Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Alvorens te vragen of iemand bij de regeling van werkzaamheden het woord wenst, wil ik enkele dingen tot u allen zeggen. Ik doe dat nu, omdat u nu allemaal in de zaal aanwezig bent.

In de eerste plaats is er in de wandelgangen veel te veel lawaai als in de zaal leden mondelinge vragen stellen en de antwoorden daarop willen horen. Vanaf volgende week zal het tijdens het vragenuur op dinsdag stiller moeten zijn, anders laat ik de wandelgangen ontruimen.

In de tweede plaats heb ik op het schema voor deze week laten vermelden dat u, als op donderdag de agenda voor de volgende week bekend is, tot 12.00 uur dinsdagmiddag kunt inschrijven voor die agenda. Anders is het, zeker in de begrotingstijd die wij nu tegemoetgaan, onmogelijk om nog tot enige planning te komen. Ik heb begrepen dat het deze week, toen het voor de eerste keer op het schema was vermeld, alweer niet is gelukt. Ik zal deze week dus enige coulance moeten tonen. Vanaf volgende week kan men zich echter alleen voor spoeddebatten of voor veranderingen in de agenda na 12.00 uur op dinsdag inschrijven als spreker. Ik vind het vervelend dat ik dit nu aan u moet zeggen, maar het schijnt de enige manier te zijn waarop u het allemaal hoort.

In de derde plaats weet u allemaal heel goed dat u voor de mondelinge vragen in eerste termijn twee minuten spreektijd hebt en opnieuw twee minuten in tweede termijn. Als u bij de interruptiemicrofoon staat, hebt u één minuut voor vervolgvragen. Wij hebben daar inmiddels al aan toegevoegd dat u mag interrumperen en meerdere keren terug mag komen op uw onderwerp. De tijd die nu gemoeid is met mondelinge vragen, maakt dat ze niet meer gezien kunnen worden als echte mondelinge vragen en in dat geval moet u een ander soort van overleg met de regering aanvragen.

Nu, dit lijkt mij voor deze week wel voldoende.

Het woord is aan de heer Van den Berg.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat heeft afgelopen donderdag overleg gevoerd met staatssecretaris De Vries van Verkeer en Waterstaat over de kerktelefoon. Omdat dit overleg helaas niet heeft geleid tot een definitieve oplossing zoals gewenst, wil ik u vragen het verslag van dit overleg op de plenaire agenda te plaatsen opdat een motie kan worden ingediend. Ik vraag dit mede namens de CDA-fractie. Zo mogelijk zou ik graag zien dat de plenaire bespreking op enigszins korte termijn plaatsvindt, want de mensen wachten al heel lang op de definitieve uitslag.

De voorzitter:

Ik zal in de loop van de dag een nader voorstel doen.

Het woord is aan de heer Van de Camp.

De heer Van de Camp (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Nu u ons zo vermanend hebt toegesproken...

De voorzitter:

Ik zie het zelf als opbouwend.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat kan samengaan. Nu u ons zo hebt toegesproken en gezien het feit dat u en ik samen 33 jaar lid zijn van dit huis, durf ik nauwelijks nog het woord te voeren. Ik zal het echter toch doen.

Afgelopen donderdag hebben wij kunnen genieten van de staatsliedenscène op het Witte Huis, waar premier Kok president Clinton bezocht. De CDA-fractie gunt die staatsliedenscène en de tuinscène absoluut aan de minister-president; daarover behoeft geen enkele twijfel te bestaan. Er zijn in dat overleg echter ook belangwekkende afspraken gemaakt over de grootschalige handel in XTC. De CDA-fractie vraagt aan het kabinet een brief aan de Kamer te zenden, waarin wij op de hoogte worden gebracht van hetgeen in dat overleg is besproken. Het zal duidelijk zijn dat wij geenszins de vertrouwelijkheid willen schenden van het overleg tussen de minister-president en de president van de Verenigde Staten, maar er zijn daarna persconferenties geweest en het lijkt ons goed dat de Kamer officieel op de hoogte wordt gebracht van de uitkomst van het overleg, temeer nu in de stukken van de minister van Justitie die op dit moment in vak K aanwezig is, wel over Europese samenwerking wordt gesproken, maar niet over samenwerking met de Verenigde Staten.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Deze Kamer wordt geacht de regering te controleren en zij heeft daartoe een aantal middelen. Eén daarvan is het stellen van schriftelijke vragen. Als wij geluk hebben, krijgen wij de antwoorden daarop binnen drie weken. Soms duurt het wel eens zes weken en soms zelfs wel eens nog langer, maar als het goed is, duurt het drie weken. Dat is wat de tijd betreft. Over de inhoud en de kwaliteit van de beantwoording kan altijd verschillend worden gedacht. Daarbij gelden echter wel drie uitgangspunten, namelijk dat ze volledig en juist zijn en naar eer en geweten zijn opgesteld.

Wat wil nu het geval? Afgelopen zaterdag heeft het televisieprogramma Twee Vandaag een brief openbaar gemaakt die het ministerie van Economische Zaken in januari 1995 heeft gestuurd naar het ministerie van VWS ter voorbereiding van de beantwoording van Kamervragen door VWS. Die brief bevat een aantal suggesties waarvan er enkele door het ministerie van VWS zijn overgenomen. Dat stelt op zijn minst voor mijn fractie de beantwoording van de desbetreffende vragen door de minister van Volksgezondheid in een bepaald perspectief.

Kort en goed, mijn fractie heeft een aantal dringende vragen aan de minister van VWS en daarom verzoek ik de Kamer mij toe te staan haar te mogen interpelleren.

De heer Cornielje (VVD):

Wat zou het onderwerp van die interpellatie moeten zijn?

De heer Marijnissen (SP):

Het onderwerp zal zijn de mate van bemoeienis van EZ bij het dossier volksgezondheid. Het ging in de desbetreffende vragen met name over de relatie tussen de tabaksindustrie en reclame en het oprukkende roken, met name onder jongeren. Een kwestie waaraan ik de vorige periode veel tijd en aandacht aan heb besteed. Ik wil daar graag nadere opheldering over.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de Kamer uw verzoek inwilligt. Ik zal proberen de interpellatie op een zo kort mogelijke termijn te laten plaatsvinden en dat zal zeker wel deze week lukken. Ik verzoek u uw vragen zo snel mogelijk in te leveren.

De heer Marijnissen (SP):

Die zijn al klaar!

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Is het niet wenselijk dat de minister van EZ ook in vak K zit?

De heer Marijnissen (SP):

Die vraag kan ik mij voorstellen, ik heb er ook over nagedacht maar het lijkt mij niet verstandig.

De voorzitter:

Om vervolgvragen te voorkomen, merk ik nog maar eens op dat het kabinet zelf kan bepalen wie naar de Kamer komt, tenzij de Kamer natuurlijk expliciet om een bepaalde bewindspersoon vraagt!

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! De vraag veronderstelt het verzoek, maar het is in ieder geval een opmerkelijk antwoord van de heer Marijnissen dat hij nog wel even zou moeten uitleggen.

De heer Marijnissen (SP):

Met alle plezier. Ik heb erover nagedacht, maar ik denk dat de aanwezigheid van de minister van EZ de discussie kan vertroebelen. Het gaat hier om de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid voor het tabaksontmoedigingsbeleid in dit land waarover al heel veel jaren veel te doen is. De minister van EZ speelt daarbij hooguit een zijdelingse rol die door de publicatie van de brief aan het licht is gekomen, maar houdt daarmee wel op. De vragen zijn gesteld aan de minister van Volksgezondheid, de antwoorden zijn gegeven door de minister van Volksgezondheid en dus zal ook de interpellatie zich richten tot de minister van Volksgezondheid.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Inderdaad spreekt het kabinet met één mond. Alleen al daarom gaat het tegen de logica in als de heer Marijnissen zegt dat de aanwezigheid van een minister, welke minister dan ook, de zaak kan vertroebelen. De VVD heeft er toch behoefte aan tegen de heer Marijnissen te zeggen dat wij er bezwaar tegen hebben als hij in deze Kamer opmerkt dat de aanwezigheid van een minister – welke minister dat ook is – in het vak van de ministers een zaak kan vertroebelen. Wij vinden dat ongepast.

De heer Marijnissen (SP):

Wie zit er tegenwoordig ook alweer op EZ? Ik kan niet zoveel met de opmerking van de heer Weisglas. Mijn opmerking was in ieder geval niet zo bedoeld. Als het hele kabinet, de minister-president incluis, wil komen, vind ik dat ook goed. Ik herhaal dat het vragen betreft die gesteld zijn aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aanleiding voor mijn verzoek is de wijze waarop zij die vragen heeft beantwoord. Wij kunnen er natuurlijk allerlei ministeries bij halen, maar dat doet niet af aan het feit dat ik mijn vragen primair wil stellen aan de minister die verantwoordelijk is voor het tabaksbeleid in dit land.

Mevrouw Giskes (D66):

Juist door de antwoorden van de heer Marijnissen wordt de zaak alleen nog maar intrigerender. Gezien zijn antwoorden vinden wij het echter ook noodzakelijk dat de schrijver van de bewuste brief aanwezig is, want dan kunnen aan iedereen die het aangaat vragen worden gesteld. Als de heer Marijnissen expliciet vasthoudt aan alleen die minister, dan willen wij dat beide ministers expliciet worden uitgenodigd.

De heer Marijnissen (SP):

Ik kan niet bevroeden waarom deze gedachte in het late stadium van dit ordedebat bij de D66-fractie is opgekomen. Ik vind het absoluut overbodig dat de minister van Economische Zaken bij deze interpellatie aanwezig is, omdat – ik herhaal mijzelf – de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verantwoording dient af te leggen over haar antwoorden op Kamervragen en de wijze waarop zij de beantwoording van die vragen voorbereidt.

De voorzitter:

Mevrouw Giskes, wilt u dat ik een voorstel doe voor uw verzoek om beide ministers aanwezig te laten zijn?

De heer De Graaf (D66):

Mevrouw de voorzitter! Het moet mij van het hart dat ik de wijze waarop de heer Marijnissen zijn verzoek aan de Kamer doet, buitengewoon slordig vind. Hij legt namelijk niet precies uit wat de inhoud van de bewuste vragen is. Hij heeft verder zijn collega's niet van tevoren duidelijk gemaakt wat de aanleiding is voor zijn interpellatieverzoek. Als hem vervolgens gevraagd wordt of het niet handiger is om ook de minister van Economische Zaken aanwezig te laten zijn, maakt hij slechts afwerende partijpolitieke opmerkingen. Ik begrijp zijn handelwijze niet en ik zou menen dat niet alleen een interpellatie goed moet worden voorbereid, maar ook het verzoek daartoe.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik moet de heer De Graaf op dit punt tegenspreken. Ik heb namelijk reeds afgelopen weekend een verzoek hiertoe bij de griffie ingediend. Als zijn fractie dan ook de moeite had genomen om voor het fractieoverleg te informeren bij de griffie naar eventuele interpellatieverzoeken, was hij op de hoogte geweest van ons voornemen om dit verzoek te doen. Ik ben verder graag bereid om hem voor de interpellatie – een en ander is voor zijn fractie inderdaad heel interessant – in te lichten over de vragen die ik wil stellen. Het is volgens mij namelijk niet de bedoeling om die vragen bij deze regeling van werkzaamheden op te sommen. Deze vragen zijn echter op schrift gesteld en zullen tijdig naar de griffie, het ministerie en de fractie van D66 worden gestuurd.

De voorzitter:

Het is niet duidelijk of wij een voorstel moeten doen aan het kabinet om ook de minister van Economische Zaken aanwezig te laten zijn bij deze interpellatie. De heer Marijnissen heeft echter gezegd dat hij zijn vragen alleen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil stellen. Ik maak uit de reactie van de Kamer op dat er geen behoefte is aan een stemming over de vraag of de minister van Economische Zaken ook aanwezig dient te zijn.

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, opdat het kabinet zoals gebruikelijk zelf kan bepalen of men aanleiding ziet, gezien de discussie die in de Kamer is gevoerd, om ook de minister van Economische Zaken aanwezig te laten zijn.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Wij zouden volgens de agenda allereerst stemmen over het wetsvoorstel Wijziging van artikel 3, tweede lid, van de Wet op het consumentenkrediet (toepasselijkheid Besluit kredietaanbiedingen op krediettransacties boven vijftigduizend gulden). De staatssecretaris van Economische Zaken heeft mij echter schriftelijk verzocht de stemmingen over dit wetsvoorstel uit te stellen. Ik stel voor dat wij aan dit verzoek voldoen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven