Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van aanstaande donderdag de verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften (27464, nrs. 22 t/m 36).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Oudkerk.

De heer Oudkerk (PvdA):

Voorzitter! Sinds gisteren worden in veel huisartsenpraktijken in Nederland voorbereidingen getroffen voor een aantal acties de volgende week. Ik noem het opschorten van het overleg met verzekeraars en collega-beroepsbeoefenaren, het niet meer geven van informatie aan derden en zeker ook het niet meer in de praktijk toelaten van nieuwe patiënten. Al deze acties moeten hun hoogtepunt – of liever: dieptepunt – krijgen op 15 februari aanstaande, de dag waarop de huisartsen hebben aangekondigd collectief te zullen staken en geen patiëntenzorg te zullen verlenen.

De minister heeft naar aanleiding van een aantal indrukwekkende bijeenkomsten van de huisartsen vorig jaar een groot aantal toezeggingen gedaan. Over die toezeggingen kun je lang praten, maar blijkbaar is er bij de beroepsvereniging, bij de verzekeraars en bij anderen onduidelijkheid over wat er op welk moment is toegezegd, wat daarvan de financiële consequenties zijn, wat het komend jaar is toegezegd en met name Voorzitterwie daarvoor de verantwoordelijkheid heeft. Ik wil de minister daarover graag deze week interpelleren opdat daarover duidelijkheid komt maar niet dan nadat ik via uw microfoon, mevrouw de voorzitter, heb gevraagd of de minister voor morgenmiddag 12 uur in een brief duidelijk kan maken wie welke verantwoordelijkheid heeft voor welke toezegging, wat de financiële middelen daarvoor voor het jaar 2000 zijn geweest en voor 2001 en 2002 zullen zijn en wat er door de commissie-Tabaksblat voor de lange termijn is toegezegd c.q. kan worden toegezegd.

De voorzitter:

Ik heb goed begrepen, dat u wilt interpelleren maar dat u eerst een brief van de minister wilt ontvangen. Ik begrijp uw grote coulantie aan het begin van het vergaderjaar, maar zullen wij afspreken dat wij morgenvroeg kijken of de brief van de minister er is? Dan kunt u woensdagmiddag bij de regeling melden of u persisteert in uw aanvraag.

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Poppe.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Op 1 januari 2000 heeft het College van toelating bestrijdingsmiddelen het impregneren van hout met giftige metalen verboden. Het gaat om de productie van het mooie groene gifhout. Nu blijkt, dat eind vorig jaar dit CTB-besluit is teruggefloten door het College van beroep voor het bedrijfsleven. De branche roept nu in alle reclame, dat het veilig is en dat het allemaal weer mag.

Ik zou daarom graag een brief van de minister ontvangen met een uitleg waarom hij de Kamer nog niet heeft geïnformeerd over het besluit van het CBB en wat daarvan de consequenties zijn voor zijn beleid, met name het beleid dat hij heeft omschreven in zijn brief van 30 juli waarin hij een algeheel productieverbod per 1 juli 2001 en uiterlijk per 1 januari 2002 aankondigde. De Kamer is al bijna tien jaar bezig om een verbod te krijgen op dat giftige hout. Ik krijg graag een brief van de minister met een uitleg of dit beleid voortgang kan vinden en wat dit te maken heeft met de handhaving van het hopeloos gestrande beleid, dat wij met zijn allen hadden ingezet.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Ik zie, dat dit voorstel brede instemming krijgt.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Gelet op de goede betrekkingen die Nederland onderhoudt met de Palestijnse Autoriteit en de grote financiële bijdrage die wij daaraan verstrekken, zou ik het op prijs stellen om een brief van de regering te verkrijgen, waarin wordt ingegaan op de vraag op welke wijze wij deze goede contacten gebruikt hebben in de afgelopen tijd om in het kader van het vredesproces richting Palestijnse Autoriteit initiatieven te ontplooien die een bijdrage hadden kunnen leveren aan het welslagen van het vredesproces.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter! Ik ben het eens met de heer Verhagen. Het lijkt mij echter goed, zijn vraag te verbreden naar alle partners in het vredesproces, dus zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit, om te kijken wat het bilaterale beleid en het beleid via de Europese poot is geweest, als het gaat om het vredesproces.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Wat het vredesproces betreft ondersteun ik de benadering van de heren Verhagen en Koenders. Ik wil daaraan de vraag aan het kabinet toevoegen, of de Kamer kan worden meegedeeld op welke wijze de Europese Unie en de Nederlandse regering bij de Palestijnse Autoriteit hebben gereageerd op en geprotesteerd tegen de executies zonder enig daaraan voorafgaand proces door de Palestijnse Autoriteit van een aantal Palestijnen, zoals deze de afgelopen week hebben plaatsgevonden.

De heer Verhagen (CDA):

Ik kan mij buitengewoon goed vinden in beide aanvullingen. Ten aanzien van het door de heer Weisglas terecht benadrukte element had ik geen expliciete vraag gesteld, aangezien ik van de minister van Buitenlandse Zaken had begrepen dat hij in vrij felle bewoordingen heeft geprotesteerd tegen de executies. Als dat in een brief helder kan worden neergezet, is dat alleen maar toe te juichen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! In 1989 vond in verband met Crédit Lyonnais Nederland een fraudezaak plaats, ter waarde van 118 mln. De vraag is, waarom het Rotterdamse OM nooit een vervolging heeft ingesteld. Die vraag zijn mijn fractiegenoot Crone en ik in november 1999 begonnen te stellen, en de vaste commissie heeft de minister van Justitie viermaal om uitsluitsel gevraagd, wat hij laatstelijk in juni 2000 heeft beloofd in september 2000 te geven. Nog steeds is dat antwoord er niet. Mijn fractie wordt daarover bijzonder ongeduldig. Ik stel daarom voor dat de Kamer de minister van Justitie alsnog in de gelegenheid stelt, nog deze week een duidelijk antwoord te leveren, opdat wij ons aan de hand daarvan volgende week over verdere stappen kunnen beraden.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven