Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Van der Hoeven aan de staatssecretaris van Financiën, over de vermogenspositie van gemeenten en provincies in relatie tot de lokale en provinciale lasten.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Gisteren was in meerdere kranten te lezen dat vele gemeenten en provincies een barstensvolle spaarpot hebben. Die berichten zijn met name ontleend aan een artikel in het laatste nummer van het blad Binnenlands Bestuur. Mijn fractie kan zich heel goed voorstellen dat dit soort berichtgeving heeft geleid tot enige ongerustheid bij krantenlezers en burgers. Het is onbegrijpelijk dat jaar op jaar hogere lokale belastingen en heffingen betaald moeten worden, terwijl nu blijkt dat aan de andere kant diezelfde gemeenten hun pot flink spekken.

We lezen op dat punt in Binnenlands Bestuur een aantal zaken. De gunstige economische ontwikkeling leidt tot extra bijdragen in het Gemeente- en Provinciefonds met 2,6%, wat meer is dan de beoogde 2%. Je ziet dat gemeenten en provincies hun totale inkomsten in 2000 met 5% hebben zien stijgen. Je ziet dat de lokale lasten in 1999 met bijna 7% stegen en in 2000 zelfs meer. Wij krijgen die signalen, maar de staatssecretaris krijgt deze ook. Het artikel spreekt ook van een onderzoek naar de vermogenspositie van gemeenten en provincies. Daar is blijkbaar onvoldoende inzicht in. Kortom, een volstrekt tegenstrijdig beeld.

Het kabinet komt met enthousiaste verhalen over lastenverlichting, maar verhoogt tegelijkertijd andere lasten voor de burger, zoals de BTW en de ecotaks. De loonstroken van januari lijken er goed uit te zien, maar een deel van het voordeel loopt straks weer even hard weg door de steeds stijgende lokale lasten. Dat beeld heeft mijn fractie gebracht tot de volgende vragen aan staatssecretaris Bos.

  • - Klopt het dat de inkomsten van gemeenten en provincies uit het Gemeente- en Provinciefonds en specifieke uitkeringen de laatste jaren fors zijn gestegen?

  • - Klopt het dat er in vele gemeenten en provincies de laatste jaren sprake is van een forse versterking van hun vermogenspositie?

  • - Hoe beoordeelt de staatssecretaris de verhouding tussen enerzijds de stijging van de inkomsten uit de fondsen en specifieke uitkeringen en anderzijds de stijgende lokale en provinciale lasten voor de burgers?

  • - Erkent de staatssecretaris dat er weinig overblijft van de veelgeroemde lastenverlichting na doorvoering van het Belastingplan 2001 in combinatie met de verhoging van de lasten die ik zonet noemde? Hoe denkt hij dat burgers daartegen aankijken?

  • - Is de staatssecretaris bereid, met provincies en gemeenten te overleggen over algemene uitgangspunten voor toekomstige verhogingen van lokale en regionale lasten?

  • - Bij de toedeling van middelen uit het Gemeentefonds is er een koppeling tussen de hoogte van wat een gemeente krijgt en de benutting van de gemeentelijke belastingcapaciteit. Daar wordt een rekentarief voor gehanteerd. Het heeft rare gevolgen dat gemeenten die oog hebben voor de lastenverlichting voor de burgers lage OZB-tarieven hanteren en tegelijkertijd gekort worden uit het Gemeentefonds. Dat kan toch niet, voorzitter! Hoe kijkt de staatssecretaris daartegenaan?

Staatssecretaris Bos:

Mevrouw de voorzitter! Voorzover de vraag van mevrouw Van der Hoeven betrekking heeft op de precieze inkomsten uit het Gemeentefonds voor de gemeenten, zoals die zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld, verwijs ik naar de reguliere jaarlijkse rapportage die wij daarover geven.

Haar volgende vragen hebben vooral te maken met de vermogensvorming bij gemeenten, met name hoe zich het bedrag dat aangehouden wordt aan reserves en voorzieningen, zou verhouden tot de ontwikkelingen van de lokale lastendruk. Op dat punt kan ik helaas weinig concreet zijn, omdat collega De Vries van Binnenlandse Zaken en ikzelf geconstateerd hebben dat wij tot op heden bijzonder weinig inzicht hebben in de vermogenspositie die concreet bestaat bij gemeenten. De minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer waarin hij het plan van aanpak "Transparantie financiële positie gemeenten" presenteerde, geconstateerd dat het vreemd is om enerzijds verantwoordelijkheid te dragen voor het systeem dat samenhangt met de financiële verhouding tussen rijk en lagere overheden en tegelijkertijd weinig inzicht te hebben in wat dat concreet betekent. Ik kan daarom weinig concreet commentaar geven op de diverse cijfers die in het artikel in Binnenlands Bestuur worden genoemd. Het COELO verricht een onderzoek, maar de resultaten daarvan zijn nog niet bekend. Zelf houden wij de vierjaarlijkse evaluatie van de systematiek van de toedeling uit het Gemeentefonds. Tot op dit moment zijn er geen concrete inzichten die mij in staat stellen op zinnige wijze, laat staan in het algemeen, uitspraken te doen over de verhouding tussen de vermogensposities van gemeenten enerzijds en de ontwikkeling van de lastendruk anderzijds.

Mevrouw Van der Hoeven vraagt verder hoeveel er overblijft van de beloofde lastenverlichting in het licht van de ontwikkeling van de lokale lastendruk en hoe wij menen dat de burger daartegen aankijkt. Bij alle koopkrachtplaatjes die hierover de afgelopen maanden zijn gepresenteerd, is rekening gehouden met de ontwikkeling van de lokale lastendruk. Het sommetje, dat er per saldo op neerkomt dat de rijksoverheid 7 mld. minder aan belastingen ontvangt, blijft dan ook overeind. Ik wijs er verder op dat uit de laatste monitor die betrekking heeft op de inkomsten voor gemeenten uit lokale heffingen, blijkt dat enigszins een rem is gezet op de stijging van de lokale lasten. De stijging in 2000 was voor een gemiddeld huishouden nog maar maximaal 0,1% van het besteedbaar inkomen. Dat is in de voorgaande jaren aanmerkelijk hoger geweest. Bij het percentage van 7,2, dat in het blad Binnenlandse Bestuur wordt genoemd, is niet alleen gekeken naar de lastenontwikkeling op microniveau. Daarin zijn ook volumefactoren, endogene factoren, verwerkt. Dat is natuurlijk niet relevant voor hetgeen een individueel huishouden op dit punt voelt.

De algemene uitgangspunten die wij hanteren bij verdelingsmaatstaven en het Gemeentefonds zijn onderwerp van de vierjaarlijkse evaluatie. Daarbij wordt natuurlijk ook gekeken naar de specifieke WOZ-problematiek die mevrouw Van der Hoeven aanroerde. Naar ik meen, hoef ik hier niet uiteen te zetten dat juist dat element uitdrukkelijk samenhangt met bepaalde principes die wij graag hanteren op het gebied van de draagkracht.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik constateer dat de staatssecretaris mijn vraag positief beantwoordt en dat het klopt dat de uitkeringen fors gestegen zijn. Het klopt ook dat de vermogenspositie van gemeenten fors is versterkt. De staatssecretaris bevestigt dit. De staatssecretaris geeft echter ook aan – en dat baart mij zorgen – dat hij geen concreet inzicht heeft in de vermogensvorming. De transparantie die door de gemeenten zou moeten worden gegeven, is er niet.

Dit betekent dat de staatssecretaris mijn vragen niet kan beantwoorden. Ik vind dat heel zorglijk. Nu weet ik wel dat het COELO een rapport uitbrengt, maar wanneer komt dat rapport? Ik neem aan dat daarbij een kabinetsreactie wordt gevoegd waaruit blijkt hoe wordt omgesprongen met die vermogenspositie.

Staatssecretaris Bos:

Dat de uitkeringen uit het Gemeentefonds gestegen zijn, heb ik inderdaad bevestigd. Ik verwijs hierbij ook naar het accres dat het afgelopen jaar is ontstaan.

Ik zie bij de vermogensvorming ook factoren en ontwikkelingen die kunnen leiden tot de conclusie dat er inderdaad sprake is van een toename van een en ander bij de gemeenten, maar een concreet inzicht in de mate waarin en de verdeling over de diverse gemeenten ontbreekt. Wij moeten daar niet te snel conclusies uit trekken. Wij weten allemaal dat bepaalde transacties tot vermogensvorming leiden, zoals de verkoop van een nutsbedrijf. Bij de ene gemeente is dat wel gebeurd, bij een andere niet. Algemene conclusies daarover lijken mij dus niet mogelijk.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Op macroniveau bezien, klopt dat allemaal wel, maar burgers worden geconfronteerd met de uitkomst daarvan op microniveau, per gemeente en per individu. Nu blijkt toch dat de vragen niet worden beantwoord. Het gaat er juist om dat de lokale lasten aan banden worden gelegd. Daarover heeft de staatssecretaris in een eerder stadium beloftes gedaan en gezegd dat dit zou moeten gebeuren. Is hij bereid met provincies en gemeenten te overleggen over algemene uitgangspunten voor een toekomstige verhoging van lokale en regionale lasten? Het mag niet voorkomen dat het geld dat er hier bij komt, er daar weer met de schep uit gaat.

Staatssecretaris Bos:

Mevrouw de voorzitter! Ik heb geconstateerd dat wij in staat zijn geweest om de stijging van de lokale lasten samen met de gemeenten tot bijna nul terug te brengen. Op het niveau van de huishoudens is de ontwikkeling van de microlastendruk door de toename van de lokale lasten in 2000 beperkt gebleven tot gemiddeld maximaal 0,1%.

Ik wijs ook op de reactie van de woordvoerder van de VNG op het punt van mevrouw Van der Hoeven. Als de VNG zich eerder bewust was geweest van de hoeveelheid extra fondsen die door dit accres aan de gemeenten is toegevloeid, waren de gemeentelijke beslissingen inzake de hoogte van de lokale lasten wellicht anders uitgevallen. In zekere zin heeft de timing hierbij een rol gespeeld.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Hiermee legt de staatssecretaris het probleem neer bij de gemeenten, waar het voor een deel ook thuishoort, maar het hoort ook bij hem thuis. Is hij bereid om te overleggen over de algemene uitgangspunten voor toekomstige verhogingen van lokale en regionale lasten? Ik stel deze vraag al voor de derde keer, maar zij is niet beantwoord. Hij hoeft alleen maar "ja" te zeggen.

Staatssecretaris Bos:

Er is een vierjaarlijkse evaluatie in de bredere context van de toedeling van middelen uit het Gemeentefonds. Ik heb er geen enkel probleem mee om dit aspect daarbij te betrekken.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Er is nog een vraag blijven liggen, namelijk wat er met die vermogens gaat gebeuren. Hierover komen heel verschillende reacties en rare denkbeelden bij mensen. Zij zeggen dat de gemeentes rijk zijn, maar dat zij toch een verhoging van de lokale lasten moeten betalen. Wat bent u op dit punt van plan?

Staatssecretaris Bos:

Wij zijn niets van plan totdat wij weten wat er speelt. Wij hebben een onderzoek aangekondigd om uit te vinden wat er nu precies aan de hand is. Collega De Vries van Binnenlandse Zaken heeft in algemene zin aan de Kamer meegedeeld dat de stelling niet opgaat dat een gemeente met grote reserves rijk is en een gemeente met lage reserves arm, zolang niet tegelijkertijd het beeld bekend is van de verplichtingen die de gemeente aangaat, en de risico's die zij loopt. Dat moeten wij ook in het plaatje betrekken.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat is helder. Wij hebben hetzelfde probleem gehad bij de politieregio's, waarbij de vermogenspositie ook bij het budgetverdeelsysteem is betrokken. Er is een modus voor gevonden om daarnaar te kijken. Is de staatssecretaris iets dergelijks van plan bij de vermogens of reserves van gemeenten?

Staatssecretaris Bos:

Ik ga niet vooruitlopen op conclusies totdat ik de feiten ken.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Wanneer krijgt de Kamer inzicht in die feiten?

Staatssecretaris Bos:

Wij hebben een maand geleden, op 12 december, een brief gestuurd met het volledige plan van aanpak om meer inzicht te krijgen in de financiële positie van gemeenten. Daarin kunt u al onze voornemens en tijdpaden vinden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat zijn tijdpaden, maar daar vraag ik niet naar. Ik vraag naar het inzicht in de vermogenspositie. Wanneer komt het resultaat van het onderzoek, vergezeld van een kabinetsreactie, naar de Kamer, zodat wij ons een beeld kunnen vormen?

Staatssecretaris Bos:

Ik neem aan dat u verwijst naar het onderzoek van het COELO. Dat is niet in opdracht van ons gedaan. Wij hebben dus ook geen controle over het tijdpad ervan. Ik begreep dat de uitkomst in de loop van dit jaar te verwachten is.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat is wel erg vaag, want het jaar is net begonnen en duurt tot 31 december 2001. Wanneer in dit jaar, zodat gemeenten er rekening mee kunnen houden bij de opstelling van hun begroting?

Staatssecretaris Bos:

Ik ben geen opdrachtgever. Dit onderzoek wordt niet gedaan, omdat ik het wil. Ik heb er geen controle over wanneer het af is. Zij hoeven zich niets gelegen te laten liggen aan wat ik vind. Ik wil dat best uitzoeken, opvragen en mededelen, maar op dit moment is het mij onbekend.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat lijkt mij heel goed. De staatssecretaris is dan wel geen opdrachtgever, maar hij heeft een verantwoordelijkheid wat betreft de lokale lasten en de besteding van de reserves. Daar spreken wij hem op aan. Los van dat onderzoek, waarvan ik kan begrijpen dat hij het graag wil hebben, moet hij die gegevens op korte termijn aan de Kamer verstrekken.

Staatssecretaris Bos:

Vanwege die verantwoordelijkheid waar mevrouw Van der Hoeven mij terecht op aanspreekt, heb ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken een plan van aanpak opgesteld om beter inzicht te krijgen in wat er feitelijk gaande is. Dat zullen wij voortzetten, met alle urgentie die daarbij past.

Mevrouw Kant (SP):

De lokale lasten zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Zij drukken vooral zwaar op mensen met de laagste inkomens, omdat zij niet inkomensafhankelijk zijn. Ik wil graag een reactie van de staatssecretaris op mijn suggestie om de lokale lasten af te schaffen vanwege deze onevenredige belasting. Als zij bovenop de inkomstenbelasting worden gezet, kan dat geld vervolgens weer naar de gemeentes vloeien. Dan zijn wij van dat oneerlijke probleem af.

Dan kom ik bij mijn tweede vraag. Het is waar dat de lokale lasten stijgen. Wat niet waar is, is dat gemeenten goed in de slappe was zitten. Ik spreek dat tegen. Kijk bijvoorbeeld naar voorzieningen die worden afgebroken op lokaal niveau en kijk naar de WVG, waar gemeenten nog steeds te weinig geld voor hebben. Wat mij opviel in het artikel van Binnenlands Bestuur is ook niet zozeer dat aspect, maar een ander aspect.

De voorzitter:

En uw vraag is...

Mevrouw Kant (SP):

Onder het kopje Grote uitverkoop stond dat een van de redenen dat gemeenten meer geld hebben, de uitverkoop van publieke voorzieningen en diensten is. Wat vindt de staatssecretaris van deze ontwikkeling?

Staatssecretaris Bos:

Ik ben het eens met de constatering van mevrouw Kant dat te snel wordt geconcludeerd dat gemeenten bulken van het geld. Dat is onjuist, want daar moet je tegenover stellen wat er van gemeenten verwacht wordt. Ik constateer dat de verkoop van nutsbedrijven past binnen de bevoegdheden die wij aan gemeenten hebben toegedeeld. Dat geldt ook voor de uitvoering van de lokalebelastingenpolitiek. De suggestie om de lokale lasten af te schaffen en onder te brengen in het domein van de nationale overheid lijkt mij op gespannen voet te staan met de manier waarop wij in dit land aankijken tegen de verantwoordelijkheidsverdeling tussen centrale overheid enerzijds en lagere overheden anderzijds.

Mevrouw Kant (SP):

Ik krijg graag toch nog een reactie op die lokale uitverkoop van publieke zaken. De staatssecretaris heeft gezegd dat het de autonomie van de gemeenten is en dat wij daar landelijk niet over gaan, maar het is natuurlijk wel een maatschappelijke ontwikkeling waar het kabinet zich een mening over moet vormen. Er kan nu wel geld in het laatje van de gemeenten zitten door de verkoop daarvan, maar op de langere termijn kunnen wij als maatschappij duurder uit zijn omdat wij geen zeggenschap meer hebben over die voorzieningen. Dan is het geld van die uitverkoop inmiddels op. Ik krijg toch graag een inhoudelijke reactie.

Staatssecretaris Bos:

Mevrouw de voorzitter! Daar wil ik twee dingen op zeggen. Er komt een aantal specifieke zaken naar voren in het probleemgebied dat mevrouw Kant net heeft geschetst. Over de toekomst van de nutsbedrijven wordt al volop gediscussieerd, in deze Kamer bij de begrotingsbehandeling van de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Economische Zaken. Er wordt echt inhoudelijk ingegaan op de manier waarop wij hiermee willen omgaan.

Ik constateer vaker dat wij nationaal vraagtekens zetten bij de afwegingen die op lokaal niveau worden gemaakt, maar wij constateren tegelijkertijd dat het niet aan ons is om die afweging te maken. Dat hoort thuis op gemeentelijk niveau. Dat is uiteindelijk mijn antwoord op de vraag die mevrouw Kant heeft gesteld.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Laatste keer, mevrouw Kant, en graag een vraag in plaats van een betoog.

Mevrouw Kant (SP):

De staatssecretaris heeft gelijk dat die democratische afweging lokaal plaatsvindt, maar ik vraag hem naar zijn opinie. Hij als sociaal-democraat moet zich toch ook aangesproken voelen door wat er gebeurt? Hij heeft toch wel een mening over het uitverkopen van dit soort publieke zaken op lokaal niveau? Vindt hij dat wel of niet een gewenste ontwikkeling? Kan het zijn dat gemeenten en dus wij allen uiteindelijk duurder uit zijn door dit soort ontwikkelingen?

Staatssecretaris Bos:

Ik ben mij er niet alleen als lid van deze regering, maar ook als sociaal-democraat zeer van bewust dat het voordelen heeft dat beslissingen die van groot belang zijn voor de burger worden genomen op een niveau dat zo dicht mogelijk bij de burger is en dat is in veel gevallen het niveau van de gemeente.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter! De Kamer heeft de minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris van Financiën al eerder gevraagd om meer inzicht te krijgen in de eigen middelen van de gemeenten, als grondslag voor de verdeling van het geld tussen gemeenten. Nu blijkt dat verplichtingen of bezittingen van gemeenten zoveel meer waard zijn dan soms in de boeken werd opgenomen. Kan het zijn dat de grondslag voor de verdeling van het Gemeentefonds aan een zekere herziening toe is? Het verbaast mij enigszins dat de staatssecretaris zelf geen opdrachtgever is van het COELO-onderzoek. Voorzover mijn herinnering reikt, was de staatssecretaris bezig met een onderzoek naar de grondslag van de verdeling als het gaat om de eigen middelen en de vermogenspositie van de gemeenten. Hoe zit dat?

Staatssecretaris Bos:

Mevrouw de voorzitter! Ik wil waken voor generalisaties op dit punt. Het is nog maar de vraag of de vermogenspositie van de gemeenten zo ontzaglijk is gegroeid of zoveel meer waard is. Het cijfer van 40 mld. dat in het artikel van Binnenlands Bestuur wordt genoemd, kunnen wij op dit moment op geen enkele wijze valideren. Ik wil er ook op wijzen dat het nog maar de vraag is of een gemeente die een grote reservepositie heeft omdat een nutsbedrijf verkocht is, rijker is dan een gemeente die niet die reservepositie heeft, maar die wel eigenaar is van een nutsbedrijf. Dat soort verhoudingen moet je op de juiste manier wegen. Wij kunnen dat op dit moment niet, ten eerste omdat wij er geen inzicht in hebben en ten tweede omdat wij, naarmate wij proberen om er meer inzicht in te krijgen, tot de ontdekking komen dat er bij lagere overheden ook boekhoudkundig heel verschillend mee wordt omgegaan. Wel willen wij er echt werk van maken, juist om onze verantwoordelijkheid op dit punt na te kunnen komen.

Zal dit gevolgen hebben voor de verdelingsmaatstaven en grondslagen van het Gemeentefonds? Wij zijn bezig met de vierjaarlijkse evaluatie. Uiteraard zullen daarbij alle hiervoor relevante zaken worden betrokken, evenals de relevante informatie die voortkomt uit het plan van aanpak Financiële transparantie van gemeenten. Wij zijn geen opdrachtgever van het COELO-onderzoek, maar dat neemt niet weg dat wij met het COELO in contact zullen treden om uit te vinden in hoeverre wat wij doen, spoort met hetgeen het COELO doet en in hoeverre wij elkaar van dienst kunnen zijn.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat is mij net iets te dun. Vindt u niet dat de verschillen die zich nu tussen gemeenten lijken voor te doen, een veel actievere rol van de staatssecretaris vergen? Zo kan meer helderheid worden geschapen en ook worden bezien of het geld tussen gemeenten op een fatsoenlijke manier is afgestemd op de vermogenspositie van gemeenten, dan wel op de middelen die zij beschikbaar hebben.

Staatssecretaris Bos:

In de kern lag uw zorg ten grondslag aan het feit dat wij überhaupt zijn begonnen met het plan van aanpak. Nu is het eerste signaal binnen dat de materie onder andere zo moeilijk is te doorgronden door de grote diversiteit in de mate waarin gemeenten ermee omgaan. Ik bevestig uw vraag: ook voor mij was dit eerste signaal een reden om er buitengewoon actief mee verder te gaan, om ervoor te zorgen dat wij te weten komen hoe een en ander precies in elkaar zit en vervolgens – let wel: in die volgorde – zonodig beleidsmatige conclusies te trekken.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

In dat geval zou ik het prettig vinden om voor de zomer wat meer inzicht te krijgen; dan kan dit ook een rol spelen in het verdere traject.

Staatssecretaris Bos:

Dat lijkt mij geen enkel probleem.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! De laatste dagen horen wij van verschillende kanten de oproep dat gemeenten de lokale belastingen maar flink moeten verlagen: het geld moet terug naar de burger. GroenLinks vindt dat een onverstandige oproep, want, zoals de staatssecretaris al zei, de belastingen nemen al af met 7 mld. en de particuliere consumptie neemt dus met 7 mld. toe. Het lijkt ons onverstandig om daar in 2001 nog een dot overheen te gooien. Mag ik de staatssecretaris zo beluisteren dat hij helemaal geen behoefte heeft aan deze oproep en dat het kabinet het ook niet aan de orde vindt om lagere overheden op te roepen om die vermogens maar weg te zetten in de vorm van lagere belastingen?

Nu mijn tweede vraag aan de staatssecretaris. Met name de lagere inkomensgroepen in Nederland kunnen last krijgen van lokale lasten; dat hadden zij de afgelopen jaren al. Hij zegde toe om dit voorjaar heel nauwkeurig te bekijken hoe de lokale lasten zich zullen ontwikkelen. Welke consequenties zal hij daaruit trekken voor de lage-inkomensgroepen? Als iemand in dit land inkomenspolitiek kan bedrijven, dan is het immers deze staatssecretaris. Wellicht kan hij zijn toezegging koppelen aan de toezegging dat hij hierover aan de Kamer een mooie brief stuurt, want wij zijn hier buitengewoon in geïnteresseerd.

Mijn laatste vraag is gericht aan mevrouw Van der Hoeven. Ik beluister dat ook het CDA vindt dat de lokale lasten naar beneden moeten. Ik begrijp dit niet helemaal; ik dacht dat het de verantwoordelijkheid van lokale autoriteiten en gemeenteraadsleden is om daarvoor, afhankelijk van de lokale situatie, wel of niet te pleiten. Is het met alle zorgen van het CDA rond bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg niet logischer dat het pleit voor meer investeringen in de publieke sector, in plaats van weer aan te sturen op lagere lokale belastingen?

Staatssecretaris Bos:

Voorzitter! Op de eerste vraag van de heer Vendrik antwoord ik dat ik een oproep om nu geld aan de burger terug te geven voorbarig vind, omdat ik de vermogenspositie van gemeenten en de mate waarin er wel of niet sprake zou zijn van een noodzaak tot afronden, uiteindelijk wens te beoordelen naar de mate waarin tegenover de vermogensvorming ook verplichtingen of risico's staan waarvoor een buffer moet worden aangelegd. Dat beeld proberen wij op dit moment in elkaar te zetten.

De heer Vendrik hoeft geen zorgen te hebben over de lagere inkomens. Het kabinet is zich er buitengewoon van bewust dat in ieder geval sommige lokale belastingen met name kunnen drukken op lagere inkomens. Die zorg is een standaardingrediënt in de beleidsvorming op het terrein van inkomenspolitiek tot aan de zomer.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De heer Vendrik zal zich herinneren dat de lokale lasten heel vaak op de agenda hebben gestaan. De CDA-fractie heeft verder moties ingediend over de OZB, de leges en andere lokale kosten. Mijn fractie heeft steeds haar zorg uitgesproken over de ongebreidelde groei van die lasten en ervoor gewaarschuwd dat het kabinet ervoor verantwoordelijk is dat de lokale lasten in de hand worden gehouden als het een monitor naar de lokale lasten laat uitvoeren en die met de Tweede Kamer bespreekt. Natuurlijk ligt hier een relatie met de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds en het rekentarief. Ik ben mij daar goed van bewust, maar dat is wel iets heel anders dan het vergroten van de investeringen in de publieke sector, zoals het onderwijs en de zorg. Mijn vragen gingen daar dan ook niet over.

De heer Hoekema (D66):

Ook ik krijg graag meer inzicht in de financiële positie en de vermogenspositie van gemeentes. Mijn vraag is echter gericht aan collega Van der Hoeven. Ik herinner mij nog heel goed dat zij in het begin van deze kabinetsperiode namens het CDA haar zorg uitsprak over de tekortschietende middelen van het Gemeentefonds. De staatssecretaris gaf zo-even aan dat het Gemeentefonds nu te maken heeft met een accres. De gemeentes worden er dus mede dankzij het uitstekende beleid van Paars beter van. Is mevrouw Van der Hoeven niet eigenlijk heel blij over die ruimere middelen voor de gemeentes? Moeten de gemeentes verder niet zelf beslissen over de manier waarop zij deze middelen aanwenden en zelf beslissen wat de juiste mix van belastingen en uitgaven is? Het staat de gemeente Amsterdam toch zeker vrij om bijvoorbeeld een kroonjuweel uit de nutssector te gelde te maken voor de renovatie van het Stedelijk Museum?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik ben heel blij met de blijvende economische groei. Die groei zorgt er immers voor dat er meer geld binnenkomt. Diezelfde groei zorgt er verder ook voor dat het Gemeentefonds harder groeit dan voorzien. Dat is echter een ander punt dan de lokale lasten. Ik constateer dat de wijze waarop het rekentarief van het Gemeentefonds wordt gehanteerd, ertoe leidt dat gemeentes gekort worden door het Gemeentefonds als zij hun OZB lager houden dan het gemeentetarief. Hieruit blijkt wel dat er iets fundamenteels fout zit in die systematiek. Ik heb er overigens al eerder op gewezen dat dit nader zou moeten worden onderzocht. Ik hoop dat hierop in de toekomst wordt teruggekomen, want dit punt zal ons nog voor problemen stellen.

De heer Hoekema maakte ook een opmerking over de vermogenspositie van de gemeentes. Ik heb niet voor niets een parallel getrokken met de politieregio's. Ik vind namelijk dat de vermogenspositie en de aangegane verplichtingen in relatie met de uitkering uit het Gemeentefonds moeten worden gezien.

Naar boven