Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 82, pagina 5279-5285 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 82, pagina 5279-5285 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 mei 2000 over de kerncentrale Dodewaard.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Omdat het aanvangstijdstip van dit debat tussentijds is gewijzigd, was het de heer Van der Steenhoven, die oorspronkelijk het woord over dit onderwerp zou voeren, niet mogelijk om tijdig hier aanwezig te zijn. Ik zal nu dan ook mijn best doen om namens de fractie van GroenLinks ons standpunt terzake naar voren te brengen.
Zoals bekend, is de Kamer al geruime tijd bezig met de discussie over de opwerkingscentrales. Wij zijn van oordeel dat nu het moment aangebroken is om als Kamer een duidelijke uitspraak te doen en om de minister te verzoeken kleur te bekennen, mede in het licht van het Deense voorstel dat tijdens de OSPAR-conferentie in juni zal voorliggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de emissies van radioactieve Karimistoffen die worden veroorzaakt door opwerkingscentrales niet voldoen aan de afspraken van de OSPAR-convention en de OSPAR strategy with regard to radioactive substances;
constaterende, dat op de ministersconferentie van de OSPAR in juni 2000 een voorstel van de Deense regering zal voorliggen dat oproept tot een verbod van opwerking van radioactief materiaal met onmiddellijke ingang;
constaterende, dat er sprake is van onderhandelingen over de ingangsdatum van het verbod;
verzoekt de regering het Deense voorstel te steunen en ervoor te zorgen dat de opwerking zo spoedig mogelijk maar uiterlijk in 2005 wordt verboden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 65 (26800 XI).
De heer Feenstra (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! Met tevredenheid constateren wij dat ook in de brief van 30 mei jl. de sluitingsdatum van Borssele door het kabinet is bevestigd, zijnde 31 december 2003. Onder verwijzing naar de eerdere brieven van de minister van Economische Zaken menen wij dat ook hierbij geldt: afspraak is afspraak. Dat bindt Kamer, kabinet, sector en haar opvolgers.
Verder menen wij dat om reden van medische toepassingen, de voorgenomen ontmanteling van Dodewaard en het standpunt van de Gezondheidsraad, de transporten weer snel maar zorgvuldig moeten worden hervat.
In het algemeen overleg hebben wij gesproken over de ontmanteling van Dodewaard, snel of langzaam. Bepalende argumenten waren veiligheidsoverwegingen en het kunnen beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel. Het kabinet heeft nu een besluit genomen, waarvoor wij het erkentelijk zijn. Daaruit blijkt dat er langzaam ontmanteld wordt. Wij vinden de onderbouwing van dat besluit echter nog niet terug in deze brief. Wellicht kunnen wij de minister daartoe alsnog uitnodigen.
Ten slotte zou ik over Sellafield nog de volgende motie willen indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat eerdere incidenten bij Sellafield geleid hebben tot inspectierapporten op basis waarvan de Britse regering onlangs heeft besloten het management geheel te vervangen ten gunste van het kunnen garanderen van de veiligheidscultuur;
overwegende, dat lozingen van radioactieve stoffen vanuit opwerkingsinstallaties moeten worden opgevat als onderdeel van een dergelijke veiligheidscultuur;
overwegende, dat het OSPAR-verdrag tegen verontreiniging van de zee met betrekking tot dergelijke lozingen progressieve en substantiële reducties verlangt;
overwegende, dat een groep van landen in het kader van het OSPAR-verdrag bezwaar aantekent tegen de lozingen vanuit opwerkingsinstallaties;
verzoekt de regering, indien Sellafield geen progressieve en substantiële reducties realiseert, zich bij deze groep van landen aan te sluiten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Feenstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 66 (26800 XI).
De heer Van den Akker (CDA):
In de overweging van de motie wordt melding gemaakt van "progressieve en substantiële reducties". Wordt daarmee de letterlijke tekst van de conventie aangehaald? Het sluit immers aan bij het dictum, waarin ook sprake is van "progressieve en substantiële reducties". Refereert u aan de letterlijke tekst van de conventie of hebt u dit zelf in de motie gebracht?
De heer Feenstra (PvdA):
Daarmee werd niet beoogd om een eigen interpretatie weer te geven, maar om de letterlijke tekst vanuit de conventie weer te geven. Naar aanleiding van uw vraag zal ik dit nogmaals nazien. Mocht dit zo zijn, dan laat ik de tekst ongewijzigd; als het niet zo is, zal ik mij houden aan de tekst van de overeenkomst.
