jaar 30 mln. boven de raming te liggen. Is de minister bereid om deze ruimte te betrekken bij het debat over de Voorjaarsnota en de moties over de versterking van de cultuur, en wellicht ook bij de voorstellen in de Najaarsnota over de sport?
Voorzitter! Er is afgesproken om bij de Najaarsnota een additionele investeringsstroom vrij te maken voor natuur, schoolgebouwen, ICT, sport, monumenten enzovoort. Het kabinet heeft toegezegd hiervoor maximale ruimte te zoeken. Ik wil hierover twee vragen stellen.
In de begroting is een taakstellende onderuitputting van 410 mln. opgenomen. Dat is erg vroeg, omdat na de Miljoenennota dikwijls onderuitputtingen van 0,5 tot meer dan 1 mld. optreden. Verwacht de minister dat deze meevallers dit jaar niet die omvang zullen hebben? Het CPB voorspelt overigens dat de onderuitputting dit jaar eerder groter zal zijn door de nieuwe intensiveringen. Wat doen wij verder als pas achteraf, in 2001, blijkt dat de meevallers en de onderuitputting in 1999 groter zijn geworden? Dat blijkt immers pas in februari. Ik stel voor om die 410 mln. plus wat daar bij de Najaarsnota nog bijkomt, vast te leggen met het maximale risico dat het jaar zal worden afgesloten met een negatieve in plaats van een positieve eindejaarsmarge. Een dergelijke gang van zaken is in de systematiek geaccordeerd. Er is immers voorzien in een plus of een min van 1%. In het ergste geval moet dit bedrag worden "teruggefinancierd" als die meevallers er in februari niet blijken te zijn. Ik denk dat het mogelijk is om dit binnen de systematiek te doen en dat wij dat ook moeten doen, omdat wij anders in februari vaststellen dat wij in december meer hadden kunnen uitgeven aan deze investeringen. Ik zou dat betreuren, want ik deel de opvatting van collega Van Beek dat het de bedoeling is dat het uitgavenkader maximaal wordt benut.
De heer Balkenende (CDA):
Het standpunt van de heer Crone dat de beschikbare ruimte moet worden benut is niet nieuw. Hij heeft dat altijd betoogd, ook al zijn er soms stemmen opgegaan dat het anders zou moeten.
De heer Crone stelt dat bij de Najaarsnota moet worden bezien welke ruimte er nog is. Hij noemde daarbij een bedrag van ruim 400 mln. Ik hoor graag zijn politieke oordeel over mijn stelling dat wij hierdoor met een erg onrustig begrotingsbeeld te maken krijgen. Wij nemen nu vier keer een besluit over de begroting van één jaar. Is dat niet wat al te veel van het goede? Moeten wij niet eens besluiten om ons te beperken tot hetgeen bij de Voorjaarsnota is besloten? Nu komen wij namelijk in de situatie terecht dat wij na de Voorjaarsnota nog twee keer moet besluiten over de beschikbare ruimte en dat draagt niet bij tot een transparant en voorspelbaar begrotingsbeleid.
De heer Crone (PvdA):
Dit punt is besproken in het debat over de Voorjaarsnota. Ik ben het eens met de minister die toen zei dat de beslissingen die toen moesten worden genomen, het hoofdbesluit waren. De belangrijkste beginselen zoals het PBBP liggen immers allemaal vast als het hoofdbesluit is genomen. Dat hoofdbesluit is vastgelegd in de kaderbrief en de consequenties daarvan zien wij nu terug. De minister gaf toen echter ook aan dat het tot de spelregels behoort dat tussentijdse meevallers mogen worden besteed. Dat kan alleen tussentijds gebeuren en staat daarom niet haaks op het beleid.
Ik teken hierbij wel aan dat het verschil tussen de realiteit en de ramingen het afgelopen jaar zo groot is geworden, omdat er hele grote meevallers zijn. Hoe groter die meevallers zijn, hoe onwaarachtiger het wordt om die bedragen snel weg te zetten. Deze problematiek behoort echter te worden behandeld bij een debat over de lange termijn, want dan moet er bij de start van een volgend kabinet worden gekozen voor een andere systematiek met hogere groeiramingen.
De heer Balkenende (CDA):
De systematiek die wij tot nu hebben gehanteerd, houdt in dat de Voorjaars- en de Najaarsnota's dienen als een correctie en de aanpassingen bevatten die op dat moment nodig zijn. De heer Crone heeft echter gelijk als hij zegt dat er nu zulke grote bedragen in het geding zijn dat het moeilijk wordt om nog te spreken van een voorspelbaar begrotingsbeleid. Een en ander neemt niet weg dat dit aan de orde dient te komen bij een debat over de systematiek.
De heer Crone (PvdA):
Ik herinner de heer Balkenende er wel aan dat de financiële woordvoerders vanwege de onverwacht hoge groei aan premier Kok en minister Zalm hebben gevraagd of het mogelijk is om in de Voorjaarsnota een doorkijkje te geven in de extra inkomsten. Het kabinet had kunnen zeggen dat het daar niet aan tegemoet kon komen en dat dit doorkijkje pas in de Miljoenennota kon worden gegeven. Ik ben blij dat het kabinet dat doorkijkje wel heeft gegeven en daarom zal ik nu, achteraf, niet zeggen dat het een schande is dat het kabinet dat heeft gedaan.
De heer Balkenende (CDA):
Het zou uit een oogpunt van die transparantie en voorspelbaarheid beter zijn dat je een grote bulk met de Voorjaarsnota hebt. Het schept wat meer rust dan thans het geval is. Wij blijven maar doorgaan. Ik hoop dat u dat met mij eens bent.
De heer Crone (PvdA):
Ik ben er niet zo nerveus van geworden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Bij Voorjaarsnota, bevestigd tijdens de algemene politieke beschouwingen, hebben wij vastgelegd dat bij onderuitputting, bijvoorbeeld voor 2000, het fonds voor natuuraankopen extra middelen kan ontvangen om in ieder geval een herhaling van 1999 te voorkomen. Ik probeer te begrijpen welk punt de heer Crone probeert te maken. Hebben wij dat al niet vastgelegd? Of hebben wij iets vergeten?
De heer Crone (PvdA):
Wij moeten niet hebben dat in februari blijkt dat er nog een eindejaarsmeevaller van 500 mln. is, want die kan dan niet meer op een girorekening worden gestort. Om dat te vermijden kun je ook met een positieve eindejaarsmarge eindigen. Het is als het ware te veel uitgeven. Dat wordt dan gecorrigeerd met de meevaller of anderszins. De minister is een meester in de behendigheid van de techniek. Wij maken het uitgavenkader vol: dat is de deal. In februari moet niet iedere keer blijken dat er weer 0,5 mld. te veel is. Tussen de Najaarsnota en de vermoedelijke uitkomsten zit steeds grosso modo 0,5 mld. Het is dit jaar eerder een onderschatting dan een overschatting.
De heer Vendrik (GroenLinks):
U doet een suggestie voor een oplossing van een probleem, waarover al eerder een afspraak is gemaakt. Bij dreigende onderuitputting mag in ieder geval de staatsschuld niet profiteren.
De heer Crone (PvdA):
U formuleert het nu negatief. Laten wij ons houden aan de gemaakte afspraak. Vooral de techniek moet ons niet voor de voeten lopen. In de Najaarsnota kan de minister een schatting maken van de onderuitputting. Hij kan het pas definitief doen bij de voorlopige rekening. Die maanden zijn dan een paar honderd miljoen waard. Wij willen dat graag in de gaten houden.
Mevrouw Giskes (D66):
De heer Crone gaf aan dat hij zo blij was met de doorkijkjes. Vervolgens doet hij er niets mee. Waarom bent u daar zo blij mee geweest? Waarom had u die willen hebben? De kans om er wat mee te doen is nu. Die laat u voorbijgaan.
De heer Crone (PvdA):
De doorkijkjes van de Voorjaarsnota hebben wij geïncasseerd. Die golden maar voor een jaar. De minister zei steeds dat het grootste deel doorloopt, maar hij kon nog niet zeggen hoeveel hij had. Dat hebben wij nu geaccordeerd. Dat is de loftrompet over die 15 mld.
Mevrouw Giskes (D66):
Uit al die verhandelingen heeft u wel degelijk een beeld gekregen van de te verwachten groei. Desondanks blijft u stug zitten op het kader waarop wij nu zitten. Hoe moeten wij dat rijmen? Ik kan dat niet plaatsen.
De heer Crone (PvdA):
Het is simpel. Wij stellen ons tevreden met wat is afgesproken, inclusief de politieke beschouwingen. Natuurlijk kun je altijd zeggen: ik wil nog 1 mld. De scholen moeten maar eens eerst zien dat zij het geld kwijt kunnen. Het kabinet zal een meerjarig investeringsprogramma op tafel leggen voor een aantal sectoren, in het bijzonder op de arbeidsmarkt toegespitst. Dan zal beter blijken waar je het geld kunt neerzetten. Er is niet ingevuld waar uw 1 mld. naartoe gaat.
Mevrouw Giskes (D66):
Kan de heer Crone mij een school noemen die zal zeggen: doet u mij nog maar even geen extra schoolbudget?
De heer Crone (PvdA):
Natuurlijk niet. Onze taak is niet om de overschotten bij sommige scholen te vergroten. Of wil D66 liever dat scholen overschotten hebben? De directeuren van scholen weten vaak niet eens dat zij het schoolbudget krijgen, want de circulaire is nog niet uit. De directeuren van een VO-school weten niet eens dat zij een ton krijgen. Vervolgens moeten zij het kwijt zien te raken. Waar het lukt zullen zij dat melden. Een tekort zal ook worden gemeld. Als er te veel is, zal het waarschijnlijk niet worden gemeld. Begin van het jaar krijgen wij daarvan een overzicht. Hoe staat het met die bestedingen? Waar zitten de echte tekorten en waar niet? Als over alle scholen 1 mld. wordt verspreid, zullen die zeggen: dat is ook weinig. Ik zet het liever gericht in waar het nodig is.
Mevrouw Giskes (D66):
Dan neemt u dus voor lief, dat vrijwel alle scholen waarschijnlijk zullen melden, dat er nog een tekort is. Ze moeten dan een jaar wachten en krijgen later in het jaar bericht. Dan zijn wij bijna twee jaar verder voordat echt iets kan worden gedaan.
De heer Crone (PvdA):
U moest eens weten hoeveel scholen een overschot hebben. Dat overschot wordt belegd. Er zijn vele scholen die geen tekort hebben, noch aan geld, noch aan leerkrachten.
Mevrouw Giskes (D66):
Bedoelt u dat er in het onderwijs geen problemen zijn?
De heer Crone (PvdA):
Er zijn zeer grote problemen. Niet iedere school komt evenveel tekort. Daar waar de tekorten zijn, wil ik het eerst het geld neerlaten. Het is gemakkelijk om het geld als een olievlek over het land uit te smeren. Zo pak je geen probleem aan. Ik ben heel benieuwd waar ú straks uw investeringsplannen op richt.
Voorzitter! Ik kom nu op de meerjarige intensiveringsprogramma's die het kabinet in het voorjaar hier zal voorleggen. Dit is voorzien van een belangrijke politieke uitspraak van de minister-president: de uitvoering van die plannen mag niet stuiten op gebrek aan geld. Ook de heer Dijkstal heeft zich in deze zin uitgelaten en dat lijkt mij echt pure winst.
De kwaliteit van de publieke sector is een zaak die niet even ad hoc bij een Voorjaarsnota kan worden geregeld. Ik zou de minister dan ook een visie willen vragen op een aantal meerjarige structurele ontwikkelingen in maatschappij en economie. Van vele zijden wordt er de laatste twee, drie maanden veel materiaal aangedragen: het SER-advies voor de middellange termijn; studies van SCP en CPB; ook zelf heb ik een stukje geschreven in Socialisme en Democratie. Niettemin zie je iedere keer vergelijkbare trends terugkeren.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik begrijp het niet meer. Enerzijds vraagt u diepgaande analyses van het kabinet, meerjarenintensiveringsprogramma's – de heer Melkert heeft dat ook al gedaan – maar anderzijds zegt u: die hele discussie over de kwaliteit van de publieke sector kunnen wij niet bij de Voorjaarsnota regelen. Wanneer dan wél?
De heer Crone (PvdA):
Wij hebben nu zelf al onze meerjarenvisie neergelegd in "Kracht en kwaliteit". Dat is al een stevige bodem geweest voor deze discussie. Wij willen echter een specifiek beeld hebben van de knelpunten. Ik weet dat bijvoorbeeld de salarissen van de leidsters in de kinderopvang aan de lage kant worden geacht, maar in andere sectoren zijn de salarissen helemaal niet laag. Het kabinet maakt die analyses en vervolgens kunnen wij bepalen waar het geld het eerst naar toe moet. Het heeft geen zin om het eerst geld te sturen naar situaties waar zich géén knelpunten voordoen. Dat vind ik dan ook het zwakke van uw plan. U geeft wel 5 mld. uit maar alleen maar aan "de zorg", zoveel honderd miljoen, aan "het onderwijs", zoveel honderd miljoen enz. Wie dat geld krijgt en waarvoor precies, dat blijft onduidelijk. Wat u betreft krijgen rijke scholen evenveel als arme. In elk geval staat er niet dat het ánders gaat. Dat vind ik het zwakke van uw plan. Dat willen wij niet.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Uw plannen worden er niet sterker op wanneer u mijn plannen afkraakt, maar dat terzijde. Wat is nu de politieke betekenis van "Kracht en kwaliteit"? U wilde 9 mld. uitgeven en kennelijk had u het allemaal goed doordacht. Immers, u geeft niet zomaar geld weg aan arme én rijke scholen. De PvdA zou investeren, hoppa jongens, we doen niet moeilijk; we gaan ervoor met dit kabinet! En nu moeten wij weer wachten totdat het kabinet in het voorjaar komt met analyses van knelpunten... Heeft u daar nou zelf geen antwoord op? Bent u dáárvoor in de politiek gegaan, om op het kabinet te wachten?!
De heer Crone (PvdA):
Behalve u zei iedereen, toen wij met die 9 mld. kwamen, waar slaat dat op? Het leek wel een Wehkampcatalogus; het was veel te gedetailleerd. Welnu, ik verwijt anderen, die géén gedetailleerde plannen maken, dat ze alleen maar wensenlijstjes inleveren. Daar hebben wij niets aan. Als ik moet kiezen tussen schuldaflossing of uitgavenvergroting, wil ik in beide gevallen het rendement kunnen meten. Het kabinet bereikt nu al bijna de rendementsgrenzen die noodzakelijk zijn. Daar zijn de investeringen op gericht. Dat moet eerst maar eens worden waargemaakt. Er is nog geen kabinet geweest dat in zo'n korte periode zoveel geld heeft neergezet. Oud geld, althans regeerakkoordgeld, en 8 mld. daarbovenop in drie jaar tijd. Er is zelfs geen kabinet dat ooit zoveel wist te bezuinigen in acht jaar tijd.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! Ik begrijp dat de PvdA-nota "Kracht en kwaliteit" zijn uiterste houdbaarheidsdatum al is gepasseerd. We moeten nu weer wachten op analyses van het kabinet vóór de PvdA-fractie wellicht bereid is politieke keuzen te maken in verband met extra investeringen, met wellicht als consequentie dat het Zalmbegrotingskader omver moet.
De heer Crone (PvdA):
Dat is de zaak op z'n kop. In het kader van "Kracht en kwaliteit" hebben wij meteen al gezegd: die 9 mld. is nodig in een meerjarig perspectief. Wij hebben nooit gezegd dat een en ander in deze Miljoenennota zou moeten zitten. De beperkte absorptiecapaciteit van de sectoren leidt er nu eenmaal toe dat je dat geld niet in één jaar tijd kwijt kunt. Het kan twee jaar duren; er is zelfs over vier jaar gesproken. Gelukkig blijkt het sneller te gaan; wat dat betreft komen wij boven onze "target" uit.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! De zorgen die de heer Crone zich maakt met betrekking tot het onderwijs, onderschrijf ik. De vraag is echter hoe gedetailleerd de overheid moet zijn waar het gaat om het toedelen van budgetten, beleidsinhoudelijke doelstellingen enz. Natuurlijk ben ook ik voor het VBTB-proces en ook ik vind dat je oog moet hebben voor doelstellingen. Echter, wij zien in het onderwijs dat er verschillen zijn; de noden zijn niet overal hetzelfde. De vraag is nu hoe gedetailleerd de overheid moet optreden. Ik kies er meer voor om budgetten bij de school te leggen en ze zelf keuzes te laten maken. Uit het betoog van de heer Crone proef ik dat hij tamelijk gedetailleerd wil interveniëren. Wilt u daar nog eens op ingaan?
De heer Crone (PvdA):
Daar is geen sprake van. Wij zijn het eens met de hoofdlijn dat schoolbudgetten moeten worden verruimd. Wij hebben daar bij de behandeling van de Voorjaarsnota zelfs een amendement over ingediend. De school beslist dan wat er moet gebeuren. Willen wij de CAO aanpassen of iets doen met de wachtgeldfondsen, dan kunnen wij dat niet via elke school apart doen. Dat gaat soms nog via macrobudgetten. Zo zul je altijd een mix houden tussen macro-aansturing en verruiming van schoolbudgetten. Ik zie uw opmerking derhalve eerder als een ondersteuning van mijn betoog.
De heer Balkenende (CDA):
Schoolbudgetten kunnen vrij worden besteed. Als je gelden oormerkt voor zoiets als basisvorming, geef je er echter al een invulling aan. Dát is het punt. De bedoeling van verruiming van de schoolbudgetten was nu juist om vrijheid te bieden. U hebt er zo-even echter enkele invullingen aan gegeven.
De heer Crone (PvdA):
Je zult toch op z'n minst moeten aangeven of je de 100 mln. extra in de schoolbudgetten steekt voor het primair onderwijs of voor het voortgezet onderwijs. Stop je het in het voortgezet onderwijs, dan moet je vervolgens weer kiezen of je het doet voor de eerste twee, drie jaar van de basisvorming, voor het gehele voortgezet onderwijs of bijvoorbeeld alleen voor het VMBO. Die keuze moeten wij hier maken, want wij kunnen hier moeilijk zeggen: ze krijgen allemaal 1 mld.
De heer Balkenende (CDA):
Ik stel vast dat u een veel meer ingevulde benadering geeft als het gaat om die budgetten dan aanvankelijk is beoogd.
De heer Crone (PvdA):
Daar was "Kracht en kwaliteit" toch vrij gedetailleerd in. Daarin zat een balans tussen de verschillende onderwijssectoren.
Mevrouw Giskes (D66):
Als ik hoor wat u zegt over de schoolbudgetten, concludeer ik daaruit dat u het niet met staatssecretaris Adelmund eens bent. Zij incasseerde de 75 mln. meteen voor de basisvorming.
De heer Crone (PvdA):
Onze intentie was om de verruiming van de schoolbudgetten in het voortgezet onderwijs te laten aanwenden voor het grootste knelpunt in dat onderwijs. Het grootste knelpunt daar is de basisvorming. Dat weet iedereen. Het is namelijk nieuw. Dat geeft invoeringsproblemen. Het onderwijsveld wilde het aantal uren verlagen van 32 naar 30. Ik vind het waanzinnig om in een tijd waarin grote nadruk wordt gelegd op het belang van kennis, tegen de toch al niet sterkste groep op de arbeidsmarkt – VMBO – te zeggen: gaan jullie maar twee uur naar huis. Dat konden wij niet begrijpen.
Mevrouw Giskes (D66):
U zult het toch wel met mij eens zijn dat er nog zoveel discussie over is dat het geld voorlopig helemaal nog niet kan worden besteed. Je kunt het dus beter met een wat ruimere invulling toedelen aan alle schoolbudgetten van scholen die dat ook weg kunnen zetten.
De heer Crone (PvdA):
Neen, dat ben ik niet met u eens. Het moet in ieder geval terechtkomen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en niet in het studiehuis. Daar zijn ook problemen, maar laten wij het nu even hierbij houden. Ik houd vol dat dát het beste zou zijn. Ik geef toe, in de motie is dat niet zo opgeschreven. De behandeling van de onderwijsbegroting zal duidelijkheid geven.
Voorzitter! Ik vervolg mijn betoog. De eerste maatschappelijke trend – ik keer terug naar de hoofdlijn – is de welvaartsparadox. Mensen die privaat rijker worden, vinden niet zonder meer dat ze meer zelf kunnen regelen en betalen en dat de overheid dus een stapje terug moet doen. Neen, ze verwachten zelfs dat de overheid een kwalitatief en zelfs kwantitatief beter pakket aan voorzieningen levert. Als je het thuis goed hebt, wil je dat ook in het verzorgingstehuis hebben. Je wilt meer privacy en niet met zes personen op één kamer. Als je meer luxe hebt in de privé-auto, wil je ook dat het openbaar vervoer een beetje behoorlijk is. Natuurlijk wil je ook geen aftandse schoolgebouwen. Net als in winkels en banken wil je dat het daar schoon en comfortabel is.
Een tweede trend, die in dezelfde richting wijst, is de versnelling van de loonontwikkeling in de marktsector. Enerzijds is dit een gevolg van de krappe arbeidsmarkt. Dan gaat het om de contractloonontwikkeling, maar misschien nog meer om de extraatjes daar bovenop, het incidenteel. Anderzijds wordt de loonstijging versneld door de productiviteitsstijging als gevolg van de nieuwe economie, de nieuwe doorbraaktechnologie. In een buitengewoon interessante bijlage bij The Economist is precies te lezen hoe de productiviteitsversnelling in de VS in de laatste vijf jaar daarmee is te verklaren. Niets vinden wij daarover in de Miljoenennota.
Een derde onmiskenbare trend is dat mensen korter en gevarieerder willen werken. Bijvoorbeeld omdat ze vanwege welvaartsoverwegingen geld minder belangrijk vinden dan vrije tijd of omdat ze zorgtaken samen willen kunnen delen. Het SCP-rapport van gisteren brengt zeer indringend naar voren dat eenderde van de mensen vanwege zorgtaken korter wil werken, maar dat slechts 4% dat ook echt voor elkaar krijgt. Tegenover de economische druk om langer te werken – krappe arbeidsmarkt – staat de sociale druk om korter te werken. Dat behoeft niet haaks op elkaar te staan, mits de productiviteit maar harder stijgt. Er is dus niets tegen productiviteitsgroei. Zeker nu het arbeidsaanbod minder snel zal groeien, is het zelfs de bron die nodig is om de economische groei op peil te houden. De productiviteitsstijging wordt dan de hoofdmotor van de economische groei. Het faciliëren van die productiviteitsgroei zou eigenlijk de kerntaak van het beleid moeten worden. Dan gaat het om scholing, vergroten van kennis en zorgen dat maximaal gefacilieerd worden om productief te zijn. Dat loopt van kinderopvang tot inzet van ICT, tot in alle haarvaten van de economie. Dat staat weliswaar in de Miljoenennota, maar mijns inziens toch veel vrijblijvender dan alle boekhoudkundige doelstellingen. Dan kom ik al gauw bij de uitdrukking: pennywise eurofoolish.
Het gevolg van hogere productiviteitsstijging in de marktsector is voor de collectieve sector dat door het Baumoleffect het bijna onvermijdelijk is dat de collectieve sector relatief duurder wordt. Immers, persoonsgebonden diensten, zoals zorgtaken en voor de klas staan, zullen in productiviteitsontwikkeling achterblijven bij de ontwikkelingen in de markt.
Onvermijdelijk, alsook wenselijk is het daarom om meer te investeren in de publieke sector. Door de succesvolle sanering van de overheidsfinanciën is dat nu alleszins mogelijk, mits wij uitgaan van meer realistische veronderstellingen bij het opstellen van de begrotingen. Zo zou allereerst het basisscenario dichter bij de realiteit kunnen worden gebracht. De SER heeft het begrip voorzichtig trendmatig gelanceerd. Hoe het ook zij, voor de huidige kabinetsperiode is dat niet meer relevant, want de laatste begroting van het kabinet in 2002 is vanaf het komende voorjaar vanzelfsprekend gebaseerd op de dan beschikbare best realistische raming. Dat staat dus niet meer ter discussie in deze kabinetsperiode.
Nog een meer realistische grondslag van de begrotingsregels zou zijn om de jaarlijkse prijsbijstelling niet te baseren op de algemene inflatie (PBBP), maar die mede op de loonontwikkeling in de marktsector. Dat gebeurt nu niet. Ik heb daar schriftelijke vragen over gesteld. Het gevolg van het feit dat wij de algemene inflatie (PBBP) als deflator gebruiken voor het uitgavenkader is dat de ministers een te lage inflactiecorrectie uitgekeerd krijgen, waardoor zij een volumeachterstand in het personeel oplopen. De lonen stijgen namelijk bijna altijd harder dan de inflatie. Er zijn per sector overigens verschillende prijsdeflatoren. Kan de minister toelichten hoe dat precies zit? Op zichzelf is er in de afgelopen jaren dus een stukje ruimte voor volumegroei ingezet voor de loonontwikkeling en dientengevolge in beperkte mate "bezuinigd" op intensiveringen om de lonen te betalen. Daarmee worden uiteindelijk de afspraken uit het regeerakkoord in beperkte mate uitgehold.
Dit geldt sterker, als wij de post incidenteel erbij betrekken. Die stijgt nu, zo hebben het CPB en De Nederlandsche Bank verleden week gesignaleerd. Werkgevers trekken in de markt namelijk wél geld uit voor de kosten van vergrijzing van en veranderingen in het personeelsbestand. Dat is het structuureffect in de post incidenteel. Zij trekken ook extra geld uit voor individuele, al dan niet winstafhankelijke beloningen (loondrift). Volgens het regeerakkoord moet de post incidenteel in de collectieve sector echter juist omlaag, tegen de markttrend in! Dat leidt tot een extra verslechtering van de arbeidsmarktpositie van de overheid. De overheid is dan een slechte werkgever die niet doet wat de markt vereist of zij moet relatief tot bezuinigingen overgaan om dat wel te doen.
De heer Balkenende (CDA):
De heer Crone heeft het nu over een eventuele bezuiniging om te kunnen voldoen aan de verplichting op het loonfront. Het in dat verband genoemde Baumoleffect is volkomen helder, althans voor ons. De PvdA heeft in "Kracht en kwaliteit" een aantal beleidsinhoudelijke doelstellingen genoemd. De loonontwikkeling komt onder druk, omdat de marktsector extra gaat betalen. Dat heeft op de een of andere manier een uitwerking op de overheid. Door die druk op de loonontwikkeling kom je niet toe aan de beoogde beleidsinhoudelijke intensiveringen. Dan kom je bij het punt van de ombuigingen. Gesteld dat de nood aan de man komt en dat de loonontwikkeling voor de overheid te zwaar wordt, gaat de fractie van de heer Crone dan ombuigen of gaat zij inkomstenmeevallers benutten om dat probleem te tackelen?
