Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Waterleidingwet in verband met de richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (26700).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, de antwoorden van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag en de nota's van wijziging. In grote lijnen onderschrijft mijn fractie de uitgangspunten en de maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid die in het wetsvoorstel en andere genoemde stukken neergelegd zijn. De vragen van de CDA-fractie over het wetsvoorstel zijn grotendeels tot tevredenheid beantwoord. Er resten echter twee zaken die om verduidelijking van de kant van de minister vragen.

Volgens de Vereniging van Nederlandse installatiebedrijven is gebleken dat een groot aantal waterleidingbedrijven het controleren van individuele drinkwaterinstallaties op veiligheids- en volksgezondheidsaspecten heeft beëindigd of zal beëindigen. Zij zullen er tevens niet meer op toezien dat vakbekwame installateurs onderhoud en reparatie aan deze installaties verrichten. Dit kan tot gevolg hebben dat malafide bedrijven of particulieren leidingen kunnen aanleggen zonder deskundige technische controle. Bij navraag geven de waterleidingbedrijven aan dat in zo'n geval de zogenaamde waarborginstallateurs die controle op de leidingen tussen hoofdkraan en tappunt kunnen overnemen op aanvraag en op kosten van de eigenaar. Mijn fractie is met name bezorgd over dat laatste omdat vragen om controle, en dat ook nog moeten betalen, een blokkade opwerpt voor die controle. Dit lijkt haaks te staan op de voorgenomen versterkte controle op de kwaliteit van leidingwater zoals is neergelegd in het onderhavige wetsvoorstel. Vindt de minister dit niet met de fractie van het CDA een te grote risicofactor? Kan de minister toezeggen dat bij de uitvoeringsregelingen die in het waterleidingbesluit zullen worden vastgelegd hiervoor een deugdelijke oplossing wordt gevonden? Afhankelijk van het antwoord van de minister beraad ik mij of het nodig is om een motie op dit punt in te dienen. Mijn fractie vindt dat de kosten van controle geen belemmering mogen vormen. Uitgesloten moet worden dat onderdelen van het net buiten de gewenste versterkte controle vallen. Handhaving van de wetgeving moet dan ook gewaarborgd zijn.

Mijn tweede opmerking betreft de indicatie die de minister gaf van de kosten voor uitvoering en financiering van deze wetgeving voor sportorganisaties. De schatting was dat bij het gecombineerd in werking treden van de gewijzigde Waterleidingwet en de tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater de kosten per vereniging ongeveer ƒ 1200 tot ƒ 3000 zouden bedragen. Dat was tevens aanleiding voor de minister om nog geen uitspraken te doen over eventuele compensatiemaatregelen. De beheersmaatregelen die in deze regeling worden genoemd, zijn onder andere de uitvoering van een risicoanalyse en het uitvoeren van het beheersplan. De sportkoepel NOC-NSF met 8000 aangesloten organisaties verwacht echter een kostenpost van ƒ 3000 tot ƒ 25.000 per verenigingsaccommodatie. Dat is aanmerkelijk hoger dan de minister verwacht. Bovendien zullen deze beheersmaatregelen een groot beslag leggen op de veelal vrijwillige bestuursleden en uitvoerende leden. Vindt de minister niet met de CDA-fractie dat het bespreken van compensatiemaatregelen met deze bedragen voor ogen nu wel aan de orde is, temeer daar organisaties en ook sportorganisaties de laatste tijd de ene lastenverzwaring na de andere te incasseren krijgen door nieuwe wetgeving? Wil de minister voor het zomerreces een inventarisatie van kosten en een voorstel tot enige vorm van tegemoetkoming in de kosten voor de verenigingen aan de Kamer voorleggen? Ik dien daarover een motie in.

De voorzitter:

Het is buitengewoon ongebruikelijk om een motie in eerste termijn in te dienen.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Mijn excuses. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Deze wetswijziging is een vertaling van de Europese richtlijn inzake veiligstelling van de waterkwaliteit voor de consument. Hier ligt ook een relatie met de bestrijding van de legionellabacterie. In onze inbreng hebben wij aandacht gevraagd voor de onderdelen toezicht, handhaving en te hanteren sancties. Er ligt nu denk ik een sluitend systeem van periodiek onderzoek door de exploitant, analyses door erkende laboratoria en openbaarheid bij normoverschrijding.