De heer Van den Akker (CDA):
Voorzitter! Mijn fractie is verheugd over het feit dat het kabinet eindelijk een besluit over de ontmanteling van de kerncentrale in Dodewaard heeft genomen. Op 11 mei hebben wij daar in het algemeen overleg lang over gesproken. Wij zijn blij dat de ministerraad heeft gekozen voor de 40-jarige veilige insluitingsoptie.
In het algemeen overleg van 11 mei kwam ook naar voren dat de minister geen enkel bezwaar meer ziet in de transporten van de splijtstofelementen naar de opwerkingsfabriek in Sellafield, nadat hij daarover berichten en brieven had ontvangen van zijn Britse collega's. Mijn fractie steunt het standpunt van de minister, temeer daar bij een langer uitstel van de transporten vanuit Dodewaard naar Sellafield niet zou kunnen worden overgegaan tot het in werking stellen van de procedures voor de ontmanteling en veilige insluiting van de kerncentrale in Dodewaard. Dat zou dan tot onveilige situaties kunnen leiden. In het overleg van 11 mei is immers gebleken dat goed gekwalificeerd personeel aan het verdwijnen is, niet alleen door het ouder worden van het bestaande personeel, maar vooral door het vertrek van jongere mensen, die niet graag in een ten dode opgeschreven centrale willen werken.
Ik heb nog een enkele opmerking over Borssele. Ik ben er niet zo zeker van dat het kabinet inderdaad tot sluiting in 2003 kan overgaan. Wij hebben de minister in het vragenuurtje van ongeveer een maand geleden gevraagd of de nieuwe Elektriciteitswet een nieuw feit is dat een nieuwe vergunning tot 2003 in de weg staat. De minister van Economische Zaken heeft gezegd dat dat niet het geval is, maar wij betwijfelen zeer of het kabinet juridische gronden heeft om de centrale in Borssele in 2003 te kunnen sluiten.
Mijn laatste opmerking betreft de motie van de heer Feenstra. Die motie is sympathiek, maar wij willen graag een verduidelijking op het punt van de formulering "progressieve en substantiële reducties". Misschien kunnen wij het daarvan laten afhangen of wij de motie zullen ondertekenen of in ieder geval zullen steunen.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter! Mijn fractie zal de moties van de fracties van GroenLinks en de PvdA van harte steunen. Daardoor hoef ik een heleboel niet meer te zeggen in mijn twee minuten. De zwakke schakel is nog steeds de opwerking, de opslag en de productie van plutonium. Een van de zwakke schakels is Sellafield, dat keer op keer en al jarenlang onbetrouwbaar is gebleken. Omdat dat maar eens afgelopen moet zijn, steun ik de motie van GroenLinks.
Ook over Borssele heb ik een opmerking. In het algemeen overleg heb ik mijn standpunt daarover duidelijk gemaakt. Dat standpunt is natuurlijk niet veranderd sinds de aanvaarding door de Kamer van de motie over sluiting in 2003. Toch wil ik graag van de minister horen in hoeverre de overheid – de minister, de regering – ervoor kan zorgen dat het personeel van Borssele niet kil op de stenen komt te staan en dat er voor dat personeel goede vervangende werkgelegenheid komt. Als de overheid besluit tot sluiting, moet zij immers ook die verantwoordelijkheid op zich nemen.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Voorzitter! De fractie van D66 heeft twee opmerkingen over Dodewaard. Na de sluiting van de kerncentrale is de verwijdering van de nog aanwezige splijtstofstaven het grootste probleem. Die verwijdering is zo noodzakelijk dat ze met enige spoed zal moeten plaatsvinden. Er dreigt in 2002 immers een moeilijke personeelssituatie te ontstaan. Volgens de contracten zullen de staven naar Engeland worden vervoerd om te worden opgewerkt in Sellafield. Bij die fabriek zijn, volgens de rapportage die de minister ons heeft verstrekt, verbeteringen aangebracht op het gebied van de bedrijfsvoering en de veiligheid.
Eind juni zal op de OSPAR-vergadering worden gesproken over een motie van Denemarken die beoogt de opwerking te stoppen. Mijn fractie is van mening dat opwerking alleen toelaatbaar is als die voldoet aan de voorwaarden van OSPAR uit 1998. Volgens die voorwaarden mogen – ik zeg het in mijn eigen woorden – de concentraties van de emissies niet groter zijn dan de natuurlijke achtergrondconcentraties. Die zekerheid moet worden verstrekt. Verder dient de permanente controle daarop te zijn verzekerd. Kan de minister deze garantie geven? De motie van de fractie van de PvdA op dit punt zal dan ook worden gesteund door de fractie van D66.
Er is gediscussieerd over de directe ontmanteling van Dodewaard na de verwijdering van de splijtstofstaven en de ontmanteling over ongeveer 40 jaar. Het kabinet heeft voor de laatste mogelijkheid gekozen. Mijn fractie heeft echter eerder een lichte voorkeur voor directe ontmanteling uitgesproken. Wij vragen de minister om de argumenten van het kabinet in een brief aan de Kamer mede te delen, zodat de Kamer daar desgewenst op een later tijdstip over kan debatteren.
De heer Klein Molekamp (VVD):
Voorzitter! Mijn fractie was bij het overleg over Dodewaard vertegenwoordigd door de heer Blaauw. Omdat hij op dit moment aanwezig is bij een bijeenkomst van de commissie-Bakker, heb ik de eer hem te mogen vervangen.
De VVD-fractie heeft er altijd op aangedrongen dat de afvoer zo snel mogelijk wordt geregeld als besloten wordt Dodewaard te sluiten. Wij zijn blij dat dit besluit nu is genomen. Het heeft even geduurd, maar er is waarschijnlijk dan ook goed over nagedacht.
Mijn fractie wil de motie-Feenstra zorgvuldig afwegen. Wij zullen dat doen zodra onze vaste woordvoerder hierbij betrokken kan worden.
Voorzitter! Het moet mij van het hart dat de discussie over Borssele als een soort vluggertje is afgewerkt. In het debat over de klimaatnota hebben wij duidelijk aangegeven dat wij het langer openhouden van Borssele vanuit milieuoogpunt uitermate gewenst achten. Verder zien wij weinig reden voor sluiting, omdat er op dit moment zoveel import is. Wij wachten de uitkomst van de gesprekken van de regering met het betrokken bedrijf af, zodat wij deze discussie later op een serieuze manier kunnen voeren.
Minister Pronk:
Voorzitter! Er zijn drie punten aan de orde gesteld. Over Borssele hebben de geachte afgevaardigden soms een oordeeltje uitgesproken. Dat oordeel betrof dan de verwachting van het kabinet. Ik hoef daar nu niet op in te gaan. Sommige afgevaardigden hebben verder afgegeven de besprekingen af te willen wachten.
Ik stel wel vast dat het kabinet in zijn meest recente brief wederom heeft herbevestigd dat Borssele dient te worden gesloten, overeenkomstig de gemaakte politieke afspraken terzake. Ik zeg "herbevestigd", omdat het kabinet deze bevestiging al eerder heeft gegeven. Minister Jorritsma en ik zullen, namens het kabinet en gegeven de beslissing van het kabinet, met het betrokken bedrijf spreken over de uitvoering van deze afspraken.
De geachte afgevaardigde de heer Poppe heeft terecht gewezen op de consequenties voor het personeel. Omdat de overheid heeft besloten Borssele te sluiten, dient de overheid verantwoordelijkheid te dragen voor de werkgelegenheid van het personeel. Ik stel vast dat de overheid geen beslissing heeft genomen. Wij hebben een gezamenlijke afspraak gemaakt. Dat is lang geleden: 1993-1994. Tien jaar voorafgaande aan de sluiting is een politieke afspraak gemaakt tussen het kabinet en het desbetreffende bedrijf. Ik begrijp best dat wordt gezegd dat voor werkgelegenheid moet worden gezorgd. Daarover moet goed overleg worden gevoerd. Om eenzijdig bij de overheid verantwoordelijkheid te leggen voor de uitvoering van de opvang van werkgelegenheidsconsequenties van een gezamenlijk gemaakte afspraak waarmee geld is gemoeid, gaat net een slag te ver.
De heer Van den Akker (CDA):
Er is toch iets raars aan de hand. Tijdens het vragenuurtje ongeveer een maand geleden is gevraagd wat het kabinet nu gaat doen. Toen zeiden beide ministers: wij hebben nog een maandje nodig en dat komen wij met een nieuwe vergunning, de juristen zijn dan klaar en wij gaan alsnog over tot sluiting van Borssele. Nu heeft het kabinet het besluit genomen dat de minister van Economische Zaken met de sector moet gaan praten onder het motto afspraak is afspraak. De sector zegt dat er nooit afspraken zijn gemaakt. Er is een afspraak gemaakt over hoe je eventueel gaat sluiten nadat de beslissing in de Kamer is genomen. Voor die tijd is er nooit een vrijwillige afspraak met de sector gemaakt. Ik hoor hierover graag opheldering van de minister.
Minister Pronk:
Tijdens het vragenuurtje was het niet nodig dat ik het woord voerde. Collega Jorritsma heeft uitdrukkelijk gezegd: afspraak is afspraak. Zij is niet ingegaan op juridische aspecten en mogelijkheden. Er zijn natuurlijk wel juridische aspecten. Onze positie is dat wij van mening zijn dat de gemaakte afspraak dient te worden nagekomen. Over de wijze waarop die afspraak nagekomen dient te worden, zal door collega Jorritsma overleg moeten worden gevoerd met EPZ, zo staat in de brief. Misschien ben ik er wel bij. De brief is door ons beiden getekend. Het vergunningbesluit – de juridische kant van de zaak – was slechts als extra zekerheid bedoeld bovenop de gemaakte afspraak. Ook deze zin kan de geachte afgevaardigde niet nieuw in de oren klinken. Ook dat hebben wij eerder gezegd. Soms blijkt een extra zekerheid juridisch wat onzeker te zijn. Politieke zekerheden kunnen dat nooit zijn.
De heer Van den Akker (CDA):
Refereert de minister aan een afspraak die in de politiek is gemaakt of een afspraak die is gemaakt met de sector? Als het laatste het geval is, dan wil ik graag weten met wie die afspraak is gemaakt, wanneer en hoe. Waar staat die opgetekend?
Minister Pronk:
Dat staat opgetekend in talloze verslagen, Handelingen binnen dit huis in de desbetreffende periode gemaakt. Het is toen niet bestreden. Ik heb goed nagelezen wat oud-minister Wijers daarover heeft gezegd. Hij heeft die afspraak gemaakt. Vrij vertaald: een bedrag van 70 mln. is er tegenaan gelegd. Hij heeft daarvan verslag uitgebracht. Dat zijn afspraken geweest niet in de politiek, in dit huis, maar vanuit het kabinet met het desbetreffende bedrijf.
De heer Poppe (SP):
Ik ben het niet helemaal eens met wat de minister heeft gezegd over de personele kwestie. Naar mijn mening ging het om een besluit van de Kamer dat door de regering is overgenomen, waarmee het een overheidsbesluit werd. Het ging niet om een overleg tussen de regering en het bedrijf. Ik vind daarom dat de overheid op zijn minst medeverantwoordelijkheid moet dragen voor een fatsoenlijke regeling voor het personeel, dus werk, afvloeien en dergelijke. Is de minister bereid om in de gesprekken die met het bedrijf zullen worden gevoerd de personele aspecten een belangrijke onderdeel te laten vormen, zodat de mensen niet nu al het gevoel hebben in 2003 op de stenen gezet te worden?
Minister Pronk:
Voorzitter! Die terminologie laat ik graag voor rekening van de geachte afgevaardigde de heer Poppe. Het gaat helemaal niet om het op de stenen zetten van personeel. In 1993 of 1994 is afgesproken na een gezamenlijke beslissing dat Borssele zou worden gesloten. Dat wist de Kamer, dat wist de regering, dat wist het bedrijf en dat wisten de werknemers. Het gaat er dus niet om dat de werknemers nu ineens tot de conclusie komen dat zij op de stenen worden gesmeten. In, ik meen, 1993 is die afspraak gemaakt. Uiteraard heeft de Kamer een zeer belangrijke rol gespeeld in het politieke proces, maar het was aan het desbetreffende kabinet natuurlijk om zijn eigen positie te bepalen in overleg met het bedrijf in kwestie. Dat is dus een gezamenlijke beslissing geworden. Er is een afspraak gemaakt tussen de overheid en het desbetreffende bedrijf. Om die afspraak zo goed mogelijk te maken, is een groot bedrag – 70 mln., een bedrag dat destijds door een aantal fracties in de Kamer als zeer groot werd beschouwd – er tegenaan gelegd. Ik sluit natuurlijk op geen enkele manier uit dat in het overleg dat gevoerd zal worden met het bedrijf door collega Jorritsma en misschien ook door mij over de uitvoering van die gemaakte afspraak alle aspecten, inclusief die met betrekking tot de werknemers, aan de orde komen. Wanneer ik daarbij betrokken ben, is dat zeker, maar collega Jorritsma is daarop natuurlijk ook gericht. Om dat aspect er nu uit te lichten en net te doen alsof dat destijds niet aan de orde is geweest, gaat mij te ver.
De heer Poppe (SP):
Het politieke besluit is overigens in 1995 genomen. Stel dat het personeel tussen 1995 en nu had gedacht: de centrale gaat dicht in 2003, dus laten wij ondertussen maar een andere baan zoeken. Dan hadden wij nu in de problemen gezeten. De mensen zijn bij de centrale gebleven en daar zijn wij heel blij mee. Anders zou de situatie onveilig zijn geworden. In die zin kan het niet anders dan dat er in 2003 ineens een eind komt aan het werk van een hoop mensen. Vandaar mijn vraag: voelt de minister zich medeverantwoordelijk voor de positie van het personeel na sluiting van de centrale?
Minister Pronk:
Ik voel mij altijd medeverantwoordelijk voor het personeel wanneer het gaat om de uitkomsten van beslissingen die genomen worden door de regering en de Kamer in overleg met de desbetreffende bedrijven. Het blijft in dezen natuurlijk een medeverantwoordelijkheid. Het is geen unieke verantwoordelijkheid, gegeven de wijze waarop deze beslissing is genomen, ook in het licht van de maatschappelijke discussie die in de loop van de jaren tachtig heeft plaatsgevonden, gegeven overigens ook de verwachting – maar dat geldt niet voor iedereen – dat voor de wijze van ontmanteling van Borssele hetzelfde model zal worden gekozen als gold met betrekking tot Dodewaard. Als je kiest voor een langzame ontmanteling na sluiting van de eerste kerncentrale, zul je waarschijnlijk na sluiting van de tweede voor hetzelfde model kiezen. Het zal niet makkelijk uit te leggen zijn wanneer dat niet zou gebeuren. Dit betekent dat erop gerekend mag worden dat er voldoende geschoold, adequaat personeel gedurende lange tijd in Borssele werkzaam zal kunnen zijn.
De heer Klein Molekamp (VVD):
In 1995 heeft de VVD de nodige kanttekeningen bij dat debat geplaatst. In het kader van het regeerakkoord dat toen tot stand is gekomen, heeft de VVD duidelijk uitgesproken in het kader van de broeikasgassen erg te hechten aan een langer openhouden van Borssele. Ik neem aan dat wij hierop uitvoerig terugkomen als het gesprek tussen de regering en het bedrijf heeft plaatsgevonden. Kan de minister zeggen wanneer hij denkt daarover te kunnen rapporteren aan de Kamer?
Minister Pronk:
Voorzitter! Wij zullen de Kamer het resultaat van het aangekondigde overleg met Borssele uiteraard mededelen, maar ik zie geen enkele reden om daarbij wederom in te gaan op aspecten van het klimaat- en broeikasgassenbeleid, want de inzet van het kabinet in het gesprek met Borssele is het nakomen van de gemaakte afspraak, dus sluiting van de centrale. Deze heeft nu niets meer te maken met het klimaatbeleid, ook al hebben sommige leden op grond van bepaalde overwegingen in het verleden andere opvattingen naar voren gebracht.
De heer Feenstra (PvdA):
Voorzitter! De minister heeft gezegd dat er ook over de werkgelegenheidssituatie nog overleg zal worden gevoerd. Kan hij aangeven met welke partijen daarover een nuttig overleg te voeren zou zijn?
Minister Pronk:
Wij praten natuurlijk in eerste instantie met het bedrijf waarom het gaat. En ongetwijfeld zal er dan over de wijze waarop het besluit zal worden uitgevoerd, ook gesproken worden met instellingen binnen dat bedrijf. Als de ondernemingsraad met ons zou willen spreken als wij een gesprek met EPZ hebben, kan ik nu al zeggen dat wij ook daartoe bereid zouden zijn.
De heer Feenstra (PvdA):
In het laatste overleg hebben wij ook gesproken over de centrale positie die de Covra zou kunnen innemen bij de bundeling van kennis enz. Ik neem aan dat de Covra erbij betrokken zal worden, maar ook de provincies en de gemeenten, om de werkgelegenheid zo goed mogelijk te kunnen continueren.
Minister Pronk:
Daarover wilde ik iets zeggen in verband met Dodewaard. Wij gaan ervan uit dat de wens om een en ander te bundelen in één bedrijf – Dodewaard, Covra, Borssele – zou kunnen betekenen dat er ook op langere termijn werkgelegenheid zal zijn gegarandeerd voor vele gekwalificeerde, professionele werknemers, die dan zowel bij Covra als bij de ontmanteling op termijn van Dodewaard en Borssele kunnen worden ingeschakeld. Ik neem aan dat er nog vele jaren een aanzienlijke hoeveelheid hooggekwalificeerd personeel zal zijn, maar daar sprak de heer Poppe niet over. Hij doelde kennelijk op werknemers die in dat grotere totaalbedrijf geen plek meer zouden kunnen krijgen. Ik kan echter op dit moment helemaal niet voorzien, om welke aantallen werknemers, om welke categorieën en leeftijdsgroepen het daarbij zou gaan. Dat kan natuurlijk best onderwerp van het overleg uitmaken, maar het overleg zal plaatsvinden op basis van de inzet die in de brief is vastgelegd.
Voorzitter! Over Dodewaard hebben wij aan de Kamer medegedeeld dat wij hebben besloten in te stemmen met de voorgestelde wijze van ontmanteling. Dit betekent definitieve ontmanteling en afbraak van de centrale na een wachttijd van 40 jaar. En ik heb erbij geschreven dat ik samen met mijn collega Jorritsma met GKN in overleg zal treden over een adequate personele bezetting gedurende die hele periode. Dit spreekt vanzelf en het heeft ook te maken met wat ik zojuist zei. Zo'n adequate bezetting kan natuurlijk beter worden gegarandeerd als het om één groot bedrijf gaat.
Welke overwegingen hebben hierbij een rol gespeeld? Ik vind niet dat ik deze zou moeten opnemen in een nieuwe brief om er opnieuw met de Kamer over te spreken, zoals mevrouw Augusteijn heeft gevraagd. Alle overwegingen zijn voortdurend aan de orde geweest in algemeen overleg met de vaste commissies. Het ging niet om de overweging, maar om de afweging tussen het ene of het andere model. Deze afweging heeft nu plaatsgevonden en is uitgemond in deze beslissing. Op verzoek van de heer Feenstra noem ik u de overwegingen.
Vastgesteld is dat er geen veiligheidsverschil is tussen uitgestelde ontmanteling en snelle ontmanteling. In het algemeen overleg is gesproken over de straling waaraan werknemers onderhevig zijn die bij de ontmanteling zouden zijn betrokken. Deze straling neemt enigszins af na 40 jaar. Dit kan een argument voor de uitgestelde ontmanteling zijn, maar ik hanteer dit argument niet omdat de stralingsrisico's bij snelle ontmanteling voor de werknemers beneden alle normen zijn. Er kan dus net zo veilig nu als later worden ontmanteld. Ook de kernfysische dienst zag op dit punt geen reden om te pleiten voor snelle of langzame ontmanteling.
Het laten staan van de ingesloten centrale is perfect veilig. Wij hebben dit vastgesteld, het is even veilig als de huidige staat van de centrale die nu nog niet is ingesloten. Ook op dat vlak zijn er geen argumenten ten gunste van een snelle ontmanteling.
Het hoofdpunt van de discussie met de Kamer betrof de beschikbaar heid van adequaat personeel, ook op langere termijn. Ik stel vast dat het desbetreffende bedrijf ons steeds heeft gezegd dat beschikbaarheid van adequaat personeel, ook op langere termijn, de belangrijkste overweging was. Als u nu beslist voor een late ontmanteling, dan is dat de belangrijkste garantie – omdat er dan zekerheid is voor de betrokkenen – voor de aanwezigheid van adequaat personeel. Wij zullen gesprekken voeren met het bedrijf, dat in eerste instantie verantwoordelijk is, over die beschikbaarheid op langere termijn. Onze keuze voor een totale instelling, Covra, Borssele en Dodewaard, vormt een institutionele garantie voor voldoende beschikbaarheid van professioneel personeel op langere termijn.
Voor sommigen kunnen kostenoverwegingen een rol hebben gespeeld. Het is duurder om snel te ontmantelen dan op langere termijn. In het kabinet is duidelijk vastgesteld dat, wanneer er andere overwegingen zijn ten gunste van snelle ontmanteling, de daaraan verbonden hogere kosten niet de doorslag mogen geven, zelfs niet als die kosten tweemaal zo hoog zouden uitvallen. Je kiest dan namelijk voor hetzelfde model voor Borssele en Dodewaard.
Er is naar mijn argumenten geïnformeerd. Welnu, van mij was het van belang om een totaalbeslissing te kunnen nemen. Ik heb het natuurlijk ook over besluitvorming op basis van de politieke keuze inzake het zo spoedig mogelijk ophouden van kernenergie in Nederland. In de brief is dus een totaalbesluit te vinden: uitgestelde ontmanteling en herbevestiging van het sluiten van Borssele. Dat is voor enkelen onzer en zeker voor mij een extra overweging geweest. Dat totaal aan overwegingen, gebaseerd op de gesprekken met de Kamer, heeft het kabinet tot de onderhavige beslissing gebracht. Daarbij is de wens van de Kamer doorslaggevend geweest, in de commissie uitgesproken, dat de regering nú beslist.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Voorzitter!...
De voorzitter:
Dit is de laatste interruptie en dit geldt voor alle woordvoerders.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Ik betreur het echt dat de minister de overwegingen, die wij straks kunnen teruglezen in het uitgewerkte stenogram, niet in een brief heeft willen vastleggen. Dat doet onvoldoende recht aan de inbreng van de Kamer over dit onderdeel. Bovendien doet het onvoldoende recht aan de Kamer om te besluiten dat er op korte of op lange termijn ontmanteld moet worden. Er is namelijk nog wel wat te zeggen over de argumenten die de minister nu noemt. D66 wil ook een absoluut veilige ontmanteling op welk tijdstip dan ook. De personeelssituatie heeft echter te maken met splijtstofstaven. Wij hebben nog vragen gesteld over de beschikbaarheid van een ruimte waarin de ontmantelde delen van de centrale veilig kunnen worden opgeborgen. Tevens hebben wij gevraagd hoe zeker wij over 40 jaar van een ontmanteling zijn. Hoewel de minister de argumenten heeft toegelicht, wil ik hem toch nog eens meegeven dat het de bedoeling van mijn fractie is dat wij een gesprek met het kabinet hebben over het besluit inzake een latere ontmanteling. De Kamer kan dan de argumenten ook afwegen. Ik wil de minister vragen...
De voorzitter:
De minister weet wat uw vraag is. Het woord is aan de minister.
Minister Pronk:
Ik merk het wel als de geachte afgevaardigde daartoe een initiatief neemt. Op dit moment is de brief echter onderwerp van dit debat. Daarin kan de Kamer uitspraken doen die zij wil. Daar is dit debat ook geschikt voor. Ik heb mijn argumenten zo goed mogelijk verwoord en die gelden hier. Het lijkt mij dan ook niet nodig een nieuwe brief te schrijven om een nieuw debat te entameren. Ik herhaal dat dit debat daar geschikt voor is. Als de Kamer een motie aanneemt waarin het kabinet wordt uitgenodigd om in een brief alle argumenten op te nemen, zal die motie worden uitgevoerd. Die motie zal dus wel eerst moeten worden aangenomen. Nogmaals, dat wacht ik wel af.
Voorzitter! Er zijn nog twee moties ingediend. De kern is dat Dodewaard gesloten wordt. Als dat gebeurt, moet er iets gedaan worden met de splijtstofstaven. Het is de Kamer bekend dat die niet in Borssele opgeslagen kunnen worden, omdat die te groot en te lang zijn. Het nieuwe gebouw is daar ook niet geschikt voor en evenmin voor bedoeld. Er is dus geen alternatief. Als je praat over Dodewaard, is het: opwerken. De opwerkingsdiscussie is regelmatig met de Kamer gevoerd en gesloten, hoe je er ook over denkt. Zo heeft collega Jorritsma het namens het kabinet ook met de Kamer besproken. Deze discussie is gesloten en op basis daarvan zijn de beslissingen genomen om contracten te sluiten en de beslissing om dan ook met Dodewaard te eindigen. Al dat soort beslissingen grijpt elkaar in en het is dan naar mijn mening ook niet mogelijk om een van de bouwstenen daar weer uit te halen, nu het totale pakket besluitvorming is afgerond, regelmatig met de Kamer is besproken en tot een soms wisselende meerderheid heeft geleid. Dat zou grote consequenties hebben voor het totale beleid, dat vooral is gericht op twee doelstellingen: sluiting van Dodewaard en sluiting van Borssele om te kunnen eindigen met kernenergie in Nederland, zoals aan het einde van de jaren tachtig is afgesproken.
We zullen daar bepaalde consequenties van moeten nemen, bijvoorbeeld transportconsequenties en consequenties met betrekking tot wat er uiteindelijk gebeurt met het afval. Omdat we weten dat er vervelende dingen met het afval zouden moeten gebeuren, hebben we gezegd te willen stoppen met kernenergie. Maar je zult wel wat moeten doen met het afval dat in het verleden is geproduceerd. Dat is nu eenmaal de politieke verantwoordelijkheid die wij op grond van alle beslissingen uit het verleden moeten nemen.
Voorzitter! Over Sellafield zijn twee moties ingediend. Mevrouw Karimi heeft in haar motie het voorstel te gemakkelijk geformuleerd. Zij verzoekt de regering het Deense voorstel te steunen en ervoor te zorgen dat de opwerking wordt verboden. Ik moet dit voorstel dan ook afwijzen, omdat dit niet de opstelling van de Nederlandse regering is. Wij mikken voortdurend op een zo veilig mogelijke opwerking, die op dit moment ook met Nederlands materiaal plaatsvindt. Dat heeft consequenties voor het beheer in Sellafield en voor de emissies, de lozingen. Daarover stel ik het volgende vast.
Inderdaad dienen wij te kunnen afgaan op de stelling van de regering van Engeland zelf dat nu er een zodanig nieuwe structuur ter verbetering van de veiligheidscultuur in Sellafield tot stand is gekomen en dat wat dat betreft de transporten van Dodewaard naar Sellafield kunnen plaatsvinden, uiteraard met de vinger aan de pols en blijven kijken en spreken, zoals de heer Feenstra in zijn motie verwoordde. Het mag niet aan het bedrijf zelf worden overgelaten, maar wij moeten voortdurend overleggen met de Engelse regering om na te gaan of dat inderdaad het geval is.
In de tweede plaats de reducties met betrekking tot de lozingen. Collega Jorritsma heeft eerder vastgesteld dat die lozingen inderdaad zijn gereduceerd en dat de emissies inderdaad beneden de internationaal vastgestelde normen plaatsvinden. Ik stel dan ook vast dat wordt voldaan aan de norm uit 1998, die mevrouw Augusteijn heeft geciteerd.
De voorzitter:
Mag ik u even onderbreken? We beginnen in een tijdsklem te komen, omdat we vastzitten aan het tijdsschema van de commissie-Bakker.
Minister Pronk:
Ik ben bijna gereed, voorzitter. Ik zet mijn betoog voort en zeg: dat gaat ver. Het is de bedoeling dat de reducties zich voor blijven doen en dus progressief voortschrijden. Ik zeg nogmaals: het gaat hierbij om aanzienlijke voortschrijdende reducties. Dit willen het bedrijf en de Engelse regering ook. Wij zien erop toe dat gebeurt wat ik hier aangeef. Wij zijn als leverancier ook medeverantwoordelijk.
In de operatieve paragraaf, in de motie-Feenstra, wordt mij gevraagd op te treden wanneer het bedrijf niet handelt in overeenstemming met het beleid en geen voortschrijdende aanzienlijke reducties zou realiseren. Nederland zou zich dan bij de genoemde groep van landen moeten aansluiten. Dat betekent niet dat Nederland dan zou moeten zeggen: de opwerking wordt verboden. Daarom wordt in andere moties wel gevraagd. Nederland zou zich daarentegen moeten aansluiten bij de groep van landen die bezwaar aantekenen tegen de lozingen. Tegen dat voornemen heb ik dus geen bezwaar. Dat zou ik een logische consequentie vinden van het aangekondigde beleid. Al met al betekent dit dat ik de motie van de geachte afgevaardigde mevrouw Karimi over de opwerking moet ontraden en aanneming van de motie van de geachte afgevaardigde de heer Feenstra over de geconditioneerde lozing graag aan de Kamer overlaat. Tegen aanneming van die motie heb ik geen bezwaar.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Klein Molekamp wil interrumperen, maar ik vraag hem of zijn interruptie essentieel is voor het bepalen van zijn stemgedrag.
De heer Klein Molekamp (VVD):
Ja, voorzitter.
De voorzitter:
Dan heeft u vijf seconden. We zitten echt in een tijdsklem.
De heer Klein Molekamp (VVD):
Voorzitter! Zou de minister kunnen zeggen of de woorden "progressief" en "substantieel" in het OSPAR-verdrag al dan niet voorkomen?
Minister Pronk:
Voorzitter! Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden.
De heer Feenstra (PvdA):
Voorzitter! Om die reden wil ik u vragen mijn motie niet vandaag, maar op een ander tijdstip in stemming te brengen. Wij kunnen dan, gelet op de door het CDA en de VVD uitgesproken sympathie, de gevraagde controle doen. Zij hebben namelijk gevraagd: kijk even naar de letterlijke tekst. Dat wil ik graag doen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Mede in het licht van de laatste opmerking van de heer Feenstra stel ik voor om niet vandaag, maar volgende week dinsdag bij de reguliere stemmingen over de ingediende moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 12.42 uur tot 13.20 uur geschorst.
Voorzitter: Van Nieuwenhoven
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19992000-5279-5285.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.