De heer Crone (PvdA):
Ik heb nog meer smaken in het pakket en die zal ik zo serveren. Het is geen digitale keuze tussen het een en het ander. Ik heb het over de maatschappelijke trends. Die zet je niet op een jaar. Een deel daarvan zal in het nieuwe regeerakkoord op zijn pootjes terecht moeten komen. Voorts zullen wij zien waar in 2002 de ruimte zit. Ik ben daar niet pessimistisch over. Ik denk namelijk dat er dan aan alle kanten ruimte in de begroting is. Laten wij dat dus maar even afwachten.
De heer Balkenende (CDA):
U sluit dus evenals uw fractievoorzitter niet uit dat, als de nood aan de man komt, u de inkomstenmeevallers eventueel benut voor de oplossing van dit reële probleem, als de loonkostenontwikkeling doorgaat?
De heer Crone (PvdA):
Ik hoef niets uit of in te sluiten. Het kabinet wil een goede werkgever zijn. Dat is hier uit-en-te-na door alle bewindspersonen uitgedragen, inclusief de premier, alsook onlangs door de minister in de CAO-onderhandelingen. Het kabinet heeft derhalve een probleem, als het geen geld heeft om de politieagenten te geven wat er nodig is. Dan zal het kabinet vast met een oplossing komen. Toen ik hier stond met het 9 mld.-pakket, werd ik ook weggehoond, want het was allemaal belachelijk en overdreven. Mijn pessimisme is dan ook zeer minimaal en mijn optimisme kent geen grenzen, zeker geen financiële grenzen.
De heer Balkenende (CDA):
Dat betekent dat u niet uitsluit dat eventueel het schot dan wat wordt gerelativeerd in het spoor van uw fractievoorzitter?
De heer Crone (PvdA):
Ik laat me niet in uw vraag trekken. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd en daar voeg ik niets aan toe. We zien wel hoe dat loopt.
Voorzitter! De post incidenteel leidt op zich, gelet op de verlaging in de collectieve sector en een verhoging in de marktsector, ten principale tot een verslechtering van de arbeidsmarktpositie van de overheid. Toch wil ik wel benadrukken dat het gelukkig nog niet zover is dat de overheid een slechte werkgever is. De cijfers wijzen althans uit dat het aantal vacatures per 1000 arbeidsplaatsen in de collectieve sector lager is dan in de markt en dat er nog altijd meer mensen vanuit de marktsector gaan werken bij de collectieve sector dan andersom, maar ons afbreukrisico is wel veel groter. Immers, als er geen schoenenverkoper is, pak je zelf die schoenen uit het rek, maar als er bij ons geen leraar voor de klas staat of als je niet geopereerd kunt worden, dan is dat veel dramatischer. We zijn monopolist en de minister moet zich ook actiever inzetten, met het kabinet, om een sterkere publieke sector te maken. Omdat mensen nu eenmaal geen alternatief hebben, mag het kabinet geen misbruik maken van zijn monopoliepositie, in die zin dat mensen toch nergens anders naartoe kunnen.
Ik vraag de minister om deze analyse op hoofdlijnen eens met ons mee te maken en te bevestigen en vooral ook mee te denken over oplossingen. Eén daarvan is een door de CPB-economen aangedragen suggestie om de loongevoelige overheidsuitgaven – zeg maar 70% van het totaal – jaarlijks niet met de algemene inflatie te compenseren, maar met de loonontwikkeling in de markt. Dat vind ik een modernisering van de Zalmnorm, waarbij de minister overigens altijd zegt dat de Zalmnorm niet bestaat; maar goed, het praat makkelijk. Welnu, die komt dan ook op dat punt op een realistischer grondslag en sluit beter aan op de realiteit. Het tast niet het hoofdelement van de scheiding van inkomsten en uitgaven aan, want ik ben er voor om die te handhaven. Het leidt wel tot hogere uitgaven en dus een kleiner overschot, maar dat kunnen we aanzuiveren uit de grote inkomstenmeevallers, die immers beschikbaar zijn voor lastenverlichting dan wel het overschot of de schuldaflossing.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! Ik wil niet vervelend zijn, maar ik heb zo-even...
De heer Crone (PvdA):
Dank u wel!
De heer Balkenende (CDA):
Nu, dan ben ik wel vervelend. Dat is ook goed; het is net hoe u het hebben wilt.
Ik heb u zo-even aangegeven dat er een probleem kan ontstaan bij de loonontwikkeling. U zegt: we zien wel. Nu zegt u weer dat u niet tornt aan het schot inkomsten-uitgaven. Nu, had u dat zo-even gezegd, dan was het helder geweest. U handhaaft dus gewoon het kader.
De heer Crone (PvdA):
Ik geef dit als één van de oplossingen van de mogelijke problemen aan. Als dit helpt, dan helpt het.
De heer Balkenende (CDA):
U schept zelf uw eigen onduidelijkheid. Eerst zegt u van: we zien wel hoe het loopt. Ik heb gewezen op wat uw fractievoorzitter de heer Melkert heeft gezegd, die op een gegeven moment wel de ruimte, een politieke ruimte, hanteert. Vervolgens zegt u dat u het schot handhaaft. Nu is er spanning tussen wat u zegt en wat de heer Melkert zegt.
De heer Crone (PvdA):
Ik geloof dat dit wel meevalt – althans, ik zie het niet zo erg. Ik benadruk alleen: hoe dek je het, als er extra kosten zijn? Wat gebeurt er in dit geval, als de lonen harder stijgen dan we nu denken? Dan mag je verwachten dat ook de inflatie hoger is en daarmee stijgt allereerst het uitgavenkader. Maar dat kan niet genoeg zijn, want als de lonen met 1% stijgen, kost dat 2 mld. Maar de inflatie die bij 1% loonstijging hoort, is 0,4%; dat levert dus maar 1,4 mld. op in het uitgavenkader, en daarmee heb je nog 600 mln. tekort. Maar ik zei net al dat de minister een onderschatting van de inflatie hanteert ten opzichte van het CPB van 700 mln., zodat ik zelfs 100 mln. over heb. Dat kan dus allemaal wel loslopen.
Voorts heeft de minister de gasraming nog laag in de boeken gezet. Ik weet niet hoe dit afloopt, maar stel dat de gasprijzen op ƒ 2,25 komen en de dollar ook. Dat is aanzienlijk lager dan nu; dus zo optimistisch ben ik niet. Welnu, dan zegt de minister dat hij al 8 mld. meer in het FES heeft zitten, in tien jaar tijd. Het FES-bruggetje kan derhalve ook geld opleveren. Ik ben hiermee al aan de vierde bron en ik zit alweer over de miljarden. Dan, als de lonen hoger stijgen, zal dat komen doordat de economische groei is meegevallen ten opzichte van "behoedzaam". Daarmee hebben we ook weer meevallers te verwachten in de werkloosheid en in de rente. Het kan tegenvallen, maar een paar honderd miljoen tel ik er toch al gauw bij. En dan is het bruggetje uit het FES ook sowieso al te gebruiken, want het FES is geen investeringsfonds maar eigenlijk de komende jaren een spaarfonds. Er zit een enorm overschot in het FES de komende drie tot vier jaar. Dat is ook alweer een extra ruimte voor het bruggetje. Ik doe ook nog een suggestie om die andere indexatie van het kader te formuleren voor nieuwe regeerperioden en zie dus niet in waarom ik nu al moet zeggen dat het schot verzet moet worden. Wij zien dat allemaal wel.
De heer Balkenende (CDA):
De politieke betekenis van deze discussie is buitengewoon belangrijk. Natuurlijk heeft u gelijk als u zegt dat bekeken moet worden wat de mogelijkheden zijn. Maar er kan een moment zijn waarop de nood aan de man komt, aldus de heer Melkert. Uit de uitlatingen van de heer Melkert in juni blijkt dat hij zich het recht voorbehoudt om inkomstenmeevallers in te zetten, terwijl u het schot wilt handhaven. Met andere woorden: in die omstandigheden wordt het ombuigen.
De heer Crone (PvdA):
Ik zie nog steeds geen enkel licht tussen de woorden van fractievoorzitter Melkert en mijzelf. Eerst moet het probleem in kaart gebracht worden. Het is een feuilleton. Wij zijn er al mee begonnen voor "Kracht en kwaliteit" en wij blijven onze eisen stellen. Daarna moet gezocht worden waar de ruimte zit om het te financieren. Wij zijn tot nu toe goed weggekomen en dat houden wij nog even zo. Het heeft geen enkele zin om nu al een discussie te voeren in de zin van: als dan, als dit, enz.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb u daarstraks ook horen zeggen, mijnheer Crone, dat het erg belangrijk is om in een meerjarig perspectief over al die uitgaven te denken. Ik ben het daarmee eens en daarom is het ook belangrijk dat u wat meer helderheid geeft over dat beroemde jaar 2002. Dan is de nieuwe kabinetsperiode vermoedelijk nog niet aangebroken en komt het er toch op aan wat uw politieke conclusie is ten aanzien van de waarschuwing van het CPB. Het CPB heeft al die mogelijke besparingen die u nu noemt even op de lat gezet en geeft ons nu een waarschuwing. Er bestaat een groot risico dat er in 2002 niet voldoende geld is om alle extra uitgaven die in 2001 op de rol worden gezet vol te houden in 2002. De vraag is dan ook, wat er dan gaat wijken: de investeringen of het kader.
De heer Crone (PvdA):
Naar mijn mening neemt het CPB een aantal punten niet mee die wel meegenomen zouden kunnen worden, waardoor het CPB somberder is dan ik ben. Het CPB gaat om te beginnen uit van een hogere prijs BBP en van een andere loonontwikkeling dan het kabinet. Dat scheelt al 700 mln. Het CPB heeft het FES-bruggetje, laat staan de invulling daarvan, niet meegenomen. Dat kon ook nog niet omdat het in mei, toen de cijfers werden geproduceerd, ook nog niet ingevuld was door het kabinet, laat staan dat het FES-bruggetje al verder werd opengezet. Het CPB is inderdaad een van onze belangrijkste instituten maar het is een beetje somber op dit punt.
Ik heb echter gezegd dat er nog heel wat ruimte zou kunnen ontstaan in 2002. Maar ik maak mij daarvan natuurlijk niet afhankelijk. Vandaar dat ik nog een nieuw instrument heb toegevoegd door de prijsontwikkeling in het uitgavenkader wat realistischer in te boeken.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat betekent dat u geen politieke conclusie wenst te verbinden aan de waarschuwing van het CPB, die, nogmaals, al die effecten hebben doorgerekend en in samenhang hebben bekeken. Het gaat immers om de vraag wat er per saldo resulteert aan ruimte of aan gebrek aan ruimte. Het CPB signaleert een gebrek aan ruimte. Ik zou mij kunnen voorstellen dat u, ook vanuit uw eigen perspectief dat wij meerjarige helderheid moeten geven aan de publieke sector, nu al zouden uitspreken dat er geld is in 2002 en dat het er zal blijven, ongeacht de vraag of het kader dat toelaat of niet. Daarmee zou veel gewonnen zijn, mijnheer Crone. Dat past ook in uw straatje.
De heer Crone (PvdA):
U doet nu net alsof wij geen meerjarig perspectief schetsen. Die 8 mld. extra en ook die 700 mln. daaronder zijn meerjarige uitgavenbegrotingen. In februari zeiden de scholen dat zij nu geen geld hoefden te hebben maar dat zij een meerjarig perspectief wensten om bijvoorbeeld te kunnen bepalen of er een mogelijkheid is voor hergroepering van klassen. Dat meerjarig perspectief is nu met deze Miljoenennota gegeven, want het is duidelijk dat het bedrag van 8 mld. meerjarig in de boeken staat. U doet net alsof wij niets meerjarigs doen en alleen per Voorjaarsnota en Najaarsnota weer wat extra miljoenen erbij doen, maar dat is volstrekte onzin! Die 8 mld. extra zijn volledig structureel en gaan geheel en al meerjarig naar de scholen. Veel scholen weten nog steeds niet wat zij zullen krijgen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Sorry, maar uw partij wil nu juist elke keer weer nieuwe rondes bij de Voorjaarsnota. Dat zijn wij niet. En uw partij gaat de discussies over 2002 uit de weg. U geeft steeds geen antwoord, ook niet aan de collega's. Iedereen is gewoon benieuwd wat de PvdA vindt van het jaar 2002, het jaar van de waarheid. Krijgt u gelijk of krijgt hij gelijk? Daar gaat het om! U ontwijkt het antwoord op deze vraag.
De heer Crone (PvdA):
Het is een feuilleton. In het najaar 1998 stond ik hier en riep u op hoge toon: de PvdA laat zich weer in de luren leggen door de VVD; geen extra uitgavenvergroting. Toen kwamen in 1999 de Voorjaarsnota en de Najaarsnota en legden wij 9 mld. op tafel en u riep: de PvdA laat zich in de luren leggen, mooie plannen, maar waar blijft het geld nu? Houdt uw rug recht! Wij halen wel binnen wat wij zeggen en het meerjarig perspectief wordt van jaar op jaar verlengd. U zegt dat ik geen discussie voer over 2002. Ik houd u echter voor welke meevallers er kunnen zijn en ik zeg daarbij dat ik mij daar niet afhankelijk van maak, want er zijn nog andere uitwegen. Het kabinet zal het probleem dus kunnen oplossen.
Voorzitter! Bezien vanuit het wat bredere langetermijnperspectief stond Nederland vroeger bekend als een land met de Hollandse ziekte, "the Dutch disease". De collectieve sector werd te groot en drukte de marktsector plat. Dat is nu omgekeerd, want de marktsector is groot en sterk. Nu dreigt de collectieve sector echter niet de ruimte te hebben om mee te groeien. Daardoor bestaat het risico dat de zegen van de Zalmnorm verandert in de ziekte van Zalm, dus dat de normen te weinig op de realiteit worden gebaseerd. Er moet daarom een realistischer invulling komen van de Zalmsystematiek, zodat het evenwicht tussen de marktsector en de collectieve sector in de hand kan worden gehouden. Het buitenland ziet anders straks in Nederland een enorm sterke marktsector tegenover een verpieterende collectieve sector.
Natuurlijk gaat het niet alleen om de collectieve sector. Het kabinet zal zich ook moeten inspannen om de sociale partners te winnen voor het beheersen van de loonontwikkeling, voor het investeren in kinderopvang en in zorg en zo meer. Daarvoor moet er misschien zelfs een nieuw Wassenaar komen. Ik verzoek het kabinet daarom te overwegen een aanvullend SER-advies te vragen over de middellange termijn, omdat op dit soort punten niet was ingegaan. Daarmee kunnen wellicht de sociale partners worden overgehaald om de collectieve voorzieningen te versterken.
Voorzitter! Ik ben natuurlijk ook heel benieuwd naar de manier waarop de VVD de daad bij het woord zal voegen. Ik was blij verrast dat de heer Dijkstal in het journaal op Prinsjesdag zo duidelijk zei: als het moet, moeten in de collectieve sector de lonen omhoog en de secundaire arbeidsvoorwaarden verbeteren. De interviewer Frieszo stelde toen dat daar dan wel geld voor moest komen, hetgeen de heer Dijkstal beaamde. Zo ruiterlijk heb ik geen enkele politicus horen spreken, niet in dat journaal althans. Ik denk daarom dat de VVD duidelijk op hetzelfde spoor zit als mijn fractie, namelijk dat wij de collectieve sector niet laten wegzakken. Maar goed, ik zal met zeer veel aandacht luisteren naar hetgeen collega Van Beek straks zegt over het meerjarig perspectief.
Voorzitter! In de aanpak van de Partij van de Arbeid past ook de aflossing van de staatsschuld. Aan de ene kant heb ik vaak uiteengezet, zoals net al werd herhaald, dat de wettelijke verplichting om jaarlijks het AOW-spaarfonds te vullen, een stevige basis biedt om de komende lasten van de vergrijzing op te vangen. Het leidt tot een aflossing van de staatsschuld met 300 mld., als er daarnaast geen andere tekorten zijn. Aan de andere kant zijn wij inmiddels wel vijf maanden verder dan de laatste discussies hieromtrent. Wij weten nu dat het met de overheidsfinanciën aanzienlijk beter is gegaan dan wij vijf maanden geleden dachten. Daarenboven begeeft de economische groei zich aanhoudend op een hoger plan. Het is nu dus mogelijk, na drie jaar achtereen een begrotingsoverschot van tegen de 1% te hebben gehad, de staatsschuld in 25 jaar af te lossen door een trendmatig begrotingsoverschot van circa 1% te handhaven. Uit de antwoorden op de vragen die zijn gesteld, blijkt dat het kabinet volgens een vergelijkbare orde van grootte rekent. Er kan snel afgelost worden en daarna langzaam of langzaam en daarna snel, maar de periode van 25 jaar is in ieder geval een bereikbaar perspectief. Naar ons idee moet er in dat geval ongeveer 3 mld. bovenop het AOW-spaarfonds worden afgelost. Wij kopen daarmee als het ware een extra verzekeringspolis voor de oude dag. Ik zou bijna zeggen "met belastingaftrek", omdat het ten koste gaat van de ruimte voor lastenverlichting. Het gaat niet ten koste van de ruimte voor uitgavenvergroting en er zijn evenmin nieuwe bezuinigingen voor nodig.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter! Ik vind dit op zichzelf een heel interessant onderdeel van het betoog van collega Crone, maar ik kan het sommetje niet helemaal volgen. Kan hij ons de komende weken aan een spreadsheetje helpen waarin hij ons voortovert hoe je met 3 mld. per jaar een dergelijk eindresultaat kunt bereiken?
De heer Crone (PvdA):
Ik zal u die cijfers zeker doen toekomen. Ik heb al gezegd dat het bovenop het AOW-spaarfonds komt. Wij hebben de wettelijke verplichting om daar jaarlijks 6 à 7 mld. in te stoppen en daar moet ieder jaar 250 mln. bij plus de rente over dat bedrag. Dit is dus een spaarrekening, zoals vele mensen die hebben. Als je lang weinig spaart, loopt het bedrag toch enorm op door rente op rente, in dit geval tot 300 mln. in 2020. In de jaren daarna kan het fonds nog verder worden gevuld. Er staat namelijk dat je het AOW-spaarfonds niet mag leeghalen voor 2010, maar er staat niet dat je het niet langer mag vullen. Daar doen wij vervolgens nog een kopje bovenop van 3 mld. Dat is nu ongeveer 0,3%. Bij een economische groei van 5% nominaal per jaar, waarmee ik nu reken, loopt dat af tot nog eens 0,1% in 2020-2025. Je haalt daarmee het begrotingsoverschot van om en nabij de 1% dat volgens het CPB en alle andere instituten noodzakelijk is.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter! Ik ben blij met de toezegging dat ik de berekening krijg. De heer Crone is iets te optimistisch, maar ik ben blij met de doelstelling. Het kan alleen zijn dat de getalletjes iets anders moeten worden berekend om uiteindelijk uit te komen op 500 mln. Een aantal vragen – ik heb de nummers hier niet bij de hand – gingen daar ook over. Er zijn door het ministerie een aantal berekeningen op dat punt gemaakt. Daarin wordt gesproken over aanzienlijk grotere bedragen per jaar.
De heer Crone (PvdA):
Er is gevraagd wat het kost om de staatsschuld lineair af te lossen in 25 jaar. Dat begint met overschotten die boven de 1% zitten en het eindigt met overschotten van 0,6% in 2025. Het gemiddelde is ongeveer 1%. Dat zegt het CPB. Dat zegt iedereen. Het hangt ook een beetje van het basispad voor economische groei. Financiën rekende altijd met 2% groei reëel en 2% inflatie. Je moet uiteraard nominaal tellen. Dat is dus 4%. Dat is erg zuinig. Het is behoedzaam om van 5% uit te gaan. Dat scheelt ook weer 0,1% of 0,2% in het geheel. Laten we de techniek nog eens met elkaar wisselen. Het is echter ook geijkt bij de echte deskundigen. We hebben daar goed over nagedacht.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! Als we het betoog van de heer Crone leggen naast wat hij vorig jaar gezegd heeft bij de algemene financiële beschouwingen, zit er wel een verschil in. Hij was toen veel relativerender als het om de schuld ging. Hij noemde toen getallen van 40%. Nu heeft hij het over het wegwerken van de schuld in 20 jaar. Daarmee onderstreept hij in feite het CDA-pleidooi van een jaar geleden. Ik ben daar blij om.
Mijn volgende vraag is of dit nu een perspectief is waarvan hij zegt dat we dat moeten gaan koesteren. Met andere woorden: die schuld moet ook echt 0 zijn. Dat is een perspectief waarvan ik aanneem dat u dat serieus meent. Mijn vraag is waarom de PvdA in een paar maanden tot dit inzicht is gekomen. In mei hoorde ik nog iets anders. En wat betekenen uw opmerkingen over de doelstelling voor de reductie van de staatsschuld voor het jaar 2002? Waarom de verandering van opvatting binnen de PvdA in korte tijd? En wat betekent dat voor het jaar 2002?
De heer Crone (PvdA):
De heer Balkenende vraagt mij te herhalen wat ik zojuist zei. Ik heb precies gezegd waarom ik vijf maanden geleden niet wilde wat ik nu wel wil. We staan er met het tekort, het overschot, de economische ontwikkeling maar ook de schuldaflossing zelf aanzienlijk beter voor dan zes maanden geleden. Ik ga nu aflossen vanaf 499 mld. Dat was in de boeken een paar maanden geleden nog 520 à 530 mld. Ik moest toen niet vanuit drie jaar lang een begrotingsoverschot van 0,7% aflossen, maar vanuit een evenwicht. We zouden in 2001 weer ongeveer een begrotingsevenwicht hebben. Het belastingplan zou het overschotje van 0,6% dat we voor dit jaar verwachten, wegsnoepen. Het bereiken van een financieringsoverschot van 1% vanuit 0 betekent dat je 8 mld. moet bezuinigen of lastendruk verzwaren. Ik vond dat toen niet verantwoord. Ik weet nu dat dat niet meer hoeft, omdat we er al zijn. De groei is namelijk geen 3% maar 4%. De groei is in vijf jaar tijd 20% geweest van onze economie. We wisten dat een halfjaar geleden niet. De realiteit heeft laten zien dat we nog rijker zijn dan we dachten. Je kunt de extra verzekeringspremie van 3 mld. waardoor je op 0 uitkomt, eenvoudig financieren.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! Dat is een merkwaardige redenering. Ik begrijp de rekensom van de heer Crone wel. Ik begrijp ook zijn redenering dat het nu veel beter gaat met de economie dan we destijds hebben gedacht. En dat dat mogelijkheden geeft om er iets aan te doen. Maar je kunt het vaststellen van een beleidsperspectief om van de staatsschuld af te komen niet laten afhangen van het feit of het goed gaat de laatste maanden of de laatste jaren. Het zit veel dieper. Je moet daar een strategie voor ontwikkelen. Dat is een bewust streven op langere termijn. Ik hoor de heer Crone daar niet over.
De heer Crone (PvdA):
Dat zeg ik nu juist. Ik heb het net gehad over de trendmatige ontwikkeling in de arbeidsmarkt en de economische ontwikkeling. Ik heb in mijn artikel maar ook hier in de vorige debatten de minister nog aangehaald. We zitten zo langzamerhand op een trendmatig economisch groeipad van 3%. We gaan daar misschien nog weer iets onder zitten voor een volgend regeerakkoord, maar een trendmatig groeipad van 3% is al waarschijnlijk. Je zit dus trendmatig al hoger dan wat ik veronderstel in mijn sommetjes voor de reductie van de staatsschuld. Het is dus aan alle kanten doordacht. Er is geen sprake van een ommezwaai. Ik vind het meer onbegrijpelijk dat u zich al vastlegde op 25 jaar staatsschuldaflossing, terwijl u niet kon voorrekenen wat dat betekende aan minder lastenverlichting of uitgavenbeperkingen.
De heer Balkenende (CDA):
Dat is een beetje flauw. Wij zijn vorig jaar begonnen met een discussie over de vraag hoe wij van de staatsschuld af kunnen komen. Natuurlijk heb ik er toen over gesproken. Ik heb ook gevraagd aan de minister of de studiegroep Begrotingsruimte een analyse kon maken. Dat is ook gebeurd. Dat bewijst feitelijk ons verhaal.
De heer Crone (PvdA):
Nee, dat bevestigt niet uw verhaal.
De heer Balkenende (CDA):
Wat doet de fractie van de heer Crone met 2002? Wat is dan de inzet van de PvdA-fractie? Wat betekent dat concreet voor de schuldreductie in dat jaar?
De heer Crone (PvdA):
In 2002 is er natuurlijk al de reguliere storting uit het AOW-spaarfonds, wat een netto aflossing van de staatsschuld is omdat wij daarnaast waarschijnlijk geen tekort meer hebben. Dat legt al een bodem van, ik geloof, 0,7 in dat jaar. Dan zullen wij zien of er nog ruimte is, zeker wanneer er een trendmatige of hogere groei is, om erbovenop bijvoorbeeld die 3 mld. te doen, misschien iets meer of misschien iets minder want het is trendmatig. Het gaat om het zicht op de lange termijn. Wij zullen wel zien.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik zou bijna weer De Telegraaf gaan lezen om te kijken wat daar nu weer in staat over de staatsschuld. Daar kom je nog wel eens PvdA-politici tegen. Ik herinner mij dat de heer Crone vorig jaar een uitvoerig betoog heeft gehouden over de manier waarop je naar het onderwijs moet kijken. Investeren in onderwijs rendeert: vandaag de kosten en morgen de baten. Dat zette hij af tegen de staatsschuld. De conclusie was dat onderwijs beter rendeert dan renteloos rentenieren en renteloos aflossen. Wat is er in hem gevaren dat wij dat verhaal vandaag niet meer horen?
De heer Crone (PvdA):
Ik heb het nooit gehad over renteloos aflossen; het is altijd rentedragend aflossen. Het rendement van de staatsschuld is zeker: 5%. Het rendement van het onderwijs blijft moeilijk berekenbaar, maar in het blad Socialisme en Democratie heeft prof. Teulings een uitstekend artikel gepubliceerd, waaruit blijkt dat het rendement van het onderwijs altijd hoger is. Ik beveel dat het kabinet graag aan. Misschien wil het kabinet daar nog eens een reactie op geven. Misschien kan de minister daar zelfs morgen al op ingaan. Wij kunnen het nu allebei doen. Wij kunnen nu én het rendement binnenhalen van aflossing van de staatsschuld – appeltje voor de dorst voor de vergrijzing – én wij kunnen trendmatig de uitgavenverhogingen doorzetten. Als je al op een overschot zit van ongeveer 1%, hoef je niet meer te bezuinigen of de uitgaven te beperken. Alle groeiruimte is dan voor uitgavenverhoging of lastenverlichting. Die ruimte zal er dus zijn. Natuurlijk zit er in dat overschot van 1% ook nog een conjuncturele component, die het CPB tussen 0,25% en iets hoger inschat. Sweder van Wijnbergen schat die buitengewoon hoog in. Het is natuurlijk een onzekerheidsmarge. Daarom spreken wij ook over een trendmatig pad.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De heer Crone zegt nu dat het allebei kan. Waarom zoekt hij c.q. zijn fractievoorzitter dan de publiciteit om van aflossing van de staatsschuld een nationaal politiek project te maken voor 25 jaar vast? Waarom zwijgt hij dan als het gaat om een vergelijkbaar project? Laten wij de discussie wat verbreden en ons niet beperken tot onderwijs. Als het gaat om kwaliteit...