De voorstellen spreken ons aan, en met name het punt van openbaarheid. Dat kan namelijk een vehikel zijn voor een publiek en dus ook een politiek debat om een voortdurend proces van verbeteringen mogelijk te maken. Ik zou het een democratische vorm van benchmarking willen noemen. Ik heb twee vragen op dit onderdeel. Drinkwater moet voldoen aan de richtlijn en aan de nationale kwaliteitsnormen. Dit geldt ook voor geïmporteerd water, bronwater en tafelwater. Toch betaalt de consument daar een veelvoud voor, terwijl het de consument vrijstaat om meer te betalen voor een relatief vergelijkbaar product. Is en wordt de consument wel voldoende voorgelicht en geïnformeerd over het feit dat drinkwater kwalitatief net zo goed is en veel goedkoper? Voor natuurlijk mineraalwater gelden afwijkende kwaliteitseisen. Maken de toegestane afwijkingen het eveneens veel duurdere mineraalwater het ook altijd tot een beter en gezonder product en is daar wel voldoende informatie over? Mijn tweede vraag sluit aan bij de zojuist geformuleerde vragen over de installatiebedrijven en het door de drinkwaterbedrijven afzien van inspecties aan woninginstallaties.

Voorzitter! Dan kom ik tot een fundamenteel punt. In april 1998 heeft de Kamer via een motie-Feenstra uitgesproken dat de waterleidingsector zich naar zijn aard niet leent voor marktwerking en privatisering en derhalve als publieke sector georganiseerd moet blijven. In zijn brief van juni 1999 schrijft het kabinet: Gelet op deze motie heeft het kabinet nu een nadere visie en ook het kabinet kiest voor publieke organisatie van de waterleidingsector, verwijzend naar de argumenten van waarborgen van kwaliteit, leveringszekerheid, natuurlijk monopolie en bescherming van gebonden klanten, niet alleen de burgers maar ook het overgrote deel van het bedrijfsleven.

Wij hebben dit in oktober 1999 met elkaar besproken. In het ordedebatje van februari jongstleden heb ik nog eens gewezen op de actieve, bijkans agressieve opstelling van enkele multi-utilities, met name Nuon, die met gas en elektriciteit naar de markt gaan – dat heeft ons fiat – maar die nu ook een belangrijke speler in de waterleidingssector willen worden. Het kabinet heeft toegezegd met Vewin een moratorium te willen bespreken, wetgeving inzake de overheidseigendommen te versnellen en de Waterleidingwet begin 2000 gereed te hebben.

De heer Luchtenveld (VVD):

Het al dan niet privatiseren van de waterleidingsector is een aanzienlijk aantal keren aan de orde geweest. Valt dit niet buiten het bereik van dit wetsvoorstel? Deze vraag van orde richt ik tevens aan u, voorzitter.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik ben het met de heer Luchtenveld eens dat wij de fundamentele discussie hebben gevoerd. Waarover ik het kabinet vragen stel, betreft een aantal toezeggingen die in dat kader zijn gedaan en die volgens mij nog niet zijn nagekomen.

Voor de goede orde: tegen de aandelentransacties tussen overheden hebben wij geen bezwaren. De waterleidingsector zelf moet natuurlijk efficiënt en bedrijfsmatig goed worden georganiseerd. Tegen productdifferentiatie voor industriewater zijn wij ook niet. Het overnamebod van Nuon aan Gelderse en Limburgse gemeenten verhoudt zich echter niet met de wens om de waterleidingsector publiek te organiseren als de energiediensten van de Nuon straks naar de markt gaan. Daarom roepen wij het kabinet op, indringend en met spoed de nodige voorzieningen te treffen om de door de Kamer en het kabinet gewenste publieke organisatie van de waterleidingsector mogelijk te maken en te realiseren.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Ik wil beginnen met mij aan te sluiten bij de laatste woorden van de heer Feenstra. De mogelijke overname door Nuon – Vitesse zou ik haast zeggen – lijkt mij geen goede ontwikkeling. Ik hoor graag de mening hierover van de minister.

