Vragen van het lid Van Bommel aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, over haar uitspraken over de scholen voor voortgezet onderwijs die één dag actie voeren.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter! De afgelopen jaren is het onderwijs getrakteerd op grote onderwijsvernieuwingen, met name in het voortgezet onderwijs. De basisvorming is ingevoerd en de tweede fase in het voortgezet onderwijs met daaraan gekoppeld het studiehuis. Ik noem ook de samenvoeging van beroepsonderwijs en MAVO die op dit moment gestalte krijgt. Een algemene klacht bij die onderwijsvernieuwingen uit het onderwijsveld is dat zij te snel worden ingevoerd – overhaast – en dat er te weinig geld beschikbaar is om die invoering verantwoord te maken. De gevolgen daarvan zijn zichtbaar. De werkdruk is onaanvaardbaar hoog geworden. Het ziekteverzuim is verder toegenomen en het vak is onaantrekkelijker gemaakt dan ooit. De problemen zijn dan ook groter dan ooit. Het vertrouwen van het onderwijsveld in de politiek dat er uit die hoek nog oplossingen komen, is tot een nulpunt gedaald. Men leest in de krant over miljardenmeevallers enerzijds, maar dat er anderzijds nauwelijks extra geld is voor onderwijs. Integendeel, de staatssecretaris verwijst het onderwijs naar het bedrijfsleven voor sponsoring en naar de ouders voor ouderbijdragen.

Daar ligt natuurlijk niet de oplossing. Scholen gaan nu de problemen dan ook maar zelf oplossen. Minder lestijd mag niet, maar er is geen extra geld van de regering. Dan neemt men nu zelf de tijd om de invoering van de vernieuwingen voor te bereiden. De schoolleiders sturen leerlingen naar huis om studiedagen te beleggen om die invoering verantwoord uit te kunnen voeren. Gisteren werden leerlingen voor het eerst naar huis gestuurd en vandaag gebeurt het opnieuw en mogelijk later deze maand en later in het jaar nog een keer. De staatssecretaris heeft laten weten dat zij dat geen goed idee vindt en daarmee heeft zij het probleem weer op het bordje van de scholen gelegd. De vraag is dan ook aan de orde wat de staatssecretaris wel wil.

Dat leidt tot de volgende vragen. Waarom heeft deze staatssecretaris geen begrip voor de problemen waar scholen mee kampen? Scholen hebben ofwel extra tijd nodig om tot een verantwoorde invoering te komen ofwel extra geld. De onderwijsinspectie heeft geadviseerd scholen meer tijd te geven door de lestijd terug te brengen van 32 uur naar 30 uur. De staatssecretaris en de Kamer – ook de SP-fractie – waren daar faliekant tegen. Maar extra tijd is wel nodig. Waar moeten de leerkrachten die extra tijd vandaan halen? De schoolleiders hebben een rekensom gemaakt waaruit blijkt dat de extra tijd die nodig is om tot een verantwoorde invoering te komen in totaal 215 mln. zou kosten. Onderschrijft de staatssecretaris die rekensom? Het gaat om een relatief gering bedrag. Is zij bereid om op korte termijn te zoeken naar dat bedrag?

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Wij hebben op veel andere momenten van gedachten gewisseld over deze vragen. In het onderwijs zijn omvangrijke vernieuwingen aan de orde. De algemene klacht van overladenheid, versnippering en druk in die zin dat er te weinig geld is, wordt door mij ruim onderschreven. Dat wordt ook zichtbaar door mijn inspanningen samen met de heer Hermans om via de commissie-Van Rijn en een meerjareninvesteringsprogramma de urgente zaken in het onderwijs aan de Kamer voor te leggen, om vervolgens een besluit te nemen over extra investeringen. Ik kan mij niet voorstellen dat men van mij heeft gehoord dat ik geen begrip heb voor de acties. Sterker nog, wij hebben zeer uitgebreid in de Kamer van gedachten gewisseld over de basisvorming. Ik heb daarbij gezegd dat de scholen ruimte moeten krijgen voor onderwijsontwikkeling, omdat de kwaliteit van de basisvorming verbeterd moet worden. Ik heb voorstellen voor de korte termijn gedaan. Voor de langere termijn heb ik een adviesaanvraag aan de Onderwijsraad gestuurd.

Ik neem de problemen van scholen zeer serieus, maar ik heb alleen niet voor het door de inspectie aangereikte instrument gekozen om er twee lesuren af te halen. De Kamer was het daarmee eens. Ik vraag om ruimte voor schoolontwikkeling, maar niet door er twee lesuren af te halen. Er zal uitgebreid gedebatteerd moeten worden over de ruimte voor onderwijsontwikkeling en de financiën die beschikbaar moeten worden gesteld.

De Onderwijsinspectie heeft zich hiermee beziggehouden in een periode waarin er geen zicht was op extra investeringen. Een jaar later schrijft de inspecteur-generaal in het onderwijsverslag dat het onderwijs onder druk staat, met name de factor tijd. Het laatste wat er dan ook moet gebeuren, is deze te beperken. De heer Van Bommel stelt dat overigens ook niet voor. Ik sta ervoor, dit op een andere wijze te regelen.

Ik kan mij voorstellen dat deze scholen een signaal willen geven aan de politiek. Men weet dat wij bezig zijn met intensiveringen en dat er prioriteiten gesteld moeten worden. De heer Cornielje heeft al eens gezegd dat het ene onderwerp meer sexy is dan het andere. Natuurlijk wil men het signaal geven dat aan het voortgezet onderwijs prioriteit moet worden gegeven, omdat de werkdruk zeer hoog is en er tijd moet komen voor schoolontwikkeling.

De heer Van Bommel heeft gevraagd of ik de rekensom van de schoolleiders onderschrijf. Die som van 215 mln. is gebaseerd op de teruggang van het aantal uren van 32 naar 30. Het kabinet maakt zeer secuur, ook ten behoeve van de commissie-Van Rijn ten aanzien van de collectieve sector, waaronder onderwijs, duidelijk wat er moet gebeuren op het punt van de arbeidsvoorwaarden. Ook geven wij de prioriteiten aan voor een meerjareninvesteringskader. Het voortgezet onderwijs wordt met nadruk op de agenda geplaatst voor een extra financiële impuls.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft het weer over de toekomst, terwijl ik het over het heden heb. Het gaat om problemen die al langer in het onderwijs spelen. Er is nu ruimte en die problemen moeten dan ook nu worden opgelost. Het gaat de scholen er niet om, een signaal te geven. Zij maken duidelijk dat zij geen kant meer op kunnen. Van de staatssecretaris mag een antwoord op korte termijn worden verwacht. Aan verwijzingen naar investeringsprogramma's voor de toekomst hebben scholen niets.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik zal precies duiden hoe een en ander in elkaar zit. De inspectie heeft gezegd dat de 32-30-maatregel per 1 augustus 2001 genomen zou moeten worden. Voorafgaand daaraan hebben wij nu al 75 mln. vrijgemaakt. Voor 1 augustus 2001 is duidelijk waar wij in zullen investeren.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Het gaat niet om de 32-30-maatregel, maar om extra geld, dat nu nodig is. Het gat tussen de 75 mln. die de staatssecretaris in de aanbieding heeft, bedoeld voor werkverlichting in het algemeen, en de 250 mln., nodig voor een verantwoorde invoering van de onderwijsvernieuwingen, is veel te groot. De staatssecretaris kan niet blijven verwijzen naar toekomstplannen. Zij moet concrete voorstellen doen voor het op korte termijn dichten van dit gat. Anders zet zij haar geloofwaardigheid ten aanzien van de invoering van de vernieuwingen op het spel.

Ik heb nog enkele vragen aan de woordvoerders, met name aan mevrouw Barth van de PvdA-fractie. De PvdA-fractie heeft eerder gepleit voor extra geld voor de invoering van de basisvorming. Toen is een bedrag van 250 mln. genoemd. Nu kiezen de scholen zelf voor een oplossing en voeren studiedagen in om een verantwoorde invoering te realiseren. Hoe denkt de Partij van de Arbeid over die houding? Kiest zij voor meer tijd voor leerkrachten, of houdt zij nog steeds vast aan het geld? Wanneer kunnen wij dan boter bij de vis verwachten?

Aan de heer Cornielje vraag ik of de VVD achter de vrijheid staat die de schoolleiders nu nemen. Door de VVD is steeds gepleit voor meer vrijheid voor de scholen. Schoolleiders nemen nu de vrijheid om hun problemen op te lossen. De oplossing wordt niet aangedragen door Zoetermeer of Den Haag. Staat de VVD achter deze oplossing of pleit zij, samen met de SP, voor meer geld voor het onderwijs op de korte termijn om de basisvorming verantwoord in te kunnen voeren?