De heer Crone (PvdA):
Dit kan de heer Vendrik toch niet menen. In dat artikel in De Telegraaf staat zo'n klein stukje over de schuld en de rest gaat over investeringen in het onderwijs en in de zorg. Hij doet net alsof wij De Telegraaf opzoeken. Ten eerste lijkt mij dat De Telegraaf zich daar niet voor leent. Ten tweede lijkt het alsof wij alleen de gedachte lanceren dat het om de staatsschuld gaat. Het lijkt alsof het hele artikel, op een klein stukje na, over niets anders gaat dan over de staatsschuld. Het is een belangrijk stuk, maar er is ook een belangrijk stuk over onderwijs, zorg en veiligheid. De heer Vendrik verwijt ons nu dat wij investeringen in de uitgaven niet op de agenda zetten. Waar is hij mee bezig? Het is een feuilleton geweest. Ik noem "Kracht en kwaliteit". Bij de behandeling van de Voorjaarsnota werden de heer Melkert en ik de zaal uit gejoeld omdat wij 1 à 1,5 mld. ruimte vroegen voor zorg en onderwijs in de Voorjaarsnota. Behalve van de heer Vendrik kregen wij van niemand steun.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Fijn dat de heer Crone dat tegen mij zegt.
De heer Crone (PvdA):
Inmiddels is het wel allemaal geregeld. Wie trekt hier nu steeds een wissel op het kabinet? Alle ruimte die er is, wordt ingezet voor zorg en onderwijs en het is veel meer dan de heer Vendrik en ik ooit hebben durven hopen. Dat hebben wij zelfs niet in het verkiezingsprogramma geschreven. Wij doen dus veel meer dan de heer Vendrik ooit heeft durven vragen en het is nog niet genoeg.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter!...
De voorzitter:
Dit is de laatste keer, mijnheer Vendrik.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De heer Crone kiest De Telegraaf niet zomaar uit.
De heer Crone (PvdA):
Wie kiest nu De Telegraaf uit?
De voorzitter:
Als u een vraag te stellen heeft aan de heer Crone, doet u dat dan. Bewaar de rest van de opmerkingen voor uw eigen termijn. Anders hebben wij daar straks niets meer aan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dan blijft mijn constatering overeind en die leg ik de heer Crone voor. Hij kiest ervoor om aflossing van de staatsschuld als prioriteit te stellen, zij het maar voor 200 mld. Die 300 mld. blijft staan, maar daar staat het AOW-fonds tegenover. Dat moet alleen nog wel even helder worden in het debat. De heer Crone kiest dus niet voor de principiële lijn als het gaat om uitgaven en lastenverlichting. Dat moeten wij de komende jaren nog horen van de PvdA-fractie.
De heer Crone (PvdA):
Ik heb nu al vijf keer uitgelegd dat die 300 mld. van het AOW-fonds niet staat naast de staatsschuld...
De voorzitter:
Ik denk dat u de vragenstellers ook niet moet belonen. Als iedereen steeds dezelfde vraag stelt, hoeft u niet weer hetzelfde antwoord te geven. Dat moet u gewoon niet doen.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter! Ik heb een andere vraag. Ik begrijp de overzichtelijkheid van 25 jaar. Wat zou erop tegen zijn als het bijvoorbeeld 27 of 28 jaar wordt? Waarom kiest de heer Crone voor precies 25 jaar?
De heer Crone (PvdA):
Wij spreken over een trendmatige aflossing. In mijn sommetje komen wij uit op juli 2024. Ik geef toe dat ik mijn fractie niet zal voorstellen om zich daaraan op te hangen. Het gaat natuurlijk om de orde van grootte. Het zou ook in 20 jaar kunnen. Ik sluit dat zeker niet uit, want als de economische groei trendmatig op 3% ligt, is de schuld al in 2020 afgelost. Ligt de economische groei de komende jaren op minder dan trendmatig, dan wordt het 2025 of 2027. Be my guest, zou ik zeggen.
Mijn laatste onderwerp betreft het baten-lastenstelsel. Onder de kop "Het baten-lastenstelsel: toch nog" ontvouwt de minister op de laatste pagina's van de Miljoenennota zijn plannen om te komen tot een baten-lastenstelsel voor de rijksbegroting. Als de Kamer met vragen over de Miljoenennota meer helderheid vraagt, houdt de minister echter de boot weer wat af. Hij spreekt over studies in de komende jaren en over de complexiteit van het proces, waardoor onduidelijk is op welk moment de overstap kan worden gemaakt. Dat alles suggereert dat het allemaal nog wel even duurt, maar als je kijkt naar het pleidooi voor het baten-lastenstelsel, ontstaat de indruk dat wij spreken over een proces dat hij met grote voortvarendheid heeft ingezet en dat op korte termijn al tot een andere opzet van de begroting zal leiden.
Ik leid dat af uit drie punten. In de eerste plaats zegt de minister dat de huidige begrotingssystematiek niet geschikt is voor het VBTB-proces. Ik denk dat hij daar een goed punt mee heeft, maar dat proces wordt eind 2001 volledig ingevoerd met de eerste VBTB-begrotingen van 2002. Kennelijk moeten wij dan toch al een hele stap met het baten-lastenstelsel hebben gezet. Een ander signaal is de opmerking van de minister dat het baten-lastenstelsel bij een zeer snel groeiend aantal diensten (inmiddels al 22) wordt ingevoerd. Ook de Rekenkamer heeft erop gewezen dat, als een steeds groter deel van de begroting op baten en lasten wordt geënt, al snel een point of no return wordt gepasseerd, waarna iedereen moet volgen. In dat verband wil ik de minister vragen of, in welke mate en vanaf wanneer het ambtenarenapparaat van het rijk al wordt omgeschoold voor het nieuwe stelsel. Ik heb de indruk dat hij daar al zeer voorzienend in is. Dat valt te prijzen, want regeren is vooruitzien. Het derde signaal is het antwoord van de minister op één van de vragen, dat nadere studie nodig is voorafgaand aan de komende Kamerverkiezingen. Kennelijk beoogt hij dus een soort modulaire opbouw van de besluitvorming naar de komende verkiezingen en de onderhandelingen over een regeerakkoord. Dit alles bij elkaar geeft mij de indruk dat de minister het baten-lastenstelsel toch al op korte termijn wil invoeren. Die hoofdlijn wil ik ook politiek steunen.
Natuurlijk zullen er, zoals de minister zegt, over een groot aantal aspecten nog keuzes gemaakt moeten worden. Dat zijn niet de onbelangrijkste, bijvoorbeeld de keuze wat investeringen zijn en wat niet, dus wat wel en niet onder de kapitaaldienst valt. De minister suggereert dat het ESR, het Europees systeem van rekeningen, daarover voldoende duidelijkheid geeft. Daarnaast wil hij een onafhankelijke vorm van toezicht op de toepassing van het begrip kapitaalgoed en de toe te passen afschrijvingsregels. Vanuit de positie van een hoofd van de boekhouding kan ik mij daar wel iets bij voorstellen, maar wij moeten voorkomen dat de Kamer langs de lijn van de boekhoudtechniek straks ongemerkt een aanzienlijk deel van haar bevoegdheden als medebegrotingswetgever uit handen geeft. Begroten is immers méér dan alleen techniek. Zo is het de vraag of bepaalde delen van het onderwijs investeringen zijn en andere delen niet. Daar kan een hele discussie over worden gevoerd, zoals het zojuist aangehaalde artikel van prof. Teulings duidelijk maakt. Een ander voorbeeld is de vraag, of wij uitgaan van de definitie van investeringen volgens de FES-criteria, of uitgaan van een ICES-aanpak die wat breder is en die onze voorkeur zou hebben.
De vraag wat investeringen zijn en hoe die worden afgeschreven, is dan ook voor ons bepalend en voor de Kamer buitengewoon belangrijk voordat zij een definitieve "go or no go"-beslissing kan nemen. Verder is onafhankelijk toezicht op zichzelf natuurlijk uitstekend, maar wij hebben toch ook een Raad van State en een Algemene Rekenkamer? Waarom zou er dan nog een aparte toezichtscommissie moeten komen? Misschien echter zijn de Raad van State en de Algemene Rekenkamer juist de onafhankelijke toezichtorganen waar de minister op doelt.
Opmerkelijk is overigens dat de minister in zijn argumentatie voor het baten-lastenstelsel verwijst naar Europa en het Europese systeem, maar zijn voorbeelden van heel ver haalt, namelijk Nieuw-Zeeland en Australië. Kennelijk is er toch een gevoel van onrust in de zin van: als wij het Europese systeem volgen, zit het misschien niet helemaal goed. De minister meldt echter ook dat het Verenigd Koninkrijk bezig is met de invoering van het baten-lastenstelsel en dat er in België en Frankrijk over gedacht wordt. Wordt er in Europees verband al over gesproken en zijn er gedachten over een soort gecoördineerde actie, in de positieve zin van het woord? Dan zou het bij uitstek een zaak van Europees overleg zijn.
Ik wacht de reactie van de minister af. Ik vraag hem om morgen alvast een eerste antwoord op hoofdlijnen te geven en vervolgens vóór januari een notitie naar de Kamer te sturen. Ik besef dat dit een korte termijn is, maar het lijkt mij goed dat de minister de Kamer van het begin af aan, stap voor stap, de kans geeft om mee te praten en mee te beslissen over het hele systeem.
Een tweede reden is dat sommige vragen zich ook vooruit zullen spiegelen. Zo heeft de Kamer nog geen bestemming geaccordeerd over de opbrengst van de UMTS-veiling. Zoals u weet, was en is onze opvatting nog altijd dat dit vermogen geherinvesteerd moet worden – een goede term uit de baten- en lastensystematiek – in dezelfde sector als waar het vandaan komt. Dan zouden dus het glasvezelproject, aansluiting van alle scholen op het snelle net, het gigapoortproject, daarvoor nog steeds in aanmerking komen. Dat is weliswaar een voorstel van ondernemerszijde, maar ik heb het bij de Voorjaarsnota ook al gezegd en het is nu ook al opgenomen in de motie voor de Najaarsnota. Zo ziet men maar weer dat sommige zaken hun schaduw al vooruit werpen.
Voorzitter! Ik wacht het antwoord van de minister af op een aantal met een positief kritische ondertoon gemaakte opmerkingen van mijn kant.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter! Het is de paradox van de rijkdom: hoe uitbundiger ze is, hoe meer we erover spreken. Ook ik zal daar vanavond niet aan weten te ontsnappen.
De nieuwe rijkdom die Nederland, delen van West-Europa en de Verenigde Staten overspoelt, staat in een schriller contrast dan ooit met de positie van veel landen in ontwikkeling. In Praag is tijdens de top van Wereldbank en het Internationaal monetair fonds gesproken over de toekomst van de wereldeconomie. Terecht is aan de poorten van de vergaderzalen gedemonstreerd en aandacht opgeëist voor landen die in het machtige spel van de globalisering tot de vaste "losers" behoren. Opnieuw blijkt hoe beschamend weinig het Westen over heeft om de armste landen te verlossen van hun buitenlandse schulden. Als ergens de staatsschuld allerhoogste prioriteit verdient, dan wel daar. Aflossen is er allang niet meer mogelijk, het komt erop aan de schulden snel kwijt te schelden. Het lijkt wel dat hoe rijker wij worden, hoe onbeschaamder we de gerechtvaardigde claims van ontwikkelingslanden naast ons neer leggen. Zeer terecht sprak IMF-topman Köhler de rijke landen aan om hun beloftes eindelijk, eindelijk eens een keer in te lossen. En het IMF heeft zelf ook wel wat huiswerk te doen, maar dit debat zetten wij wat mij betreft voort als het kabinet haar reactie op het harde commentaar van voormalig Wereldbankeconoom Joe Stiglitz naar de Kamer heeft gestuurd. GroenLinks heeft daarom gevraagd.
Ik vraag de minister van Financiën wel of hij samen met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en met collega's van andere landen die wel willen op het punt van de multilaterale schuldkwijtschelding, een campagne wil starten om de rijkste landen aan hun beloftes te houden. Hoe moeten wij hiermee nu verder? Is het kabinet daartoe bereid? Is het in Praag gelukt het IMF-programma voor kwijtschelding van schulden, het HIPIC-programma, te corrigeren voor de hoge olieprijzen?
Mevrouw de voorzitter! Meer in algemene zin is het de vraag wat Praag verder heeft opgeleverd. Het is hoog tijd dat serieuze lessen worden getrokken uit de Aziëcrisis, maar daarop blijft het wachten. Met name de financiële globalisering roept om antwoorden. Als vrijwel geen enkel land buiten het OESO-gebied schadevrij zijn kapitaalmarkt kan openen voor het buitenland, dan moet er iets grondig mis zijn met het internationale financiële systeem. Dan is het onvoldoende te wijzen op onvolkomenheden in het financiële sector van de getroffen landen zelf. Dan moet de liberalisering van de wereldeconomie – het kapitaalverkeer voorop – grondig heroverwogen worden. Mijn vraag aan de minister is – en ik vrees het antwoord al –: is dit in Praag ook gebeurd?
De hegemonie van de internationale financiële markten bepaalt niet alleen het lot van veel ontwikkelingslanden. Ook de euro staat nu op de lat in de "dealingrooms" van de grote internationale financiële instellingen. De geur van de wilde beesten is in de verte al te ruiken. Vorige week is hierover in het reguliere Europa-overleg al gesproken en volgende week is daarvoor opnieuw gelegenheid, maar ik wil hier de fundamentele vraag stellen wat de minister nu eigenlijk vindt van de groeiende almacht van valutamarkten, van die paar duizend mannen en vrouwen die wereldwijd wel even uitmaken wie goed is en wie slecht, die gefocust zijn op de korte termijn en hun eigen gewin en met elkaar verwikkeld zijn in een adembenemend wereldwijd gezelschapsspel met biljoenen euro's als dagelijks inzet? Wat moeten wij daarmee?
Ik kom nu naar Nederland. Mevrouw de voorzitter! Ook Nederland is een steenrijk land aan het worden. De uitbundige economische groei resulteert in een snelle verbetering van de materiele omstandigheden van velen. Hoezeer dat ook toe te juichen valt, het is aan de politiek om alle consequenties – maatschappelijk, politiek en economisch – van een nieuw Zwitserland aan de Noordzee te overzien. Want de nieuwe rijkdom brengt niet alleen meer welvaart – en soms veel meer welvaart – hij zet ook de maatschappelijke verhoudingen op scherp. Ik geef een voorbeeld. In de top van het Nederlandse bedrijfsleven heeft zich – de tegenspraak van minister-president Kok in 1997 ten spijt – een graaicultuur genesteld. Waar loonmatiging voor velen wordt gepredikt en gebezigd, zijn inkomenssprongen aan de top in dubbele cijfers regel geworden. En de raden van commissarissen zagen dat het goed was. Een staaltje "corporation tolerance". Wat doet het kabinet aan deze misstanden behalve opnieuw praten met de topbestuurders? En wanneer, zo vraag ik de minister van Financiën als eerstverantwoordelijke voor de zeggenschapvraagstukken in het bedrijfsleven, zal het kabinet het bestuur van de onderneming werkelijk democratiseren ten einde deze misstanden te lijf te gaan?
Jarenlang is bezuinigd op collectieve voorzieningen en sociale uitkeringen, de jongste generatie weet niet beter. Hoezeer toen door verantwoordelijke partijen is beweerd dat dit aanhalen van de buikriem tijdelijk van aard zou zijn en dat men de revenuen van de toekomstige groei zou aanwenden voor versterking van de publieke sector, vandaag de dag gaat de uitbundige rijkdom gepaard met tal van publieke tekorten. Het is een even overbekend, veel besproken als lelijk beeld. Waar Joop den Uyl in de jaren zeventig sprak over de socialisering van de vraag, is in de jaren negentig de privatisering van de vraag een feit, wat zich bijvoorbeeld uit in snel dalende collectieve lasten. Dit is helaas een vast agendapunt, want de collectieve uitgaven groeien ook in 2001 weer niet mee met de algemene welvaartsontwikkeling. De publieke sector wordt alsmaar goedkoper en de burger alsmaar rijker. Waar ligt de grens? Deze discussie is al eerder gevoerd, maar niet bevredigend beëindigd. Ik ben dan ook met het oog op de huidige hoge groei benieuwd naar de opvattingen van deze minister. Moet er misschien een "Bertnorm" komen? Hoe denken mijn collega's van de andere fracties hierover? Ik denk dat de discussie hierover ook de moeite waard is voor het beleid voor de lange termijn. Gaan wij in 25 jaar niet alleen de staatsschuld aflossen, met of zonder de PvdA, maar gaan wij ook voor de komende 25 jaar een norm vastleggen en wel dat de collectieve uitgaven en lasten binnen een bepaalde bandbreedte moeten blijven?
Mevrouw de voorzitter! Ik kom daarmee op een beoordeling van de budgettaire voorstellen van het kabinet. Op Prinsjesdag en de dagen daarna heeft het kabinet breeduit uitgemeten dat in 2001 meer dan 15 mld. wordt besteed aan extra uitgaven. Om misverstanden te voorkomen wijs ik er maar op dat GroenLinks dolblij is met elke gulden die extra naar onderwijs, zorg en milieu gaat. Het publieke tekort en onze milieuschuld verdienen veel meer aandacht en veel meer geld.
De wijze waarop het kabinet het begrotingsbeeld heeft samengesteld en gepresenteerd is echter slordig, onvolledig en heeft bij mijn fractie ongenoegen gewekt. Zo staan er fouten in de Miljoenennota en de hoofdlijnen van het regeringsbeleid met betrekking tot de aflossing van de staatsschuld. Waar in woord en beeld wordt gesuggereerd dat deze schuld met 20,7 mld. – elders wordt gesproken over 21,4 mld. – wordt afgelost, is er in werkelijkheid slechts sprake van een aflossing van krap 2 mld.
Verder valt het op dat het kabinet bij de presentatie van het lastenbeeld 400 mln. aan lagere lasten voor de eigenwoningbezitters, ook zo'n pikant onderwerp, buiten beeld laat. Ik begrijp dat niet en het CPB volgens mij ook niet, want het CPB neemt die lastenverlichting gewoon op in zijn berekeningen. De lastenverlichting bedraagt niet 6,6 maar 7,0 mld. Overigens is dat 400 mln. te veel, maar dat terzijde.
Een ander belangrijk punt is dat de bezuinigingen uit het regeerakkoord voor 2001 geheel buiten beeld worden gelaten, terwijl deze bezuinigingen natuurlijk ook van invloed zijn op de kwaliteit van het onderwijs en de zorg. Waar het kabinet dus 14,8 mld. zegt uit te geven – zie pagina 10 van de Miljoenennota – wordt niet aangegeven dat er in 2001 ook 5,5 mld. wordt bezuinigd.
Die 14,8 mld. is opgebouwd uit in het regeerakkoord afgesproken intensiveringen van 7,1 mld. Die andere 7,8 mld. is echter nieuw. Ik zeg dat nu wel, maar is dat ook werkelijk zo? Een deel heeft namelijk betrekking op bezuinigingen die niet worden gehaald, tegenvallers. Ik denk daarbij aan de stijging van de kosten van medicijnen. Een deel van de nieuwe uitgaven vloeit rechtstreeks voort uit het feit dat ten tijde van het regeerakkoord gerekend is met te lage prijzen. Dat risico hoort nu eenmaal bij een behoedzaam scenario. Men heeft verder gerekend met te lage aantallen en een te laag BBP. Dat alles verklaart de hogere uitgaven voor natuuraankopen en ontwikkelingssamenwerking en de extra gelden voor gemeenten en provincies.
Extra gelden voor milieucompensatie zijn er niet om iets extra's te doen voor het milieu, maar juist om de extra schade die in het verleden als een gevolg van de hogere economische groei is ontstaan, ongedaan te maken. Dat mag toch zeker geen nieuw beleid heten? Is een en ander niet domweg de consequentie van reguliere koppelingssystemen in de begroting die mede vanwege de keuze voor het behoedzame groeiscenario fors kunnen uitvallen? Als de kosten van een hogere contractloonstijging niet in de plaatjes worden opgenomen, waarom worden deze uitgaven dan wel gepresenteerd?
Voorzitter! Als je de bijna 8 mld. schoont voor deze uitgaven, blijft er 2 mld. over voor nieuwe structurele middelen. Dat zijn de uitgaven die als nieuw beleid kunnen worden gekwalificeerd. Indien gewenst heb ik onze berekeningen hier op een A4'tje. Ik vind dat met dit alles een onjuist en misleidend beeld wordt gecreëerd. Ik denk dat het ook niet goed is dat dit is gebeurd. Ik vraag de minister de volgende keer wel een compleet beeld van de beleidsintensiveringen en de ombuigingen te geven. Ik bedoel dan een compleet beeld dat ook onderscheid maakt naar en zo helderheid biedt over de aanpassing van de begroting aan de recente economische inzichten, zodat de budgettaire gevolgen van de diverse koppelingen apart in beeld komen.
Mevrouw de voorzitter! Het is onze bevinding dat het kabinet in 2001 slechts 2 à 3 mld. meer spendeert aan netto collectieve uitgaven dan in 2000. Ik ga daarbij uiteraard uit van reële termen. Het onderwijs krijgt er in 2001 netto 500 mln. bij en geen 3,1 mld., aangezien er geen rekening is gehouden met de in het regeerakkoord afgesproken bezuinigingen. De zorg gaat er 2,1 mld. op vooruit, maar minimaal 800 mln. hiervan wordt besteed aan de medicijnentegenvaller. Ik herhaal dat mijn fractie vindt dat elke gulden meegenomen is. Dat neemt echter niet weg dat dit niet het aanvalsplan is voor publieke vernieuwing dat GroenLinks in gedachten heeft. Er moet echt veel meer geld naar onderwijs en zorg.
De heer Balkenende (CDA):
De minister is vaak waarderend en lovend in uw richting. Ik ben benieuwd hoe hij aankijkt tegen uw kritiek die u nu uit. U heeft de term misleidend gebruikt. Dat is een zware politieke uitspraak. Je kunt zeggen dat de zaken mooier worden voorgesteld dan in hoofdlijnen van beleid is geschreven over bijvoorbeeld de staatsschuld. Sommige zaken die als intensivering worden gepresenteerd, zijn feitelijk geen ombuigingen. Het woord misleidend is behoorlijk zwaar. Welke politieke conclusies verbindt u hieraan? Het is heel veel wat u zegt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik wil voor 2002 graag een ander beeld gepresenteerd krijgen. Ik wil in dit debat een correctie aanbrengen op het beeld voor 2001. Het was mij niet te doen om het zwaaien met portefeuilles. Ik wil aangeven dat sprake is van een slordige presentatie, onzorgvuldig, soms onjuist. In totaliteit is sprake van een misleidend beeld. Ik vind dat ernstig. Een parlement dat zich zelf serieus neemt, moet daar stelling tegen nemen. Het moet niet schuwen af en toe heftige termen te gebruiken. Dat doe ik vandaag.
De heer Van Beek (VVD):
Ik laat de terminologie over aan de heer Vendrik. Ik kijk naar het regeerakkoord, dat niet de steun van de heer Vendrik heeft. U beoordeelt de plannen van het kabinet met de kennis die vastligt in het regeerakkoord. Als u dat vergelijkt met wat voorligt, dan moet u toch met mij tot de conclusie komen dat sprake is van een aanzienlijke toevoeging van middelen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Wij zijn toch te veel financieel specialist met elkaar om zomaar te zeggen dat elk miljard dat extra in een bepaalde periode wordt uitgetrokken nieuw beleid inhoudt. Daar ging het debat tijdens de algemene beschouwingen over. De kwaliteit van onderwijs en zorg moet de komende jaren vooruitgaan. Er moet werkelijk veel meer geld worden uitgetrokken voor die sectoren die het zo moeilijk hebben. Dat is een beeld dat ik op cijfermatige gronden wens te bestrijden. Dat is niet het geval. Dat heeft ermee te maken dat er een aantal koppelingssystemen zitten in de begroting. Het is heel logisch en verklaarbaar. De indruk mag niet ontstaan dat die 8 mld. over de volle breedte wordt aangewend voor kwaliteitsverbetering in de publieke sector. Het gaat om het inhalen van kwaliteitsachterstand en om het ongedaan maken van prijsstijgingen. Het is prima dat het gebeurt. Het is normaal begrotingswerk. Daar koop ik niets voor.
De heer Van Beek (VVD):
Ik ben het met u eens dat niet het volle bedrag een intensivering is. Ik wijs naar het voorbeeld van de medicijnoverschrijding. Als wij het regeerakkoord uitvoeren zoals het er ligt, dan had dat bedrag inverdiend moeten worden. Met de genomen maatregelen hoeft dat nu niet. Ik vind dat een zeer belangrijke verbetering.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik ben niet verantwoordelijk voor het regeerakkoord. Ik ben niet voor de bezuinigingen in het regeerakkoord. U hebt zich verplicht tot een taakstelling terzake van de medicijnen. Gerekend naar het autonome budget voor de medicijnenkosten haal je er een stuk uit. Dat haal je niet. Je plust dat weer bij. Dat is mislukt. Eerst bijplussen en vervolgens noodgedwongen door een mislukte bezuinigingspolitiek bijplussen en dat presenteren als extra uitgaven waarmee de kwaliteit van de zorg wordt verbeterd, gaat mij veel te ver. Dat vind ik een oneerlijke voorstelling van zaken.
De heer Van Beek (VVD):
Het zijn wel extra uitgaven. Het is geen nieuw beleid.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het zijn extra uitgaven die extra bezuinigingen compenseren die ten tijde van het regeerakkoord zijn ingeboekt. Daar is het mij om te doen. Ik wil dat beeld helder krijgen. Bij het beoordelen van het budgettaire beeld moet niet alleen worden gekeken naar wat er aan extra uitgaven wordt gedaan. Er moet een helder onderscheid worden gemaakt. Wat staat er aan bezuinigingen tegenover? Hoe ziet het totale plaatje eruit? Waar zijn die uitgaven voor bedoeld? Ik kom tot de conclusie dat van die 8 mld. die het kabinet boven op die 7 mld. heeft gezet 6 mld. niet te maken heeft met een kwaliteitsimpuls voor de collectieve sector. Dat is het punt waarover het debat ging bij de algemene politieke beschouwingen; iedereen in deze Kamer vindt dat nodig. Nu zijn wij bezig met de financiële beschouwingen om te toetsen of wat toen breeduit als intentie is geformuleerd, wordt waargemaakt. Dat waag ik te betwijfelen.
De heer Crone (PvdA):
Volgens mij krijgt u morgen, na het debat met de minister, de gouden, zilveren én bronzen medaille voor de grootste misleider. Het is echt buiten elke orde wat u nu zegt. U misleidt de boel als u zegt dat de compensatie voor meer HBO-studenten geen kwaliteitsverbetering is. Wij zeggen met z'n allen dat de maatschappelijke kwaliteitsverbetering dient in te houden dat er meer mensen in het HBO zitten, gelet op de belangen van de marktsector, de verpleging, het onderwijs enz. Nou zitten ze er en dan zegt u dat het geen kwaliteitsverbetering is. Dat is een maatschappelijke kwaliteitsverbetering, punt uit. U zegt dat het automatisch verhogen van de ontwikkelingsbegroting geen kwaliteitsverbetering is. Dat is juist wél het geval. En zo kan ik nog wel twintig voorbeelden geven.