Het wetsvoorstel is ten opzichte van de huidige wet een verbetering. Daar hoeven wij het niet langer over te hebben. Voor mijn fractie zit de twijfel vooral in het mogelijke verschil tussen de theorie en de praktijk. Dat verschil wordt gevormd door een effectieve handhaving van de wet of het ontbreken daarvan. Wij hebben hierover bij de schriftelijke ronde enkele vragen gesteld en de antwoorden daarop hebben ons niet erg gerustgesteld. Zo stelt de minister in de nota naar aanleiding van het verslag: Ik verwacht vooralsnog dat het toezicht op de naleving van de wet geen onoverkomelijke personele of financiële consequenties met zich meebrengt. Dat klinkt rijkelijk vaag. Bedoelt de minister dat hij met de bestaande middelen en mensen uit de voeten kan, terwijl er toch sprake is van een zekere taakverzwaring? Dit kan slechts betekenen dat de pakkans niet groter maar kleiner wordt. De reikwijdte van de wet en dus de omvang van de handhavingstaken worden door dit wetsvoorstel vergroot.

De kosten die het Rijk maakt voor het toezicht bedragen ongeveer 1,5 mln. per jaar, hetgeen neerkomt op een kwartje per aangesloten woning. Ik begrijp dat de meetgegevens betreffende het water, op basis waarvan de handhavers eventueel ingrijpen, afkomstig zijn van het drinkwaterbedrijf en straks ook van particulieren die een grote installatie beheren. Daar ben ik niet gerust op. Wie weet wat er gerommeld is en mogelijk ook wordt bij de analyse van bodemmonsters, ook al wordt dit gedaan door erkende laboratoria? Met name met de monsterneming valt te rommelen. Voor de rest geldt nog altijd het parool: wie betaalt, bepaalt. Wie geeft mij de garantie dat een campingbaas niet straks een flesje Spa blauw opstuurt als monster van het drinkwater?

Mijn fractie is er een voorstander van dat de overheid altijd zelf steekproefsgewijze, met een zekere frequentie maar niet regelmatig, de kwaliteit vaststelt. Ziet de minister het ook zo? Naar onze mening is alleen op die manier te voorkomen dat wij op een hellend vlak terechtkomen met de kwaliteit van het drinkwater en de ellende die hieraan kan vastzitten als het fout loopt. Ook zou de minister een stuk concreter moeten worden over de inspectiefrequentie. Op vragen over dit onderwerp is in de nota naar aanleiding van het verslag niet ingegaan.

Door de Vereniging van Nederlandse installatiebedrijven is aandacht gevraagd voor het afschaffen van de controles op woninginstallaties door de drinkwaterbedrijven. Ik vrees dat dit een gevolg is van de kortzichtigheid die veroorzaakt wordt door het marktdenken dat ook in deze autosector opgeld doet en dreigt te doen: terug naar de corebusiness, drinkwater maken en door leidingen pompen en verder niks. Eenzelfde ontwikkeling hebben wij gezien bij de energiedistributiebedrijven die zijn gestopt met de controles op de veiligheid van woninginstallaties. Een gevolg hiervan is dat de brandweer in Den Haag constateert dat er een alarmerende groei optreedt in het aantal koolmonoxidevergiftigingen. Minister Jorritsma heeft hierover gezegd: dat is de verantwoordelijkheid van de consument zelf. Voorzitter! Als het met het drinkwater óók zo gaat, gaan wij niet de goede kant op. Klaarblijkelijk komt de minister van EZ niet dagelijks over de vloer in studentenhuizen en pensions en bij bejaarden die zelfstandig wonen maar niet meer in staat zijn om dergelijke zaken goed in de gaten te houden. Is de minister van VROM met ons van oordeel dat de inspectie van woninginstallaties wel degelijk een publieke taak is en moet blijven? Dat geldt in elk geval voor de controle op de naleving van regels. Als de minister het met mij eens is, is hij dan bereid om dit standpunt ook in daden om te zetten? Aan welke daden denkt hij in dit verband? Eventueel kom ik in tweede termijn met een motie maar ik hoop dat dat niet nodig is.