Mevrouw Barth (PvdA):

Volgens mij weet de heer Van Bommel al lang hoe het antwoord op zijn vraag luidt. Tijdens het debat over de onderwijsbegroting hebben wij hierover immers uit-en-te-na gediscussieerd. Hij heeft onze fractie toen horen pleiten voor 250 mln. voor de basisvorming met ingang van het schooljaar 2001-2002. De staatssecretaris heeft daarop toegezegd dat het voortgezet onderwijs bij de discussie over de kaderbrief en de Voorjaarsnota financiële prioriteit met stip krijgt. Het schooljaar 2001-2002 is nog niet begonnen. Wij gaan ervan uit dat de staatssecretaris haar belofte bij de kaderbrief en de Voorjaarsnota zal nakomen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik begrijp best dat de heer Van Bommel voor de bühne een mooie show wil opvoeren. Hierover is al een paar keer in de Kamer gediscussieerd, voor het laatst bij de hervorming van de basisvorming. Iedereen weet dat deze onderwijsvernieuwing uit 1993 niet is geworden wat men ervan verwacht had en dat de basisvorming grondig moet worden hervormd. De staatssecretaris heeft toegezegd voorstellen te doen. Als wij die voorstellen zien, weten wij hoe de basisvorming aangepast moet worden. Dan kan daar ook een financieel plaatje bij geleverd worden. Ik vind het onverantwoord om leerlingen naar huis te sturen voordat wij weten wat de plannen van de staatssecretaris zijn.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Dit is ongebruikelijk. Als u dat nodig vindt, kunt u beter in een procedurevergadering een nieuw overleg aanvragen.

De heer Van Bommel (SP):

Mij wordt verweten vragen te stellen voor de bühne.

De voorzitter:

Dat roept u op door de vragen te stellen.

De heer Van Bommel (SP):

Ik denk dat door de VVD op de korte termijn echt naar een oplossing gezocht moet worden voor dit probleem, want anders leidt het nergens toe.

De voorzitter:

Dat zijn conclusies die niet bij mondelinge vragen horen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Tijdens de begrotingsbehandeling hebben wij over deze kwestie gepraat. Dat was afgelopen najaar. Nu is het februari 2001. De staatssecretaris ziet deze actie van de scholen als een signaal in de richting van de politiek. Welk signaal geeft de staatssecretaris aan de scholen? Communiceert zij met de scholen over een oplossing van dit probleem? Is zij bereid het geld dat zij nodig hebben, nu te vinden?

Staatssecretaris Adelmund:

Het is mij een lief ding waard als ik, zodra er een nood in het onderwijs ontstaat, namens de volksvertegenwoordiging meteen kan afreizen en met het grote uitdelen kan beginnen. Hierbij moeten echter zeer precieze overwegingen een rol spelen. Ik heb al aangegeven dat de Kamer een verslag van de commissie-Van Rijn zal ontvangen. Deze commissie bekijkt de arbeidsvoorwaarden, onder andere in het onderwijs. Dat is een zeer belangrijke bouwsteen van de kwaliteit van het onderwijs. Dat is voor het begin van dit jaar toegezegd. Vervolgens komt er een meerjareninvesteringsprogramma. Het begin daarvan wordt zichtbaar bij de Voorjaarsnota en de begroting voor 2002.

Met de onderwijsorganisaties heb ik voortdurend overleg. Uit de formulering van de VVO blijkt dat men dit ziet als een signaal aan de politiek: let op als over investeringen wordt gesproken, want het VO verdient echt een investering. Op die wijze voert men actie. Bij de lijstjes die worden gemaakt en de investeringen die wij ons voornemen, moeten wij dus letten op het voortgezet onderwijs. Het maatschappelijk belang op dit terrein is gigantisch groot; het is het rangeerterrein van onze samenleving. Veel vernieuwingen worden tegelijkertijd doorgevoerd. Er is een grote werkdruk en veel maatschappelijke vraagstukken komen er bij elkaar. Natuurlijk overleg ik met een zeer grote regelmaat over de oplossingen, ook met de VVO. Als je de oplossing voor de schoolontwikkeling niet zoekt in de lestijd van de leerlingen, kun je ook denken aan een financiële tegemoetkoming, waardoor ruimte ontstaat binnen de scholen. Dat valt toch echt in het kader van de plannen die nu worden gemaakt voor de basisvorming.

De Kamer heeft voor de korte termijn een wetsontwerp ontvangen. Voor de lange termijn hebben wij advies gevraagd aan de Onderwijsraad. Daar was de Kamer het mee eens. Tegelijkertijd is er het meerjareninvesteringsprogramma. Iedere organisatie die met onderwijs te maken heeft, weet dat de drieslag eraan komt van de commissie-Van Rijn en het meerjareninvesteringsprogramma, gekoppeld aan een verkenning over een periode van tien jaar.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wordt er bij de financiële meerjarenraming op dit punt gelet, zoals de scholen graag willen?

Staatssecretaris Adelmund:

Bij het voortgezet onderwijs hebben Kamerleden dit punt zeer nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het dient altijd ergens toe als er een motie wordt ingediend die een meerderheid krijgt. Bij het voortgezet onderwijs is er sprake van een hoge werkdruk, mede door de eisen die door de politiek aan het onderwijs worden gesteld. Het is in een periode gebeurd dat er veel minder middelen waren. Bij de start van de basisvorming zaten wij in een totaal ander economisch tij dan nu.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is duidelijk dat D66 voor investeringen in het onderwijs is, zeker in het voortgezet onderwijs. Ik heb een specifieke vraag over de basisvorming, want wij hebben moeten concluderen dat de doelstellingen van de basisvorming niet zijn gehaald. Wij hebben gezegd dat er eerst een goed plan moet komen en dan een zak met geld om dat plan te kunnen uitvoeren. U gaat ons toch niet vertellen dat wij eerst gaan investeren in een plan dat er niet ligt, en dat er als mosterd na de maaltijd nog voorstellen komen?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik herinner mij uw bijdrage dat u vond dat de basisvorming mislukt was, maar ik herinner mij ook bijdragen van andere partijen die net wat anders gekleurd waren. U noemt de eerste fase. Het gaat erom dat er investeringen nodig zijn in het voortgezet onderwijs die mee zullen lopen in het meerjareninvesteringsprogramma. Wij hebben een tijdpad afgesproken voor de basisvorming waarmee alle fracties akkoord zijn gegaan: op korte termijn een wetsontwerp en op langere termijn advies van de Onderwijsraad.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Kunnen wij afspreken dat er eerst een plan komt waarop wordt geïnvesteerd en niet omgekeerd?

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie betreurt het dat leerlingen nu naar huis worden gestuurd omdat leraren in de lerarenkamer willen spreken over de basisvorming. Ik betreur het ook dat de staatssecretaris niet met kracht afstand neemt van deze actie. Er is begrip voor in dit huis dat er een hoge werkdruk is en dat er veel moet gebeuren. Dat signaal aan de politiek is helemaal niet nodig, want dat hebben wij allang opgepakt. Ik vind dat de staatssecretaris als bewindspersoon van het departement afstand moet nemen van dit soort acties, want leerlingen zijn hiervan de dupe.

Staatssecretaris Adelmund:

U hebt vanmorgen waarschijnlijk niet naar ontbijttelevisie gekeken. Dat kan ik mij wel voorstellen, want dat is op een zeer vroeg tijdstip. Er werd net ingegaan op wat ik gezegd zou hebben, maar ik ben er maar op één moment in geweest. Voor de rest moet men altijd kijken of er aanhalingstekens staan, want er wordt wel eens wat namens mij beweerd, terwijl ik graag zelf aan het woord ben, zoals men zich kan voorstellen. Ik heb vanmorgen gezegd dat ik er begrip voor heb dat men aandacht vraagt voor de problemen en de werkdruk, maar dat dit niet moet gebeuren door leerlingen naar huis te sturen, dus in precies dezelfde formulering als de heer Cornielje kiest.

De heer Cornielje (VVD):

Daarmee ben ik tevredengesteld, want anders worden dit soort acties ook in andere sectoren van het onderwijs uitgelokt en dat zou zeer te betreuren zijn.

De voorzitter:

Met grote spijt constateer ik dat de vragen van de heer Atsma aan staatssecretaris Van der Ploeg vandaag niet meer aan de orde kunnen komen. Ik suggereer hem om deze vragen schriftelijk te stellen.

Naar boven