De voorzitter:
Doe maar niet!
De heer Vendrik (GroenLinks):
Gaat het om de kwaliteit in het onderwijs, dan moet ik toch zeggen dat de gemiddelde onderwijzer er niet veel mee opschiet dat er meer leerlingen komen en dat er vervolgens een onderwijzer naast wordt geplaatst. Moeten wij dáár nog het debat over voeren? Moet dit, bij alle rijkdom die er nu is, nog worden gezien als een extra kwaliteitsinvestering in de publieke sector? Waar het om gaat, is dat de klassen kleiner moeten worden of dat er meer onderwijs wordt gegeven. Dát is waar het kwaliteitsargument op slaat. Ik zie niet hoe compensatie voor grotere leerlingenaantallen ineens een kwaliteitsinvestering is. Het zou, God betere het, überhaupt wat moois zijn als dat er níet van zou komen.
De heer Crone (PvdA):
Wij hebben het over maatschappelijke kwaliteitsverbetering. Dat betekent dat meer mensen beter onderwijs krijgen. Er zijn nu meer mensen in het HBO en dat is puur winst. U maakt de definitie van kwaliteitsverbetering zeer smal door er van alles buiten te laten, en vervolgens zegt u: goh, wat een klein beetje is het maar. Ieder normaal mens zal zeggen: gelukkig zijn er meer mensen in het HBO, gelukkig is er meer geld voor ontwikkelingssamenwerking, gelukkig is er meer geld voor medicijnen enz. Dat is allemaal kwaliteit.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik verwijs naar wat ik hierover heb gezegd. Ik heb het op een A4'tje gezet. De collega's kunnen het dus nog eens nalezen en morgen zetten wij het debat hierover voort. Ik houd mijn betoog staande en vraag de minister daarop te reageren. Van die 8 mld. die zo breed wordt uitgevent, is 2 mld. – ik geef het toe – bestemd voor nieuw beleid, gericht op kwaliteitsverbetering. De rest is compensatie.
Voorzitter! Onze bevinding is dat in 2001 slechts 3 mld. meer wordt gespendeerd aan netto collectieve uitgaven dan in 2000, uiteraard in reële termen, wel te verstaan. Het onderwijs krijgt er in 2001 netto 500 mln. bij en geen 3,1 mld. De zorg gaat er 2,1 mld. op vooruit, waarvan 800 mln. wordt besteed aan de medicijnentegenvaller. Elke gulden is meegenomen, maar dit is niet het aanvalsplan voor publieke vernieuwing dat GroenLinks in gedachten heeft. Er moet veel meer geld naar onderwijs en zorg, niet alleen om achterstanden en wachtlijsten in te lopen, maar juist ook om meer kwaliteit te bieden waar de steeds rijkere burger om vraagt. Die gaat straks stemmen met de voeten en private routes uitzoeken; wij zien de eerste contouren daarvan al verschijnen. Als wij zo doorgaan wordt er Russisch roulette gespeeld met de publieke zaak.
In onze tegenbegroting die gebaseerd is op een ander scenario, komen we uit op 7,15 mld. aan beleidsintensiveringen en 2,5 mld. aan bezuinigingen. Het doet ons deugd dat ook de vakcentrale FNV in haar commentaar in deze richting gaat. Ik vraag de minister om een reactie op onze tegenbegroting.
Voorzitter! Dit voorjaar hebben wij bij twee gelegenheden gepleit om nu reeds geld voor meer jaren vast te leggen voor onderwijs, zorg en milieu. Ik verwijs naar de notities die daarover handelen. Dit meerjarig perspectief is ongelofelijk belangrijk om het proces van publieke vernieuwing vlot te trekken, maar het gebeurt nog steeds niet. Wat het jaar 2002 betreft tasten wij nog altijd in het duister. Waarom gebeurt het niet? Wij kennen grote zorgen in verband met dit jaar. Het CPB voorziet problemen; het kader biedt niet voldoende ruimte om alles wat er aan publieke wensen en noden ligt en wat er dit jaar aan intensiveringen bijkomt, in 2002 vol te houden en waar te maken.
Voorzitter! U kent onze opvatting dat het behoedzame begrotingsscenario nu al verlaten moet worden. Het zou toch te gek zijn dat wij bij deze puissante rijkdom in 2002 zouden moeten gaan bezuinigen? Wil de minister in dit debat uitspreken dat hij dit uitsluit? Deelt hij onze angst met betrekking tot het jaar 2002?
Het kabinet heeft tegen zijn gewoonte in nu reeds tot een aanpassing van de loonstijging besloten; dit heeft betrekking op het jaar 2002. Waarom is dat gebeurd? Het systeem-Zalm schrijft toch voor dat men na het regeerakkoord niet meer meerjarig begrotingen muteert met nadere aanpassingen? Wat zijn de gevolgen van berichten als zou minister Hermans een nieuw bod van 3,25% op tafel hebben gelegd voor het jaar 2001? Dat zou volgens het bericht ook voor de marktsector gelden. In mei werd voor het onderwijs nog een loonstijging van 2,75% geboden. Zijn de berichten hierover juist en, zo ja, wat zijn de consequenties voor de begroting 2001?
Ik had nog een flink aantal opmerkingen willen maken over de toekomst van het financieel kader, maar daarvoor ontbreekt mij nu helaas de tijd.
Nu wij het toch over de toekomst hebben, nog iets over de werkgroep vergroening. Kan de staatssecretaris toezeggen dat wij de komende tijd enige invloed kunnen uitoefen op de verschillende opties die de werkgroep vergroening van het fiscale stelsel onderzoekt? Kan hij toezeggen dat de werkgroep ook vooral kijkt naar maatregelenpakketten voor de komende kabinetsperiode, die milieuproblemen aanpakken waarvan een oplossing nog zeer ver weg is?
De minister van Financiën heeft ons dit voorjaar toegezegd dat hij in de Miljoenennota uitgebreid zou ingaan op milieucompensatie. Hulde voor de dit jaar voor het eerst opgenomen toelichting op de precieze verrekening van de milieucompensatie. Onduidelijk is echter hoe die berekening precies tot stand is gekomen. Welke groei is als bodem genomen? Het RIVM heeft eens berekend dat 1% extra economische groei gepaard gaat met een schadelast van ongeveer 500 mln. Ofwel, daar behoren 500 mln. aan publieke of private uitgaven tegenover te staan. Kijk je nu naar het referentiejaar, dan is de groei niet gestegen van 2% naar 3%, maar van 2% naar 3,9%. Op grond van die formule zou je verwachten dat er in het komend jaar niet 500 mln. maar bijna 1 mld. aan natuur- en compensatie-uitgaven nodig is om de schade als gevolg van de hogere economische groei te compenseren. Hoe zit het? Graag krijg ik meer helderheid van de minister van Financiën op dit punt.
De koppeling tussen lonen en uitkeringen is na jaren van onbruik hersteld, maar de opgelopen achterstand blijft intact en de sociale betekenis wordt sluipenderwijs uitgehold: contractloonstijgingen blijven beperkt, vaak in ruil voor een waaier aan nieuwe individuele beloningsregelingen die voor de koppeling niet meetellen. Ik noem opties, winstdelingen, aandelen, dertiende maand, toeslagen en wat niet al. Ook de herziening van het fiscaal stelsel maakt het noodzakelijk om de huidige koppelingssystematiek te heroverwegen. Ik vraag het kabinet de Kamer een notitie te sturen over de gevolgen van deze ontwikkeling voor een solidaire inkomenspolitiek. Dat is namelijk waar de koppeling voor staat.
Mevrouw de voorzitter! In detail zullen we de belastingplannen van het kabinet bespreken op latere momenten. De tijd daarvoor ontbreekt mij nu. Ik wil wel de staatssecretaris dankzeggen voor zijn inspannende werk ten aanzien van de bijlagen 4 en 13. Om je vingers bij af te likken! Met de inhoud is soms iets mis, maar de nieuwe wind op Financiën bevalt ons zeer. Zeker wat betreft de belastinguitgaven; met genoegen zie ik hoe de staatssecretaris de eerste stappen zet om het regeerakkoordventiel van de minister van Financiën af te knijpen.
Voorzitter! In januari hebben wij een debat over de fiscale behandeling van het eigen huis. Ik wil daar een voorstel aan toevoegen, te weten de variabele overdrachtsbelasting. In 2001 zal de huizenmarkt vermoedelijk de schok te verwerken krijgen van een omvangrijke bestedingsimpuls.
De heer Balkenende (CDA):
Ik wil nog even terug naar wat u zei over de koppeling. Wat wilt u precies weten? Enerzijds juicht u het toe dat het wettelijk regime van de koppeling is hersteld, maar anderzijds zegt u dat ter vergroting van de arbeidsmarktperspectieven via de fiscaliteit de afstand tussen mensen met een uitkering en mensen met een looninkomen wordt vergroot. Enerzijds zegt u: een mooie preek over de koppeling, maar anderzijds constateert u: de fiscaliteit is een heel ander verhaal. Wat is uw standpunt en wat wilt u precies weten?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik hoop dat mijn standpunt aangaande een solidaire inkomensontwikkeling geen nadere onderbouwing behoeft. Daar zijn wij gepassioneerd voorstander van. Een brede koppeling zullen wij te allen tijde verdedigen. Die zal dan wel inhoud moeten behouden. De koppelingssystematiek wordt echter sluipenderwijs uitgehold, doordat allerlei loonbestanddelen niet meer meetellen voor de mate waarin uitkeringen moeten meegroeien met de contractloonstijgingen. Dat proces zie ik voortgaan en daarom constateer ik dat de koppeling niet meer waarmaakt waar ze oorspronkelijk voor bedoeld was, namelijk voor het bevorderen van een gelijke inkomensontwikkeling van mensen voor mensen met een uitkering en mensen met betaald werk. De fiscaliteit is inderdaad een ander verhaal. Tijdens de behandeling van het belastingplan trokken onze fracties samen op tegen de door het kabinet via de arbeidskorting georganiseerde achterstand tussen mensen met een uitkering en mensen met betaald werk. Dat deden wij in het kader van een solidaire inkomenspolitiek.
Ik wil het kabinet nog wel tegemoetkomen met de opmerking dat het van belang is dat betaald werken voor mensen met een uitkering meer gaat lonen. Dat kan echter op een andere manier dan de algemene arbeidskorting die mensen op het minimum tot mensen met een maximum krijgen. Daarvoor geldt het systeem van earned income tax credit, inkomensafhankelijke arbeidskorting. Die loopt af als men meer gaat verdienen. Analyses door het Centraal planbureau van onze tegenbegroting en ons verkiezingsprogramma bevestigen ook keer op keer dat dit een extra arbeidsaanbod uitlokt in die zin dat het mensen stimuleert om betaald werk te accepteren. Met name voor deeltijders is de earned income tax credit van vitaal belang. Dat is ook min of meer de groep mensen die nu nog aan de slag kunnen. Het belang van dat instrument wordt uit arbeidsmarktpolitieke overwegingen dus steeds groter. Tegelijkertijd blijft in het grote geheel een solidaire inkomensontwikkeling mogelijk. Welnu, die combinatie van elementen staat in onze tegenbegroting. Dat is ook een vast onderdeel van ons beleid. Het is dan ook van groot belang dat de koppeling materieel dezelfde inhoud houdt als tien tot twintig jaar geleden. Wij vrezen echter dat dit niet meer helemaal het geval is. Tegen deze achtergrond heb ik ook mijn vraag aan het kabinet gesteld.
Voorzitter! Ik kom te spreken over de overdrachtsbelasting. In 2001 zal de huizenmarkt de schok te verwerken krijgen van een omvangrijke bestedingsimpuls van ongeveer 7 mld. Het zou mij niet verbazen als de gekte op de woningmarkt nog groter wordt en de uitsluiting van nieuwkomers daarmee potentieel nog heviger vormen aanneemt. Als de minister van Financiën de oliemarkt denkt aan te kunnen, valt er misschien ook iets te verzinnen voor de prijzengekte die allang niet meer tot de Randstad beperkt is en inmiddels heel grote delen van Nederland in haar greep heeft.
Om tijd te besparen, wil ik graag een A4'tje over de variabele overdrachtsbelasting aan de Handelingen toevoegen. In essentie is het vrij simpel.
De voorzitter:
Dat kan niet. U moet nu uitspreken wat u wilt zeggen. Alleen iets wat u niet kunt uitspreken, zoals een grafiek, kan aan de Handelingen worden toegevoegd.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het lijkt erg op een grafiek.
De voorzitter:
Ik vreesde al dat u dat zou zeggen. U zou het kunnen tekenen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! Ik kom u tegemoet en ik leg het kort uit. Wie een huis verkoopt en bovenmatige winsten opstrijkt, betaalt veel overdrachtsbelasting en wie een rustige prijs zet, betaalt weinig. Uiteraard wordt gecorrigeerd voor inflatie en onderhoud aan de eigen woning; pas boven de 4% waardestijging begint de teller te lopen. Speculatie wordt zo ontmoedigd, niet alleen op Vinex-locaties, maar ook elders op de woningmarkt. Mits goed uitgevoerd, kan volgens ons de variabele overdrachtsbelasting functioneren als een rem op prijsstijgingen. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij bereid is om een verkennende notitie te wijden aan dit voorstel, opdat wij in januari, wanneer de prachtige bijlage 13 aan de orde is over de fiscale behandeling van het eigen huis, ook daarover kunnen debatteren. Uiteraard zullen wij ook onder andere het CPB benaderen voor een eerste analyse eerste analyse en vormgeving.
Ik kom te spreken over de deelauto. Autobezit is eigenlijk heel ouderwets. De auto af en toe gebruiken, is echter ook heel handig. Hoe is dit op een milieuvriendelijke wijze te combineren? GroenLinks wil het gebruik van deelauto's of wat meer sexy uitgedrukt de autodate of wat groener gezegd green wheels, fors stimuleren. Wij denken dan aan een vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting voor de exploitanten van deelautonetwerken. Wij denken ook aan een fiscale korting op de abonnementen ten gunste van de gebruikers. Verder zien wij graag behoorlijke bemoeizucht van rijkswege richting gemeenten om snel meer parkeerplaatsen vrij te geven en vrij te maken voor de deelauto.
Het is ook echt nieuwe economie ten top. Bij het groeien van de deelautonetwerken is er namelijk sprake van de wet van de toenemende meeropbrengst.
De voorzitter:
Als ik u was, zou ik mijn bijdrage nu afronden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb nog enkele laatste zinnen. Elke extra auto genereert een groeiend nut, afname van verkeerschaos in de grote steden, minder files en meer welzijn. Wat wordt er níet beter op met de deelauto!? Ik vraag dus van het kabinet een enthousiaste ontvangst van dit belastingvoorstel.
Voorzitter! Binnenkort spreken wij over het baten-lastenstelsel en dan maak ik mijn kritische opmerkingen hierover.
De heer Crone heeft zeer goede woorden gesproken over de uitvoering van de cultuurmotie van de heer Rosenmöller. Ik sluit mij daar volledig bij aan. Er is inderdaad sprake van een rare vermenging van twee moties. Vanwege het begrotingsbeeld van die moties kunnen die niet in elkaar geschoven worden.
Tot slot maak ik de volgende opmerkingen. Ik heb veel over rijkdom gesproken. Misschien doet het daarom wel extra pijn, dat veel publieke voorzieningen – vandaag waren het de ambulances – niet goed functioneren en dat mensen met een smalle beurs de groeiende rijkdom wel zien, maar niet merken in de portemonnee. Wij menen dat dit om een andere koers vraagt, juist ook op het gebied van de begroting. Politici zullen het lef moeten hebben om aan de kiezer uit te leggen dat de komende jaren én goede kwalitatieve voorzieningen (een publiek domein om trots op te zijn) én lagere belastingen én snelle reductie van de staatsschuld niet samengaan, hoezeer de economie ook groeit. GroenLinks kiest voor een moratorium op lagere belastingen en wil voorrang voor publieke vernieuwing. Dat vraagt meer geld, meer mensen, meer publiek elan en meer politieke daadkracht dan dit kabinet onder de strakke begeleiding, te strakke begeleiding, van deze minister van Financiën mogelijk maakt.
De heer Van Beek (VVD):
Mevrouw de voorzitter! Het is alweer de tweede maal dat ik meemaak dat een kabinet een sluitende begroting aan de Kamer aanbiedt. Aan de eerste keer bewaar ik weinig herinneringen, maar ditmaal heeft het veel indruk gemaakt. De VVD is zeer tevreden met het resultaat van consequent doorgevoerd behoedzaam financieel beleid.
Als we kijken naar de ambities in het regeerakkoord, dan moeten we constateren dat die aanzienlijk kunnen worden verhoogd: niet 1% tekort in 2002, maar een aanzienlijk overschot; geen stijgende schuld, maar zowel absoluut als relatief een echt dalende schuld en een sterk dalende schuldquote. Het heeft even geduurd voordat we door hadden hoe het zat met het absolute niveau van de schuld, maar het ziet er nu toch echt naar uit dat deze de komende jaren met grote bedragen kan worden afgelost. Het antwoord op vraag 34 geeft daar uitsluitsel over; al moet ik er wel bij zeggen dat de daling voor het komende jaar nog wat tegenvalt. Voorts een bedrag aan intensiveringen dat zich verdubbelt en toch blijft binnen de uitgavenkaders; dus op zichzelf niet méér uitgaven, maar uitgaven aan veel nuttiger zaken dan voorzien. Minder aan rentebetalingen, alsmede minder geld voor uitkeringen doordat mensen in de tussentijd een baan hebben kunnen krijgen. Intensiveringen vooral voor onderwijs, volksgezondheid, veiligheid en infrastructuur. De VVD heeft zich zowel bij de Voorjaarsnota, als ook nu bij de begroting erop gericht dat intensiveringen alleen dan in gang worden gezet, wanneer zij ook structureel gedekt kunnen worden. Ook in tijden dat het goed gaat, staat de VVD voor een gedegen financieel beleid. Juist in deze tijd moet de basis gelegd worden waarmee ook in wat mindere tijden gewerkt kan worden.
Ik maak enkele kanttekeningen bij de economische groei en de toekomstverwachtingen. Voor het bepalen van het uitgavenkader was het van groot belang dat er gekozen werd voor een behoedzaam scenario. Jaarlijks kan nu gewerkt worden met de werkelijke verwachting. Voor het jaar 1999 was dat 3,9% economische groei, voor 2000 is het 4,6% en voor de begroting 2001 4%. Voor het laatste jaar van deze regeerperiode hebben we nog geen nieuwe berekeningen, zodat voorlopig wordt gerekend met 2,1%. Cumulatief hebben we de doelstellingen uit het regeerakkoord meer dan gehaald. Dat is plezierig, omdat op deze wijze de extra ruimte binnen het uitgavenkader extra kan worden besteed voor intensiveringen en de extra ruimte aan de inkomstenkant kan worden besteed aan aflossingen van de staatsschuld en aan lastenverlichting.
Toch zijn er bij de VVD ook zorgen, als het gaat om de economische groei. Onze arbeidsmarkt kampt met grote problemen. Nog steeds staan er te veel mensen aan de kant en is er het probleem van de armoedeval. De flexibiliteit van onze economie vraagt duidelijk aandacht. Ook de ontwikkeling van de olieprijzen baart ons zorg; deze hebben grote invloed op de economie en met name op de inflatie. Ten slotte hebben we vooral ook zorg over mogelijke oververhitting van de economie. Dit argument wordt weliswaar vaak gebruikt, maar ook door het kabinet nauwelijks onderbouwd. Oververhitting kan op meerdere manieren ontstaan, zowel via de particuliere consumptie, bijvoorbeeld bij een te hoge lastenverlichting, als via het verhogen van de overheidsuitgaven op een te sterke manier. Beide dienen voorkomen te worden. De VVD is geïnteresseerd in de afwegingen die het kabinet over dit onderwerp maakt. De VVD kiest ook voor de toekomst voor het hanteren van een behoedzaam scenario. De afgelopen perioden hebben ons geleerd hoe weldadig een dergelijk uitgangspunt werkt in vergelijking met perioden daarvóór.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! De heer Van Beek vraagt aan het kabinet om in te gaan op de afwegingen ten aanzien van oververhitting, ook in relatie tot het gevoerde beleid. Een vraag die ik aan hem zou willen stellen, is deze. Als u nu een taxatie maakt van de economische ontwikkeling – en voorlopig zijn de vooruitzichten goed –, hoe kijkt u dan aan tegen het beeld 2002? Volgens de spelregels zou er nog ruimte zijn voor 8 mld. lastenverlichting. Maar is dit nu een verstandige keuze of juist niet? En moeten wij dan de 50-50-formule hanteren volgens u, of niet? Doen we aan extra reductie van de staatsschuld in 2002 of toch lastenverlichting? Graag een indicatie van uw opvattingen hierover.
De heer Van Beek (VVD):
In het huidige jaar wordt de 50%-50%-formule in wezen niet toegepast. Het bedrag aan lastenverlichting van ongeveer 7 mld. is minder dan 50%. Op basis van de huidige getallen ligt er dus nog 8 mld. op de plank. Ik pleit hier niet om de volledige 50% bij voorbaat en onder alle omstandigheden tot besteding te laten komen. Dat hangt echt af van de stand van de economie op dat moment en van de vraag of de economie het aankan, of het verstandig is en welk pakket maatregelen dan in economische zin haalbaar is. Het is voor mij geen vast punt. Als wij het echter niet gebruiken voor lastenverlichting, is het in ieder geval beschikbaar voor aflossing van de staatsschuld.
De heer Van Dijke (RPF/GPV):
Betekent dat, mijnheer Van Beek, dat u het eens bent met wat minister Hermans hierover heeft gezegd?
De heer Van Beek (VVD):
Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat u die conclusie uit mijn woorden heeft getrokken. Ik zou daarop overigens ook zelf teruggekomen zijn. Nee, ik ben het niet met minister Hermans eens want die pleit ervoor geen lastenverlichting toe te passen en alles wat er beschikbaar is te gebruiken voor aflossing van de staatsschuld, opdat er meer ruimte komt in de rentesom en die dan gebruikt kan worden in het onderwijs. Ik pleit ervoor om ook voor het laatste jaar van deze kabinetsperiode ruimte te houden voor de lastenontwikkeling. Ik kom daarop later in mijn verhaal nog terug. Ik koppel daaraan maar meteen de vraag die ik toch had willen stellen, namelijk wat de minister van Financiën vindt van de uitspraak van de heer Hermans. Is hij het met mij eens dat dit uitspraken zijn op persoonlijke titel?
De heer Van Dijke (RPF/GPV):
Ik sluit mij graag aan bij die vraag aan minister Zalm. Maar ik kan met betrekking tot uw betoog toch wél vaststellen, dat u de afspraken die in het regeerakkoord zijn gemaakt voor het laatste jaar kennelijk niet als bindend ervaart en ter discussie stelt?
De heer Van Beek (VVD):
Wij hebben in het regeerakkoord heel duidelijk afspraken gemaakt over de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Wij hebben binnen de inkomsten een aantal formules afgesproken die overigens allemaal uitgingen van een tekortsituatie. Met name fractievoorzitter Dijkstal heeft bij een groot aantal debatten – ik meen ook bij de laatste algemene beschouwingen – gezegd dat er geen formule afgesproken is voor de situatie waarin sprake is van een overschot. Het kabinet heeft de situatie beoordeeld en komt voor dit jaar met voorstellen die oplopen tot 7 mld. Ik zeg dat er voor het laatste jaar geen nieuwe formule behoeft te worden afgesproken maar dat er wel opnieuw een afweging moet plaatsvinden.
Voorzitter! Ook voor de toekomst kiest de VVD voor het hanteren van een behoedzaam scenario. De afgelopen perioden hebben ons geleerd hoe weldadig een dergelijk uitgangspunt werkt in vergelijking met de perioden daarvoor. Ik doe daarbij nadrukkelijk nog geen uitspraken over het niveau daarvan. Op dit moment valt niet te voorspellen met welke cijfers in de periode 2002-2006 kan worden gewerkt, maar voortzetting van een behoedzaam beleid heeft onze sterke voorkeur.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Begrijp ik goed dat de heer Van Beek het voor mogelijk houdt dat ook de VVD uitgaat van een trendscenario van 2,75% of moet dat tegen die tijd weer als behoedzaam gekwalificeerd worden?
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb juist aangegeven dat wij ervoor kiezen om door te gaan met een behoedzaam scenario. Daartegenover staat overigens een trendmatig scenario of zoals het tegenwoordig ook wel wordt genoemd een voorzichtig trendmatig scenario. Ik hang daaraan nog geen cijfers. Als ik kijk naar de cijfers die ik tot nu toe gehoord heb, komen die scenario's heel dicht bij elkaar. Het hangt van de beoordeling van de op dat moment bestaande economische situatie af hoeveel die beide scenario's van elkaar afwijken. Ik voeg daaraan toe dat het daarbij voor mij van groot belang is in welke mate er flexibiliteit gehanteerd wordt binnen dat scenario. Ik kan mij voorstellen dat je, als je kiest voor een voorzichtig trendmatig scenario dat hoger ligt dan het huidige scenario, dan ook rekening houdt met een wat grotere uitgavenreserve om te voorkomen dat je extra risico loopt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Is het dan aan het Centraal planbureau om in het voorjaar een behoedzaam en een gunstig scenario door te rekenen voor de volgende kabinetsperiode, terwijl u nu al, ongeacht welk groeipercentage daar jaarlijks uitrolt, voor het behoedzame groeiscenario kiest?
De heer Van Beek (VVD):
Ik denk dat het verstandig is om te proberen die scenario's niet zelf in te schatten. Dan zouden wij namelijk politieke scenario's krijgen. Ik zou het fijn vinden als het Centraal planbureau tegen die tijd een aantal objectiverende berekeningen maakt. Ik vind echter wel dat wij de ruimte moeten hebben om die te accepteren dan wel daar gemotiveerd van af te wijken. Dat is evenwel een afweging die gemaakt wordt op het moment dat het verkiezingsprogramma geformuleerd wordt. Ik kan mij voorstellen dat, als daar geen al te gekke cijfers uitkomen, wij heel dicht bij de uitkomsten van de berekeningen voor een behoedzaam scenario zullen zitten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! Dan zou het kunnen zijn dat de VVD in 2002 bij de doorrekening van het nieuwe verkiezingsprogramma in een omgekeerde situatie komt te zitten als die waarin wij in 1998 zaten. Toen moesten wij meedoen in een kader van behoedzame groei. Als ik de partijen nu evenwel beluister, zit iedereen hier min of meer op een trendscenario en zal de VVD straks misschien wel gedwongen worden om een verkiezingsprogramma te schrijven met te veel geld.
De heer Van Beek (VVD):
Dat zou inderdaad een heel bijzondere situatie zijn. Tot nu toe heb ik het gevoel dat die scenario's en de cijfers die ik gehoord heb, heel dicht bij elkaar kunnen komen en dat de afwijkingen minder dan 0,5% en meestal zelfs maar 0,25% zullen zijn. Ik denk dus dat het verschil wel te overbruggen valt. Ik kan mij overigens wel voorstellen dat dit een van de punten is waarop er verschillen bestaan tussen de politieke partijen. Dit is uiteindelijk een punt waarop tot onderhandelingen gekomen zal worden bij de vorming van een kabinet.
Voorzitter! Ik maak een paar opmerkingen over de EMU-schuld. Ik kom er nog even op terug waarom wij de staatsschuld willen verlagen en met welke snelheid. Wij willen de staatsschuld niet verlagen, omdat wij daar op zichzelf iets tegen hebben, maar omdat wij afwillen van de rentelast. Om te komen tot het dekken van de kosten die samenhangen met de vergrijzing en de ontgroening, is er volgens de schattingen – de berekeningen worden langzamerhand steeds duidelijker – ongeveer 70 mld. nodig in de periode van 2020 tot 2040. Het gaat dan met name om de hogere kosten voor de AOW en de oplopende kosten voor de volksgezondheid. Wij zullen dus in ieder geval rekening moeten houden met een begrotingsoverschot van 1% à 2%. Die percentages heb ik een aantal jaren geleden al als eerste genoemd. Langzaam maar zeker zijn die niet meer alleen wenselijk, maar lijken zij ook haalbaar te worden. Het is nu ook denkbaar dat wij dat niveau van het structureel overschot nog in deze periode kunnen realiseren. Daarmee kan de staatsschuld over een periode van 25 jaar of zoveel minder als mogelijk worden afgelost.
Een en ander hangt natuurlijk ook af van de conjunctuurgolf die daar mogelijkerwijze nog tussen zit. Het begrotingsoverschot van 1% à 2% heeft namelijk nog een andere functie. Op het moment dat dit in de begroting is opgenomen, ontstaat daarmee ook een buffer voor die jaren waarin er een wat slechtere situatie ontstaat. Daarmee kan dan het verschil tussen de begroting en de rekening opgevangen worden. Ook kan daarmee bewerkstelligd worden dat wij in die jaren niet terugvallen in een financieringstekort.
De heer Balkenende (CDA):
Op dat punt kunnen wij elkaar best vinden. Het doet er ook niet zoveel toe of de staatsschuld in 20 of 25 jaar wordt afgelost. Ik wil nu evenwel weten of wij in de visie van de VVD moeten uitgaan van het wegwerken van de EMU-schuld. Ik vraag dit, omdat de staatsschuld weer dreigt op te lopen als wij het AOW-spaarfonds gaan benutten. Wat vindt u nu? Zegt u nu dat de huidige methodiek van een EMU-schuld van 0 genoeg is? Of vindt u dat dit ten opzichte van de toekomst misschien toch iets te weinig ambitieus is?
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter! Het lijkt me verstandig dat we ons richten op het weghalen van de volledige rentepost van 35 mld. die op dit moment in de begroting staat. Het gaat mij niet zozeer om de schuld als wel om de met de schuld samenhangende rentelast. Ik zou dus inderdaad het volle bedrag willen aflossen om dat effect te realiseren.
De heer Balkenende (CDA):
Ik begrijp heel goed wat u zegt over de rentebetaling. Dat is de kern van de discussie. Als we uitgaan van de huidige systematiek, hebben we straks een gevuld AOW-spaarfonds en nog een resterende schuld exclusief fonds. Wat krijg je in 2020-2025 als de 300 mld. in het spaarfonds zit? Je houdt dan na die jaren 2020-2025 de rentebetaling over de dan resterende schuld exclusief fonds. Hoe kijkt u daar dan tegenaan?
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb daarom niet gesproken over de schuld maar over de rentelast. Ik wil het totaal wegwerken. Ik heb op zich zelf geen bezwaar tegen het feit dat een overheid een schuld heeft. Deze kan heel fatsoenlijk via staatsobligaties worden uitgezet en het ABP is er goed mee. Ik heb dus geen principiële bezwaren tegen die schuld. Ik heb politiek-inhoudelijke bezwaren tegen de enorme rentelast. Ik vind dat we door moeten gaan tot we de rentelast kwijt zijn, omdat we volgens de berekeningen ongeveer 70 mld. structurele ruimte moeten hebben. De helft van dat bedrag zouden we kunnen vinden door door te gaan met aflossen tot we de volledige 35 mld. hebben vrijgespeeld.
Voorzitter! Een paar opmerkingen over de inflatie. De inflatie wordt negatief beïnvloed onder andere door de olieprijsontwikkeling en de ontwikkeling van de lonen, maar ook door maatregelen die wij zelf nemen, zoals het belastingplan. Om wat gevoel te krijgen voor de afwegingen die het kabinet gemaakt heeft, stel ik de volgende vraag. Heeft het kabinet overwogen om de verhoging van de BTW minder sterk door te voeren? In het huidige belastingplan gaat de BTW van 17,5 naar 19%. Heeft het kabinet wel eens overwogen om de BTW te verhogen naar 18%? Hierbij speelt enerzijds de ontwikkeling van de inflatie, anderzijds het gevaar van oververhitting van de economie, omdat de lastenverlichting daarmee enkele miljarden stijgt. Dat scheelt ongeveer 3 mld. Het gaat mij niet om het voorstel, maar om de afwegingen die erachter zitten. Ik wil graag de overwegingen weten. Ik krijg de indruk uit de overwegingen die het kabinet gemaakt en de conclusie die het getrokken heeft, dat het kabinet meer zorgen heeft over de oververhitting dan over de hoogte van de inflatie. Ik wil graag gevoel krijgen voor de afwegingen die er in het kabinet spelen.
De heer Van Dijke (RPF/GPV):
Voorzitter! Ik zal de suggestie die de collega opwerpt, zelf ook nog in mijn betoog naar voren brengen. Ik zou graag van de collega willen horen hoe hij daar zelf tegenover staat. Is dat wat hem betreft een denkbare optie in het kader van de inflatiebestrijding? Is het in zijn overweging opgekomen om het lage BTW-tarief te corrigeren om het inflatietempo naar beneden te krijgen?
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb ten aanzien van het lage BTW-tarief geen overwegingen gemaakt, omdat je BTW-tarieven niet al te vaak moet wijzigen. Omdat we besloten hebben het hoge tarief te wijzigen, heb ik heel nadrukkelijk afgewogen wat verstandig is. Ik heb daarbij enerzijds gekeken naar de effecten van een paar miljard extra koopkracht, die in ieder geval zullen aanjagen. Dat valt niet te ontkennen. De vraag is alleen hoeveel en wat is de invloed daarvan. Anderzijds heb ik gekeken naar de inflatie, die nu waarschijnlijk boven de 3,5% komt te liggen, mede naar aanleiding van het belastingplan en die dan 0,75% zou meevallen op dat punt.
De heer Van Dijke (RPF/GPV):
Voorzitter! Dat houdt wel in dat je op dat punt een behoorlijk financieel gat slaat.
De heer Van Beek (VVD):
Laat ik vooropstellen dat ik geen voorstel doe. Ik ben ook niet voornemens om met een amendement te komen. Ik wil graag de overwegingen horen. Ik wil graag horen waar het kabinet het zwaarst aan tilt. Waar werken de effecten het meest negatief of positief uit? Ik wil gevoel krijgen voor wat er speelt. Overigens zal het duidelijk zijn wat de achtergrond van de vraag is. Ik zoek niet naar het vergroten van de koopkracht, want die is met de plannen die er liggen groot genoeg. Ik maak mij zorgen over de ontwikkeling van de inflatie. Ik zoek naar mogelijkheden om de inflatie te beteugelen. Het zal duidelijk zijn wat in dit opzicht mijn laatste vraag is. Welke mogelijkheden heeft het kabinet nog om daar iets aan te doen? Ik heb het gevoel dat de huidige vooruitzichten ten aanzien van de ontwikkeling van de inflatie in de richting van het maximum gaan.
Ik heb nog een paar opmerkingen over de euro. Er heerst bij ons zeker een gevoel van teleurstelling over het koersverloop van de euro. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat het beter is om een goede economie te hebben met een zwakke koers van de munt dan een zwakke economie met een sterke munt. Volgens mij hebben ze daar met name in Engeland mee te maken. Toch is het in psychologisch opzicht niet goed dat de koers zich maar niet herstelt tot een niveau dat behoort bij een goede Europese economie. Het feit dat de afgelopen week werd ingegrepen, is in ieder geval een belangrijk teken. Het zal wel geen blijvend effect sorteren, maar het signaal is overduidelijk. Veel nadeliger is het dat burgers op deze manier niet echt vertrouwen krijgen in de nieuwe munt. De uitslag van het referendum in Denemarken verbaast ons dan ook niet. Volgens mij zijn referenda sowieso ongeschikt om belangrijke veranderingen te realiseren. Ik ben zeer benieuwd wat de opvattingen van het kabinet zijn en of de minister nog aanleiding ziet om extra maatregelen te nemen voor de voorlichting op dit punt.
Dan heb ik nog een paar opmerkingen over de belastingen. Vorig jaar heeft het kabinet naar aanleiding van vragen mijnerzijds toegezegd dat er een cumulatief overzicht zou komen van de drie tranches energiebelasting en de consequenties daarvan voor huishoudens en bedrijven. Dat overzicht heb ik nog niet gezien. Het is voor ons heel erg belangrijk. Ik wil graag weten of het totale bedrag aan energiebelasting ongeveer op het niveau ligt dat was afgesproken – ik dacht 3,4 mld. – of dat het hoger is uitgekomen. Ik wil graag weten hoe de verdeling is naar huishoudens en naar bedrijven. En ik wil graag kunnen zien of de compensatie in grote lijnen klopt met de lasten die wij hebben neergelegd. Nu ben ik niet zo heel erg bang voor de huishoudens. Ik denk dat dit eenvoudig valt na te gaan. Ik ben met name benieuwd naar de wat kleinere bedrijven en zeker de bedrijven die veel energie verbruiken. Is de compensatie daar voldoende geweest? Als de minister er drie keer een beetje naast heeft gezeten, was het per jaar misschien niet zo'n probleem, maar dan is de optelsom van die drie jaren wellicht wel een probleem. Dan zouden wij in het laatste jaar misschien wat moeten bijsturen.
Mijn tweede punt betreft een heel ander onderwerp. In het jaar 2002 bestaat de snip niet meer. Wat doen wij dan met de Zalmsnip? Het betreft een correctie in de koopkracht die een aantal jaren geleden heeft plaatsgevonden. Wat ons betreft stelt de minister voor om dat óf via het belastingsysteem te doen óf via het Gemeentefonds. In onze kring zijn voor beide voorstellen voorstanders te vinden. Van belang is, denk ik, dat er in de komende periode overleg met de VNG wordt gevoerd om ons een passende en eenvoudige oplossing aan te reiken. Ik vraag de minister daar aandacht voor.
Vorig jaar stond de discussie in deze Kamer vooral in het kader van de fiscalisering van de omroepbijdrage. Kan de minister ons vertellen hoe het verlopen is? Zijn de beoogde bedragen vrijgevallen? Heeft de reorganisatie naar behoren plaatsgevonden? Is de dienst geïntegreerd in de belastingdienst? Kortom, zijn de doelstellingen die wij toen voor ogen hadden ook echt gerealiseerd of zijn er nog rafels?
Ik kom tot enkele fiscale aspecten van de eigen woning. Wij zijn de bewindslieden erkentelijk voor hoofdstuk 13, waarin een groot aantal ideeën is uitgewerkt. Wij missen nog wel een aantal alternatieven als het gaat om het verlagen van het eigenwoningforfait, bijvoorbeeld de uitwerking van het model waarbij niet een hele schaal wordt opgetuigd, zoals in het voorstel van de heer Reitsma, maar het forfait niet meer in rekening wordt gebracht op het moment dat de hypotheek volledig is afgelost. Zoals het er nu naar uitziet, heeft de VVD-fractie wel oren naar het voorstel tot maximering van het forfait op het bedrag van de hypotheekrenteaftrek, al dan niet in combinatie met het voorstel om het forfait te bevriezen. Ik doe hier nu echter geen definitieve uitspraken over. De aanzet die het kabinet geeft in dit hoofdstuk, vind ik prima en wij verheugen ons op de discussie die wij hierover met elkaar in een later stadium voeren.
Mevrouw Giskes (D66):
De heer Van Beek wekt nu de indruk dat het kabinet voorstelt om dit soort dingen te gaan doen. Volgens mij wordt echter geconcludeerd dat er niets van al die voorstellen ingevoerd zou moeten worden.
De heer Van Beek (VVD):
Ik praat niet namens het kabinet. Ik mag namens de VVD-fractie zeggen wat wij vinden van de zaken die in dit hoofdstuk beschreven staan. Ik heb ook al gezegd dat ik geen eindoordeel geef.
Mevrouw Giskes (D66):
U doet het voorkomen alsof het kabinet van sommige zaken zou zeggen dat het misschien wel een idee zou zijn. Het kabinet zegt echter dat het allemaal geen goed idee is. U hebt er daarentegen kennelijk wel oren naar. Dat is toch een verschil.
De heer Van Beek (VVD):
Het kabinet heeft ons feitelijke gegevens aangeleverd en de afweging is nu aan ons, respectievelijk aan het kabinet later. Ik loop dus nergens op vooruit.
Ik maak een enkele opmerking over het aanvullend pakket van twee weken geleden. Het kabinet heeft zelf al een zeer groot aanvullend pakket van uitgaven beschikbaar gesteld en de Kamer heeft daar twee weken geleden nog voor 350 mln. aan voorstellen aan toegevoegd. In een aantal sectoren is niet meer het geldgebrek het meest in het oog springende probleem. Daar komen nu andere problemen om de hoek kijken, namelijk: hoe organiseren wij zaken en hoe staat het met de arbeidsmarkt? Ik vraag vooral ook de aandacht van het kabinet voor de kwaliteit van de uitgavengroei. Het gaat ons er niet zozeer om of het geld dat nu op de begroting staat, ook echt "de deur uitgaat", al is ook dat belangrijk – wij weten dat vorig jaar voor een aantal intensiveringen wel geld beschikbaar was, maar niet is uitgegeven – maar vooral om halen van de beleidsdoelen die voor ogen staan. In de toekomst zal het met het VBTB-systeem wel gemakkelijker worden om daar goed zicht op te krijgen, maar nu wij zulke grote bedragen extra tot besteding laten komen, met alle risico's van dien, is extra aandacht nodig.
Het FES is gebaseerd op uitgangspunten zoals het CPB die heeft aangedragen. Het FES is ook weer sluitend. Over de hele periode gezien, komt het FES uiteindelijk cumulatief op een positief saldo uit. Daarnaast is denkbaar dat met name in de eerste jaren, gelet op de ontwikkeling van de dollarkoers en van de olieprijzen, nog wat extra geld eraan zal worden toegevoegd. Wat ons betreft is dat positief en dat heeft ons ook ertoe gebracht om akkoord te gaan met de stap om 100 mln. extra tot besteding te laten komen.
Verder heb ik gekeken naar hetgeen de minister van Verkeer en Waterstaat ons in een overigens prachtig drukwerk als het MIT heeft gepresenteerd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat een zeer groot aantal projecten op de plank ligt, maar een vrij groot deel daarvan zeer ver in de toekomst ligt. Daarnaast geldt in een aantal gevallen dat niet direct na het afronden van de procedures begonnen kan worden. Er ligt dan vaak een ruime tijd tussen het moment waarop de procedures zijn afgelopen en het moment waarop tot uitvoering kan worden overgegaan. Is de minister van Financiën bereid om met zijn collega van Verkeer en Waterstaat te bezien of het niet mogelijk is om een aantal projecten die zijn opgenomen in het MIT en waarvan de procedure is afgerond en dus tot uitvoering zou kunnen worden overgegaan – ik praat dus niet over nieuwe projecten en/of over nieuw geld – sneller te financieren nu in de eerste jaren van het FES grote plussen zitten die in de latere periode nodig zijn om tot een sluitend FES te komen? Ik breng die suggestie graag onder de aandacht van het kabinet.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter! Is het de heer Van Beek ontgaan dat in die bereikbaarheidsplannen van minister Netelenbos dat soort versnellingen allang zijn verdisconteerd?
De heer Van Beek (VVD):
Dat is mij natuurlijk niet ontgaan, maar het moet u toch ook niet ontgaan zijn dat er in het FES, met name de eerste jaren, aanzienlijke plussen zitten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het meerjarig op 0 uitkomt. Ik vraag dus of het niet mogelijk is om een aantal zaken via een andere planning eerder tot uitvoering te laten komen. Ik kan mijn nauwelijks voorstellen dat daar bezwaar tegen zou zijn. Het gaat om projecten die de hele procedure doorlopen hebben, die de politieke steun hebben, die op de planning staan, enz.
Mevrouw Giskes (D66):
Met name openbaarvervoersprojecten neem ik aan?
De heer Van Beek (VVD):
Ik kan mij voorstellen dat die er ook bij zitten, maar kan mij ook voorstellen dat het om wegen gaat. Ik spreek geen voorkeur uit voor het een noch het ander, maar het lijkt mij vreemd om aan de ene kant van je bureau een doos met geld te hebben staan die de komende jaren moet worden besteed aan dezelfde projecten en aan de andere kant een aantal projecten die al voor uitvoering gereed zijn, terwijl er gewacht moet worden omdat de planning daar niet op aansluit!
De heer Crone (PvdA):
Hoe verwacht u dat wij het volgend jaar en het jaar daarna die extra intensivering in arbeidsvoorwaarden voor elkaar boksen? Ik houd u graag voor wat uw fractievoorzitter Dijkstal in het journaal zei op Prinsjesdag, exact twee weken geleden. Hij zei toen: Je zult onder ogen moeten zien wat nu de specifieke problemen zijn in de collectieve sector. Dat kan wel betekenen dat je extra geld nodig hebt om die problemen op te lossen. Of dat nu een algemene salarisverhoging is, of meer specifieke andere arbeidsvoorwaarden, beter regelen moet per sector uitgezocht worden. In antwoord op de vraag op de vraag van de verslaggever Job Friso waar dat geld dan vandaan moet komen, zei de heer Dijkstal: ja, dan moet dat ergens vandaan komen, omdat het anders een regelrechte bedreiging zowel voor de economische groei betekent maar natuurlijk ook voor het niveau van de dienstverlening in Nederland. Welnu, zo bondig kan ik mijn eigen inbreng niet samenvatten. Maar geeft u nu eens antwoord op de vraag waar dat geld vandaan moet komen?
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter! In de cijfers van het kabinet wordt voor het jaar 2002 uitgegaan van een economische groei van 2,1% en daarbijbehorende afgeleide andere uitgangspunten. Als de ontwikkeling gaat zoals het er nu naar uitziet, verwacht ik dat die cijfers tegen die tijd wel wat zullen worden verhoogd. Dat houdt ook in dat er op dat moment ook extra ruimte is, zowel aan de inkomstenkant als binnen het uitgavenkader. Ik vind het heel verstandige woorden van de heer Dijkstal en het doet mij genoegen dat de heer Crone dat ook vindt, want hij geeft daarmee een belangrijke prioriteit aan, namelijk dat binnen de beschikbare ruimte dat op dat moment de hoogste prioriteit heeft.
De heer Crone (PvdA):
Ik heb de woorden "binnen de beschikbare ruimte" niet geciteerd omdat de heer Dijkstal die ook niet gebruikt heeft. Hij heeft ronduit voor het journaal gezegd wat ik heb geciteerd en dan wek je toch ook verwachtingen? Hij heeft gesproken over algemene salarisverhogingen in de collectieve sector en over andere arbeidsvoorwaarden, per sector bekijken, en dat daarvoor ergens extra geld vandaan moet worden gehaald. U kunt toch niet volstaan met voor de televisie te zeggen "wij zullen zorgen voor alles" en hier niet zeggen hoe het zit? U kunt niet en kampioen schuldverlaging zijn en kampioen lastenverlaging en ook nog kampioen politieagenten meer geld geven en lonen bij betalen!
De heer Van Beek (VVD):
Ik ben helemaal niet uit op al die kampioenschappen. Wij hebben keurige afspraken met elkaar. Wij praten in dit geval niet over inkomsten, maar over uitgaven, dus wij hebben helemaal niets met de aflossing van schuld of lastenverlichting te maken. Dat is een heel ander verhaal. Wij praten hier over uitgaven die vallen binnen het uitgavenkader en wat ons betreft hebben politieke overwegingen daarop geen invloed. Op het moment dat er meer geld nodig is voor deze sector, is het een kwestie van prioritering binnen het totale budget.
De heer Crone (PvdA):
Dat is waarvoor ik waarschuw. Dan gaan wij dus bezuinigen om ervoor te zorgen dat politieagenten voldoende salarisverhoging krijgen.
De heer Van Beek (VVD):
Als de ruimte niet te vinden is, is dat de consequentie. Je kunt het geld maar één keer uitgeven. Het budget dat wij kunnen besteden, geïndexeerd op basis van de uitgangspunten van de begrotingen en de indexaties die moeten plaatsvinden, geeft aan welke ruimte er te besteden is.
De heer Crone (PvdA):
Is het dan naast die rijke particuliere sector wel verantwoord te bezuinigen op de doelstellingen? De heer Dijkstal zegt immers ook dat de kwaliteit in de publieke sector omhoog moet. Hij wil echt kampioen zijn van alles. De VVD-fractie moet toch echt kiezen, want de heer Van Beek zegt zelf al: politiek is kiezen.
De heer Van Beek (VVD):
De heer Dijkstal geeft aan wat de prioriteiten zijn in de situatie die de heer Crone schetst. Hij zegt dat dit een van de eerste afwegingen is die aan orde zijn als er middelen worden toegewezen.
De heer Crone (PvdA):
Ik sluit af met de conclusie dat de VVD niet kiest, maar nog steeds denkt dat alles kan. Wij zullen wel zien waar het schip strandt en dan gaan óf de politiesalarissen niet omhoog, óf er wordt bezuinigd om de politieagenten wel te geven wat hun toekomt.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter! De heer Crone moet beter luisteren. Ik geef aan dat de afweging moet plaatsvinden binnen het totale kostenkader zoals dit met elkaar is afgesproken. Dit houdt in dat als de heer Dijkstal aangeeft dat dit voor hem belangrijke prioriteiten zijn, dit automatisch inhoudt dat andere wensen minder belangrijke prioriteiten zijn. De hoeveelheid geld die kan worden besteed, is op dat moment een gegeven en de rest is een kwestie van prioritering.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! De vraag van de heer Crone is volstrekt terecht, maar volgens mij heeft de heer Dijkstal het antwoord al gegeven tijdens de algemene politieke beschouwingen, namelijk dat de koppeling eraan gaat. Dit betekent dat als er meer geld moet worden uitgetrokken voor de salarissen van de politie en onderwijzers, voor uitgaven, voor wegen, etc. dat de bejaarden met een AOW'tje dat betalen, of bijstandsmoeders of WAO'ers. Al die mensen met een uitkering in Nederland. Die betalen dat toch. Die blijven gewoon achter. Dit is toch wat de politiek leider van de VVD bij de algemene politieke beschouwingen heeft aangekondigd: de koppeling gaat eraan als het uitgavenkader niet alles meer kan honoreren.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter! Ik ben blij dat deze opmerking wordt gemaakt, want dan kan ik haar nog eens ontzenuwen. De heer Dijkstal heeft heel nadrukkelijk gewezen op het risico van een uit de hand lopende loonontwikkeling en heeft gezegd dat hij er alles aan wil doen om te voorkomen dat de koppeling onder druk komt te staan c.q. verbroken zou moeten worden. Hij heeft er ook nog eens op gewezen dat de manier om dat te realiseren, is te zorgen voor een beheerste loonontwikkeling. De manier waarop dit nu wordt gepresenteerd, klopt in ieder geval niet met de intenties van de heer Dijkstal.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Misschien niet, maar het gaat wel over de vraag wat er gebeurt als er in 2002 niet voldoende geld is. Daarop kun je anticiperen, maar wij staan ook voor de politieke vraag waar het geld vandaan moet komen als dit risico zich voordoet. Ik concludeer dat de VVD dan het antwoord klaar heeft: de koppeling gaat eraan.
De heer Van Beek (VVD):
Dit is niet alleen dezelfde vraag, het blijkt ook dat het geen zin heeft de heer Vendrik te antwoorden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dit heeft de heer Dijkstal toch gezegd bij de algemene politieke beschouwingen? Dat neemt de heer Van Beek toch niet terug?
De heer Van Beek (VVD):
Nee, zeker niet. Waar het om gaat, is dat de heer Dijkstal heeft gezegd dat om te voorkomen dat lonen en uitkeringen op welke manier dan ook ontkoppeld moeten worden, voorkomen moet worden dat de loonontwikkeling uit de hand loopt. Hij heeft dit heel nadrukkelijk aangegeven, hij heeft de percentages erbij genoemd en heeft nog eens aan iedereen gevraagd zich in te spannen om dat moment te vermijden. Ik denk dat dit heel erg verstandig van hem was. Als dit namelijk niet van tevoren was uitgesproken, kunnen wij later voor een verrassing komen te staan. Hij heeft ervoor gewaarschuwd dat wij met deze situatie te maken kunnen krijgen, omdat hij wil voorkomen dat het zover komt. Dat heeft dus niets te maken met de wijze waarop de overheidsuitgaven in de begroting worden gefinancierd. Binnen het beschikbare budget zullen wij onze prioriteiten moeten stellen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dit heeft wel degelijk alles te maken met de begroting. Als de contractlonen, anders dan de heer Dijkstal wil, in 2002 hoger uitvallen, heeft dat consequenties voor de begroting. De salarissen in de collectieve sector gaan dan immers ook omhoog als wij tenminste niet besluiten om op die salarissen te bezuinigen. Al met al vind ik dat de heer Crone terecht opmerkte dat wij in dat geval de koppeling los moeten laten of elders moeten bezuinigen. Ik dacht dat de VVD-fractie de algemene politieke beschouwingen heeft gebruikt als een vooraankondiging van het beleid dat men wil voeren in die onverhoopte situatie. Ik heb die aankondiging zo begrepen dat de koppeling los wordt gelaten als het uitgavenkader niet de ruimte biedt om alles te financieren...
De voorzitter:
Mijnheer Vendrik, u vervalt in herhalingen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
...als gevolg van een te hoge contractloonstijging.
De heer Van Beek (VVD):
De heer Dijkstal heeft geen relatie gelegd tussen het uitgavenkader en de koppeling, maar tussen het uitgavenkader en de ontwikkeling van de lonen. Hij heeft ervoor gewaarschuwd dat de loonontwikkeling binnen de normale proporties moet blijven om te voorkomen dat wij in de gevarenzone terechtkomen, want als de hoge percentages die nu worden genoemd, werkelijkheid worden, komt de houdbaarheid van de koppeling in gevaar. Hij heeft dit onderwerp terecht aan de orde gesteld, omdat wij moeten voorkomen dat wij in die situatie terechtkomen.
De heer Balkenende (CDA):
De heer Dijkstal heeft aangegeven dat de lonen moeten kunnen stijgen. De heer Van Beek zegt nu dat dit wel moet passen binnen het bestaande uitgavenkader. Een en ander betekent dat er in het uiterste geval omgebogen zou moeten worden. Dit roept echter vragen op over de gevolgen van het uitgavenkader van de huidige kabinetsperiode voor een volgende kabinetsperiode, want als het nieuwe kabinet in die periode te maken krijgt met een hogere economische groei en een groter uitgavenkader, kan dat leiden tot problemen op iets langere termijn. Ik heb een percentage van 25 genoemd als een opmaat voor de komende kabinetsperiode. De heer Van Beek zegt daarentegen strikt vast te willen houden aan het uitgavenkader. Dat is weliswaar consequent, maar kan tegelijkertijd wel problemen voor de langere termijn opleveren. Vanaf 2002 kunnen de mogelijkheden immers groter zijn. Hoe denkt hij de overgang van de ene naar de andere kabinetsperiode te maken? Ik denk dat hij zichzelf tegenkomt als hij vasthoudt aan de systematiek die achter zijn redenering ligt.
De heer Van Beek (VVD):
De afspraken die zijn gemaakt voor het uitgavenkader, zijn inderdaad bedoeld voor vier jaar. Dat houdt in dat er na de verkiezingen op basis van de nieuwe verkiezingsprogramma's en de onderhandelingen over een regeerakkoord een nieuw speelveld moet worden uitgezet. Het is inderdaad verstandig dat een aantal zaken doorloopt, dat wil zeggen dat het heel onverstandig is om in het laatste jaar van een regeerperiode een explosie aan uitgaven toe te staan die doorloopt in de volgende periode. Tegelijkertijd moet ook worden voorkomen dat in dat laatste jaar tot bezuinigingen moet worden besloten die in het jaar daarop ongedaan moeten worden gemaakt. De huidige economische vooruitzichten maken de kans dat dit zich voordoet echter heel klein.
De heer Balkenende (CDA):
De heer Dijkstal heeft betoogd dat de loonontwikkeling bij de overheid meer marktconform zou moeten zijn en dat kan, in het uiterste geval, leiden tot bezuinigingen in de huidige kabinetsperiode.
De heer Van Beek (VVD):
Dat zou in het uiterste geval de consequentie kunnen zijn. De huidige economische situatie, het voorliggende cijfermateriaal over de verwachte ontwikkelingen en de ruimte die er nog is in de begrotingen, nemen mij bij echter de vrees weg dat dit ook zal gebeuren. Ik verwacht in het geheel niet dat het zover komt.
Voorzitter! In het komende jaar wordt er ongeveer 3,5 mld. meer uitgegeven aan ziektekosten. Dit bedrag wordt gedekt door enerzijds de ziekenfondspremies en anderzijds de particuliere verzekeringen. Uit recente berekeningen en berichtgeving blijkt dat de reserves in de fondsen zodanig zijn, dat het niet zal leiden tot een verhoging van de ziekenfondspremie. Verwacht wordt dat in de particuliere sector rekenkundig de premies met 6,7% zullen stijgen. Of dat ook gebeurt hangt af van de marktverhoudingen. Laat ik even uitgaan van die 6,7%. In het particuliere traject hebben wij te maken met de MOOZ en de WTZ. Voor de MOOZ worden geen stijgingen verwacht. De WTZ stijgt met ongeveer ƒ 69 per persoon. Naast de stijging die voortkomt uit de ziektekosten is er een stijging die voortkomt uit het wettelijk deel. De MOOZ is een tijdelijke maatregel. Op welke termijn kan die worden afgebouwd? Er is grote ruimte – meer dan 1 mld. structureel – binnen de fondsen. De vraag is of de ontwikkeling die is doorgerekend, waar enerzijds de ziekenfondspremies niet stijgen en anderzijds de particuliere verzekering zeer sterk stijgt en daarna de stijging van de WTZ, als totaalbeeld wel verstandig is. Wil de minister bekijken of het niet verstandig is dat wij wat terugnemen op het bedrag dat in de MOOZ wordt verrekend? Ik kan mij voorstellen dat de MOOZ wordt afgebouwd met eenzelfde bedrag waarmee de WTZ stijgt. In het totaal van beide wettelijke toeslagen zit dan in ieder geval geen kostenstijging. Er moet voor worden gezorgd dat de MOOZ langzaam maar zeker verdwijnt. Dat is altijd de bedoeling geweest. Wil de minister een beschouwing over dit punt geven? Wil hij dat met zijn collega opnemen?
Ik kom te spreken over het baten-lastenstelsel. In VVD-kring is al langer steun voor de gedachte om ook bij de rijksoverheid het baten-lastenstelsel in te voeren. Ook de consequentie ervan, namelijk de invoering van een kapitaaldienst vindt in onze kring ondersteuning. Het was mijn voorganger, Rudolf de Korte, die in 1991 hierover positief oordeelde. Toch is het ons niet duidelijk geworden, waarom het kabinet nu vrij plotseling deze gedachtesprong heeft gemaakt. Dit onderwerp vraagt zeker nog een aanzienlijke studie en overleg met de Kamer. Belangrijk zijn met name definities van wat echt investeringen zijn. Ik heb het gevoel dat er een behoorlijk verschil is met de PvdA. Hoe ga je om met afschrijvingstermijnen? Ik denk ook aan het investeringsniveau in relatie tot het tekort van de overheid. Als je het niet goed normeert, niet goed afspreekt met elkaar – dat is wat anders dan een opmerking van boekhoudkundige aard – dan loop je het risico dat in het begin van de overgang van dit systeem snel heel veel geld wordt uitgegeven. In wezen is er dan sprake van een finan- cieringstekort. De ontwikkeling van de staatsschuld heeft in dit verband onze volle aandacht. Wij verheugen ons op de discussie over dit onderwerp. De grondhouding van de VVD is positief.
Ik kom te spreken over eenmalige wensen in de Najaarsnota. De VVD is strikt in het handhaven van de afgesproken normen, met name het scheiden van inkomsten en uitgaven. Logisch is het dat als aan het einde van het begrotingsjaar ruimte overblijft binnen het afgesproken uitgavenkader, wij bereid zijn dit geld alsnog tot besteding te laten komen. Om die reden heeft de VVD een gezamenlijke motie ingediend om het kabinet vast te informeren over het aantal gezamenlijke wensen als er ruimte is. Het gaat dan wel om incidentele bestedingen of het aanvullen van fondsen, zoals geld voor monumentenzorg, natuur en water, het versnellen van het sportbudget met 20 mln., een bedrag voor ontwikkeling van ICT binnen het MKB en een bedrag van 8 mln. voor de viering van 400 jaar VOC. Met het realiseren van eenmalige zaken via de Najaarsnota nemen wij een aanzienlijke druk weg in verband met de keuzen, te maken bij de Voorjaarsnota en de begrotingsbehandeling. Voor ons blijft echter altijd vooropstaan dat wij pas willen spreken over het verdelen van bedragen wanneer ze ook echt aanwezig zijn.
Mevrouw Giskes (D66):
Waarom zegt u dit zo nadrukkelijk, alsof er een neiging zou bestaan om het op een andere manier te doen?
De heer Van Beek (VVD):
Ik weet niet of die neiging er is. Ik krijg wel eens de indruk dat men niet helemaal langs die lijn denkt. Voor ons is de volgorde altijd: eerst moeten de middelen er zijn en vervolgens willen wij praten over de besteding ervan. De hoeveelheid beschikbare middelen hangt wat ons betreft niet af van de hoeveelheid wensen die wij hebben. Ik verwijs hierbij ook naar de bijdrage van de heer Crone die behoorlijk van de toekomst aan het lenen was. Daarom wil ik van onze kant duidelijkheid geven.
Voorzitter! Aan het einde van het jaar moet de olieprijsontwikkeling en dus ook de gasprijsontwikkeling worden doorberekend in het huishoudelijke gasverbruik. De vraag rijst met welke stijgingen het kabinet tot op dit moment heeft gerekend met betrekking tot de diverse indexeringen. Verwacht men op dit punt problemen die tot aanvullend beleid aanleiding moeten geven, of kan de zaak zonder al te veel problemen op de gebruikelijke wijze worden doorberekend?
Ten slotte maak ik enkele opmerkingen over de fiscaliteit in het volgende jaar. De VVD is nog steeds blij met de afspraak, vastgelegd in het regeerakkoord, dat wanneer er ruimte is in de inkomstenkaders, deze voor lastenverlichting wordt gebruikt. Weliswaar halen wij dit jaar niet het beoogde niveau van 50% van de beschikbare ruimte, maar wat in een goed vat zit, verzuurt niet. Ook voor de komende jaren blijft lastenverlichting, naast aflossing, een belangrijk instrument om de bevolking te laten profiteren van de welvaartsgroei, om een bijdrage te leveren aan matiging van de brutolonen en om het bedrijfsleven te stimuleren. Bij lastenverlichting denken wij overigens niet alleen aan de verlaging van de inkomstenbelasting, ook al zouden deze tarieven in internationaal perspectief nog wel wat lager mogen.
Zo hebben wij nóg een aantal wensen. De eerste is de verlaging van de successierechten. Wat dit betreft is er een rapport van de commissie-Moltmaker en verwachten wij voorstellen van het kabinet. Wij denken dat de aanpassing van deze wetgeving zodanig ingrijpend zal zijn dat dit niet budgettair neutraal kan verlopen. In dit systeem wordt nog gerekend met zeer hoge percentages. Het lijkt ons zeer waarschijnlijk dat deze aanpassing niet kan worden doorgevoerd zonder dat er enige lastenverlichting beschikbaar wordt gesteld.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Kunt een indicatie geven van de omvang van de bedragen die hiermee gemoeid zijn?
De heer Van Beek (VVD):
Dat kan ik niet, maar ik constateer dat het percentage 68 is ontstaan in de periode waarin het hoogste IB-tarief nog 72% was. Dat tarief daalt nu naar 52. Dat leidt ertoe dat er in deze verhouding nogal wat zoek is. Bovendien gaat de bestaande successiewetgeving ervan uit dat iedereen getrouwd is en tegen die achtergrond familierelaties onderhoudt. Het heeft dus ook iets te maken met het vererven binnen familiekring en daarbuiten. Hoe gaat men op dit terrein om met samenwonenden? Dit alles is zo ingrijpend dat het naar ons oordeel nooit lukt om echt iets aan verlaging van deze percentages en verandering van groepen te doen zonder dat men er ook middelen bij legt. Ik hoop dat het kabinet hier tot een kwantificering kan komen.
Voorts heb ik al de verlaging van de vennootschapsbelasting genoemd. Kijkt men naar ontwikkelingen op dit terrein binnen Europa, bij onze directe concurrenten, dan kan de conclusie niet anders zijn dan dat daaraan op korte termijn iets moet worden gedaan. Ook verwijs ik naar de kapitaalbelasting. Op dit terrein wordt nu een eerste stap gezet. Alles overwegend kom ik tot de conclusie dat het misschien verstandiger was geweest, dit meteen af te schaffen. Aandacht vraag ik nog voor wat wij eerder al opmerkten over de motorrijtuigenbelasting en de sociale premies. Het gaat erom dat tegen die tijd wordt gezocht naar een verantwoord niveau van lastenverlichting, om daarna een verantwoord totaalpakket vast te stellen.
Voorzitter! Ten slotte dank ik de ambtenaren van de minister voor de vele schriftelijk beantwoorde vragen. Het heeft ons dit weekend van de straat gehouden, maar we kregen zeer goede kwaliteit voorgeschoteld.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De heer Marijnissen (SP):
Mevrouw de voorzitter! Verleden week dinsdag demonstreerden in Praag zo'n tienduizend mensen tegen het beleid van het IMF en de Wereldbank. We kunnen constateren dat het neoliberalisme sinds de Aziëcrisis over haar ideologische piek heen is. Seattle en Praag zijn op hun manier een uitingsvorm daarvan. Ik doel dan vooral op het succes van de demonstratie. De kritiek van mensen als Stiglitz – ex chef-econoom van de Wereldbank – Kissinger – toch ook een onverdachte bron – en Kanbur –redacteur van het World development report – verwoordt de toenemende weerstand onder economen en politici zelf. De Financial Times meldde vorige week dat volgens documenten van de Wereldbank zelf als gevolg van haar projecten meer dan 2,6 miljoen mensen gedwongen moeten verhuizen. 40% van de projecten heeft "significante negatieve effecten" op het milieu. Ik hoor graag van de minister of hij deze cijfers kan bevestigen.
De SP is voorstander van opheffing van het IMF en de Wereldbank, omdat beide instituten stevig, te stevig, gegrondvest zijn op een verkeerde ideologie. In plaats daarvan zou er een nieuwe VN-organisatie moeten komen die gebaseerd is op het principe "one country one vote" en niet op "one dollar one vote" (hoe meer een land inlegt, des te meer zeggenschap). Dat moet ook een organisatie zijn die accepteert dat landen een beleid voeren zoals zij dat zelf willen, dus ook een beleid dat kan ingaan tegen de "Washington consensus". De rol van de overheid moet worden erkend door die organisatie. Regels zijn nodig. Er moet ook een begin worden gemaakt met het weer aan de ketting leggen van het flitskapitaal, bijvoorbeeld met een Tobintaks. Mr. Yen, die een onuitspreekbare Japanse naam heeft en die de machtigste oud-ambtenaar is van het ministerie van financiën in Japan, zei verleden week in Het Financieele Dagblad dat steeds meer mensen, zelfs in de VS, inzien dat het marktfundamentalisme niet meer werkt. Dus ook voor onze minister van Financiën heb ik nog hoop. Mijn vraag aan hem is of dat terecht is. Morgen zullen wij het antwoord hierop vernemen.
Ik was verleden week één van de tienduizend demonstranten in Praag en ik hoorde dat daar ook tienduizend gedelegeerden waren. Zij zaten ín de vesting, wij erbuiten. Wat doen al die mensen daar eigenlijk? Hoe groot was de Nederlandse delegatie? Uit wie bestond die? Hoeveel heeft dat gekost en wie heeft dat betaald? Ik ben erg benieuwd naar het antwoord. Graag zou ik van de minister het bedrag onderaan de rekening zien. Een suggestie is dat hij de bonnetjes van de vijfsterren hotels kan publiceren op www.minfin.nl. Dit kabinet weet hoe dat moet.
Van alle internationale organisaties steekt het salaris van de president van de Wereldbank iedereen naar de kroon. Die man verdient ruim 350.000 dollar. Voor Kohler van het IMF is dat iets minder. Let wel, dit is belastingvrij. Beste minister, kunt u mij eens uitleggen waarom Wolfensohn, dus de president van de Wereldbank, ruim 350.000 dollar moet verdienen en de president van het machtigste land ter wereld, de Verenigde Staten, het voor "slechts" 200.000 dollar bruto doet en onze minister-president (zunig!) met minder dan ƒ 250.000? Is hij het met mij eens dat deze organisaties niet boven de wetten van het fatsoen – de belastingbetaler en het woord "fatsoen" – verheven zijn en gewoon belasting moeten betalen?
Mevrouw de voorzitter! Niet alleen op het internationale vlak is het neoliberalisme over zijn ideologische piek heen. Wat in eerste instantie een "droombegroting" werd genoemd en in een jubelende Troonrede werd gepresenteerd, is uiteindelijk met veel kritiek ontvangen. Nooit sinds het aantreden van het eerste paarse kabinet was het gat tussen de mooie cijfertjes en de harde maatschappelijke werkelijkheid zo groot. Mooie cijfertjes die ook iets te mooi bleken te zijn! "Verdubbeling" van de uitgaven ten opzichte van het regeerakkoord: in werkelijkheid doet de regering aan financiële hocus-pocus. De uitgaven stijgen weliswaar, maar dit gebeurt met een magere miljard ten opzichte van de Voorjaarsnota. Van dat miljard is 400 mln. voor Enschede. Het is dus geen structurele verhoging van de middelen voor de publieke zaak. Er is 200 mln. uitgetrokken voor het Europese veiligheidsbeleid. Dat doel steunt mijn fractie sowieso niet. Het kan onzes inziens moeilijk gerekend worden tot de publieke zaak. Er komt ook geen cent bij voor de zorg. De antwoorden op de schriftelijke vragen melden ons letterlijk dat er geen additionele gelden meer zijn toegevoegd sinds de Voorjaarsnota. Daarbij gaat het over de zorg.
De minister heeft met deze Miljoenennota nieuwe hoofdstukken toegevoegd aan de cursus "creatief boekhouden voor gevorderden". Is dit wat Gerrit Zalm in NRC Handelsblad "het geheim van de smid" noemde? Waar zijn namelijk de extra miljarden voor de zorg en het onderwijs, vergeleken met de Voorjaarsnota? "Het geheim van de smid" heb ik uit een fabuleus artikel in NRC Handelsblad rond Prinsjesdag van de twee redacteuren Gijsbert van Es en Egbert Kalse met als kop: spel met extra miljarden strak geregisseerd. Als je nog nooit in de regering gezeten hebt en je leest dit artikel, vallen je werkelijk de schellen van de ogen.
Ik citeer vier korte passages. "Afgelopen vrijdagavond had Zalm de drie financieel specialisten van de coalitiefracties op zijn departement uitgenodigd. Hij vroeg hun alvast goedkeuring te geven aan een akkoord dat het kabinet de volgende dag met de transportsector zou sluiten over de dieselprijzen. De drie Kamerleden wierpen geen blokkade op" – zij niet! – "maar zij verlangden wel dat de handreiking aan het wegvervoer niet ten koste zou gaan van de financiële ruimte die de fracties bij de algemene beschouwingen zouden krijgen. Zalm ging akkoord."
Een eindje verderop staat het volgende. "Afgelopen maandag spraken de drie fractiespecialisten met elkaar om hun wensenlijstjes aan elkaar voor te leggen. Dinsdagmorgen, Prinsjesdag, – minister Zalm was al in jacquet – gingen de drie opnieuw naar Financiën. Twee uur later was alles duidelijk. Behalve de extra lastenverlichting mochten de coalitiefracties nog voor 350 mln. aan extra uitgaven indienen."
Een eindje verder staat: "Het spel dat op Prinsjesdag al op de wagen stond, werd gistermiddag en -avond in de Kamer (bij de algemene beschouwingen) met verve opgevoerd."
En tot slot: "Melkert trok nog een keer aan de bel door te vragen naar de effecten van de maatregelen op de inkomens van met name de lagere inkomensgroepen. Het enige wat staatssecretaris Bos hoefde te doen was zich vooroverbuigen om de lijstjes met inkomensverbeteringen uit zijn tas te vissen en ze aan de bode te overhandigen ter vermenigvuldiging."
Nu, ik moet De Hoop Scheffer nageven dat hij de enige was die zo ad rem was om op Melkert te reageren en te zeggen: het is duidelijk wie hier de baas is. Maar dat was maar één facet van de zaak. Het andere facet was – dat is mij eerlijk gezegd ook wel opgevallen, maar bij mij viel het dubbeltje niet – dat het door Melkert gevraagde stuk er inderdaad binnen twee à drie minuten was. Dat was natuurlijk allemaal al doorgeëxerceerd. Zo zie je dat je ook als oppositiefractie af en toe nog wat leert.
Maar wat ik eigenlijk wil, mevrouw de voorzitter, is een bevestiging van deze minister van minister van Financiën of dit verhaal klopt, ja of nee. Want dan is het niet alleen zo dat deze minister hocus-pocus doet met cijfers en het volk voorspiegelt alsof Paars nu echt goed gaat zorgen voor het volk – wat niet blijkt –, maar dat het bovendien ook nog allemaal is geregisseerd.
Mijnheer Crone was u daar ook bij? O, ik mag dit vanaf deze plaats niet rechtstreeks vragen. Ik vermoed echter dat u daar ook bij was; ik had het u ook kunnen vragen of u dit wilt bevestigen. Goed, morgen horen we meer.
De heer Crone (PvdA):
Als u die ene passage in het artikel die u niet geciteerd heeft, ook nog citeert, dan weet u dat ik er ook was. Dan kan ik alleen maar bevestigen dat er stevig is onderhandeld en méér dan één dag, en dat het pas op het laatste moment rond was. Dat stond er alleen niet in. Maar met de dictie waarmee u het voorleest, krijg je een heel ander beeld van de werkelijkheid dan als je gewoon leest wat er staat.
De heer Marijnissen (SP):
Nee, mevrouw de voorzitter, het spijt me wel, maar door dictie kun je de inhoud niet veranderen; dat kan niet. De dictie is de manier waarop je het zegt; daar verander ik de woorden niet mee. Ik lees gewoon, inderdaad willekeurig, maar in een logische en chronologische volgorde, een paar cruciale passages voor. Het spijt me dat ik uw naam niet genoemd heb, mijnheer Crone; dat vind ik jammer voor u, maar dat is dan bij dezen rechtgezet. Het gaat erom dat u hier inderdaad bevestigt dat het op deze manier allemaal is gebeurd. Dat is toch een manier van regisseren... Je staat hier te discussiëren bij de algemene beschouwingen en je denkt: er valt nog wat te halen, er is nog wat te doen. En dan blijkt gewoon dat Melkert en Dijkstal dat allemaal al doorgeëxerceerd hebben, met een stempel van de minister van Financiën eronder. Ja, dan zitten we toch eigenlijk mekaar hier voor de gek te houden? Waarom wordt er dan niet een nota van wijziging ingediend, voorafgaand aan het debat? Dan kunnen we tijdens het debat alweer een stap verder maken. Maar hier gaan we eerst een toneelstuk opvoeren – kijk eens wat we allemaal in te brengen hebben –, terwijl het allemaal al bekokstoofd is.
De heer Crone (PvdA):
Voorzitter! Het is heel gebruikelijk dat zelfs de oppositie aan Financiën kan vragen: als we dit of dat doen met de belastingtarieven, wilt u ons dan op een blaadje aangeven wat voor een koopkrachteffecten het heeft?
De heer Marijnissen (SP):
Ja, maar ik krijg zijn stempel niet en u wel.
De heer Crone (PvdA):
Nee, dat halen ze bij het CPB bijvoorbeeld; dat kunt u ook doen. U kunt het ook van Financiën krijgen. En dat doen wij ook. Als wij in de coalitie denken, in de Kamer, dat we dit of dat in het koopkrachtplaatje willen veranderen, dan laten wij het doorrekenen bij Financiën en als we niet tevreden zijn ook nog bij Sociale Zaken, om te weten hoe het zit. Dat hoort bij het spel; dat mag u ook doen. Het is wel logisch dat we met elkaar onderhandelen, want we willen het eens worden... Ik heb zelfs gehoord dat twee oppositiepartijen met elkaar hebben onderhandeld, want twee oppositiepartijen hebben hier een motie ingediend, samen ingediend en samen ondertekend, en ze hadden het ons van tevoren niet gevraagd of wij wilden mee overleggen! Dat is toch een schande, dat de oppositie met elkaar overlegt over het samen indienen van een motie en dan ook nog doorgerekend wat het allemaal moet kosten, bij het CPB!
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter! Met de dictie van de heer Crone is niets mis. Als hij altijd zo zou spreken, dan weet ik zeker dat het hier binnen de kortste keren weer helemaal vol zou zitten. Maar ik lees nogmaals voor: "Twee uur later was alles duidelijk. Behalve de extra lastenverlichting mochten de coalitiefracties nog voor 350 mln. aan extra uitgaven indienen." En daar zit het verschil, mijnheer Crone. Ik kan nog zoveel mooie plannen maken – wij laten het tegenwoordig ook bij het CPB doorrekenen –, maar ik krijg geen stempel van hem, van de minister van Financiën. En u hebt dat bekokstoofd, nota bene op Prinsjesdag, voorafgaand aan de Troonrede. Dat is een groot verschil.
De heer Crone (PvdA):
Dat was een tussengesprek, waarin we wat informatie kregen van de minister. Maar ik sluit graag af, voorzitter.
Als u meer stemmen heeft en u heeft een meerderheid, dan gaat u ook met iedereen overleggen om die meerderheid te realiseren. Zo eenvoudig werkt democratie. Je zoekt een meerderheid, je overlegt binnen en buiten de zaal met elkaar en je legt hier alles neer, open en bloot. Er is niets geheims aan. U mag alle varianten van me krijgen die we hebben gehad, tussen het begin en het eind van de onderhandelingen, zodat u kunt zien dat we weer te hoog hadden ingezet en weer alles hebben ingeleverd bij de VVD!
De heer Marijnissen (SP):
Nee, ik neem u niet kwalijk dat u overlegt. Ik neem u ook niet kwalijk... Nu ja, "kwalijk" is een beetje een groot woord. Ik verwijt u niet dat u ook met de minister van Financiën overlegt. Misschien mag ik, als ik bel, ook nog wel een keer komen praten...
Minister Zalm:
Zeker.
De heer Marijnissen (SP):
Er werd hier dus een toneelstukje opgevoerd bij de algemene beschouwingen. Als u inderdaad, zoals hier staat, met de meerderheid reeds een akkoord had gesloten over 350 mln., was het toch voor de inzichtelijkheid van het debat beter geweest als u bij het begin van het debat iets had rondgestuurd in de zin van: "Geachte fracties, wij als paarse partijen vinden het leuk om nog iets boven op deze Miljoenennota te doen – er moet immers ook gewerkt worden aan ons imago – en hierbij delen wij u mede, dat wij politiek akkoord zijn over dit en dit bedrag".
De voorzitter:
Het is wel een voorstel dat het debat waarschijnlijk zou bekorten.
De heer Crone (PvdA):
Maar het was niet zo, wij waren het voor het debat niet eens over wat wij zouden gaan doen, noch over de omvang noch over de invulling van het pakket. Bovendien wijs ik erop dat wij ook buiten de coalitie nog naar meerderheden hebben gezocht om bijvoorbeeld samen GroenLinks, met u en het CDA iets extra's te doen voor de kunst. De VVD heeft weer andere meerderheden gezocht. Het is dus niet alleen koekoek één zang dat de coalitie alles bepaalt. Er zijn ook andere moties. Ik heb ook nu weer geprobeerd om de minister ook voor die andere moties zijn portemonnee te laten trekken.
De heer Marijnissen (SP):
U kunt heel goed de schijn hoog houden, dat is waar. Maar het blijft waar...
De heer Crone (PvdA):
U zult nooit toegeven dat het anders kan zijn...
De voorzitter:
Niet door elkaar!
De heer Marijnissen (SP):
Wij mogen niet door elkaar praten!
U kunt 350 mln. niet zomaar wegpoetsen. Als u nu zo sportief zou zijn om te zeggen dat dit verhaal niet klopt, dat u geen akkoord bereikt heeft over die 350 mln., dan komen wij een stapje verder. Dan kan ik namelijk tegen die jongens van NRC Handelsblad zeggen dat zij hun research beter moeten doen.
De voorzitter:
De heer Marijnissen mag u nu geen vragen stellen en dat weet hij ook wel!
Mevrouw Giskes (D66):
Ik begrijp dat de heer Marijnissen de motie over 40 mln. voor cultuur niet gesteund heeft, want hij houdt kennelijk niet van toneel.
De heer Marijnissen (SP):
Ik houd ontzettend van toneel, maar niet van slecht toneel want daar gooide men vroeger altijd tomaten naar toe zoals u weet!
Voorzitter! Volgens het CNV is de 250 mln. die beschikbaar is gesteld voor de zorgsector nog niet het begin van een oplossing. De extra investeringen in het onderwijs zijn "onder de maat", ik citeer. De FNV pleit in haar alternatieve plan voor 4 mld. extra voor de zorg en het onderwijs. De Algemene onderwijsbond spreekt over "totaal onvoldoende". De Landelijke huisartsenvereniging zegt in NU '91: "De overheid ziet de ernst van de situatie niet in". Eduard Bomhoff – is hij eigenlijk nog lid van de PvdA? – neemt bij de wantoestanden in de zorg de woorden "dood door schuld" in de mond. De Geestelijke gezondheidszorg en verslaving: "Wij zijn er bekaaid afgekomen". LTO Nederland citeren wij niet vaak maar nu wel: "eenzijdig en armzalig" en ook de milieubeweging klaagt dat aan natuur niet veel meer wordt besteed dat een "nietszeggend zinnetje" in de Troonrede. De "droombegroting" is een tranendal voor de publieke zaak. De hele maatschappij schreeuwt om sociale wederopbouw maar het kabinet heeft de automatische piloot, met steun van Ad Melkert, op staatsschuldaflossing über alles gezet.
Voorzitter! Ik zie dat ik nog 2,5 minuut heb en laat mijn opmerkingen over de staatsschuld nog even zitten, dan heb ik nog fors tijd voor de tweede termijn.
Vorige week zeiden de Denen opnieuw "nei" tegen de euro. Zij hadden dat al eerder gedaan door te stemmen tegen het Verdrag van Maastricht, maar de arrogante politieke elite kreeg toch haar zin door de mensen bang te maken en te verleiden tot een nieuw referendum waarin zij alsnog instemden met het verdrag. Deze keer zeggen zij echter weer nee. De verklaring voor het Deense "nee" is de terechte angst voor een verschraling van publiek sector door een verscherpte concurrentie in Europese verband. Ze vrezen een "race through the bottom" van wat nog beschaving genoemd kan worden. De vereiste grondwetswijziging dwong de Deense regering tot driemaal toe tot een referendum over de EMU. In Nederland is een dergelijk referendum ondanks de ingrijpende maatschappelijke gevolgen niet verplicht en ook niet gewenst volgens de paarse partijen. De SP verzamelde ooit 60.000 handtekeningen ter ondersteuning van een verzoek hiertoe, maar kreeg nul op het rekest. Het gaat alleen maar om het meedoen aan het grootste monetaire experiment uit de wereldgeschiedenis. Ik vind die arrogante opstelling nog steeds onbegrijpelijk. Ik zou graag commentaar willen van de minister op een Nipo-peiling van september dit jaar waaruit blijkt dat 53% van de Nederlanders zegt tegen de euro te zullen stemmen als er een referendum zou zijn; slechts 31% zou vóór stemmen. En daar blijft het niet bij, tweederde van de mensen zegt ook te verwachten dat invoering van de euro ertoe zal leiden dat in Nederland het leven duurder wordt. Ik wil graag van de minister in dit debat de garantie krijgen dat dit niet het geval zal zijn. Laat ik het anders zeggen aan de hand van de daling van de koers van de euro ten opzichte van de dollar. Zou de minister zijn politieke lot willen verbinden aan het niet verder dalen van die koers? Er is daar grote bezorgdheid over in het land. Er wordt gezegd dat dit komt omdat de Amerikaanse economie als een tierelier draait, maar ten opzichte van de yen verliest de euro ook terrein, terwijl de economie in Japan niet zo snel groeit als die in Europa. Mutatis mutandis kan dit ook gelden voor het Britse pond, omdat de Britse economie ook niet zo hard groeit. Ik hoor hier graag een reactie op.
Ik heb nog twee korte punten. Ik wil dan om te beginnen nog een paar woorden richten tot de staatssecretaris. De SP-fractie vreest namelijk het ergste als mensen met een uitkering voor 1 december de vijf heffingskortingen moeten aanvragen. Ik zie de staatssecretaris knikken. Hij weet dus waar ik het over heb. Naar de mening van mijn fractie zouden de sociale diensten de betrokkenen daarop moeten attenderen. Het is natuurlijk in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken, maar ik wil die waarschuwing toch ook hier uitspreken. Anders weet ik zeker dat wij daar in januari weer een enorm debat over hebben.
Mevrouw de voorzitter! Tot slot zeg ik nog iets over dit debat. Ik doe de financiële beschouwingen nu voor de zevende keer en ik heb ook zeven keer de algemene beschouwingen gedaan, als ik tenminste goed geteld heb. Ik heb gemerkt dat de algemene beschouwingen ook steeds meer financiële beschouwingen worden. Ik betreur dat, maar ik moet dat wel vaststellen. Het gevolg daarvan is dat dit debat steeds meer verwordt tot een doublure van de algemene beschouwingen, maar dan met aanzienlijk minder aandacht en aanzienlijk minder impact. Ik respecteer alle financiële woordvoerders – zij zijn mij allen zeer lief – maar wij moeten voorkomen dat de financiële beschouwingen een soort speelkwartier worden voor de financiële woordvoerders. Daarom, voorzitter, is het misschien goed dat er onder uw leiding of door anderen eens nagedacht wordt of wij misschien weer terug moeten naar de situatie die wij vroeger hadden. Toen hadden wij algemeen politieke en financiële beschouwingen. Ik zeg dit, omdat ik vandaag tot nog toe weinig nieuws heb gehoord.
De voorzitter:
Ik denk inderdaad dat het goed is dat wij daar eens over nadenken.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter! De heer Marijnissen had mijn bijdrage nog niet gehoord, maar ik kan zeggen dat ik dat met hem eens ben.
Het is misschien nieuw dat een "zij" optreedt als financieel woordvoerder – het lijkt mij trouwens dat dit hoog tijd werd – maar een maidenspeech kunnen wij het natuurlijk niet noemen. Bovendien herinner ik er graag aan dat het al in 1816 aan een vrouw te danken is geweest dat De Nederlandsche Bank überhaupt kon worden opgericht. Als toen de weduwe Borski het niet had aangedurfd om de laatste 2 mln. van de voor de oprichting benodigde 5 mln. te fourneren, dan had Koning Willem I zijn geesteskind niet kunnen realiseren. En waar zouden wij zijn zonder DNB? Om nog maar te zwijgen over de vraag waar de Victory Boogie Woogie dan zou zijn. Het meest interessante van die actie van de weduwe Borski is overigens dat zij in het geheim bedong dat de eerste drie jaar niet tot verhoging van het maatschappelijk kapitaal van de bank mocht worden overgegaan. Heel snel daarna heeft zij een flink deel van haar aandelen met stevige winst verkocht. Ik zou zeggen: daar kunnen de Nina Brinken van deze wereld nog een puntje aan zuigen! Kortom, ik wilde maar zeggen dat de andere leden gewaarschuwd zijn.
De termen "nieuw" en "oud" zijn ook nadrukkelijk aan de orde, als het gaat om het duiden van het soort economie waarin wij leven. Onze fractievoorzitter vroeg in het parlement als eerste aandacht voor het verschijnsel "nieuwe economie". Dat deed hij niet omdat D66 een nieuwe heilsverwachting meende te kunnen verkondigen, maar wel omdat D66 het sinds haar oprichting tot haar taak rekent om nieuwe ontwikkelingen tijdig te signaleren en te onderzoeken wat zij voor de samenleving betekenen. Eind jaren zestig wees D66 op het belang van het milieu en inmiddels is het niet alleen een onderwerp in het verkiezingsprogramma van elke politieke partij, maar speelt het zelfs een belangrijke rol in de fiscaliteit en op de beursvloer. In de jaren tachtig pleitte D66 voor de oprichting van een spaarfonds voor de AOW en sinds enkele jaren is er zoiets. Bij de onderhandelingen over het regeerakkoord in 1998 kreeg D66 bij geen van beide coalitiepartners gehoor voor de gedachte van een earned income tax credit, maar inmiddels lijkt ook de PvdA dat een goed idee te gaan vinden. Bij de algemene politieke beschouwingen in 1999 sprak Thom de Graaf over private wealth and public poverty – met dank aan Galbraith – en inmiddels ligt dat bij velen voor op de tong. Dus, voorzitter, zijn wij hoopvol gestemd over de mid-term review of de eenmalige bijstelling van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het trendmatig begrotingsbeleid, waarvoor wij nu al geruime tijd pleiten. Dat hangt samen met de visie op de te verwachten economische ontwikkeling.
Vorig jaar bij de algemene financiële beschouwingen is al vrij uitvoerig van gedachten gewisseld over de zin en onzin van de nieuwe economie. Voor D66 gaat het erom dat de nieuwe informatie- en communicatietechnologie niet zozeer de huidige producten en diensten overbodig maakt, maar wel een enorme impuls lijkt te geven aan de manier waarop die worden gemaakt, verhandeld en georganiseerd. Er is de afgelopen jaren sprake van een flinke economische groei in Nederland. Onze economie kan door haar specifieke kenmerken zoals oriëntatie op handel en dienstverlening een belangrijke toegevoegde waarde ontlenen aan de ICT. Onder andere dit gegeven zou kunnen betekenen dat zich een structureel hoger groeipad voor gaat doen. Vorig jaar wees de minister die gedachte nogal stellig van de hand. Mijn vraag is hoe hij daar nu over denkt, omdat het aan te houden groeipercentage natuurlijk rechtstreeks van invloed is op de wijze waarop eventueel extra geld kan worden besteed: in de vorm van uitgaven of in de vorm van lastenverlichting naast schuldreductie. En dat is weer relevant omdat iets extra's doen aan bijvoorbeeld onderwijs veel moeilijker is langs de weg van lastenverlichting dan langs de weg van uitgaven, terwijl beide soorten maatregelen een aanslag op de rijksportemonnee doen.
Voorzitter! D66 vindt zeker niet dat meer uitgaven altijd beter zijn dan minder. Ik geloof niet dat ik hier nogmaals uiteen hoef te zetten waarom mijn fractie op dit moment pleit voor meer uitgaven. Ook is ons langzamerhand wel duidelijk hoe het kabinet hierover denkt. Het minst begrijpen wij de opstelling van de PvdA. Bij de algemene financiële beschouwingen van vorig jaar uitspreken: "Als wij zien dat het meer wordt, moeten wij ons beleid kunnen aanpassen aan de realiteit in plaats van aan de fictie". In april van dit jaar allerlei plannen ontvouwen over de besteding van vele miljarden extra, structureel en incidenteel. En sindsdien alleen maar doorverwijzen naar de volgende gespreksronde als het onderwerp midterm review aan de orde is.
Waarom, vraag ik ook de minister, valt volgend jaar wel met enige stelligheid te voorspellen wat vanaf dan het niveau van de economische groei zal zijn en nu niet? Omdat we dan de chaos van de introductie van de chartale euro hebben gehad? Of omdat de olieprijzen vanaf dan stabiel zullen zijn? Omdat de arbeidsmarkt er dan heel anders uit zal zien? D66 wacht de redeneeracrobatiek van zowel kabinet als PvdA volgend jaar met belangstelling af.
Voorzitter! Wij zijn intussen blij dat al die tweeslachtigheid de Kamer niet heeft belemmerd om twee weken geleden toch 350 mln. aan nieuwe structurele uitgaven voor elkaar te krijgen, niet alleen voor onderwijs en zorg, maar ook voor cultuur en veiligheid, mede dankzij de inzet van D66, zo levendig verwoord door de heer Marijnissen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! De krachtige bewoordingen van mevrouw Giskes in de richting van het kabinet en de PvdA roepen ook de vraag op welke consequenties D66 zelf trekt uit het feit dat het kabinet niet doet wat mevrouw Giskes wil.
Mevrouw Giskes (D66):
Zorgen dat we volgende keer nog meer stemmen krijgen, zodat we de meerderheid hebben en alles kunnen afdwingen wat we nodig hebben, mijnheer Vendrik.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat lijkt me eerlijk gezegd een iets te voorspelbaar antwoord. Het gaat ook voorbij aan de politieke realiteit dat D66 in het kabinet zit maar hier een toon aanslaat alsof het ernaast staat.
Mevrouw Giskes (D66):
U wilt mij toch niet gaan voorschrijven dat ik niets meer mag zeggen zodra mijn partij in een kabinet zit? Dat lijkt me wat ver gaan. Ik denk dat je vanuit de Kamer gehouden bent je eigen opvattingen te ventileren.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het antwoord is uiteraard bevestigend. Ik constateer dat wat u wilt op het gebied van begrotingsbeleid niet door de minister van Financiën wordt ingevuld. Dat is al herhaaldelijk gebeurd. Er komt geen mid-term review. Het schot wordt niet verplaatst. Er komt geen hoger groeipercentage. Dan is het op een gegeven moment aan u om de vraag te beantwoorden welke politieke consequenties D66 uit deze situatie trekt.
Mevrouw Giskes (D66):
Wij constateren dat natuurlijk ook. Zoals ik heb geschetst, putten wij hoop uit de gedachte dat men na enige tijd altijd wel tot het inzicht komt dat we niet zulke belachelijke gedachten hebben.
Voorzitter! D66 vindt het verantwoord om ter dekking van de extra uitgaven de uitgavenreserve 2001 van 250 mln. aan te wenden, omdat een groot deel ervan ook betrekking heeft op arbeidsmarktgerelateerde zaken. De overige 100 mln. worden gefinancierd via de FES-brug. Hoe zwaar deze brug mag worden belast, hangt af van de verwachtingen over de vulling van dit fonds. We hebben het dan in de eerste plaats over de opbrengst van veilingen en verkopen. De minister wekt de laatste tijd de indruk daar niet meer zo optimistisch over te zijn. Over de UMTS-veiling komt de Kamer nog uitvoerig te spreken. Ik moet bekennen dat die kwestie bij mij associaties opriep met de belevenissen van de onfortuinlijke heren Vedder en Anijs in het prachtige "Publieke Werken" van Thomas Rosenboom. Maar laat de minister troost putten uit dat boek. Zolang het gaat om een goed doel, komt het allemaal nog wel op zijn pootjes terecht, min of meer. Graag verneem ik van de minister wat hij nu verwacht van deze voedingsbron van het FES, nog afgezien van de discussie over direct of indirect gebruik van deze opbrengsten.
De andere voedingsbron, de aardgasbaten, hangt ten nauwste samen met de verwachtingen omtrent de dollarkoers en de olieprijs. Uit het antwoord op vraag 52 blijkt dat de meter al flink gaat lopen als beide factoren relatief weinig afwijken van de nu aangehouden niveaus: alleen al voor 2001 en 2002 kan een FES-meevaller van ongeveer 1,5 mld. worden verwacht als de dollarkoers 2,25 in plaats van 2,05 bedraagt en de olieprijs 25 dollar in plaats van de aangehouden 17,5 dollar per vat. Het kabinet is niet geneigd vooruit te lopen op de toch hoogstwaarschijnlijk nog wel even aanhoudende hogere dollarkoers en olieprijs. Kan de minister hier nog eens toelichten waarom dat is? Ook vraagt mijn fractie zich af hoe het denken van de minister sinds de laatste Ecofin-raad is gevorderd als het gaat om het inzetten van een deel van de Nederlandse strategische olievoorraad om de prijsexplosie op de oliemarkt te bezweren. Hoe gaat het kabinet trouwens om met het dilemma dat die hoge prijs goed is voor de inkomsten in het FES, maar slecht voor de prijsontwikkeling?
Voorzover die prijsontwikkeling voelbaar is op de brandstofmarkt, heeft onze fractievoorzitter duidelijk te kennen gegeven deze exogene variabilisatie aan de gebruikskostenkant niet teniet te willen doen door te gaan morrelen aan de accijns of de BTW erop. Enige verlaging van de vaste lasten op de auto is wat ons betreft het maximum. Daarbij is gekozen voor een generieke verlaging van de motorrijtuigenbelasting. De fractie van D66 vraagt nu als tegenwicht tegen al deze bekommernis om het individuele gebruik van de auto aandacht voor het gedeeld autogebruik. En dan hebben wij het niet over carpoolen, maar over wat ik de taxi zonder chauffeur noem, projecten als "autodate" en "green wheels". De heer Vendrik had het er ook al over.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik kom even terug op het eerste dat mevrouw Giskes over het punt van de auto zegt. Moet ik uit de aarzeling die zij hier verwoordt omtrent de lastenverlaging voor de automobilist afleiden dat de variabilisatie, in de zin dat de motorrijtuigenbelasting als reactie op de hoge olieprijzen wordt verlaagd, wordt teruggedraaid wanneer de olieprijs gaat dalen?
Mevrouw Giskes (D66):
Nee, dat kan de heer Vendrik daar niet uit afleiden. Wij zijn blij dat er, voorzover er iets aan die ontwikkeling is gedaan, gekeken is naar de vaste lasten. Dat betekent dat de variabele kosten nu niet verminderd zijn. Wij vinden niet dat de markt moet worden beloond. Als de prijs omhoog gaat, moeten wij er niet opeens belastingtechnisch wat aan verminderen. Omgekeerd is het nog steeds denkbaar dat wij het weer gaan verhogen, maar dat is niet inherent aan een mogelijke prijsdaling van de olieprijs.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat is ook een mogelijkheid. Het geld dat nu gestoken wordt in verlaging van de motorrijtuigenbelasting zal in het geval van een prijsdaling gecompenseerd moeten worden door een hogere accijns op motorbrandstof.
Mevrouw Giskes (D66):
Dat is een mogelijkheid, maar dat zeggen wij op dit moment niet.
Voorzitter! Om de concurrentie met de eigen auto aan te kunnen is het nodig dat de kosten van dergelijke autodeelprojecten beperkt blijven. Die kosten zitten enerzijds in de prijs van gunstig gesitueerde parkeerplaatsen, bijvoorbeeld bij stations en in binnensteden, en anderzijds in de vaste lasten. Het zou helpen als voor dergelijke auto's vrijstellingen zouden gelden voor de motorrijtuigenbelasting en/of de BPM. Kunnen de bewindslieden aangeven of zij daartoe mogelijkheden zien? Ik heb mij laten voorrekenen dat daarmee op termijn zo'n 200 mln. aan eenmalige investeringen en 40 mln. aan permanente lastenverlichting gemoeid zou kunnen zijn, maar het begint natuurlijk met veel lagere bedragen. Graag hoor ik hoe de bewindslieden hiertegen aankijken. Het is een voorstel dat natuurlijk uitermate goed past in het denken over verdere vergroening van het fiscale stelsel. Daar zullen wij het nog uitvoerig over hebben, maar ik zou niet graag zien dat in het antwoord op deze vraag daarnaar verwezen wordt. Ik vraag mij af of er niet een dekking voor het jaar 2000 is te vinden in de nog niet bestede ruimte voor PPS en SUWI, die blijkens het antwoord op vraag 122 bestaat.
De koers van de dollar is natuurlijk het spiegelbeeld van die van de euro. Bij de voorbespreking van de Ecofin-raad vorige week heb ik al aangegeven niet de illusie te hebben daar vanaf deze plek al te veel invloed op te kunnen uitoefenen. Dat economie in belangrijke mate psychologie is, wordt zeker in dit soort processen geïllustreerd. De uitkomst van het Deense referendum stemt niet vrolijk, niet zozeer om wat dat betekent voor de euro, maar om wat het zegt over het geloof in Europa. De regeringen in alle EU-landen hebben de dure plicht om beter duidelijk te maken aan de bevolking wat het voordeel van Europa is en hoe wij het democratisch tekort gaan oplossen. Volgens ons is dat een belangrijke bron van de argwaan.
Wat incidentele uitgaven betreft, heeft de Kamer met de motie-De Graaf c.s. onder andere herbevestigd wat bij de Voorjaarsnota al werd afgesproken: van het geld dat bij de Najaarsnota voor het jaar 2000 nog beschikbaar blijkt, zal een aanzienlijk deel worden aangewend voor de realisering van de ecologische hoofdstructuur. Jaarlijks 150 mln. gedurende vier jaar is de alom erkende behoefte op dit terrein. Voor de behoeften in de monumentenzorg hebben wij al eerder nadrukkelijk aandacht gevraagd en ook voor onderwijsgebouwen is nieuwe investeringsruimte nodig, zowel voor achterstallig onderhoud als om schaalverkleining mogelijk te maken en te voorzien in een minimum aan aanvaardbare werkomgeving voor de leerkrachten. Wat ons betreft zit er dus wel degelijk enigszins een prioriteitsvolgorde in de motie. Wij krijgen verder graag toegelicht welk geld voor sport minister Jorritsma heeft lopen uitdelen in Sydney. Komt dat geld bij Economische Zaken vandaan, of is dit geld van deze motie?
Van een aantal andere eerdere afspraken is weinig terechtgekomen: de bijdrage voor de regionale en lokale omroep, de veiligheid in het openbaar vervoer en de rampenbestrijding. Datzelfde geldt volgens ons voor de zogenaamde sociale honden. Wat de regionale en lokale omroep betreft, is zelfs bij amendement vastgelegd dat er vanaf nu 18 mln. gefourneerd zou worden. Het kabinet doet dat echter slechts voor één jaar. Graag een verklaring, maar vooral ook een toezegging dat dit wordt hersteld. Verder speelt hier nog het amendement-Hindriks/Van Walsem over moderne uitrusting van VMBO-scholen. Dat wordt wel vanaf 2001 geregeld via de begroting van OCW, als wij het goed begrijpen, maar 2000 blijft onbelegd en dat was niet de bedoeling.
Bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid komen wij wel terug op de arbeidsmarkt. Hier is van belang te constateren dat het kabinet heeft besloten de doorstroom-SPAK af te schaffen en de arbeidskorting te verhogen. Over de effectiviteit van de SPAK en haar doorstroomzusje heeft D66 al menigmaal haar twijfels geuit. Het zal duidelijk zijn dat wij het toejuichen dat een begin wordt gemaakt met het afschaffen ervan. Dat inmiddels ook vraagtekens worden gezet bij het nut van Melkertbanen, een andere erfenis van Paars 1, hebben wij eveneens met genoegen geconstateerd.
De verhoging van de arbeidskorting heeft ons verbaasd. In de wet inkomstenbelasting 2001 is het bedrag dat iedere werkende van zijn te betalen belasting mag aftrekken, met ƒ 1770 al aanzienlijk hoger vastgesteld dan de ƒ 1503 die bij het regeerakkoord is afgesproken. Dankzij de vorig jaar noodzakelijk geachte verhoging van het arbeidskostenforfait plus indexering stond de arbeidskorting inmiddels al op ƒ 1942 en nu gaat ze nog eens met ƒ 85 omhoog naar ƒ 2027. Onder het motto: goed voor de bestrijding van de armoedeval. D66 mist vooralsnog de goede analyse van het verschijnsel armoedeval en krijgt de indruk dat dit wel erg makkelijk wordt teruggebracht tot de overgang van niet-werken naar werken. Ik krijg graag door de bewindslieden toegelicht waarom uitgerekend naar dit generieke middel is gegrepen en waarom dat nu al moest, terwijl de inkomensafhankelijke regelingen vooralsnog overeind lijken te blijven. Zijn ook meer specifieke maatregelen overwogen? D66 had zich bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat meer was ingezet op verhoging van de eveneens inkomensonafhankelijke combinatiekorting, aangezien kinderopvang een aanzienlijke kostenpost vormt voor ouders met jonge kinderen die gaan werken en de eigen bijdrage aan dergelijke voorzieningen ook behoorlijk inkomensafhankelijk is. Bij de algemene beschouwingen is de combinatiekorting al verhoogd met ƒ 75. Dat is mooi en deze korting kan ook twee keer in een huishouden binnenkomen, maar het weegt waarschijnlijk nog onvoldoende op tegen het inkomensafhankelijke geweld dat wij steeds weer over onszelf afroepen. Ik krijg graag een reactie op mijn voorstel om de helft van de 550 mln. voor verhoging van de arbeidskorting alsnog om te zetten in een verhoging van de combinatiekorting met ongeveer ƒ 150.
Sprekend over fiscale kinderregelingen vraag ik mij af waar de kindernotitie blijft. Kunnen de bewindslieden mij dat melden?
Als het gaat om de besteding van de inkomstenmeevallers, heeft D66 er nooit twijfel over laten bestaan dat de staatsschuld bestemming nummer één is. Dat staat niet haaks op een eenmalige bijstelling van het uitgavenkader. Daar kan ik hier dus kort over zijn. Wel heb ik nog twee vragen, in de eerste plaats naar aanleiding van het antwoord op de schriftelijke vraag 1 bij Nationale Schuld: hoe bepalend is de rentestand voor de keuze tussen wel of niet aflossen? Met andere woorden: moet er reëel rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat er budgettair gezien wel afgelost zou kunnen worden, maar dat dit toch niet interessant is? De tweede vraag is: hoe moet na volledige aflossing het forfaitaire rendementspercentage in de vermogensrendementsheffing worden bepaald als er geen staatsobligaties meer zijn?
Het onderwerp belastinguitgaven blijft intrigerend, maar gezien de tijd spreek ik nu alleen waardering voor de betreffende bijlage uit. Een van de belastinguitgaven is de willekeurige afschrijving films. Deze regeling wordt in ieder geval nog een jaar verlengd. D66 heeft daar zelf op aangedrongen. Ingaande 2002 zal er dan sprake moeten zijn van een nieuwe regeling. De filmwereld heeft last van de onrust die dit geeft. Daarom mijn vraag: hoe anders wordt die nieuwe opzet? Is het niet denkbaar de faciliteit bijvoorbeeld te beperken tot in Nederland gevestigde filmmakers of te bepalen dat de middelen in Nederland moeten worden besteed, als het probleem vooral de weglek naar het buitenland is?
Voorzitter! Wat betreft de herziening van de inkomstenbelasting per 2001 verneemt mijn fractie graag hoe het staat met de uitvoering van met name de diverse renseigneringen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! Zou D66 ook voelen voor het omzetten van die film-cv's in een nieuwe subsidieregeling Nederlandse film die gewoon betaald wordt uit de begroting van OCW en dat een deel van het huidige budget voor die film-cv's daar naartoe wordt overgeheveld?
Mevrouw Giskes (D66):
Dat is een leuke vraag en dat raakt natuurlijk wel aan de vraag hoe je zo'n pot daar kunt creëren. Maar, stel dat dit gemakkelijk zou kunnen – ik kan dat niet echt beoordelen – zou dat ook wel een mogelijkheid zijn. Ik wil graag van de staatssecretaris horen welke opties overwogen worden en waaraan wordt gewerkt en daaruit kunnen wij dan kiezen. Er zijn argumenten voor subsidies, argumenten voor belastinguitgaven, er is net een mooie bijlage verschenen met dat toetsingskader en wellicht is dit een mooi voorbeeld om het daar als eerste aan te onderwerpen.
Voorzitter! In termen van financiële fijnproeverij was toch het meest verrassend in deze Miljoenennota het onderwerp baten-lastenstelsel. "Toch nog" voegde de minister zelf maar alvast aan de titel toe. Ik zeg expres de minister, omdat ik me niet aan de indruk kan onttrekken dat hij voor dit onderwerp het voorbeeld van zijn voormalige staatssecretaris heeft gevolgd: zelf achter de pc kruipen en de wereld kond doen van zijn bekering. D66 maakt zich al jaren sterk voor invoering van een baten-lastenstelsel en een meer bedrijfsmatige manier van omgaan met publieke middelen. Voorafgaand aan de verdere discussies hierover wil ik nu alvast aangeven welke punten wat D66 betreft in ieder geval aan de orde moeten komen. Wordt bij de evaluatie van ervaringen in buiten- en binnenland onderscheiden wat toe te schrijven valt aan het baten-lastenstelsel en wat aan gebrekkige aansturing en controle? In hoeverre is het overheidsapparaat in staat twee operaties, om niet te zeggen reorganisaties, tegelijkertijd door te voeren: VBTB en dit? Met de uitspraak dat het feit dat soms een subsidie geschikter is dan een fiscale faciliteit niet zonder meer leidt tot de keuze voor een subsidie, "aangezien voor die afweging mede de beschikbare ruimte binnen het uitgavenkader van belang is" stelt de minister zijn hoogstpersoonlijke Zalmnorm (een macronorm) boven doelmatigheid (een micronorm), terwijl hij tegelijkertijd nu het baten-lastenstelsel (met allocatievoordelen op microniveau) prefereert boven het kasverplichtingenstelsel, met mogelijk allocatievoordelen op macroniveau. Hoe moeten we dat zien? Is onder een baten-lastenstelsel de vorming van begrotingsfondsen als het FES nog wel zinnig?
Voorzitter! Tot slot. De D66-fractie dankt het kabinet voor de lang verwachte notitie over de fiscale behandeling van het eigen huis. We gaan er begin volgend jaar apart over spreken, onder andere op verzoek van de heer Vendrik, maar dit jaar nog wordt beslist over een nieuw percentage voor voorheen het huurwaardeforfait, nu het eigenwoningforfait. Dit zou van 1,25 naar 0,8 moeten gaan, gezien de opgetreden waardestijging en ondanks de ruim 14% waarmee de huren de afgelopen vier jaar zijn gestegen. Willen de bewindslieden hier nog eens toelichten wat de redenering op dit punt precies is geweest?
De heer Van Dijke (RPF/GPV):
Mevrouw de voorzitter! Laat ik op dit late uur beginnen met bijval te betuigen bij de woorden van collega Marijnissen over het karakter van de algemene beschouwingen versus financiële beschouwingen. Wij horen daar graag later meer over.
Mevrouw de voorzitter! Als tijd geld is, dan is Nederland een ontwikkelingsland met een negatieve groei, een hoge inflatie en een fabuleuze staatsschuld. En als ik in deze stelling "tijd" zou vervangen door "stilte", blijft deze even zo goed verdedigbaar. Naarmate je meer factoren buiten beschouwing laat en de aandacht toespitst op geld, wanen we ons rijker en rijker. Onze fracties, die van RPF en GPV, willen aangeven dat geld niet de enige graadmeter kan zijn om de situatie waarin we ons bevinden te beoordelen. Allang wordt betwijfeld of het BNP een adequate graadmeter is. Het laat buiten beeld hoe en met veronachtzaming van welke belangrijke waardevolle zaken ons nationaal inkomen wordt verdiend. De ontwikkeling van het DNI (duurzaam nationaal inkomen) is een stap op weg om hierin wel inzicht te verkrijgen. Hoe dan ook, bij de algemene beschouwingen merkte collega Schutte op dat bij veel zaken die niet direct in geld zijn uit te drukken, bij dit kabinet verlegenheid bestaat. Ik kom daarop nu dus terug.
Mevrouw de voorzitter! Het paarse beleid is in financiële termen succesvol. Dit mede vanwege de Zalmnorm in combinatie met een behoedzaam begrotingsbeleid. Ik wil ook hier gezegd hebben dat het met name de verdienste van minister Zalm is dat we in een rustig begrotingsvaarwater zijn gekomen. Wij hebben het hanteren van die norm dan ook altijd gesteund. Als gevolg daarvan zijn er omvangrijke overschotten. De meevallers aan de inkomstenkant gaan conform de afspraken naar de staatsschuld. Houden de coalitiepartners zich aan de afgesproken norm, dan kunnen moeilijke politieke keuzen worden ontweken; afspraak is immers afspraak, los van het niveau van de meevallers.
Onze fracties vinden dat de geloofwaardigheid daarvan niet lang meer stand kan houden. Minister Zalm zegt dat voor meevallers wordt gekozen, maar een meevaller is iets dat meevalt ten opzichte van wat je ervan verwachtte. Hier dreigt de Zalmnorm als gevolg van dogmatische hantering haar kracht te verliezen. Voor een goed begrip, wij zijn voor een snelle aflossing van de staatsschuld. Maar evenals dat geldt voor andere begrotingsposten, kun je op basis van meer realistische cijfers ten aanzien van de overheidsinkomsten de aflossing van de staatsschuld nominaal begroten op basis van een politiek gemotiveerde aflossingsdoelstelling. Bijna iedereen vindt intussen dat de staatsschuld binnen afzienbare termijn moet worden afgelost. Dan ligt een nominaal bepaalde aflossingstaakstelling toch voor de hand? Wij zijn daarmee niet terug bij de situatie van vóór de Zalmnorm, maar wij nemen ons uitgangspunt bij realistisch begroten. Immers, ook bij een realistisch begrotingsbeleid met realistische groeicijfers kun je behoedzaam ramen. Dit laatste blijven wij nodig vinden vanwege de onzekerheid die nu eenmaal bestaat over de economische buitenwereld. Ramingafwijkingen zijn niet vanzelfsprekend asymmetrisch. Denkt de minister dat de Zalmnorm in zijn huidige vorm nog lang kan stand houden?
Voorzitter! Als het over de staatsschuld gaat, brengt de Miljoenennota verwarring. De staatsschuld neemt in 2001 met 0,6 mld. af en de EMU-schuld met 1,9 mld. Het verschil wordt volgens bijlage 10 veroorzaakt door de schuld van de overige overheden. Betekent dit dat de staatsschuld inclusief de schuld van de sociale fondsen is? Daarnaast is er meer onduidelijkheid. In mijn beleving ging er 20,7 plus 1.3 mld. – zijnde de totale inkomensmeevallers – naar de staatsschuld. Vervolgens zie je dat de staatsschuld maar met 0,6 mld. wordt verminderd. Ook het schriftelijke antwoord maakt het niet echt duidelijk. Graag opheldering.
Mevrouw de voorzitter! Het milieubeleid komt er opnieuw zeer karig vanaf. Er is slechts 0,5 mld. voor nader beleid. Nu lijkt dat nog een heel aardig bedrag, maar bedacht moet worden dat bij een hogere groei een hogere milieudruk ontstaat en dat grondprijsstijgingen voor natuuraankopen extra middelen vergen.
De armoede van het beleid wordt in de provincies allengs duidelijker zichtbaar. Zuid-Holland presenteerde een dezer dagen het rapport "Staat van de natuur". Hieruit wordt duidelijk dat de provincie Zuid-Holland er bij lange na niet in slaagt in 2013 de ecologische hoofdstructuur af te ronden. Het areaal natuurgebied neemt toe, maar het tempo is veel te laag. De oorzaak is de sterk gestegen grondprijs.
Ook uit andere punten blijkt dat paars niet groen is. Zo zijn bijvoorbeeld in het structuurschema Groene ruimte (SGR) beleid en een beleidsdoelstelling geformuleerd en is een compensatiebeginsel geïntroduceerd waarbij werd vastgesteld dat in een aantal gebieden geen nettoverlies in zowel areaal als kwaliteit van natuurwaarden mag optreden. Ik hoef maar te wijzen op het falend beleid bij de verdieping van de Westerschelde om duidelijk te maken dat wij meer geld nodig hebben om onze doelstelling te bereiken. Waarom doet het kabinet dat niet?
Voorzitter! Het is treurig te moeten vaststellen dat wij er zelfs nu bij zo'n grote weelde niet aan toekomen de schade die wij in het verleden hebben veroorzaakt, te herstellen en gekozen en aanvaarde doelstellingen ook werkelijk te halen. Bijna Kamerbreed leeft de ambitie de staatsschuld in een jaar of 25 weg te werken, wij houden ons immers strikt aan de Zalmnorm. Wij hielden en houden ons ook strikt aan de afspraken over de EMU-norm, maar wat doen we op milieugebied? Wat doen wij met onze milieuschuld? Durven wij een "walmnorm" te stellen met vergelijkbare principes en een strikte hantering zoals bij de Zalmnorm en de EMU-norm? Dit kost geld – misschien wel veel geld – en vraagt zeker ook om moedige beleidskeuzes, maar het moet opvallen dat dit kabinet structureel te weinig geld beschikbaar stelt om gekozen doelen op milieugebied werkelijk te realiseren met als gevolg dat de milieuschuld niet wordt afgelost en op onderdelen zelfs nog oploopt.
De olieprijs blijft de gemoederen bezighouden. Verzekerde de minister-president een paar weken geleden nog dat er beslist niet onderhandeld zou worden met de transportsector over de tegemoetkoming voor de hoge olieprijs, een dag later lag er een onderhandelingsakkoord dat misschien niet zo mag heten, maar het wel gewoon is. Zowel minister Zalm als de Franse minister van financiën Fabius spraken behartigenswaardige woorden: we moeten niet de weg op van accijnsverlaging, omdat een dergelijk beleid de OPEC ervan zou weerhouden de olieprijzen niet te verlagen. Intussen hebben Frankrijk en Nederland niet erg hun best gedaan de schijn te vermijden. Kennelijk bevalt de veelgeprezen marktwerking hier even niet. Duidelijk is wel dat op deze manier een claimcultuur wordt bevorderd. Het wachten is op een akkoord met de binnenvaart, de glastuinbouw en de propaan gebruikende bewoner van het buitengebied, enzovoort. Overigens, welke consequenties heeft een dalende olieprijs voor het bereikte akkoord?
De regering doet er alles aan om een daling van de olieprijs te bewerkstelligen. Zelfs de crisisvoorraden worden ingezet. Ik heb nooit geweten dat crisisvoorraden gebruikt konden worden om de prijs te beïnvloeden. In hoeverre is dat nieuw beleid? Doen wij dit soms, omdat Amerika dat ook doet? Ik neem aan dat met de Kamer uitvoerig over deze kwestie zal worden gedebatteerd alvorens tot besluitvorming wordt overgegaan.
Intussen moeten wij ons grote zorgen maken over de effecten van de hoge olieprijs voor de arme landen. De Wereldbank wil deze landen extra financieel tegemoetkomen. Ook Nederland is tot een extra bijdrage bereid. Om welke bedragen gaat het? Wordt dit geld in mindering gebracht op het reguliere budget voor ontwikkelingssamenwerking? Overigens leidt extra hulp niet tot een afnemende bereidheid bij de OPEC om tot meer aanvaardbare olieprijzen te komen. Een en ander geldt overigens ook voor het akkoord met de truckers. Graag meer duidelijkheid over de inzet van Nederland.
Voorzitter! De kritiek op het IMF groeit, ook binnen het IMF zelf. Er vallen termen als "onvoldoende democratisch gelegitimeerd" en "postkoloniaal imperialisme". Zonder hier expliciete standpunten te willen innemen, kan toch wel worden gesteld dat het IMF te vaak eisen aan de arme landen stelt, waarvan het de vraag is of die sociaal en ecologisch verantwoord zijn. Daarbij komt dat ondersteuning door het IMF vaak lucratiever is voor westerse bedrijven dan voor de landen die het betreft. Kan de minister zijn visie eens geven op de heroriëntatie waarvan nu toch wel mag worden gesproken?
De heer Melkert heeft de premier tijdens de algemene beschouwingen gevraagd in Praag te bezien of de criteria voor toetreding tot het HIPC-initiatief kunnen verruimd, zodat meer landen voor schuldreductie in aanmerking kunnen komen. De minister-president zegde toe dit te willen onderzoeken. Kan de minister aangeven of die toezegging in Praag een rol heeft gespeeld en waartoe die heeft geleid. Overigens is het veelzeggend dat de president van de Wereldbank de absolute afname van de totale ontwikkelingshulp in de afgelopen tien jaar heeft betiteld als een misdaad. Dit percentage liep overigens ook in Nederland terug, en wel van 0,82 naar 0,80. In verhouding is dit een hoog percentage, maar dat neemt niet weg dat er wel degelijk sprake is geweest van een daling. Moet het gezien de huidige ten opzichte van de tijd dat het regeerakkoord werd opgesteld veel gunstigere situatie, geen erezaak zijn om de extra belasting van het ontwikkelingssamenwerkingsbudget voor de opvang van de eerstejaars asielzoekers nog eens tegen het licht te houden?
Voorzitter! De afgelopen weken is het voor iedereen weer eens duidelijk geworden dat meer geld voor de zorg gewoon door de bevolking moet worden opgebracht. Net zoals een verlaging van de motorrijtuigenbelasting niet uit de lucht komt vallen, maar gewoon via een belastingverhoging gefinancierd moet worden, zo moet ook het extra geld voor de zorg ergens vandaan komen. Minister Borst meldde dat de fondsen zodanig gevuld waren dat de ziekenfondsverzekerden volgend jaar geen premieverhoging te verwachten hebben. Particulier verzekerden daarentegen moeten met een forse verhoging rekening houden.
Ook de schriftelijke beantwoording verklaart voor een deel waarom de premie van de verplicht verzekerden volgend jaar gelijk kan blijven. Nu mag dat allemaal waar zijn: het laat onverlet dat de reserves zullen worden aangesproken. Verhogingen van de kosten in de zorg hebben een structureel karakter, zodat die vroeg of laat tot een premieverhoging moeten leiden, ook voor de fondspatiënten. Is de regering misschien voornemens de rijkskas aan te spreken voor de financiering van die structurele uitgaven?
Overigens is er ook bij de WW-fondsen sprake van omvangrijke overschotten. Ik vraag de minister of hij het denkbaar acht dat de premieverhoging inzake ziektekosten die op termijn nodig zal blijken te zijn, wordt gekoppeld aan een aanpassing van de WW-premie, zodat een en ander evenwichtiger uitwerkt voor de koopkracht.
Sprekend over het koopkrachtbeeld komt bij mij de vraag op of de minister het met zijn collega Hermans eens is dat een lastenverlichting er voor 2002 niet inzit? Met de huidige inzichten lijkt het mij ongewenst en zelfs hachelijk om het regeerakkoord op dit punt letterlijk uit te voeren. Is de minister dat met mij eens?
Voorzitter! De hardheid van de euro is meer en meer een punt van zorg. Ik hoor het minister Zalm nog zeggen: wij gooien niet een harde gulden in de Hofvijver voor een zwakke euro. Zou hij dat met de wetenschap van nu nog durven herhalen? Het is de vraag of de koersval inderdaad door de recente interventie duurzaam is gestuit. Deze vraag gaat steeds meer dringen. Ik hoor graag een reactie van de minister. Kan hij daarbij ingaan op zijn visie op de toekomst van de euro? Hoe reëel is het gevaar van een interne waardedaling en welke gevolgen voor de hardheid van de euro heeft de toetreding van de nieuwe EU-leden?
Mevrouw de voorzitter! In de ogen van velen heeft werken in de publieke sector aan aantrekkelijkheid ingeboet. Het kabinet wil daar wat aan doen, onder andere door het meer marktconform maken van arbeidsvoorwaarden. Dat heeft financiële consequenties. Naar het mij voorkomt, wordt dat onvoldoende vertaald in de contractloonraming. Hoe dan ook, het kabinet komt met een plan van aanpak, waarbij per sector zal worden aangegeven wat nodig is om bestaande tekorten weg te werken en nieuwe te voorkomen. Differentiatie lijkt mij daarbij onontkoombaar. De noodkreet van de politiecommissaris in Amsterdam benadrukte dat nog eens, en hij staat niet alleen. Hetzelfde probleem doet zich voor in het onderwijs, zorg, marechaussee, douane en andere overheidsdiensten. Een Randstadtoelage of een op werken in de Randstad toegesneden "'lokpakket" lijkt uitkomst te bieden en sluit ook aan bij wat in de markt gebeurt. Maar dit heeft inherente nadelen, bijvoorbeeld een prijsopdrijvend effect bij woningen op een toch al overspannen woningmarkt. Acht de minister het denkbaar, als antwoord op het gesignaleerde probleem, overheidsdiensten of delen daarvan te verplaatsen naar gebieden waar mensen kennelijk liever wonen? Ook zouden bij centralisatie andere keuzes kunnen worden gemaakt, waarbij woonvoorkeuren van mensen een belangrijkere notie worden. Dit zou per saldo goedkoper en, wat belangrijker is, effectiever kunnen zijn.
Ten slotte een opmerking over de douane. Enige tijd geleden kwam de staatssecretaris, na enige aandrang uit de Kamer, met voorstellen om het douanetoezicht te verbeteren. Toegenomen handelsstromen noopten tot verhoogde inspanning. Een van de uitkomsten van het debat was dat de Kamer jaarlijks een beleidsdebat zal houden over het douanetoezicht. De komende maanden komen we daar dus uitgebreider over te spreken. In de begroting wordt voor de komende jaren een verdere uitbreiding van het personeel aangekondigd en een verhoogde automatiseringsinspanning. Allemaal goede zaken die ieder voor zich een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan een beter douanetoezicht. Dat neemt niet weg dat er nog grote zorgen zijn. In een brief die we als Kamer ontvingen wordt de ontwikkeling absoluut desastreus genoemd. Grote woorden van mensen die het weten kunnen. De begroting biedt onvoldoende perspectief om gerust te kunnen zijn. Een in mei, voor de kust van Zuid-Holland, gehouden oefening bracht pijnlijk duidelijk aan het licht dat de douane over onvoldoende en ontoereikend materieel beschikt. Al eerder heb ik op dat punt gewezen. We zullen daarover later met de staatssecretaris debatteren, maar reeds nu lijkt het mij goed voldoende middelen vrij te spelen om op dat punt verbetering te kunnen realiseren. Waarom komt het kabinet niet met een intensivering op het punt van materieel? Vervolgens zal de komende jaren, mede als gevolg van de capaciteitsuitbreiding, de opleidingsverplichting zwaar op het primaire proces drukken. Daarbij moet worden gerekend op een blijvend hoge(re) inspanning van om- en bijscholing. Dit moet welhaast leiden tot extra opleidingsinspanning. De begroting biedt daarvoor geen extra ruimte. Waarom niet? Ik overweeg op deze punten een Kameruitspraak te vragen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter! Ongetwijfeld zal een gevoel van opluchting in vak K en elders in de Kamer postvatten: op dit late uur kan de laatste spreker niet echt inspirerend meer zijn. Zo is het ook. Mijn fractie heeft gemeend aan dit debat te moeten meedoen omdat zij het beleidsterrein serieus neemt maar zij realiseert zich dat de beslissingen al zijn genomen, anderhalve week geleden.
Reeds zevenmaal heeft deze minister van Financiën het koffertje met de vele miljarden mogen binnendragen. Het is en was een gewichtige taak die hem desondanks niet zwaar leek te vallen, ja hem zelfs enig uiterlijk genoegen verschafte. De prioriteiten van deze goedlachse minister hebben duidelijk hun weerslag gehad op 's Rijks schatkist, dankzij de beroemde-beruchte Zalmnorm. Maar ook in de portemonnee van de burger viel te merken wie op het Korte Voorhout de scepter zwaaide; ik noem de Zalmsnip. En hoe zal de aangekondigde lastenverlichting in het kader van het nieuwe belastingstelsel worden genoemd? Misschien wel de Zalmschuit. Lastiger wordt het om de onderwerpen op het terrein van Financiën aan andere kenmerken van bewindspersonen toe te rekenen. De SGP-fractie wil een poging daartoe wagen en zal ze dan ook van top tot teen beschouwen. De bewindslieden begrijpen wel dat dit uitsluitend in figuurlijke zin gebeurt. Allereerst het hoofd. Waar zal deze minister zich momenteel het hoofd over breken, zo vraag ik mij af. Niet meer zo over de staatsschuld, denk ik. Sinds ook de PvdA binnenboord is, wordt de aflossing terecht strak aangepakt. Wellicht wél over het hoe en waarom van deze financiële beschouwingen. De SGP-fractie constateert dat de algemene politieke beschouwingen van de afgelopen jaren sterk werden bepaald door financieel-economische thema's. Zowel dit als het vorige jaar kwam de zilvervloot binnenvaren; kwaliteitsimpuls publieke sector noemen we dat. Zeker: onderwijs, zorg en veiligheid zijn thema's die ook de SGP onder de aandacht heeft willen brengen. Er is wat dit betreft een inhaalslag geleverd maar ook nog te leveren. Dit zal de aandacht moeten blijven houden.
Echter, het voertuig van de algemene financiële beschouwingen lijkt daarmee te zijn gedevalueerd tot de veegwagen waarin de financiële woordvoerders, uiteraard gerespecteerd, de kruimels opvegen die door hun fractievoorzitters zijn achtergelaten. De SGP-fractie vindt dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter ervan. Ik heb in het verleden deze debatten mogen doen. Ook toen waren er nadelen, zo herinner ik mij, maar ik vind toch dat wij hierover met elkaar moeten spreken. Het motiveert niet echt om op deze lijn voort te gaan. Graag verneem ik van de minister hoe hij dit ziet. Natuurlijk is dit een zaak van de Kamer zelf – dat weet ik – maar ik vraag zijn reactie met het oog op de toekomst, temeer daar in het kader van het VBTB-traject het accent steeds meer op concrete beleidsdoelen en daardoor minder op de financiële parameters komt te liggen.
Dat was het hoofd, nu het hart. Als het gaat om het hart van de minister, en uiteraard ook dat van de staatssecretaris, wil de SGP-fractie daar met klem de problematiek van de gemoedsbezwaarden aan leggen. Het gaat daarbij om een groep personen die op basis van zeer integere afwegingen niet kunnen participeren in enige vorm van verzekering. De groep van gemoedsbezwaarde ondernemers lijkt onevenredig te worden getroffen door een aantal fiscale maatregelen in het kader van het ondernemerspakket 2001. Ik noem het vervallen van de assurantiereserve eigen risico, de exportrisicoreserve en de beperking van de stakingsvrijstelling. De regering heeft ons nog niet kunnen overtuigen ons pleidooi voor handhaving van deze voorzieningen op te geven. Tegen het in de debatten tot nu toe aangevoerde argument met betrekking tot mogelijk misbruik stelt de SGP-fractie dat er in de praktijk een dermate zware bewijslast ligt aan de kant van diegenen die van deze faciliteiten gebruik maakten, dat misbruik welhaast onmogelijk is. Het moet toch mogelijk zijn om de mogelijkheid van de assurantiereserve eigen risico en de exportrisicoreserve te herstellen voor de categorie ondernemers die als gemoedsbezwaard geregistreerd staan? Met een dergelijke expliciete koppeling wordt immers misbruik uitgesloten en vormt de zware bewijslast daarbij een extra waarborg. Ik heb begrepen dat de bewindslieden hun toezegging aan de SGP-fractie aangaande de notitie over gemoedsbezwaarden komend najaar gestand zullen doen. Het is nu oktober, komend najaar is dus zo ongeveer nu. Kan dat nog vóór de plenaire behandeling van het ondernemerspakket 2001?
En nu de knieën van de bewindslieden. Ik heb het over de hoge brandstofprijzen. De onrust op de oliemarkt houdt veler gemoederen bezig. Eerst waren er de truckers die op een strategisch moment – vlak voor Prinsjesdag en de algemene politieke beschouwingen – bijna 0,5 mld. per jaar als compensatie voor de dure diesel kregen. Daarvoor is ook onzerzijds begrip getoond. Aanvankelijk zou het Europees worden aangepakt, maar Frankrijk zette een domino-effect in gang. Weinig sterke knieën, dus. Ook in sectoraal verband is sprake van een domino-effect, of zo u wilt: precedentwerking. Eerst werd met de truckers en daarna met de visserijsector een akkoord bereikt. Nu nog – men zal het zien aankomen – de land- en tuinbouwsector. De taxi komt ook nog, maar ook de gehandicapte die exclusief op zijn vervoermiddel is aangewezen. De desbetreffende motie, die ik indiende, kreeg destijds veel sympathie van deze bewindslieden, maar dat laat onverlet dat hier nog een punt ligt. Zou het niet een goed idee zijn om alle compensatieregelingen – we moeten daar overigens geen carrousel van maken, maar waar het reëel en billijk is, moet er iets gebeuren – in één integrale notitie samen te brengen?
Diverse intensiveringen staan op de rol. Dezer dagen werd ons indringend voorgehouden dat ons land steeds meer achterloopt op het punt van onderzoek in het kader van de basiswetenschappen en fundamenteel onderzoek. Dat is een interdepartementaal probleem, daarom zeg ik het hier en nu. Wil de regering dit punt eens meenemen voor de Najaarsnota of de Voorjaarsnota?
Tot slot de euro. Verleden week was er het Deens referendum. Opvallend was dat na het Deense "nei" de gevolgen ervan door de EU-Ieiders zo sterk werden gebagatelliseerd. Alsof het er allemaal uiteindelijk niet zozeer toe zou doen. Hoe verhoudt zich dat, zo ga je jezelf achteraf afvragen, met het "fanatisme" waarmee in Nederland de monetaire integratie altijd is uitgedragen? Eén van de argumenten van de "nei"-zeggers gold de mogelijke aantasting van het pensioenniveau in Denemarken. Terecht of onterecht; het brengt ons bij een punt. De heer Duisenberg stelde op 12 september in Brussel dat lidstaten de hervormingen van de pensioenstelsels niet mogen uitstellen. Er zouden zelfs extra inspanningen nodig zijn om te voorkomen dat de overheidsuitgaven in een aantal EMU-Ianden als gevolg van de dubbele vergrijzing uit de hand zullen lopen. Deze geluiden verontrusten ons. Financieel-economische mee- en tegenvallers elders in de EU hebben immers ontegenzeggelijk effect op de welvaart in ons land. Wil de minister daar eens op reageren?
Hiermee kom ik tot mijn slotvraag. Uit de recente enquêteresultaten van het Nipo (Het Financieele Dagblad van 27 september jl.) blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders "nee" tegen de euro zou zeggen. Dreigt de monetaire integratie vroeg of laat niet de achilleshiel van deze minister te worden? Hoofd, hart, knieën, hiel.
De voorzitter:
Het lijkt mij goed om te zeggen dat er vroeger veertien dagen tussen Prinsjesdag en de algemene beschouwingen lagen. Er is op een gegeven moment echter weloverwogen besloten om de algemene beschouwingen dichter bij Prinsjesdag te houden. De financiële beschouwingen moesten evenwel schriftelijk voorbereid kunnen blijven. Om die reden zijn de algemene beschouwingen en de financiële beschouwingen uit elkaar getrokken. Dit moet u wel in overweging nemen, als u zegt dat dit veranderd moet worden. Dit wil overigens niet zeggen dat dit niet weer veranderd kan worden.
Dit debat wordt morgenmiddag voortgezet.
De (algemene) beraadslaging wordt geschorst.
Sluiting 23.51 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20002001-387-430.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.