Minister Pronk:

Mijnheer de voorzitter! Wij hebben een goede schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel achter de rug. Het voorstel is gericht op het omzetten van de Europese drinkwaterrichtlijn in een wijziging van de Nederlandse Waterleidingwet. En wij hebben nog een aantal andere wijzigingen van deze wet in petto. Nu gaat het alleen om het omzetten van de Europese richtlijn, maar er is inderdaad een relatie met andere aspecten die binnen afzienbare tijd aan de orde zullen komen. Dit is overigens wel de eerste stap die gezet moet worden; er zullen nog enkele wijzigingen van wetten en besluiten uit voortvloeien.

Al deze wijzigingen zijn erop gericht de kwaliteit van het Nederlandse drinkwater nog beter te kunnen garanderen. De Kamer weet waarom het hierbij gaat. De reikwijdte is aanzienlijk vergroot; er is niet alleen een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het water tot de hoofdkraan, maar ook tot de verschillende tappunten. Dit heeft consequenties voor het watergebruik, niet alleen in woningen, maar ook in collectieve instellingen, verzamelgebouwen, sportinstellingen, ziekenhuizen, bedrijven enz. die drinkwater aan de consument beschikbaar stellen. Het gaat om de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de installaties en van wat er bij het maken van drinkwater wordt gebruikt. Al deze aspecten zullen worden verwerkt in het waterleidingbesluit dat zal worden genomen op basis van gewijzigde Waterleidingwet, die hopelijk binnen afzienbare tijd beide Kamers gepasseerd zal zijn. In dit besluit zullen wij kwaliteitseisen opnemen, meetverplichtingen, eisen met betrekking tot chemicaliën en materialen en ook nieuw beleid inzake informatie aan de consumenten.

Over die informatie heeft de heer Feenstra een opmerking gemaakt. De kwaliteit van het drinkwater is uitstekend; ze is zeker zo goed als die van specifieke waters met een andere functie in onze welvaartsmaatschappij. De impliciete suggestie van de heer Feenstra om de informatie aan de gebruikers te intensiveren neem ik gaarne over. De mogelijkheden daartoe liggen besloten in de vertaling van de nieuwe Europese richtlijn in de Waterleidingwet en het daarop te baseren waterleidingbesluit. Het is nog niet aan de orde geweest, maar ik wijs erop dat wij deze wijziging van de wet heel hard nodig hebben om straks de tijdelijke regeling legionellapreventie die in de Staatscourant is gepubliceerd, in werking te kunnen laten treden. Wij willen dit zo spoedig mogelijk na het in werking treden van de gewijzigde Waterleidingwet doen.

Nu heeft de uitvoering van een en ander een aantal aspecten, die toch ook te maken hebben met het onderwerp dat nog niet aan de orde is. Ik kan er wel in procedurele zin al iets over te zeggen. Het heeft te maken met overheidseigendom, met wat er gaat gebeuren met de drinkwaterleidingbedrijven. Dat heeft grote consequenties voor enkele vragen die gesteld zijn over uitvoering, toezicht, inspectie en controle.

De tweede fase betreft het overheidseigendom van de waterleidingbedrijven. In oktober 1999 is daarover met de vaste commissie gesproken. In grote lijnen is toen overeenstemming bereikt op basis van de notitie van het kabinet.

Op grond van die notitie is een conceptwet, die geheel gebaseerd is op het met de Kamer besproken kabinetsstandpunt, opgesteld die bijna gereed is. Hierover worden nog gesprekken gevoerd met de desbetreffende externe instanties. Het is de bedoeling dat deze conceptwet nog voor het reces in de onderraad van het kabinet en de ministerraad besproken wordt, zodat het concept nog deze zomer naar de Raad van Staten kan worden gezonden. Afhankelijk van de snelheid van de Raad van State, hoop ik dat wij eind dit jaar, begin volgend jaar het wetsvoorstel aan de Kamer kunnen zenden.

In de tussentijd heb ik acties ondernomen om betrokkenen continu bij de les te houden. In het zuiden van het land zijn gesprekken gevoerd, die helaas niet erg veel hebben opgeleverd. U kent de brieven die ik heb gestuurd en vandaag is er weer een brief van mij uitgegaan aan de aandeelhouders, waarin ze gewezen worden op het standpunt dat in de notitie destijds is neergelegd. Ook wijs ik in de brief erop dat voornemens tot privatisering die uit acties kunnen voortvloeien naar mijn opvatting niet in overeenstemming zijn met wat ik met de Kamer heb besproken.

Ik hecht zeer aan een continuering van het publieke karakter van de drinkwaterleidingbedrijven. De Kamer heeft deze wens destijds uitgesproken en ik heb die draad in de notitie doorgetrokken. Vandaag is de vraag aan de orde in hoeverre de drinkwaterbedrijven die publieke functie bij het toezicht op de uitvoering kunnen vervullen. Ik heb gelezen dat de Vereniging van Nederlandse installatiebedrijven ongerust is over mogelijke veranderingen in de controle op drinkwaterinstallaties. Men zou een enquête hebben uitgevoerd die tot deze zorg heeft geleid, maar de enquête zelf ken ik niet.

Ik wil graag een onderscheid maken tussen de particuliere waterleidinginstallaties in woningen en de collectieve bij bedrijven, hotels, ziekenhuizen en kampeerterreinen met een veelheid van leidingen tussen de hoofdkraan en de verschillende tappunten. Wat de eerste groep betreft, stel ik vast dat de drinkwaterleidingbedrijven momenteel de wettelijke taak hebben erop toe te zien dat de aangesloten installaties het openbare leidingnet niet verontreinigen. Die taak wordt door de waterleidingbedrijven overigens op verschillende manieren uitgevoerd. Sommige bedrijven kijken naar de hele aangesloten installaties en andere controleren vooral de keerklep bij het aansluitpunt.

Bovendien is in de aansluitvoorwaarden opgenomen dat de aangesloten installaties moeten voldoen aan specifieke normalisatie-eisen: NEM 1006. Die norm van het Nederlands normalisatie-instituut is erop gericht dat de installaties geen risico opleveren voor het leidingwater. Het voldoen aan die norm is dus een voorwaarde voor aansluiting en levering. Dit impliceert dat de waterleidingbedrijven naleving van die voorwaarde kunnen afdwingen, als blijkt dat daar niet aan wordt voldaan. Bovendien geldt die norm voor installaties die deel uitmaken van gebouwen op grond van de Woningwet. Daarbij is de gemeente dan toezichthouder.

Als VNI zorgen zou hebben over deze categorie zou dat niet gerechtvaardigd zijn. Er is namelijk een wettelijke verplichting voor de drinkwaterbedrijven aangaande particuliere woningen. Naar onze opvatting wordt dat toezicht adequaat uitgevoerd. De discussie gaat dus over de collectieve installaties.

De heer Poppe (SP):

Als het gaat om een aansluiting van het drinkwaternet op een installatie, moet die installatie aan bepaalde normen voldoen. Dat is goed. De praktijk is echter dat er in woningen wel eens gesleuteld wordt. Net zoals mensen allerlei elektriciteitsdraadjes aanleggen, kan dat met waterleidingen gebeuren. Ik denk aan campings. Houdt het waterleidingbedrijf op termijn ook toezicht op die naleving? Controleert dat bedrijf dus regelmatig of er niet geklooid wordt dan wel bypasses gelegd worden? Wij weten allemaal waartoe stilstaand water kan leiden.

Minister Pronk:

Mij is meegedeeld dat hierop wordt toegezien. Deze interruptie komt wat vroeg, want ik had net gezegd dat dit geen probleem is bij de particuliere woningen. Er is echter wel sprake van een complexere situatie met grotere risico's, wanneer het gaat om de aangesloten collectieve installaties. Dat kan de geachte afgevaardigde ongetwijfeld appreciëren. Ik noem bedrijven, hotels, ziekenhuizen en kampeerterreinen. Daar doen zich veel eerder risico's voor dan bij de particuliere woning.

De collectieve installaties vallen onder de reikwijdte van de Waterleidingwet, nadat de gewijzigde versie in werking is getreden. Dan heeft de Waterleidingwet niet alleen betrekking op de hoofdkraan, maar ook op alle tappunten na de hoofdkraan bij grotere instellingen. Dat is dus een nieuwe situatie wanneer deze Waterleidingwet in werking zal zijn getreden. Dan zijn er meer risico's en dan zullen we nader moeten beslissen over de controle.

Er zijn verschillende mogelijkheden met betrekking tot de controle. In verschillende bewoordingen is tot uiting gebracht, dat er eigenlijk een publieke controletaak dient te zijn. Daarover bestaat geen verschil van mening, maar de vraag is dan wie dit in de publieke sector het beste kan doen. Naar mijn mening is er een goede mogelijkheid voor, gelegen juist bij de dan ook tot de publieke sector behorende waterleidingbedrijven. Dat spreekt niet vanzelf, omdat de drinkwaterleidingbedrijven daarover wellicht een andere opvatting hebben. Ik heb opdracht tot overleg gegeven op een bespreking die ik enkele maanden geleden heb gehad. Ik stel mij voor dat de huidige controlerende taak van de waterleidingbedrijven van de collectieve installaties wordt uitgebreid met een toets of de installatie zelf de kwaliteit van het betreffende tapwater bij alle verschillende tappunten niet in gevaar kan brengen. Zij dienen die technische intensieve toets voortdurend uit te voeren. Na hun constatering dat iets niet in overeenstemming is met de drinkwaterveiligheid moet handhavend worden opgetreden. Tot het door mij voorgestane model behoort dat in tweede instantie het waterleidingbedrijf dat technisch deskundig heeft geconstateerd dat iets niet in overeenstemming is met de drinkwaterveiligheid, contact opneemt met de overheidstoezichthouder die de opsporende, handhavende bevoegdheden heeft. De drinkwaterleidingbedrijven kunnen vanuit bestuursrechtelijke overwegingen niet zelf aangewezen worden als toezichthouder. Daar zijn andere instanties voor nodig, want ook wanneer de waterleidingbedrijven NV's zijn wier aandelen in publieke of overheidshanden zijn, worden zij zelf niet als overheden beschouwd. Vanuit die optiek heb ik gekozen voor het model van het technische toezicht door de drinkwaterleidingbedrijven bij de constatering van veiligheidsrisico's, terwijl de handhaving en opsporing bij de desbetreffende overheidsinstanties ligt.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Niet dat er aanleiding is om te zeggen dat de drinkwaterleidingbedrijven het niet goed zouden doen, maar zij hebben nu toch min of meer te kennen gegeven dat zij de controle van dergelijke installaties liever niet doen en niet meer als een corebusiness willen zien. Bij wet zou geregeld worden dat het wel een corebusiness is maar dan nog is het toch de slager die zijn eigen vlees keurt. Hoe gaat de minister nu, niet gealarmeerd door het waterleidingbedrijf dat er iets niet deugt, de controle van de waterleidingbedrijven controleren, dat wil zeggen steekproefsgewijze en zodanig dat zij op scherp blijven en adequaat optreden als fouten gemaakt worden?

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik heb inderdaad begrepen dat de drinkwaterleidingbedrijven daarover een wat andere opvatting hebben gehad. Daarom heb ik opdracht gegeven met hen overleg te voeren. Dat overleg is inmiddels gestart en op een gegeven moment wil ik dat ook zelf voeren, maar wel in laatste instantie, namelijk wanneer het ambtelijk niet zou uitmonden in een uitkomst die voor mij bevredigend is. Ik heb er overigens vertrouwen in dat dit wel het geval zal zijn, gelet ook op de opstelling van de drinkwaterleidingbedrijven zelf ten opzichte van datgene wat ik heb voorgestaan ten aanzien van de publieke functie. Ik zal de uitkomsten van het overleg over de wijze van toezicht de Kamer uiteraard doen toekomen, zodat wij daarover nader kunnen spreken.

Voorzitter! Door mevrouw Visser heeft ook een vraag gesteld over de kosten verbonden aan de uitvoering van de desbetreffende regelingen voor de verschillende collectieve instellingen. Zij heeft gesproken over sportinstellingen, maar ik heb al duidelijk gemaakt, dat talloze andere instellingen hierbij ook aan de orde zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik gesproken over de bedrijfseffecten van de tijdelijke regeling legionellapreventie en daarbij een relatie gelegd met een aantal andere bedrijfseffecten die een gevolg zouden kunnen zijn van het wetsvoorstel zelf. Ik heb opdracht gegeven tot het doen van een onderzoek naar dergelijke bedrijfsconsequenties en de kosten die daaraan verbonden zouden kunnen zijn. Het desbetreffende rapport heb ik nog niet in zijn definitieve vorm ontvangen, maar waarschijnlijk zal ik het binnen enkele weken krijgen. Er wordt thans met mijn medewerkers over gesproken. De voorlopige conclusies houden in, dat het eigenlijk gaat om – schrik niet – honderdduizenden collectieve instellingen. Zojuist noemde ik de verschillende categorieën en dan kan men zich voorstellen dat het om deze aantallen gaat.

Een aantal bezoeken is afgelegd. Er is nu sprake van een steekproef, maar het is een kleine steekproef. Wat naar aanleiding van die steekproef blijkt, heeft eigenlijk niets te maken met de nieuwe Waterlei- dingwet en eigenlijk ook niet met eventuele consequenties in de kostensfeer van de tijdelijke regeling legionellapreventie die op deze gewijzigde Waterleidingwet zal worden gebaseerd. Gebleken is namelijk dat een zeer groot aantal installaties niet voldoet aan de huidige wettelijke normen, dus niet aan de wettelijke regelingen die gelden zolang de tijdelijke regeling legionellapreventie, die zal zijn gebaseerd op de gewijzigde Waterleidingwet, nog niet bestaat.

Wij moeten constateren dat er achterstallig onderhoud is. Op dit moment kan ik geen kostenschatting daarvan maken. Ik wil alleen melding maken van het feit dat in het conceptrapport wordt gesproken over aanzienlijk achterstallig onderhoud. Daarbij gaat het om achterstallig onderhoud dat überhaupt weggewerkt moet worden en dat los staat van deze wet, van de eventuele kosten verbonden aan het nieuwe waterleidingbesluit en van die welke eventueel verbonden zijn aan de werking van de tijdelijke regeling legionellapreventie. De kosten verbonden aan het achterstallig onderhoud zullen die van deze genoemde regelingen verre overtreffen en de desbetreffende instellingen zullen die, gelet op de huidige situatie, snel voor hun rekening dienen te nemen. Ik hoop dat het mogelijk zal zijn in het kader van het desbetreffende rapport te bezien in hoeverre de totale kosten kunnen worden verbijzonderd met betrekking tot het achterstallig onderhoud en de kosten voortvloeiend uit het nieuwe waterleidingbesluit en de tijdelijke regeling legionellapreventie. Op dit moment is de indruk dat het hierbij gaat om zeer ongelijke grootheden en dat de eerste kostencategorie aanzienlijk groter is dan beide andere kostencategorieën.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Voorzitter! Is de minister niet met mij van mening dat een sportorganisatie toch iets anders is dan al het andere wat in het lijstje wordt genoemd? Sportorganisaties werken heel veel met vrijwilligers en zij worden nu met een behoorlijke belasting geconfronteerd. De minister constateert dat er achterstallig onderhoud is. Thans moeten zij hun beheer aanpassen aan de nieuwe wetgeving en dat betekent een extra grote belasting. Daarom wil ik deze speciale positie van de sportorganisaties onder de aandacht van de minister brengen.

Minister Pronk:

Voorzitter! Dat ben ik niet met de geachte afgevaardigde eens. Er zijn talloze collectieve instellingen die deels of geheel met vrijwilligers werken. Dat kunnen culturele organisaties zijn, maar ook maatschappelijke organisaties en zorginstellingen. Ik wil nu niet een specifieke categorie uitzonderen van andere instellingen. Ik wil graag op grond van de desbetreffende rapporten oordelen en misschien zullen daaruit ten aanzien van bepaalde categorieën vervolgrapporten voortvloeien, maar ik kan nu nog niet zeggen in hoeverre sommige categorieën een groter achterstallig onderhoud hebben en dus niet bepalen hoe hoog de kosten zijn die een eventueel groter achterstallig onderhoud met zich brengt. Ik ben graag bereid om, wanneer dat definitief is vastgesteld, het desbetreffende rapport de Kamer te doen toekomen. Ik waarschuw de Kamer echter wel tegen het voor publieke rekening laten komen van het niet voldoen aan aangegane en bestaande wettelijke verplichtingen door welke organisatie dan ook. Als altijd maar weer gecompenseerd wordt als bepaalde instellingen niet aan wettelijke verplichtingen kunnen voldoen, is het eind zoek. Dan bestemmen wij overheidsgelden op ad-hocbasis, die wellicht op een andere wijze beter zouden kunnen worden aangewend. Ik ben graag bereid om over het rapport, wanneer dat definitief beschikbaar is, met de Kamer van gedachten te wisselen en alle suggesties die daaruit naar voren komen met haar te bespreken.

