Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere belastingwetten c.a. (Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001) (27466).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Bos:

Voorzitter! Ik zal pogen een zo coherent mogelijk verhaal te berde te brengen, maar dat valt niet mee. In dit stadium is het echt vegen geblazen om alles wat nog los en vast zit of wat nog geheel of half onbeantwoord is van een reactie te voorzien. De overgrote meerderheid van de punten die in de tweede termijn van de Kamer naar voren zijn gebracht, kan ik het best van commentaar voorzien door in te gaan op de amendementen en moties. In die context spelen de meeste onderwerpen. Daaraan voorafgaand, roer ik nog een aantal zaken aan waar ook naar is gevraagd en dat niet zozeer in amendementen of moties is neergelegd.

Ik spreek eerst nogmaals mijn erkentelijkheid uit voor de buitengewoon constructieve toon waarop de afgevaardigden hun bijdrage hebben geleverd, ook in tweede termijn. Dat geldt zeer nadrukkelijk ook voor de leden van de oppositie. Zij hebben de eerder gemaakte keuzes in dit proces van wetgeving niet in alle opzichten met enthousiasme gedeeld, maar in dit stadium hebben ze wel degelijk getracht op een constructieve wijze met ons mee te denken in de richting van verdere verbeteringen. Ik denk bijvoorbeeld aan de manier waarop de heer Reitsma – ik zie hem al knikken – over de terbeschikkingstellingsregeling met ons van gedachten heeft gewisseld, qua toon en inhoud. Ik stel dat buitengewoon op prijs.

Dat neemt niet weg dat wij niet op alle punten alle kloven hebben kunnen overbruggen. Zo constateer ik dat er met het CDA een vrij groot meningsverschil blijft bestaan over de waardering van het inkomensbeeld dat op 1 januari 2001 tot stand komt. Ik hoef het betoog van de minister van Financiën over hoe wij aankijken tegen de inkomensverschillen niet te herhalen. Wij denken dat een term als "op achterstand zetten" echt misplaatst is in deze context. Het lijkt mij verstandig om het er op dit moment op te houden dat wij elkaar op dat punt niet hebben kunnen overtuigen.

Hetzelfde geldt voor datgene wat de heer Vendrik van Groen Links heeft aangeroerd over gehandicapten en chronisch zieken. Ik vind dat er wat dat betreft een te negatieve benadering wordt neergezet. Die gaat iets te gemakkelijk voorbij aan het feit dat er de afgelopen jaren voor de desbetreffende groep het nodige is gedaan. Ook dit jaar wordt er weer het nodige voorgesteld. Wij doen er echter goed aan – de heer Schutte zei dat ook – nu eerst de conclusie te trekken dat, als wij nog een stap verder willen gaan, als wij willen komen tot systeemwijzigingen die ten goede moeten komen aan de desbetreffende groep, het verstandig is kwaliteit en zorgvuldigheid boven snelheid te laten gaan en even de tijd te nemen om een aantal zaken in een wat breder verband te analyseren.

Er is gevraagd hoe wij aankijken tegen de precieze consequenties van wat er speelt rondom het afschaffen van de invorderingsvrijstelling en de afbouw die in dat kader plaatsvindt. Ik heb al eerder gezegd dat wij in fiscale zin hebben gedaan wat wij kunnen doen. Ik ben wel bereid aan mijn collega van Sociale Zaken te vragen de gevolgen op de arbeidsmarkt, met name voor degenen met kleine banen – zij kunnen nu niet meer van die faciliteit gebruik maken – de komende tijd nadrukkelijk te volgen.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik begreep dat er in de overgangsperiode nog nieuwe mensen in de regelingen zouden kunnen vloeien. In die zin treedt er weer een verruiming op. Waarom is dat nodig?

Staatssecretaris Bos:

Dat is gedaan met het oog op een gelijke behandeling van oude en nieuwe gevallen in het tijdperk van vijf jaar.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat tijdperk was voorzien om de bestaande gevallen een nette uitstroom te bieden. Nu zetten wij er weer nieuwe gevallen in die vervolgens ook weer moeten uitstromen.

Staatssecretaris Bos:

Er waren signalen, met name van de kant van de betrokken sectorministeries dat, als wij de zaak op dit punt niet gelijk zouden trekken, dit op vrij korte termijn zou kunnen leiden tot onbedoelde effecten op de arbeidsmarkt, name wat betreft de aantrekkelijkheid van het werkzaam zijn in die sectoren. Dat leekt ons voldoende reden, ook omdat het toch al zo'n moeilijk onderwerp is, om daar op een goede manier met elkaar over te communiceren en daar enige soepelheid over te betrachten.

Er is door de heer Vendrik gevraagd hoe de regering de toekomst van de forfaitaire vermogensrendementsheffing ziet en of die onderwerp wordt van de fameuze voorjaarsstudies en verkenningen. Het antwoord op het tweede deel van die vraag luidt ontkennend. Wij hebben geen enkele behoefte om de boxenstructuur, zoals die vanaf 1 januari 2001 geëffectueerd zal worden, daarna nog een keer tot onderwerp van studie te maken. Wij beschouwen het echt als iets waar wij het de komende tijd mee moeten doen. Wij menen ook verstandige keuzen te hebben gemaakt. De debatten in januari hebben overigens geleid tot het opnemen van een evaluatieartikel in de wet, dat ons in staat stelt om na afronding van twee volle jaren van aangiften, te weten 2001 en 2002 – voordat je die gegevens hebt, is het overigens ongeveer 2004-2005 – alsdan met elkaar de werking van de wet, met name waar het gaat om de effectiviteit van de forfaitaire vermogensrendementsheffing, ter hand te nemen. De zorgen van de heer Vendrik op dit punt deel ik derhalve niet. Voorzover ze wel terecht zouden zijn, hebben wij er met elkaar voor gezorgd dat er een evaluatiemoment komt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik had het overigens niet over een analyse van de boxenstructuur maar over wat er binnen een box gebeurt. Dat brengt mij overigens wel op de vraag of het niet verstandig is om bijvoorbeeld de vraag om voor sommige onderdelen extra boxen te maken, zoals een aparte ondernemersbox of een aparte box voor persoonsgebonden aftrek, te betrekken bij de fiscale verkenning als het gaat om de volgende kabinetsperiode.

Staatssecretaris Bos:

Mijn initiële reactie bij pleidooien voor meer boxen is dat je dan nog meer meetrek- en meesleepregelingen moet maken. En als er iets is waar ik geen zin in heb, is het dat. Dat staat dus niet hoog op mijn prioriteitenlijstje. Ik zie op dit moment ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat wij in die richting verdere verbeteringen zullen voorstellen. Met betrekking tot een aparte ondernemersbox hebben wij al uitgebreid van gedachten gewisseld bij de bespreking van het ondernemerspakket.

De heer Vendrik heeft ten aanzien van de directeur en aandeelhouders nogmaals zijn twijfels naar voren gebracht over hetgeen nu voorgesteld wordt aan verliescompensatie voor AB-houders in box II. Daarbij heeft hij gewezen op de carry-backmogelijkheid binnen de box in plaats van verliescompensatie. De carry-backtermijn die al in de box zit, is drie jaar, evenals voor ondernemers in box I. Wij zien geen enkele reden om die ruimer te maken voor een directeur en aandeelhouder dan voor de ondernemer die in box I belast wordt. Het alternatief om bijvoorbeeld te werken met een tax-creditachtige afrekening bij verliezen in box II lijkt ons minder aantrekkelijk en biedt meer ruimte voor onbedoeld gebruik ten opzichte van wat nu in de wet wordt voorgesteld. Zeker met het oog op een zo gelijk mogelijke behandeling ten opzichte van ondernemers in box I menen wij in dezen de meest verstandige oplossing te hebben gekozen.

De heer Vendrik heeft vragen gesteld over de positie van verkeersvliegers. Naar ik meen, is dit overigens niet de enige groep die te maken heeft met hoge opleidingskosten. Mij is wel bekend dat wanneer verkeersvliegers hun opleiding eenmaal hebben afgerond, ze niet meteen werk vinden. Er is op dit moment binnen die groep een aantal werklozen die deze zeer kostbare opleiding hebben gevolgd en daardoor dus met een financieel probleem zitten. Dat is een relevant gegeven, zeker waar wij nadenken over regelingen die een overgang naar het nieuwe regime pogen te vergemakkelijken. Ik wijs er verder op, dat een aantal vliegers weliswaar in staat zijn om zeer hoge salarissen te verdienen, maar dat dit pas op termijn het geval is. Het salaris in de eerste paar jaar nadat de studie afgerond is, is veelal niet hoog genoeg om met groot gemak dit soort kosten op te vangen. Al met al redenen waarom het ons redelijk heeft geleken om in eerste instantie ons eigen voorstel, zoals opgenomen in de veegwet, te volgen, maar, zoals bekend, zijn er vanuit de Kamer nog een aantal nadere verbeteringen bij voorgesteld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik behoud mijn aarzelingen. Dat brengt mij tot het verzoek aan de staatssecretaris om dit in het voorjaar nog eens goed te bekijken. Het plafond voor die vierjarige opleiding wordt opeens verlaten als zij zich kwalificeren. Ik zie daar een tamelijk ruime faciliteit in waar volgens mij in de markt van het private onderwijs heel snel op ingespeeld gaat worden. Ik zou mij dan ook kunnen voorstellen dat ook de staatssecretaris er belang in stelt om dat samen met de minister van Onderwijs goed te volgen. Daar zou hij dan wellicht volgend jaar op terug kunnen komen, al dan niet bij gelegenheid van het belastingplan 2002.

Staatssecretaris Bos:

U weet, wij volgen alles; dit dus ook. Wij moeten echter niet overdrijven wat er gebeurt. Wat er nu gebeurt in de sfeer van de scholingsuitgaven is dat er een parallelle benadering wordt betracht met de Wet studiefinanciering. Ook daar gaat het om vier jaar studiefinanciering voordat iemand 30 wordt. Wij hebben hier voor eenzelfde soort benadering gekozen. Ik vind dat onvoldoende reden om een evaluatie- en monitoringcircus op te starten. Als zou blijken dat de wettelijke faciliteiten onvoldoende aansluiten op hetgeen in de praktijk nodig is, weet men ons over het algemeen snel genoeg te vinden. Ik ben er dan ook zeker van dat die signalen op tijd bij ons bekend zullen zijn en dan zullen leiden tot een verdere gedachtewisseling.

De heer Vendrik heeft mij op charmante wijze aangeraden iets meer trots ten toon te spreiden als het gaat om de manier waarop wij het met het bedrijfsleven communiceren over bepaalde aspecten van de belastingwetgeving. Ook hier denk ik dat het soms verstandig kan zijn om iets meer tijd te nemen om te komen tot een zorgvuldige oplossing, in plaats van overhaast te vluchten in oplossingen waarvan je eigenlijk in alle redelijkheid moet aannemen dat er sprake is van enige disproportionaliteit. Als de betrokken partijen dan ook zelf onderkennen dat er sprake is van een probleem dat opgelost moet worden en als zij bereid zijn mee te denken bij het vinden van zo'n oplossing, dan zie ik niet waarom je daar niet op in zou moeten gaan. Dat is precies wat wij hebben gedaan bij met name de problematiek van de dividendstripping, de 13g-problematiek en de problematiek van de hybride leningen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij komen nog terug op dit onderwerp naar aanleiding van de recente brief van de staatssecretaris. Ik moet wel constateren dat het bedrijfsleven toch redelijk makkelijk gehoor vindt en dat de staatssecretaris nu suggereert dat de maatregelen die hij zelf bij de veegwet, maar ook bij andere belastingwetten van de afgelopen tijd heeft willen nemen, ontijdig en onnodig zijn. Dat is toch raar.

Staatssecretaris Bos:

In de brief hebben wij met betrekking tot de hybride leningen toegegeven dat uit nadere contacten met het bedrijfsleven is gebleken dat de opstelling die wij in eerste instantie gekozen hadden, disproportioneel was. Dan vind ik het niet zo vreemd dat je daar vervolgens de conclusie uit trekt dat je iets beters moet gaan vinden. Nogmaals, ik kies voor iets meer tijd om een goede oplossing te vinden, in plaats van voor koste wat kost vasthouden aan iets waarvan wij zelf inzagen dat dat niet in alle opzichten gelukkig was.

De heer Vendrik heeft nog een keer zijn twijfels geuit over onderdelen van het "dieselakkoord" en de wetgeving die daaraan vastzit. Ik ga daar niet nog een keer op in. Ik weet echter wel dat minister Pronk een brief heeft toegezegd aan de Tweede Kamer, onder andere over het rapport van het Centrum voor energiebesparing, dat gaat over andere brandstoffen, inclusief laagzwavelige diesel. Ik zal hem vragen in die brief ook de zaken waar de heer Vendrik naar vroeg, zoals de zelfstandige milieueffecten, mee te nemen. Wij hebben volgens de EU-richtlijnen overigens niet de mogelijkheid om de zogenaamde euro 2005-motoren wettelijk te verplichten voor 2005.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat weet ik, maar ik zou mij kunnen voorstellen dat het kabinet, aangezien de sector een cadeau van het kabinet krijgt, zegt dat daar een convenant bij hoort, waarin afspraken worden gemaakt. Dat kan goed onder de euro 2005-regels.

Staatssecretaris Bos:

Er zijn al drie zware werkgroepen, die alle drie kijken naar de toekomst, de verduurzaming en de gezondmaking van de sector. De overheid is degene die het meeste op moet hoesten. Een groot deel van de accijnsverlaging heeft betrekking op het goed maken van het kostenverschil tussen laagzwavelige diesel en gewone diesel. Dat is een kostenpost voor de overheid, maar dat is daarmee niet meteen een kostenvoordeel voor de gebruikers. Dat cadeau valt dus reuze mee. Het is vooral de overheid die dit voor haar rekening neemt en dat doet zij omdat zij meent dat daar voldoende milieuvoordelen tegenover staan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik constateer dat de vervuiler niet betaalt, maar wel degelijk een fiscale tegemoetkoming krijgt en dat je nog maar moet afwachten wat je daar via zware werkgroepen voor terugkrijgt. Je hebt dus iets weggegeven voordat je weet wat je daarvoor terugkrijgt. Dat is een rare procedure, waar de fractie van GroenLinks het niet mee eens is.

Staatssecretaris Bos:

Dat is echt flauwekul. Ik deze week drie keer de cijfers genoemd van de milieueffecten die direct optreden bij het gebruik van laagzwavelige diesel. Ik constateer dat onze voorstellen leiden tot een veel snellere penetratie van laagzwavelige diesel dan tot nu toe voor mogelijk werd gehouden. De gunstige milieueffecten treden daardoor dus ook sneller op. Dat wil ik hier toch staande houden.

Op een ander punt kunnen de heer Vendrik en ik elkaar veel beter vinden: de mogelijke vervuiling in de sfeer van groen beleggen. Ik deel de analyse van de heer Vendrik dat, indien eigenstandige goed renderende projecten met een groen randje in toenemende mate in de groenfondsen terechtkomen, dit zal leiden tot verdringing van echt groene projecten waarbij een eigenstandig rendement moeizamer tot stand komt. De regeling groen beleggen is er nooit voor bedoeld om projecten te faciliëren die ook zonder fiscale hulp goed kunnen renderen, laat staan een beperkt milieurendement hebben. Wij hebben daar al met de betrokken partijen over gepraat. Zoals de heer Vendrik al zei, zullen wij daarover het komende jaar op de aangegeven weg met elkaar verder praten.

Mevrouw De Vries heeft een vraag gesteld over een uitlating in de nota naar aanleiding van het verslag. Vrije beroepsbeoefenaren zouden een mogelijkheid zien om hun samenwerking in een structuur onder te brengen waardoor er sprake zou zijn van belastingheffing in box III. Hoe kijken wij daar tegenaan? In ieder geval kunnen wij daarbij nu al twee instrumenten inzetten. In de eerste plaats is dat een kwalificatie van de feiten: gewoon goed kijken wat er aan de hand is. In de tweede plaats kunnen wij bekijken of hetgeen in die sfeer gebeurt, in alle opzichten zakelijk is: hoe worden bijvoorbeeld salarissen vastgesteld, hoe wordt aan pensioenverplichtingen voldaan en al dat soort zaken. Dat zullen wij zeer nadrukkelijk volgen. Hebben wij redenen om aan te nemen dat hierbij sprake is van een serieus onbeoogd gebruik van box III, dan zullen wij het niet nalaten om wettelijke maatregelen te nemen om dat tegen te gaan.

Mevrouw De Vries (VVD):

Zakelijke samenwerkingsverbanden die al bestaan of straks ontstaan, hebben dus niets te vrezen.

Staatssecretaris Bos:

Als de samenwerking, de beloningsstructuur en de manier waarop verdiensten geregeld worden op een normale zakelijke manier gestalte krijgen, hebben wij daar niet bij voorbaat iets op aan te merken. Zo gebeurt dat ook in andere delen van het belastinggebouw.

Mevrouw De Vries (VVD):

Niet bij voorbaat.

Staatssecretaris Bos:

Het is geen nieuwe problematiek. Mijn voorganger heeft in januari 2000 of december 1999 in het wetgevingsoverleg erop gewezen dat wij theoretisch niet kunnen uitsluiten dat dit fenomeen zich zal voordoen. Het is echter niet de bedoeling. Wij zullen dat dus goed volgen. Is er reden tot ingrijpen, dan zullen wij niet nalaten dat eventueel ook langs wettelijke weg te doen.

Tegenover mevrouw De Vries kan ik bevestigen dat wij voor 7 december nader zullen berichten over de rittenregistratieproblematiek. Deze informatie zal dus ruimschoots voordat de Kamer zich over deze materie buigt, beschikbaar zijn.

Mevrouw De Vries heeft ook gevraagd naar het partnerbegrip en het wetsvoorstel dat zij graag voor de zomer wil zien. Zij heeft zelf gezien hoeveel erbij komt kijken, hoe dik het pak papier is als je begint met op te zoeken welke definities van partner en familiekring wel niet op de diverse plaatsen in de wet gebezigd worden. Wij hebben ons voorgenomen om in het voorjaar, tegen de zomer, in ieder geval met een kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Moltmaker te komen. Dat is natuurlijk een eerste kapstok waarbij ook partner- en familiekringbegrippen relevant zijn en er goed moet worden gekeken naar de noodzaak tot stroomlijning. Ik verwacht zelf niet dat wij voor de zomer bij de Kamer zullen komen met een grootschalig wetsvoorstel tot stroomlijning van alle partnerbegrippen in de wet. Wij nemen ons wel voor om, aangehaakt aan het Moltmakerstandpunt of los daarvan, op dit punt voor de zomer de Kamer nader materiaal te bieden, zodat wij die gedachtewisseling in ieder geval volgend jaar met elkaar kunnen hebben.

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd of de kwestie rondom de buitenlandse gezelschappen en artiesten betrokken zal worden bij de evaluatie als het amendement van de heer Reitsma inzake een automatische evaluatie van de sporters- en artiestenwetgeving zou worden aangenomen. Het antwoord daarop is "ja, mits"; dan loopt het, wat ons betreft, onverkort mee.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik wil nog iets vragen over de voorgestelde kostenvergoedingbeschikking voor artiesten. Moet voor elk optreden dat verzorgd wordt, iedere keer weer zo'n beschikking gevraagd worden? Of is het denkbaar dat de inhuurders daar een standaardafspraak over hebben?

Staatssecretaris Bos:

Dat is niet nodig. Dat zal uiteraard afhangen van het feit of er sprake is van een reeks van vergelijkbare optredens in vergelijkbare omstandigheden. Dan kun je je daar het nodige bij voorstellen. Het is echter niet bij voorbaat gebonden aan een "case by case"-vaststelling.

Mevrouw Giskes (D66):

Is het zelfs denkbaar dat de opdrachtgevers of de inhuurders gewoon een standaardafspraak hebben dat zij de vergoedingen van artiesten altijd op dezelfde manier regelen?

Staatssecretaris Bos:

Het lijkt mij dat dit nu net iets te veel een sjabloonkarakter heeft. Ik ben echter best bereid om dat nog eens met de belastingdienst door te nemen en, als wij daar iets meer duidelijkheid over hebben, de Kamer daarover te berichten of dat anderszins naar buiten te brengen.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik neem aan dat de staatssecretaris begrijpt waarom ik deze vraag stel. Daarmee wordt het immers iets overzichtelijker in de branche.

Staatssecretaris Bos:

Dat begrijp ik.

Mevrouw De Vries heeft, in zekere zin in herhaling op haar eerste termijn, gevraagd naar de BosWOZ plus 20%-kwestie. Ik had de hoop dat wij met de drieslag van toezeggingen rondom de terbeschikkingstellingsregeling de nodige zorgen hadden weggenomen. Wij gaan beleid publiceren en wij vragen een welwillende houding van de inspecteurs bij verzoeken tot vooroverleg totdat het beleid gepubliceerd is. Als de door mevrouw De Vries voorgestelde afbetalingsregeling er komt, hebben wij daar geen problemen mee. De WOZ plus 20% is, wat ons betreft, echt alleen maar nodig – en daarom ook alleen maar verstandig – in de overgangssituatie die wij de komende maanden met elkaar ingaan. Daarin is sprake van de noodzaak om een grote hoeveelheid gevallen op vrij korte termijn van een waardering te voorzien.

Het is ook wat moeilijk voorstelbaar hoe je daar een meer continue werking aan zou kunnen geven. Immers, WOZ plus 20% is natuurlijk ook vastgesteld op basis van een inschatting van wat redelijk is bij dit soort panden op grond van de WOZ-waarde 1999 en wat wij veronderstellen aan waardestijging sindsdien. Dat zou dus ook moeilijker door te trekken zijn naar de toekomst. In de structurele situatie zou voor nieuwe gevallen, als daar aanleiding toe is, gewoon een taxatie dienen plaats te vinden. Dan verloopt het aangifteproces overeenkomstig.

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik kan daar op zichzelf mee leven, zij het dat als in de tijd blijkt dat het voor de praktische uitvoerbaarheid makkelijker zou zijn om sowieso een wat forfaitaire benadering te handhaven, dat wellicht weer onderwerp van discussie zou kunnen zijn. Ik heb ook in tweede termijn gezegd dat het best mogelijk is dat de staatssecretaris het bij zijn beleid publiceert als het alsnog nodig zou blijken te zijn.

Staatssecretaris Bos:

Als het nodig blijkt om hetzij in het belang van de belastingplichtigen hetzij in het belang van de uitvoeringspraktijk hierover nadere besluiten te publiceren, dan zullen wij dat niet laten.

Ik ga er eigenlijk van uit dat in de schriftelijke beantwoording die vanmorgen is uitgedeeld, het punt dat de heer Reitsma maakte over de 25%-grens, in nog grotere mate van detail is beargumenteerd dan wij tot nu toe gedaan hebben. Ik hoop dat de indieners het mij toestaan om daar nu dan ook niet verder op in te gaan.

D66 vroeg naar de gevolgen en de uitvoeringspraktijk van het optrekken van de leeftijdsgrens voor de kinderkorting van 12 naar 16 jaar. Dat haakt helemaal in op het voorlopigeteruggavencircus en is in die zin administratief niet vanaf 1 januari te regelen. Waarschijnlijk zal dat rond 1 juli 2001 wel kunnen en dan heeft het uiteraard wel betrekking op het gehele jaar. Als vandaag amendementen worden aangenomen over verruimende werking van een aantal van die kortingen die via de voorlopige teruggave lopen, kan hetzelfde gebeuren, dus effectieve effectuering medio 2001, maar wel met rechten die over de volle periode van twaalf maanden gelden.

Voorzitter! Ik ga nu over naar de amendementen en moties.

De heer Reitsma (CDA):

Voordat u dat doet, zou ik nog wel graag een suggestie willen hebben inzake de terugwenteling van het pensioen...

Staatssecretaris Bos:

Daar kom ik op terug bij het amendement van mevrouw Giskes.

Mevrouw De Vries (VVD):

U heeft nog niet beantwoord mijn vraag wie er in de werkgroep vennootschapsbelasting zit, want ik heb begrepen dat MKB Nederland er niet in zit maar VNO-NCW wel. Ik zou het wel aardig vinden als ook het midden- en kleinbedrijf dat zowel nationaal als internationaal opereert erbij betrokken zou zijn.

Staatssecretaris Bos:

De agenda van de studiegroep die inmiddels ook u bekend is, is een agenda die gedomineerd wordt door problemen het grootbedrijf betreffende. Wij begrijpen natuurlijk dat ook het midden- en kleinbedrijf groot belang heeft bij wat er speelt rondom de vennootschapsbelasting en dat geldt ook voor meer betrokkenen, zoals de belastingadvieswereld en de vakbeweging. Er is daarom voor gekozen om met een betrekkelijk kleine studiegroep te werken en om er daarnaast voor te zorgen dat in een adviesrol of in werkgroepen die onder de studiegroep handen alle andere partijen er volop bij worden betrokken en dat geldt zeer nadrukkelijk, wellicht zelfs meer dan voor enig ander, voor MKB Nederland!

Voorzitter! Wij hebben afgesproken dat wij even de amendementen en moties langs zouden lopen die er al liggen sinds de aanpassingswet om er zeker van te zijn dat wij op basis van hetzelfde beeld aan moties en amendementen werken. Zo ligt er bij de aanpassingswet bij mijn beste weten nog maar één amendement, namelijk het amendement-Stroeken dat vraagt om een indexering van de standaardcorrecties. Tijdens het wetgevingsoverleg over de aanpassingswet heb ik al gezegd dat wij aanvaarding daarvan ontraden, omdat het ons niet verstandig lijkt de indruk te wekken dat het hier gaat om een permanent onderdeel van onze belastingarrangementen.

Het amendement van de heer Stroeken met betrekking tot bijstand en vrijlating is ingetrokken, zoals ik uit het betoog van de heer Reitsma heb begrepen, en daarvoor in de plaats is nu een motie gekomen.

De heer Reitsma (CDA):

Ik zou dan wel graag eerst u commentaar op deze motie willen horen.

Staatssecretaris Bos:

Als de motie vandaag in stemming zou worden gebracht, zouden wij haar ontraden. Dat heeft te maken met het dictum waarin de regering wordt gevraagd om een voorstel op dat punt te doen. Ik heb de afgelopen weken u bij verschillende gelegenheden aangeboden om er bij de begrotingsbehandeling Sociale Zaken uitgebreid op terug te komen. De minister van Sociale Zaken zelf is daar gaarne toe bereid. Wat mij betreft verdient het de voorkeur, de motie aan te houden tot de begrotingsbehandeling. Als het CDA daar niet voor kiest en de motie vandaag in stemming wordt gebracht, ontraad ik de aanneming ervan.

In de gewijzigde motie van de leden Kuijper en Giskes, de andere motie die bij de aanpassingswet aan de orde is, worden wij opgeroepen om de uitwerking van de aanpassingswet te monitoren. Bij eventuele negatieve gevolgen moet de Kamer direct worden geïnformeerd en moet een evaluatie worden gemaakt. Daar kunnen wij moeilijk tegen zijn. Als dat van ons gevraagd wordt, zullen wij het doen.

Ik ga over naar de moties en amendementen bij de tariefwet en het belastingplan. Het amendement op stuk nr. 11, van het lid Vendrik, heeft betrekking op een verhoging van het eigenwoningforfait. Wij hebben uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld waarom wij denken, dat gelet op de omstandigheden van vandaag en gelet op de historie van dit onderwerp dat niet verstandig zou zijn. Wij ontraden het amendement.

De amendementen op de stukken nrs. 12, 19, dat dient ter vervanging van het amendement op stuk nr. 14 en 15 van de heer Vendrik hebben alle betrekking op de belastingsystematiek rondom de inkomenspositie van gehandicapten en chronisch zieken. Van die amendementen heb ik eerder al gezegd, dat wij ze inhoudelijk niet in alle opzichten even gelukkig vinden. Ik wijs op de definitie van chronisch zieken die in het amendement wordt gebruikt en de afbakening die daar plaatsvindt. In het licht van ons eigen voornemen, waartoe de heer Vendrik ons de laatste dagen nog eens heeft aangespoord, om samen met de collega's van Sociale Zaken en van Volksgezondheid een nadere analyse te plegen, ontraad ik de drie amendementen.

De heer Reitsma (CDA):

Ik heb een vraag over het amendement op stuk nr. 12, nog even los van de vraag of de definitie precies genoeg is geformuleerd. Dat lijkt mij een zaak van techniek die door wijziging van het amendement best geregeld kan worden. In hoeverre hindert de aanneming van dit amendement de staatssecretaris echter bij de meinotitie, waarin hij volgens zijn toezegging eigenlijk de hele problematiek onder ogen zou zien?

Staatssecretaris Bos:

Op twee manieren. Ten eerste kost het amendement geld, dat ik niet heb. Ten tweede is het naar mijn mening onverstandig, ook gelet op de verwachtingen van de doelgroep, om iets te creëren dat je over een half jaar of een jaar weer moet intrekken, ook al zeg je erbij dat het tijdelijk is. Wij weten allen dat iets tijdelijk instellen gemakkelijker is dan iets dat tijdelijk bedoeld is weer verwijderen. Ook in het licht van hetgeen wij onszelf voor mei hebben voorgenomen lijkt dit amendement ons niet verstandig.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik herhaal nog eens dat de definitie van chronisch zieken niet mijn uitvinding is, maar een uitvinding van het kabinet. Als de staatssecretaris daar moeite mee heeft, heeft hij een probleem en niet ik.

Sluit de staatssecretaris uit dat bij aanneming van het amendement op stuk nr. 12 het kabinet in het voorjaar met voorstellen komt om een heffingskorting voor chronisch zieken en gehandicapten op het minimum en vlak daarboven in te voeren?

Staatssecretaris Bos:

Nee, dat sluit ik niet uit. De suggestie inzake de heffingskortingen zal net als een aantal andere suggesties dat in deze sfeer is gedaan volop aan de orde zijn bij de analyse die wij op dit gebied gaan maken.

Het amendement op stuk nr. 13 van de leden Vendrik en Dijsselbloem betreft het schrappen van de kapitaalverzekering voor kinderen. Ten principale zijn wij het met elkaar eens, dat de faciliteit waarom het hier gaat niet thuishoort in het systeem dat wij net geschapen hebben. Daarom hadden wij zelf de faciliteit al een tijdelijk karakter gegeven. Wij meenden echter met ons voorstel een werkbare faciliteit geschapen te hebben, die nog zo dicht mogelijk aansluit bij hetgeen hier in januari is aangenomen. Het amendement om die faciliteit te schrappen levert op termijn zo'n 30 mln. op. Ik vind het wat moeilijk om een opbrengst van 30 mln., die mij zo aangeboden wordt, vervolgens te ontraden, maar wij hebben deze fiscale faciliteit natuurlijk niet voor niets in de wet opgenomen. Ik vind het daarom onverstandig om dit amendement aan te nemen.

Mevrouw De Vries (VVD):

Ontraadt u aanneming van dit amendement?

Staatssecretaris Bos:

Ik begrijp dat de mogelijke opbrengst van dit amendement een rol speelt bij de financiering van een aantal andere ideeën. Als dit amendement daarmee voor een sluitend plaatje zorgt, vind ik een woord als "ontraden" op dit moment te zwaar, maar ik vind het wel onverstandig. Wij hebben onze voorstellen met reden gedaan.

Met het amendement op stuk nr. 16 loopt de heer Vendrik vooruit op analyses en afwegingen – dat mag hij natuurlijk doen – waarvan wij al eens gezegd hebben dat die inderdaad gemaakt moeten worden. Het gaat om de vraag in hoeverre ook op andere gebieden in het fiscale stelsel de heffingskorting nog een rol kan spelen, bijvoorbeeld in de sfeer van buitengewone uitgaven. Daar zullen wij naar kijken. Wij hebben deze discussie overigens twaalf maanden geleden ook al gevoerd. Dit amendement lijkt mij op dit moment echt een stap te ver. Ik ontraad daarom aanneming van het amendement op stuk nr. 16.

Het amendement op stuk nr. 18 en het amendement op stuk nr. 31 van mevrouw Remak, dat het amendement op stuk nr. 17 vervangt, gaat ook over de kapitaalverzekering voor kinderen. In deze amendementen wordt de betreffende faciliteit in zekere zin uitgebreid, zonder dat het budgettaire gevolgen heeft. Er is sprake van indexering en van iets ruimere leeftijdsgrenzen. Ook op dit punt vinden wij dat wij goede redenen hebben voor ons voorstel. Het is strijdig met het tijdelijke karakter van de faciliteit om deze in zekere zin uitbundiger te maken. Maar mede omdat hier in structurele zin geen budgettaire gevolgen mee gemoeid zijn, vind ik het wederom slechts onverstandig als deze amendementen aangenomen worden.

Het amendement op stuk nr. 22 van de leden Vendrik en Giskes gaat over de omzetting van de persoonsgebonden aftrekpost bij maatschappelijk beleggen en durfkapitaal naar een heffingskorting van 1,3%. Op dit gebied zijn de ontwikkelingen in een sneltreinvaart gegaan. Wij hopen dat wij alle consequenties in alle opzichten doorzien hebben. Wij praten over de vormgeving van een faciliteit die niet nog niet eens in werking is getreden en dan is het altijd moeilijk om bij voorbaat al een goede inschatting te maken van het effect van een wijziging van die systematiek. Wij wachten er liever mee tot wij door studies of door monitoring iets meer vaste grond onder de voeten hebben verkregen. Maar ik begrijp ook wel waarom dit amendement wordt voorgesteld, dus ik zal mij daar niet al te nadrukkelijk tegen verzetten.

De heer Schutte (RPF/GPV):

In de toelichting op het amendement staat ook een meer algemeen oordeel over het instrument heffingskortingen. Er staat dat er in plaats van met aftrekposten zoveel mogelijk moet worden gewerkt met inkomensonafhankelijke heffingskortingen. Als dit amendement aanvaard wordt zonder al te veel verzet van de staatssecretaris, is dat ook een politieke keuze voor het instrument heffingskorting in plaats van aftrekposten?

Staatssecretaris Bos:

Nee. U maakt een welkome correctie op de discussie. Door de toelichting wordt inderdaad een lading gegeven aan het voorstel die ik niet kan onderschrijven. Het gaat hier wat ons betreft nadrukkelijk enkel en alleen om de inzet van het instrument heffingskorting bij deze faciliteiten, maatschappelijk beleggen en durfkapitaal. Ik heb al eerder gezegd dat een verdere inzet van dat instrument onderwerp van nadere studie is. Van aanvaarding van het amendement zal voor onze inzet en voornemens geen precedentwerking uitgaan.

Op stuk nr. 24 hebben de leden Reitsma, Vendrik en Van der Vlies een motie ingediend over de inkomenspositie van ouderen. Maandag jongstleden heb ik hierover al een oordeel gegeven. Wij ontraden aanvaarding.

De motie op stuk nr. 25 van de leden Reitsma en Van der Vlies gaat over het afzien van een extra verhoging REB. Ik constateer nogmaals dat niet wordt gevraagd om de daarmee gepaard gaande lastenverlichting. Om die reden, en omdat wij een verhoging van REB om intrinsieke redenen een goede zaak vinden, ontraden wij aanvaarding van deze motie.

In de motie op stuk nr. 26 van het lid Reitsma wordt gevraagd om het eigenwoningforfait niet te indexeren. Volgens de heer Reitsma zou dit betekenen dat wij de huurders op achterstand zetten, waar het CDA tegen is. Wij ontraden aanvaarding van deze motie.

De heer Reitsma (CDA):

Ik verwachtte deze reactie omdat u die indirect afgelopen maandag al gaf. Ik laat echter bepaalde zaken op mij inwerken. Het lijkt mij beter dat ik deze motie nu aanhoud tot het debat in januari of februari over het huis in bredere zin. Op dat moment vraag ik dan om deze motie als agendapunt bij dat debat te betrekken.

Staatssecretaris Bos:

Dat lijkt mij verstandig.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Reitsma stel ik voor, zijn motie (27431, nr. 26) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Bos:

Voorzitter! Op stuk nr. 27 heeft de heer Reitsma ook een motie ingediend. Het wordt moeilijk omdat er tegelijkertijd amendementen over deze kwestie in omloop zijn. Ik vind het lastig om, terwijl ik nog niet weet hoe de stemming daarover zal verlopen, nu een oordeel over deze motie te geven. Zij zou namelijk als mosterd na de maaltijd kunnen komen.

De heer Reitsma (CDA):

Volgens mij zegt de staatssecretaris dit: als het amendement-Vendrik wordt aanvaard en de middelen blijven over, dan verzet hij zich niet tegen het feit dat die middelen voor nobele doelen worden ingezet. Ook ik wacht nog even de stemming over de amendementen af. Het is mogelijk dat de middelen voor andere nobele doelen worden ingezet en ze aan het eind van de rit op zijn. Het CDA zal geen motie indienen waarvoor geen middelen zijn. Ik houd de motie dus nog even aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Reitsma stel ik voor, zijn motie (27431, nr. 27) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Bos:

Voorzitter! De moties op de stukken nrs. 28 en 29 zijn van de heer De Wit. Ook daarover heb ik afgelopen maandag al advies gegeven. Het lijkt ons dat de inzet van de instrumenten die in deze moties bepleit wordt niet nodig is, gezien het inkomensbeeld dat op 1 januari bereikt wordt. Tevens lijkt het ons niet verstandig, vanwege andere effecten die daarmee samenhangen.

Mevrouw Giskes c.s. heeft op stuk nr. 30 een amendement ingediend over de uitbreiding van de vrijstelling durfkapitaal met cultureel beleggen. Met dit amendement is over de exacte vormgeving in termen van een heffingskorting van een bepaalde grootte of verliescompensatie nog niets gezegd. Als wij er straks in slagen, het vehikel voor cultureel beleggen een verstandige vorm te geven, valt het vrijgestelde bedrag onder het plafond dat thans geldt voor durfkapitaal. Dan is er onder dat plafond dus sprake van een drietal faciliteiten: direct durfkapitaal, indirect durfkapitaal en cultureel beleggen.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! De staatssecretaris geeft niet echt een advies, maar ik beluister uit zijn woorden dat hij positief tegenover het amendement staat. Hij heeft geen mening over het cultureel beleggen gegeven, maar ik vraag nu wel een beetje naar de bekende weg.

Staatssecretaris Bos:

Ik heb er in ieder geval geen probleem mee.

Met het amendement op stuk nr. 32 van mevrouw Giskes pleit zij ervoor de afdrachtvermindering ouderschapsverlof mogelijk te maken over loondoorbetaling tot een niveau van 140% van het minimumloon in plaats van tot het door de regering voorgestelde niveau van 100% van het minimumloon. Er is een zekere spanning met het uitgangspunt van de regering. Met betrekking tot de financiering van dit soort arrangementen geldt een tripartiete verantwoordelijkheid. Het gaat echter om het verschuiven van een grens en niet om het ten principale aan de orde stellen van de verdeling van verantwoordelijkheden. Een principieel argument tegen het amendement hebben wij dan ook niet. Het is meer een kwestie van maatvoering. Daarnaast is er een budgettair aspect, dat in de loop van de tijd oploopt. Daarvoor zal dekking gezocht moeten worden, maar voor het gemak van het debat wil ik ervan uitgaan, dat de kosten die samenhangen met dit amendement op 10 mln. geschat moeten worden.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik wijs er nog op, dat het inmiddels een amendement-Giskes/Reitsma is geworden.

Staatssecretaris Bos:

Voorzitter! Dan iets over datgene waarover het vandaag eigenlijk gaat: de veegwet. Met het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw De Vries verandert de 5%-grens in een 25%-grens voor beursgenoteerde fiscale beleggingsinstellingen. Ik heb al eerder gezegd, dat wij met dit amendement prima kunnen leven.

Met het amendement op stuk nr. 9 van mevrouw De Vries wordt ons gevraagd te voorkomen, dat fiscale beleggingsinstellingen op 1 januari 2001 met een gebroken boekjaar onder het nieuwe regime komen te vallen. Voorgesteld wordt het tijdstip van het begin van het nieuwe boekjaar aan te houden. Als de Kamer daartoe zou beslissen, kunnen wij daarmee ook akkoord gaan.

Het amendement op stuk nr. 10 is van de leden Dijsselbloem en De Vries. Er wordt daarin voorgesteld de tweejaarstermijn waarin bij echtscheiding degene die niet in het huis woont toch de baten van de hypotheekrenteaftrek mag hebben, van toepassing te verklaren voor oude gevallen die op 1 januari 2001 in zo'n situatie verkeren. Tijdens het debat heb ik al gezegd, dat als de Kamer daartoe zou besluiten, wij daarmee kunnen instemmen.

Met het amendement op stuk nr. 12 van het lid De Vries en de haren wordt aangestuurd op een betalingsregeling voor degenen die getroffen worden door de terbeschikkingstellingsregeling op het moment van afrekening. Ook daarover heb ik in het debat al gezegd, dat als de Kamer daartoe mocht besluiten, wij er geen onoverkomelijke problemen mee hebben.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! Inmiddels is het amendement herzien. De toelichting erop is aanzienlijk uitgebreid. Voor de rest komt het met het vorige overeen.

Staatssecretaris Bos:

Dat was ook de bedoeling. Er kan dus geen misverstand zijn over uw bedoeling met het amendement.

Met het amendement op stuk nr. 13 wil de heer Vendrik de combinatiekorting inkomensafhankelijk maken. De heer Vendrik zegt in zijn verdediging, dat dit een positieve uitwerking zou hebben op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Ik ben geneigd hier een paar vraagtekens bij te zetten. Inkomensafhankelijke regelingen hebben al snel een prijs, bijvoorbeeld in de vorm van de marginale druk op de doorstroming op de arbeidsmarkt.

Er is een principiëler argument om aanneming van dit amendement te ontraden. Een jaar geleden is er tussen de Kamer en de regering intensief gediscussieerd, zij het in een laat stadium, over zowel de kinderkorting als de combinatiekorting. De regering heeft toen na lang nadenken uiteindelijk besloten om zowel de kinderkorting als de combinatiekorting niet te ontraden. Zij heeft steeds gezegd dat de kinderkorting weliswaar een inkomensafhankelijk karakter kende, maar dat dit niet het geval was voor de combinatiekorting en dat dit moeilijk te beargumenteren viel. De combinatiekorting is eigenlijk gericht op het naar eigen inzicht financieren van de kosten die samenhangen met de kosten van arbeid en zorg, wat geen inkomensafhankelijke kostenpost is. Die argumentatie geldt wat ons betreft onverkort. Wij ontraden dan ook aanneming van het amendement op stuk nr. 13.

In het amendement op stuk nr. 14 van de heer Vendrik wordt het partnerbegrip uitgebreid, zodat de kinderkorting niet kan worden uitbetaald indien er geen sprake is van een partner in de zin van de partnerregeling. Dat is een complexe materie wat de invoering ervan betreft. Ik noem ter illustratie de problematiek van grotere leefvormen waarbij niet duidelijk is wie als partner kan worden aangemerkt en door wie de kinderen worden verzorgd. De intentie en de strekking van het amendement komen ons wel verstandig voor. Er zit ook een artikel aan vast dat bij koninklijk besluit nader wordt bepaald wanneer een en ander intreedt. Wij hebben dan ook de tijd voor een goede regeling, gezien de complexiteit die samenhangt met de invoering. Als de Kamer geneigd zou zijn dit amendement aan te nemen, kunnen wij daarmee leven.

Mevrouw De Vries (VVD):

Is het een verbetering van de wet?

Staatssecretaris Bos:

Ja. Mits wij de uitvoering op dit punt goed op orde krijgen, is het inderdaad een verbetering van de wet, omdat de dubbele uitbetaling nooit bedoeld is geweest.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Volgens mij ligt er een aangepast amendement op stuk nr. 14, dat door mij is medeondertekend. Wij zullen nog controleren of het er ligt, maar voor de Handelingen is het goed om dit gemeld te hebben.

Staatssecretaris Bos:

Mijn excuses. Dat is dan aan mijn aandacht ontschoten, maar het zal vast en zeker als zodanig in de Handelingen worden opgenomen. Overigens werd het amendement, ondanks de gewaardeerde inbreng van de heer Reitsma, door ons al positief bejegend; dat wordt het nog steeds.

Het amendement op stuk nr. 15 gaat over de uitbetaling van de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting per kind. Ook dat systeempunt is twaalf maanden geleden uitgebreid aan de orde geweest, toen wij deze kwestie bespraken. BosEr zouden ook herverdelingseffecten mee gepaard gaan in die zin dat gezinnen met een kind er relatief minder aan hebben dan gezinnen met meerdere kinderen. Dat effect is nooit bedoeld geweest toen dit instrument werd voorgesteld. Wij ontraden dan ook aanneming van dit amendement.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb het debat van een jaar geleden niet 100% op mijn netvlies staan, maar ik herinner mij redelijk goed dat het debat over de kinderkorting toen, dat inderdaad in grote haast werd gevoerd, vooral ging over het inkomensafhankelijke aspect ervan en de vraag hoe dat zich precies verhield tot de combinatiekorting. Blijft staan dat er inmiddels door velen, ook buiten dit huis, heel raar tegenaan wordt aangekeken dat dit een korting per gezin is en dat er in de kinderbijslag wel degelijk een korting per kind wordt gegeven. Dan is het een ongelijkheid, een ongerijmdheid in de wet als het als een systeemwijziging wordt voorgedaan. Ik denk dat ook dit amendement het karwei van het belastingplan echt afmaakt.

Staatssecretaris Bos:

Dit voorstel komt niet voort uit nieuwe omstandigheden of uit dingen die wij twaalf maanden geleden niet wisten. Wij hebben indertijd een afweging gemaakt. Ik wil dat debat niet overdoen. Dat neemt niet weg dat de heer Vendrik enkele correcte analyses op dit punt maakt, zij het dat natuurlijk nooit expliciet beoogd is dat de kinderkorting echt één-op-één een fiscale equivalent zou zijn van de kinderbijslag. Er is altijd gesproken van complementariteit, betrekking hebbend op verschillende categorieën. Ze kunnen verschillend gericht hun rol spelen.

Daarnaast speelt dat wij recent de kindernotitie aan de Kamer hebben gestuurd. Op verzoek van de Kamer hebben wij bezien of betere afstemming mogelijk is tussen de verschillende elementen, zowel fiscaal als anderszins, betrekking hebbend op het hebben van kinderen. In dit stadium is die poging niet zo geweldig gelukkig geweest. Er is een analyse gemaakt, maar er zijn geen voorstellen uit voortgevloeid. Ik heb begrepen dat wij er nog een debat over zullen krijgen. De materie is wat ons betreft onderwerp van de fiscale studies die komend voorjaar ondernomen zullen worden.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik adviseer de staatssecretaris om de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erop te wijzen dat de combinatiekorting in de kindernotitie staat aangemerkt als inkomensafhankelijk. Er is zendingswerk te verrichten.

Staatssecretaris Bos:

Dat zullen wij doen.

Met het amendement op stuk nr. 16 beoogt de heer Vendrik de zelfstandigenaftrek om te zetten in een zelfstandigenkorting, waarbij ook uitbetaling plaatsvindt bij onvoldoende inkomen, mits het gaat om starters. Het is de zoveelste poging van de heer Vendrik om op diverse plekken in het belastinggebouw een tax-creditfaciliteit binnen te smokkelen. Wij doen dat liever weloverwogen op basis van een nog te maken analyse. Ik constateer dat een consequentie van het amendement van de heer Vendrik is dat bij verlies lijdende niet-startende ondernemers problemen ontstaan. Immers, de korting kan door hen niet benut worden. Het is de vraag of dat in alle opzichten een bedoeld effect is.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Smokkelen is niet mijn stiel. Ik doe gewoon in het openbaar een voorstel. Ik herinner de staatssecretaris aan de vorige woordvoerder van de PvdA-fractie, die in de afsluitende ronde van de belastingherziening heel nadrukkelijk heeft gezegd dat Nederland eindelijk een fiscaal stelsel kent waarin een kortingssystematiek is geïntroduceerd. Daar had de PvdA-fractie indertijd echt een punt. Het is een van de grootste winstpunten van de belastingherziening. Dat het vervolgens denkbaar en mogelijk is om de kortingssystematiek breder ingang te doen vinden, moet deze staatssecretaris dan toch aanspreken?

Staatssecretaris Bos:

Ik ben blij dat u zoveel waarde hecht aan de woorden van de vorige woordvoerder fiscaliteit van de PvdA-fractie. Deze staatssecretaris vindt de introductie van de heffingskortingensystematiek een van de grote pluspunten van de belastingherziening. Nergens en nooit is uitgesloten dat het instrument op meerdere plekken een plaats zal krijgen, maar wij hebben al gezien hoeveel er samenhangt met de introductie van een heffings- en arbeidskorting in relatie tot de oude instrumenten van belastingvrije som en arbeidskostenforfait, inclusief de verdelingseffecten. Wij moeten daar gewoon goed naar kijken, voordat wij verdere stappen zetten. Nogmaals, die verdere stappen zijn niet uitgesloten.

De amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 betreffen de auto van de zaak. Wij kunnen daar kort of lang over spreken. Ik heb de voorkeur voor een korte behandeling, maar dat lukt mij waarschijnlijk niet. Ik heb al eerder gezegd dat wij van mening zijn dat dit een fundamentele kwestie raakt en dat wij dit niet nu even met elkaar moeten regelen. Dat heeft een aantal redenen. Een daarvan is dat wij voornemens zijn om hier komend jaar sowieso mee aan de gang te gaan en daarbij nog een paar andere dingen mee te nemen. Een andere reden is – daar ben ik vanochtend nog op gewezen; de heer Dijsselbloem heeft hier ook aan gerefereerd – dat bijvoorbeeld in het midden- en kleinbedrijf een aantal lopende CAO-besprekingen en reeds gemaakt CAO-afspraken ook inspelen op de fiscale behandeling van de auto van de zaak. Uit dien hoofde zou het onverstandig zijn om hier plotseling wijzigingen in aan te brengen. Verder heeft het ook te maken met het feit dat het zal leiden tot lastenverzwaring.

Natuurlijk heeft de heer Vendrik er gelijk in dat zijn amendementen zo opgesteld kunnen worden dat het uiteindelijk budgettair neutraal doorloopt, bijvoorbeeld middels een doorsluis in de een of andere vorm of een hernieuwde staffeling. Dat doet echter niets af aan het feit dat er rondom die gemiddelde budgettaire neutraliteit forse effecten kunnen optreden. Wij hebben een paar van die effecten berekend. Ik zal een gematigd en een iets minder gematigd voorbeeld noemen. De heer Vendrik moet een en ander vervolgens zelf maar wegen. In het ene voorbeeld zijn wij uitgegaan van 6500 privé-kilometers over een afstand van 50 km tussen huis en werk in een auto met een catalogusprijs van ƒ 50.000. In dit geval zou het amendement van de heer Vendrik na afrekening op jaarbasis leiden tot een nettoverschil van ƒ 1250. Je kunt zeggen dat ƒ 1250 niet zoveel is, maar het is wel ƒ 1250. Dat is overigens een bedrag dat wij tot nu toe in alle besprekingen over lasteneffecten op individueel niveau relevant hebben geacht. In het andere voorbeeld zijn wij uitgegaan van 250 privé-kilometers over een afstand van 40 km tussen huis en werk in een auto met een catalogusprijs van ƒ 40.000. In dit geval kan het nettoverschil op jaarbasis oplopen tot ƒ 4200. En dan praten wij echt over een fors verschil in de uitkomst van de fiscale behandeling onder met name het amendement op stuk nr. 18, vergeleken met hetgeen nu wordt voorgesteld.

Dit is voor ons overigens geen reden om ons niet meer met deze materie bezig te houden. Ik heb al eerder gezegd dat de heer Vendrik een aantal aspecten genoemd heeft die ook ons reden geven om hier verder naar te kijken. Het feit dat de betrokken partijen het beschouwen als een doorkruising van hetgeen thans bij de CAO-besprekingen speelt, en het feit dat er op individueel niveau sprake kan zijn van forse effecten, zijn voor ons evenwel reden om de aanvaarding van de amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 te ontraden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Op dit soort commentaar past natuurlijk echt de term "selectief winkelen". De staatssecretaris noemt spectaculaire bedragen die duiden op lastenverzwaring, terwijl de doorrekening van het amendement in eerste instantie heeft uitgewezen dat het effect ervan budgettair neutraal is. Het kan dus niet zo zijn dat er alleen maar sprake is van lastenverzwaring. Er moeten ook goede voorbeelden te vinden zijn waaruit blijkt dat gebruikers van de auto van de zaak er door ons voorstel zelfs iets op vooruitgaan.

Principiële vraag is of er sprake moet zijn van gelijke behandeling. Daar is nu geen sprake van. Nu de staatssecretaris ons amendement op deze manier heeft doorgerekend, is het de vraag of hij ook bereid is om een paar berekeningen te laten zien van wat er staat te gebeuren op het punt van het gebruik van de eigen auto. Daar gaat het namelijk om. Het gaat niet alleen om een vergelijking tussen dit amendement en hetgeen de staatssecretaris voorstelt voor de auto van de zaak, maar het gaat fundamenteel om datgene wat de belastingherziening teweegbrengt voor mensen met een eigen auto dan wel met een auto van de zaak. Daar is vanaf 1 januari 2001 sprake van ongelijke behandeling. En dat is nieuw. Verder wil ik ook nog wel eens zien of de staatssecretaris de effecten van de fiscale aftopping voor het gebruik van de eigen auto volledig voor zijn rekening neemt. Die kunnen namelijk ook vrij fors zijn. De voorbeelden die de staatssecretaris heeft aangedragen, wijzen erop dat de ongelijke behandeling die het kabinet introduceert, vanaf 1 januari 2001 staande praktijk wordt. Dat lijkt mij echter absoluut niet de bedoeling.

Staatssecretaris Bos:

Voorzitter! Ik heb op geen enkele wijze ontkend dat de gedachten van de heer Vendrik en wellicht ook van mevrouw Giskes uiteindelijk op een budgettair-neutrale wijze vormgegeven kunnen worden door een combinatie van lastenverzwaring enerzijds en lastenverlichting anderzijds. Wij weten echter allemaal dat het dan gaat om een gemiddeld plaatje dat per saldo budgettair neutraal uitwerkt, en dat daarbij dus gemiddeld sprake is van lastenneutraliteit. Daar gaat het mij om. Dat heb ik geprobeerd aan te tonen met deze rekenvoorbeelden. Dit doet echter niets af aan het feit dat er vast en zeker voorbeelden te geven zijn die de andere kant uitwijzen. Dat is echter de kern van mijn betoog. Als iets gemiddeld lastenneutraal is, dan kan er rondom dat gemiddelde sprake zijn van een forse spreiding. Die wil ik goed in de kijker hebben, voordat ik besluit op dat punt iets te doen. Op de argumenten waarom wij daar iets aan zouden moeten doen, heb ik niet hard afwijzend gereageerd. Daarom gaan wij volgend voorjaar nog eens goed naar die materie kijken. Het is mij echter te complex en op individueel niveau te gevoelig, vanwege de ernst waarmee een en ander zich kan laten voelen, om reeds nu tot wetswijziging over te gaan, ook gezien de discussie uit het verleden en de toegezegde analyse in de nabije toekomst.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Het siert de staatssecretaris dat hij dit goed wil bekijken, maar het gaat niet zozeer om het precies uitrekenen van het verschil als er sprake blijft van hetzelfde gedrag. Dit soort amendementen beoogt juist een verandering in het gebruik van de auto. Daarom is het veel dynamischer dan de staatssecretaris doet voorkomen. De kern van onze vraag is of de staatssecretaris bereid is deze kwestie in het voorjaar te bekijken vanuit de benadering dat woon-werkverkeer vanaf 20 km bij de regeling wordt betrokken.

Staatssecretaris Bos:

Ik neem de volgende aspecten in het voorjaar mee: de onderlinge vergelijking van de twee regimes, de aspecten van vergroening, de aspecten van de administratieve lasten op het punt van de rittenregistratie, de effectiviteit van de diverse faciliteiten in termen van het gedragsturende effect dat daarvan verondersteld zou mogen worden, en de vraag hoeveel het gaat kosten, wie er baat bij heeft en wie de rekening betaalt.

Mevrouw Giskes (D66):

En de vraag wat wij zakelijk en wat wij privé noemen.

Staatssecretaris Bos:

Dat vat ik samen onder de algemene term dat wij de vergelijking van de twee regimes als een van de uitgangspunten bij de analyse meenemen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! De ongelijke behandeling is vanaf 1 januari 2001, als gevolg van de belastingherziening, een feit. Beschouwt de staatssecretaris dat als een probleem voor het woon-werkverkeer dat de 20 km te boven gaat?

Staatssecretaris Bos:

Als de uitkomst van mijn analyse reden geeft tot zorg, dan ben ik bereid om dit als een probleem te zien, maar ik doe dat niet voordat de analyse is afgerond.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De analyse kan ook betekenen dat de staatssecretaris de ongelijke behandeling handhaaft.

Staatssecretaris Bos:

De heer Vendrik bestempelt deze kwestie nu al als ongelijke behandeling, dus voordat ik de analyse heb gemaakt die tot die conclusie kan leiden. Er zit echter veel meer aan vast dan dit ene aspect van ongelijkheid dat de heer Vendrik eruit licht. Ik blijf erbij dat het verstandiger is om dit in de volle breedte te bekijken en vervolgens de daarbij passende conclusie te trekken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De staatssecretaris is politiek verantwoordelijk voor een wet waarin de kosten van het woon-werkverkeer met een eigen auto vanaf 20 km niet meer fiscaal gefacilieerd worden. Dat staat vanaf 1 januari 2001 in de wet. Voor de kosten van het woon-werkverkeer voor de auto van de zaak geldt echter een volledige vrijstelling. Dat is toch ongelijke behandeling? Wij hoeven toch niet tot het voorjaar te wachten om daarvan een analyse te maken? Dat is gewoon ongelijke behandeling. Mijn vraag blijft dus of de staatssecretaris dat een probleem vindt. Als dat zo is, dan zetten wij daarmee een stap vooruit.

Staatssecretaris Bos:

De heer Vendrik krijgt het antwoord op die vraag in het voorjaar. De analyse gaat niet alleen over de mate waarin sprake zou zijn van ongelijkheid, maar ook over de vraag, als er sprake is van ongelijkheid, of die ongelijkheid gerechtvaardigd moet worden geacht, dan wel problematisch is. Ik heb gezegd dat ook nog andere zaken een rol spelen, ook tegen de achtergrond van de kostenafspraken met de sociale partners. Het volle spectrum komt dan aan de orde, maar met de zorgvuldigheid die passend is bij dit onderwerp.

Ik ontraad de aanneming van het amendement op stuk nr. 19 van de heer Vendrik. Daar waar eerste stiekeme pogingen werden gedaan tot het binnensmokkelen van tax credits, zien wij dit als een poging om de negatieve inkomstenbelasting in ons belastinggebouw te introduceren. Wij hebben er echter buitengewoon gemotiveerd voor gekozen dat niet te doen en om de uitbetaling van heffingskortingen aan de niet of niet genoeg verdienende partner afhankelijk te maken van het inkomen van de meer verdienende partner en de belasting die deze betaalt.

Het amendement op stuk nr. 20 van de heren Vendrik en Reitsma betreft de anders-actievenkorting. De minister heeft maandag gezegd en ik heb dat inmiddels herhaald, dat wij gezien het inkomensbeeld dat gepresenteerd wordt per 1 januari 2001, geen reden zien om nieuwe instrumenten voor te stellen. Wij vinden dat wij een zeer evenwichtig beeld bereikt hebben, waarbij ook mensen die niet op de arbeidsmarkt beschikbaar zijn en niet-betaald werken hebben, er volgend jaar fors op vooruit zullen gaan. Uit dien hoofde vinden wij het niet noodzakelijk en verstandig om nu een anders-actievenkorting te introduceren.

Het amendement op stuk nr. 21 van de heer Dijsselbloem c.s. strekt er toe meer flexibiliteit te scheppen bij het vervallen van het plafond inzake de aftrek van scholingsuitgaven. Als de Kamer dit amendement zou aannemen, kunnen wij daarmee leven.

Het amendement op stuk nr. 22 van de heer Dijsselbloem c.s. zie ik als een verbetering in het regime voor met name de binnenlandse artiesten. Daarbij geldt dat er in de voorheffing gerekend zal worden met het tarief van de eerste schijf, mits er sprake is van een kostenvergoedingsbeschikking.

Het amendement op stuk nr. 23 van de heren Dijsselbloem en Vendrik strekt ertoe om met betrekking tot niet-verdienende partners die niet in Nederland wonen maar wier partners wel in Nederland werken, de regeling betreffende de bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de IB uit te breiden tot inwoners van bij miniseriële regeling aan te wijzen mogendheden waarmee Nederland een regeling ter voorkoming van dubbele belasting is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen. Mijn eerste commentaar is dat dit een amendement is dat geen dekking aangeeft. Als die dekking er niet komt, zal ik alleen al om die reden aanvaarding van het amendement moeten ontraden. Ten tweede is de vraag wat je eigenlijk binnenhaalt met zo'n amendement. De reden waarom wij dit zelf niet voorgesteld hebben, is erin gelegen dat wat ons betreft die noodzaak ervoor niet aanwezig is. Ons startpunt is de systematiek van de heffingskortingen geweest. Dat betekent dat wanneer er geen belasting betaald wordt, er ook geen recht bestaat op een heffingskorting uit hoofde van de belastingbetaling. Als er geen premies volksverzekering betaald worden, bestaat er geen recht op heffingskorting uit hoofde van die premiebetaling. Overigens, op grond van de Europese rechtspraak voelden wij ons geroepen om vanuit het perspectief van het bevorderen van het vrije verkeer van werknemers binnen de EU een uitzondering op die hoofdregel te maken, een wat ons betreft houdbare uitzondering, voorzover het gaat om werknemers en partners binnen Europa. Dat was dus het einde van de redenering en daarom ligt het voorstel er zoals het er ligt. Wat haal je nu binnen met dit amendement? In ieder geval een budgettair probleem van 20 mln. Daarnaast biedt het geen extra oplossing voor de problemen die er nu reeds zijn, zo die er al zijn. Ik wijs erop dat de desbetreffende groep ook onder de huidige belastingwetgeving al recht heeft op een dubbele belastingvrije som. Dat verandert qua systematiek en dus ook qua uitvoeringsproblematiek niet door het voorstel dat is gedaan door de heren Dijsselbloem en Vendrik. Het is extra hoopgevend dat er nadrukkelijk wordt verwezen naar mogendheden waarmee Nederland een regeling ter voorkoming van dubbele belasting is overeengekomen. Die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het is voor de Handelingen misschien goed om te zeggen dat wat ons betreft de dekking gevonden kan worden in het amendement op stuk nr. 13 bij het belastingplan 2001. Dat gaat over het versneld laten vallen van de kapitaalverzekering.

Staatssecretaris Bos:

Strikt rekenkundig kan ik daar geen bezwaar tegen maken. Er worden echter wel ietwat verschillende sferen met elkaar in verband gebracht.

De heer Reitsma (CDA):

Kan de staatssecretaris een indicatie geven om hoeveel gevallen het gaat? Wij hebben nogal wat problemen om alle Nederlanders op te sporen die een heffingskorting krijgen. Hoe gaat de staatssecretaris betrokkenen opsporen? Doet hij dat via een binnenlandse voorlichtingscampagne of gaat hij ook in de verdragslanden een campagne voeren?

Staatssecretaris Bos:

Wij zijn nog helemaal niets van plan, omdat wij dit niet voorgesteld hadden, maar het in een amendement aan ons wordt voorgelegd. Wij moeten ons daar dus nog over buigen. Het lijkt mij echter in de rede te liggen dat dat in eerste instantie gebeurt via de betrokken werkgevers, waar ook tariefgroepindelingen bekend zijn op basis van de huidige belastingwetgeving. Verder is onze schatting dat het zal gaan om ongeveer 6000 gevallen.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik wil de indiener van het amendement op stuk nr. 22 of de staatssecretaris vragen om naar de tekst van dat amendement te kijken, want volgens mij klopt die redactioneel niet. Er staat: in het bezit is van een bij voor bezwaar vatbare beschikking. Ik denk dat daar een woord te veel in staat. Dit lijkt mij echter in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de indiener.

Staatssecretaris Bos:

Ik vermoed dat u gelijk heeft en dat het woord "bij" geschrapt moet worden. Ik hoor dat het taalkundig toch blijkt te kloppen. Mocht dat niet zo zijn, dan wordt dat het komende uur nog gecorrigeerd.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik wil nog even terugkomen op die partners in het buitenland. Ik begrijp dat het één op één gelijk zou lopen met de groep die nu in aanmerking komt voor overdracht van de belastingvrije som. De omschrijvingen in de nieuwe wet zijn echter wat ruimer dan de huidige omschrijving van de partners in groep 3. Loop je dan niet op tegen het feit dat iemand die ervoor kiest als fiscaal partner aangemerkt te worden, daar ook voor in aanmerking gaat komen? Zet je dan niet de deur open voor iets?

Staatssecretaris Bos:

Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat nu niet in alle detail kan doorgronden. Ons uitgangspunt is dat de groep die thans valt onder de dubbele belastingvrije som, ook de groep is die bediend wordt met dit amendement. Het opent dus geen deuren die nu nog niet open staan.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik vraag mij dan wel af hoe dat is geregeld.

Staatssecretaris Bos:

Ik ben bereid om, als ons dat lukt, u vanmiddag voor de stemmingen op dit punt een uitleg te geven.

Voorzitter! Over het amendement op stuk nr. 24 het volgende. Het lijkt ons dat wij uitgebreid zijn ingegaan op de casuïstiek die met name mevrouw Giskes ons heeft voorgelegd omtrent de problemen die al of niet de kop op zouden steken rondom het benutten van basisaftrek en jaarruimte en de daar eventueel uit voortvloeiende noodzaak om wat is voorgesteld met betrekking tot terugwenteltermijnen, te veranderen. Ik hoopte dat de schriftelijke antwoorden die wij vanochtend hebben uitgedeeld, de zorgen die ten grondslag lagen aan het amendement van mevrouw Giskes, zouden wegnemen. Het terugwentelen van de basisaftrek is voor ons niet echt een probleem geweest omdat het benutten van de basisaftrek onafhankelijk is van de gegevens die de belastingplichtige wel of niet ter beschikking moet hebben. Dat is gewoon een recht dat gebruikt kan worden. Dat ligt anders bij het benutten van de jaarruimte. Daar gaat wel een berekening aan vooraf waarvoor relevantie informatie nodig is.

De heer Reitsma heeft in dezen een concrete suggestie gedaan, namelijk om een verlenging van de periode, die nu tot 1 november loopt, bij KB te effectueren als dat noodzakelijk is. Naar onze mening hebben wij spijkerharde afspraken gemaakt met de verzekeraars; de datum 1 november is voor hen echt goed haalbaar. Die verplichting ligt vast in de PSW. Daar is stevig over onderhandeld. Eerder kan niet, maar deze datum is echt door alle betrokkenen als haalbaar onderschreven.

Gelet op de prikkels en signalen die daarvan uit zouden gaan, lijkt het ons in dat licht niet verstandig en niet nodig om bij voorbaat in de wet de mogelijkheid te scheppen om die termijn op te rekken. Ik ben wel bereid om de Kamer medio volgend jaar te informeren over het overleg met de verzekeraars en de gegevensaanlevering. Daarbij zal worden aangegeven of wij gelet op de dan beschikbare gegevens nog steeds van mening zijn dat 1 november haalbaar en verstandig is. Wij moeten blijven uitgaan van hetgeen wij in wet- en regelgeving vastleggen, maar wij zijn wel bereid om de Kamer hierover medio volgend jaar te rapporteren.

De heer Reitsma (CDA):

Dat lijkt mij een zinvolle suggestie.

Kan de staatssecretaris garanderen dat de burger daardoor niet in de problemen kan of zal komen?

Staatssecretaris Bos:

Als de verzekeraars doen wat wij hebben afgesproken – de gegevens zijn dan op 1 november beschikbaar – en als de betrokken belastingplichtige niet toevallig in november en december aan de andere kant van de wereld vertoeft, is er voldoende gelegenheid om de mogelijkheden volledig te benutten.

De heer Reitsma (CDA):

Dat is dus geen garantie. De staatssecretaris kan geen sanctie-instrument inzetten indien de pensioenverzekeraars de periode tot 1 november overschrijden.

Misschien is dan een andere oplossing mogelijk. Het is mogelijk dat in september, oktober duidelijk wordt dat burgers toch in de problemen komen. Wil de staatssecretaris overwegen om in het belastingplan 2001 een mogelijkheid te creëren om in die laatste twee maanden iets meer ruimte te geven?

Staatssecretaris Bos:

Ik wil hier geen formuleringen gebruiken die door de betrokkenen uitgelegd kunnen worden als een verminderde aansporing om de afspraken na te komen. Ik wil het daarom houden bij de toezegging dat wij de Kamer medio volgend jaar informeren over de stand van zaken. Op basis van onze bevindingen van dan zullen wij met de Kamer overleg voeren over de vraag of het noodzakelijk is, aanvullende maatregelen te nemen.

Mevrouw Giskes (D66):

Zal uit die rapportage van bevindingen ook duidelijk worden dat men altijd in staat is tweemaal op één polis te betalen? Een stukje wordt dan in het ene jaar betaald en het andere in het andere jaar. Zal de staatssecretaris ons dan laten weten dat verzekeraars dit altijd mogelijk maken?

Staatssecretaris Bos:

Wij weten dat het mogelijk is en dat het al voorkomt. Als de markt werkt zoals zij geacht wordt te werken – en daar gaan wij van uit – is men gek als men niet inspeelt op deze mogelijkheid. Wij verwachten dus dat het zich vanzelf zal aandienen.

Mevrouw Giskes (D66):

De staatssecretaris zal ons laten weten wat hij daarvan merkt?

Staatssecretaris Bos:

Daar ben ik best toe bereid.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik trek in dat geval het amendement op stuk nr. 24 in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Giskes op stuk nr. 24 is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Bos:

Ik ben inhoudelijk en schriftelijk al ingegaan op het amendement op stuk nr. 25 van de heer Reitsma inzake de 25%-grens. Wij willen de Kamer de aanvaarding van dit amendement ontraden.

Met het amendement-Reitsma c.s. op stuk nr. 26 wordt beoogd, de wet voorzover die betrekking heeft op de artiesten- en de beroepssportersregeling na twee jaar op de effecten in de praktijk te evalueren. Dat lijkt ons een goede zaak.

De amendementen op de stukken nrs. 27 en 28 hebben beide betrekking op de overgangsproblematiek voor mensen die in het verleden in heel specifieke afgebakende categorieën schulden zijn aangegaan, en de overgangsregeling met een afbouwstructuur die daarop wordt voorgesteld. Beide amendementen moeten redelijk en proportioneel geacht worden. Wij kunnen er derhalve mee leven.

Het amendement op stuk nr. 29 van de heren Reitsma en Vendrik gaat over de verhoging van de ouderenkorting naar ƒ 1000. Nogmaals, wij vinden dat de inkomenseffecten die samenhangen met de belastingherziening, voor alle betrokken groepen zeer evenwichtig uitwerken. Er bestaat derhalve geen noodzaak tot verdere verhogingen. Wij ontraden de Kamer dus de aanvaarding van het amendement op stuk nr. 29.

De amendementen op de stukken nrs. 30 en 31 zijn ingediend door de woordvoerders van het CDA en GroenLinks. Deze amendementen hebben beide een functie van dekking voor een aantal andere door hen ingediende amendementen. Wij hebben zowel tegen de aangegeven dekking als tegen de aanwending zo onze bedenkingen. Wij ontraden de Kamer derhalve de aanvaarding van deze amendementen.

Met het amendement-Vendrik c.s. op stuk nr. 33 wordt voorkomen dat de co-ouder bij wie een kind jonger dan 12 jaar zes maanden tot het huishouden behoort, geen combinatiekorting zou krijgen. Tot mijn geruststelling staat er in de toelichting dat daarbij mede zal worden aangesloten bij de wijze waarop het co-ouderschap civielrechtelijk is geregeld. Ik denk dat dit een zinnige versteviging van dit voornemen is. Ik constateer dat mevrouw De Vries wel een punt had toen zij zei dat het niet meenemen van de betreffende groep natuurlijk nooit de bedoeling is geweest toen deze faciliteit geïntroduceerd werd. Ik kan op dit punt dan ook niet anders doen dan de hiermee samenhangende kosten van 5 mln. voor eigen rekening te nemen, en in ieder geval niet te gebruiken als argument om dit amendement negatief te bejegenen. Met andere woorden, wij kunnen met dit amendement leven.

Ik kom ten slotte te spreken over het amendement op stuk nr. 34 van de leden Vendrik en Giskes. Het betreft hier een vooral technisch amendement om de doorwerking van een ander amendement goed te laten regelen. De onderlinge afhankelijkheid is als volgt: als het amendement op stuk nr. 22 wordt aangenomen, zal dit amendement ook aangenomen moeten worden. Dat lijkt ons ook verstandig.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Strijdend gaan wij ten onder. Helaas moet ik kenbaar maken dat mevrouw Giskes en ik onze amendementen op stuk nrs. 17 en 18 intrekken onder de toezegging dat als ze in het voorjaar niet door de staatssecretaris in zijn notitie worden verwerkt ik hoogstpersoonlijk met een shovel langs kom op het Korte Voorhout!

Staatssecretaris Bos:

In uw auto van de zaak!

De voorzitter:

Aangezien de amendementen-Vendrik/Giskes (stukken nrs. 17 en 18) zijn ingetrokken, maken ze geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Bos:

Eind goed, al goed, voorzitter!

Alles bij elkaar zijn wij heel wat jaren bezig geweest met deze herziening van de belastingwetten; bouwstenennotities, verkenningen, regeringsstandpunten, regeerakkoord, wetsvoorstellen. Velen dachten dat wij daar in januari mee klaar waren, maar daarna kwam er toch weer tien maanden wet- en regelgeving aan te pas. In zekere zin zijn wij nog steeds niet helemaal klaar, al is het maar omdat ook de Eerste Kamer nog haar oordeel moet uitspreken en omdat wij met elkaar nog verder moeten praten over een aantal zaken de lagere regelgeving betreffende. BosOok zijn wij niet klaar omdat ook vandaag door de regering is erkend dat een aantal zaken op onze agenda dient te blijven staan en om een betere oplossing vraagt dan de oplossing die tot nu toe gevonden is. Enerzijds zijn dat zaken die heel direct samenhangen met wat er in deze belastingsherziening gebeurt, anderzijds zijn het zaken waarvan wij van mening zijn dat de fiscaliteit ook een bijdrage moet leveren aan de oplossing, zoals enkele maatschappelijke problemen. Al met al ben ik ervan overtuigd dat wij elkaar de komende tijd nog volop zullen bezighouden met meer en minder directe doorwerkingen van de wetten die wij met elkaar besproken hebben. Dat is volstrekt natuurlijk en daar moeten wij niet al te huiverig voor zijn.

Wij hebben met elkaar een aantal stappen in de goede richting gezet naar een modern belastingstelsel dat op een evenwichtiger manier de belastingdruk verdeelt over zowel de meer- als minderdraagkrachtigen dan het lekke belastingstelsel dat tot op de dag van vandaag nog steeds het onze is. In het nieuwe stelsel besteden wij meer aandacht aan de duurzame aspecten van onze economie, milieu en energiegebruik. Wij proberen de werkgelegenheid te bevorderen. Wij sluiten in een aantal opzichten beter aan bij de meer moderne, meer actuele ontwikkelingen in onze samenleving, of het nu gaat om de toenemende internationalisering en de toenemende invloed van Europa enerzijds of om zaken als emancipatie en economische zelfstandigheid anderzijds. Al met al zijn wij dus nog lang niet klaar, maar wij zetten wel weer heel voorzichtig een aantal stappen in de goede richting. Wij doen dat niet alleen omdat wij als bewindspersonen daar zo onze ideeën over hadden, onze voorstellen verdedigden en het debat met u voerden, wij doen dat ook omdat er gedurende al die jaren een buitengewoon constructieve en kwalitatief hoogstaande inbreng is geweest van beide Kamers van dit parlement, maar ook omdat er gedurende al die jaren en zeker de laatste maanden in de samenleving buitengewoon actief is meegedacht over alles dat met deze belastingherziening samenhangt en last but not least doen wij het ook omdat er 200 meter verderop, op het ministerie van Financiën, een geweldige club ambtenaren zit die op een heel goede wijze hun steentje hebben bijgedragen aan een beter belastingstelsel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de middag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 14.30 uur tot 14.40 uur geschorst.

Naar boven