Voorzitter! Er waren na de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel niet veel vragen over. Ik hoop dat ik de nog gestelde vragen naar tevredenheid heb beantwoord.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor het uitgebreid beantwoorden van de vragen. Ik ben het zeer met hem eens dat met deze Waterleidingwet grote haast gemaakt moet worden. Op mijn kritische kanttekeningen heeft de minister naar mijn mening voldoende gereageerd. Ik wacht met spanning op de twee rapporten en ik ben zeer benieuwd naar de houding van de drinkwaterleidingbedrijven met betrekking tot de verdeling van de lasten van controle en van de verantwoordelijkheden. Ik hoop dat wij daar zeer spoedig bericht over krijgen.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Ik heb drie opmerkingen. Ten eerste is het wetsvoorstel een betekenisvolle verbetering. Ten tweede heb ik met waardering van de minister gehoord dat de informatieverstrekking rondom de kwaliteit van drinkwater, ook in relatie tot bron- en tafelwater, nadere aandacht verdient. Ten derde is er het punt van overheidseigendom via de trits toezicht, handhaving en controle om de kwaliteitsnormen te bereiken. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat Kamer en kabinet van mening zijn dat de waterleidingsector publiek georganiseerd moet blijven;

overwegende, dat multi-utilities momenteel aandelen van overheden trachten te verwerven, terwijl hun energiedienstverlening binnenkort privaat georganiseerd gaat worden;

verzoekt de regering ten spoedigste:

  • - dusdanige voorzieningen te treffen dat de aandelen van waterleidingbedrijven in overheidshanden blijven;

  • - het aangekondigde wetsvoorstel Wijziging van de Waterleidingwet aan de Kamer toe te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Visser-van Doorn, Poppe en Augusteijn-Esser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (26700).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De minister heeft behoorlijk positief gereageerd op mijn vraag over het publieke toezicht op de waterleidingbedrijven. Er zullen gesprekken plaatsvinden en daarover krijgen wij nog bericht. De minister heeft steeds gesproken over hotels en campings en dergelijke, dus over collectieve voorzieningen en installaties. Maar ik doelde ook op woningen. Er wordt in toenemende mate gesproken over grijs water en drinkwater en mijn zorg is dat er wel eens iets fout zou kunnen gaan in woningen als er aan leidingen gesleuteld wordt. Dus er is ook controle in woningen nodig. Controle op een installatie alleen is niet voldoende, tenzij de minister bedoelt dat alle leidingen in een woning na de hoofdleiding ook tot de installatie behoren. In dat geval zijn wij snel uitgepraat. Maar als de minister bevestigt dat hij bedoelt dat elke woning eigenlijk een installatie heeft, hoef ik niet met een motie te komen. Anders zal ik wel een motie indienen. Immers, het huidige volkshuisvestingsbeleid stimuleert dat zoveel mogelijk mensen een woning kopen – ook risicovol – en daarin gaan verbouwen. Op die manier kunnen situaties ontstaan, waarbij controle op het gebruik van leidingen en op de installatie in de woning noodzakelijk is. Worden de leidingen in de woning ook gecontroleerd op grijs water en drinkwater?

De voorzitter:

Als het antwoord van de minister op deze vraag een motie kan voorkomen, heb ik er geen bezwaar tegen dat de minister even bij interruptie antwoordt.

Minister Pronk:

Het antwoord is ja.

De voorzitter:

Voor alle duidelijkheid merk ik nog even op dat mevrouw Augusteijn aanwezig is geweest tijdens het antwoord van de minister.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik zal de rapporten waar mevrouw Visser om heeft gevraagd zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen en ik ben graag bereid om daarover te komen praten. De twee opmerkingen van de heer Feenstra vragen eigenlijk niet om een reactie, maar de motie wel. Wat mij betreft kan die zo ingekopt worden, à la Van Hooijdonk. Ik laat het graag aan de Kamer over.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, het wetsvoorstel en de ingediende motie aan de stemmingslijst voor vanmiddag toe te voegen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven