Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet (uitbreiding aantal nevenzittingsplaatsen) (26850).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Het verheugt de fractie van de PvdA dat wij thans het wetsvoorstel over de uitbreiding van het aantal nevenzittingsplaatsen in het kader van de vreemdelingenrechtspraak behandelen. De achterstanden van de vreemdelingenkamer van de Haagse rechtbank vormen een van de grote problemen in vreemdelingenland. Dat is pijnlijk voor de betrokkenen die lang moeten wachten op een procedure. Het is kostbaar voor de staat die geconfronteerd wordt met te lang durende opvang. Bovendien ontstaat daardoor een bezettingsprobleem bij de opvangcentra. Kortom, er is alle reden om snelle invoering van het wetsvoorstel te bevorderen en de regering geluk te wensen met de indiening daarvan.

Kunnen wij het daarbij laten? Nee, voorzitter, ik zou nog een vijftal opmerkingen namens mijn fractie willen maken.

De eerste betreft de vraag waarom niet eerder met dit wetsvoorstel gekomen is. De achterstandsituatie werd al in 1995 gesignaleerd in de evaluatie van de herziene Vreemdelingenwet. Keer op keer is daarover in de Tweede Kamer gesproken. Onwillekeurig gaan de gedachten uit naar de motie die ik samen met de collega's Dittrich en Rijpstra op 16 april 1998 heb ingediend. In die motie werd gevraagd om een notitie over de maatregelen benodigd om per 1 januari 1999 een aanvaardbare werkvoorraad te bereiken. Die situatie is nog steeds niet direct in zicht.

Uit de quickscan – de doorlichting van de betrokken rechtbanken met het oog op de invoering – blijkt dat die vijf rechtbanken hoegenaamd geen problemen hebben met de invoering van de vreemdelingenrechtspraak. Geoormerkte gelden voor vreemdelingenrechtspraak: geen probleem. Rechtshulp: geen probleem. Draagvlak in de rechtbank: geen probleem, integendeel, veel animo. Personeel: geen probleem, ondanks het feit dat hier een uitbreiding van 25 tot 40 FTE's per rechtbank zal moeten worden gerealiseerd. Beperking van de autonomie ter wille van de rechtseenheid: men verwacht geen problemen. Het blijft natuurlijk wel de vraag, waar die extra rechters en het extra ondersteunend personeel zo snel vandaan moeten komen en hoe zich dat verhoudt tot de mededelingen van minister Korthals over de nijpende tekorten bij de bezetting van de rechterlijke macht.

Er worden geen posterioriteiten gesteld ten gevolge van deze maatregel, terwijl men dat in beginsel wel zou verwachten. Als die er wel zijn, hoort de fractie van de PvdA dat graag nú, omdat wij in de toekomst niet geconfronteerd willen worden met verrassingen die erop neerkomen dat er in de straf- of civiele sectoren van die rechtbanken extra achterstanden gaan ontstaan ten gevolge van de huidige wettelijke maatregelen.

De tweede vraag is, waarom wij niet verder gaan dan vijf rechtbanken en waarom de invoering van de vreemdelingenrechtspraak bij deze vijf rechtbanken bovendien in de tijd is gespreid. Hoe zit het met de andere rechtbanken? Ik noem Almelo en Middelburg. Daar is wellicht geen capaciteitsprobleem, maar eerder een tekort aan werk bij de bestuursrechtelijke sectoren van die rechtbanken. Dat is ook logisch als wij in de memorie van toelichting op de begroting van Justitie 2000 zien dat het aantal bestuursrechtelijke zaken in vijf jaar van méér dan 100.000 tot minder dan 80.000 is afgenomen. Er ontstaat dus capaciteit. Die had eigenlijk al eerder kunnen worden ingezet voor de vreemdelingenrechtspraak. Of zit de verklaring in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin wordt gesteld: "Teneinde de productie van bestaande zittingsplaatsen te kunnen waarborgen, zal de uitbreiding bovendien gefaseerd worden uitgevoerd." Dat slaat in beginsel op die vijf rechtbanken, maar het zou ook breder kunnen worden opgevat. Als wij die zin letterlijk nemen, zou de concentratie van 1992 bij de Haagse rechtbank nu zelfs uiteindelijk het inlopen van achterstanden vertragen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

De derde vraag is wat de verhouding is van dit wetsvoorstel tot de Vreemdelingenwet 2000. Onder invloed van de Vreemdelingenwet 2000 zal immers beroep op de rechtbank – dat wil zeggen één rechtbank met een onbeperkt aantal nevenzittingsplaatsen – algemeen worden opengesteld, plus hoger beroep. Wat betekent dat nu voor de planning in de praktijk? De nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel spreekt over vijf rechtbanken die nu al als nevenzittingsplaatsen zijn ingeschakeld plus de vijf die in het wetsvoorstel worden genoemd. Waarom zouden de nevenzittingsplaatsen in de praktijk niet alle rechtbanken kunnen bevatten? Als dat kan, waarom zou er dan nu niet al op kunnen worden vooruitgelopen? Assen en Arnhem blijven dan de snelle invoerders per 1 september a.s. Voor Groningen, Dordrecht en Utrecht blijft de situatie gelijk, te weten 1 januari 2001, maar er komen dan 11 arrondissementen bij. Als dat kan helpen om de ook in de nota naar aanleiding van het verslag gesignaleerde en nog steeds bestaande achterstanden weg te werken, die in de tienduizenden lopen en voorlopig blijven oplopen, zouden wij die kans niet moeten laten liggen. De PvdA-fractie acht dat een majeur punt en overweegt een motie in te dienen, afhankelijk van de reactie van de staatssecretaris.

In het kader van de verhouding tot het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 is ook de verhouding tot het in te voeren hoger beroep nog van belang: snelle rechtspraak in eerste instantie vraagt om een snelle afdoening van het hoger beroep. Anders is het water naar de zee dragen en dreigt bovendien massaal hoger beroep om een langer verblijf af te dwingen. Door de versnippering die door dit wetsvoorstel teweeg zal worden gebracht, is de kans op uiteenlopende uitspraken toch al groter dan in de huidige situatie. Nu is er geen hoger beroep. De regering wil dat straks leggen bij de Raad van State. De PvdA-fractie heeft sterke twijfels over de instantie die daarmee door de regering zal worden belast, ook gezien de acute problemen waarin de afdeling rechtspraak kennelijk verkeert. Er heeft afgelopen maandag een discussie over plaatsgevonden tijdens het wetgevingsoverleg over de Vreemdelingenwet 2000. Toen heeft de regering gezegd dat het geen probleem oplevert, omdat de Raad van State een apart spoor zal ontwikkelen voor de vreemdelingenzaken; dat zal dan niet onder invloed staan van de capaciteitsproblemen bij de Raad van State. Uit de berichten daarover in de pers en ook uit de antwoorden op Kamervragen die ik daarover heb gesteld wordt evenwel duidelijk dat het ook een organisatorisch probleem is bij de Raad van State. Dat zal op 1 januari 2001 nog niet opgelost zijn. Wordt de uitbreiding van de Raad van State met 18 raadsheren al geëffectueerd? Worden dat allemaal leden van de Raad van State in buitengewone dienst? Is het wel gewenst de hogerberoepsrechtspraak over te laten aan niet volgens de gewone procedures te werven of op te leiden plaatsvervangers?

De vierde vraag gaat over de filosofie van de rechtspraakorganisatie. Dat is in het kader van de reorganisatie in brede zin een interessante ontwikkeling.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Wij hebben afgelopen maandag een wetgevingsoverleg gehad over de nieuwe Vreemdelingenwet, waarin de PvdA-fractie al een aantal van de vragen heeft gesteld die de heer Van Oven nu stelt. Ik ben heel benieuwd wat de bedoeling ervan is dat de vragen van maandag hier opnieuw worden besproken met dezelfde bewindspersoon.

De heer Van Oven (PvdA):

Het ging maandag om de behandeling van de Vreemdelingenwet, waarbij ook het hoger beroep moet worden geregeld. Wij hebben nu te maken met een kennelijke en te waarderen poging van de regering de afdoening van vreemdelingenzaken door de rechter te versnellen. De logische vraag is of wij niet het gevaar lopen dat dit streven wordt gefrustreerd, doordat na een snelle eerste fase een hogerberoepsfase wordt geïntroduceerd die de behaalde tijdwinst teniet doet. Als dat het geval is, dan kun je bijna spreken van een averechts resultaat.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Dat is precies mijn punt. Afgelopen maandag is gevraagd hoeveel rechters bij de Raad van State goed zijn in vreemdelingenzaken. Dat soort vragen stelt de heer Van Oven nu weer. Dat is toch een beetje dubbelop?

De heer Van Oven (PvdA):

Neen, dat is niet dubbelop. Je moet dit zien in het licht van de bezetting van de vreemdelingenkamers, zoals die worden geformeerd door de rechtbanken. Er moeten ergens mensen vandaan komen om die bezetting mogelijk te maken. Uit het verslag van het wetgevingsoverleg van maandag jongstleden begrijp ik dat daarnaast een zeer aanzienlijke poging zou moeten worden gedaan de Raad van State uit te breiden met voldoende en geschikte menskracht om de hoger beroepen af te werken. Ik verwacht dat het een met het ander gaat concurreren. Dat zou het doel van deze wet in de kern kunnen treffen.

Wat betreft de reorganisatie is gekozen voor centralisatie bij de rechtbank Den Haag van de attributie van zaken. De criteria aan de waarvan dit zou gebeuren, waren op het moment dat de nota naar aanleiding van het verslag werd ingediend nog niet duidelijk. Is dat inmiddels wel het geval? Het algemene punt is of het beginsel van centralisatie – dit is ook terug te vinden in het wetsvoorstel inzake opheffing van het College van beroep voor de studiefinanciering – dat uit een oogpunt van specialisatie en efficiency aantrekkelijk is, het model dreigt te worden van de rechtspraak in Nederland in totaliteit. Je zou dit kunnen door duwen, omdat het wellicht het meest efficiënt is wanneer er één grote rechtbank in Nederland is met één centrale sturing. Is dat de bedoeling? Zo niet, waar ligt dan de grens? Ik zeg dat ook, omdat er in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gemeld dat de president van de rechtbank Den Haag beslissingen neemt over de verdeling van zaken over de verschillende rechtbanken, juist omdat er geen hoger beroep bestaat. Er is in afwijking van de gewone regels van de rechterlijke organisatie voor dat model gekozen. Het gekke is dat in de Vreemdelingenwet 2000, waarbij dat hoger beroep is ingevoerd, een dergelijke gecentraliseerde besluitvorming door de president van de rechtbank toch blijft bestaan. Wat is op dit ogenblik de waarde van dat argument?

Dan nog iets over de kosten. De staatssecretaris verwijst naar onderdeel 9.05 van de begroting. Daar zouden de meerkosten die voor deze operatie van belang zijn, kunnen worden teruggevonden, maar mijn fractie heeft die meerkosten daar niet gevonden. Kan de staatssecretaris meer precies aangeven om hoeveel het gaat en waar dat vandaan komt? Ik concludeer dat de PvdA-fractie blijft staan achter de intentie van de regering, maar toch wilde zij deze praktische opmerkingen even maken.

De heer Niederer (VVD):

Voorzitter! Mijn fractie kan instemmen met dit wetsvoorstel, dat beoogt het aantal nevenzittingsplaatsen voor de afdoening van asiel en andere vreemdelingenzaken uit te breiden naar alle arrondissementsrechtbanken in het land. Het wetsvoorstel voorziet in een dringende behoefte, ook naar het oordeel van de rechterlijke macht zelf. De uitbreiding van het aantal nevenzittingsplaatsen is juist zo noodzakelijk, gelet op de huidige capaciteitsproblemen bij de bestaande vreemdelingenkamers. De voorraadontwikkeling is ronduit zorgelijk en zal dat nog wel enige tijd blijven. Het inzicht in de nota naar aanleiding van het verslag tot en met 2002 stemt bepaald niet vrolijk. Ik zal de cijfers hier nu niet herhalen. De "prop" bij de IND verplaatst zich allengs naar de rechtbanken. Daarnaast moeten de effecten van de toekomstige nieuwe vreemdelingenwetgeving worden afgewacht. Het gaat daarbij niet alleen om het tijdstip van inwerkingtreding, maar ook om de mate waarin de effecten substantieel zullen bijdragen aan het verminderen van de instroom van nieuwe zaken. Hoe schat de staatssecretaris deze effecten in?

Voorzitter! De uitbreiding van het aantal nevenzittingsplaatsen is een majeure operatie die veel vergt van de toch al zwaar belaste rechtbanken. Kunnen de rechtbanken deze operatie überhaupt wel aan? Hoe zit het bijvoorbeeld met de opleidingscapaciteit voor de nieuw aan te trekken vreemdelingenrechters en gerechtssecretarissen? Het verloop binnen deze laatste groep is erg groot. Hoe voorkomt de staatssecretaris dat verloop leegloop wordt? Is deze functie minder in trek dan andere rechtsgeleerdondersteunende functies binnen de gerechten? Zo ja, hoe komt dat en wat is ertegen te doen? Is of wordt er een stuur- en/of klankbordgroep ingesteld om dit proces te begeleiden? Zo ja, welke partijen participeren daarin?

Staatssecretaris Cohen:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de Kamer ervoor dat de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel op relatief korte termijn heeft kunnen plaatsvinden. Ik hoop dat met de beantwoording van de gestelde vragen niets de aanvaarding van dit wetsvoorstel meer in de weg staat. Uit de woorden van de sprekers blijkt dat zij het met de regering eens zijn dat het wetsvoorstel zo snel mogelijk aanvaard dient te worden in verband met de dringende problematiek die eraan ten grondslag ligt.

Het wetsvoorstel strekt ertoe het aantal nevenzittingsplaatsen van de vreemdelingenkamer uit te breiden. Artikel 33a van de Vreemdelingenwet bepaalt dat de rechtbank in Den Haag exclusief bevoegd is voor beroepen tegen beschikkingen, gegeven op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank kan nu de terechtzittingen houden in de nevenzittingsplaatsen Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer, Den Bosch en Zwolle. Ik herhaal wat door beide geachte afgevaardigden is gezegd, namelijk dat het dringend nodig is om het aantal zittingsplaatsen zo snel mogelijk uit te breiden. Vandaar dat met dit wetsvoorstel vooruitgelopen wordt op het wetsvoorstel tot herziening van de Vreemdelingenwet, waarover al verschillende keren met de Kamer is gesproken.

De capaciteitsproblemen bij de vreemdelingenkamer zijn zo nijpend, dat een spoedige uitbreiding van het aantal nevenzittingsplaatsen is aangewezen. Die problemen worden veroorzaakt door een groeiende instroom van zaken en een dalende productie. De toename van de instroom is te verklaren door de capaciteitsuitbreiding van de IND en het grote aantal asielverzoeken – overigens is er ook een toename van vragen in reguliere zaken – in combinatie met een verwacht laag inwilligingspercentage. Naarmate er minder wordt ingewilligd, zijn er meer zaken. Dat geldt nog sterker onder de huidige wet dan onder de beoogde nieuwe Vreemdelingenwet.

De dalende productie is toe te schrijven aan het beschikbaar stellen van capaciteit aan overhead binnen de rechtbanken en een groot verloop onder gerechtssecretarissen. De heer Niederer wees al op dit punt. Het beste wat daartegen gedaan kan worden, is de organisatie zo goed mogelijk te verbeteren. Ik voorzie dat op korte termijn de problematiek niet wordt opgelost, omdat er in de gehele vreemdelingenketen sprake is van uitbreiding, terwijl degenen die daarin werkzaam zijn ook aantrekkelijke banen elders kunnen krijgen.

Een laatste punt is de vraag naar de dalende productie. Die is een gevolg van de inzet van personeel in projecten buiten het primaire proces, vanwege alle veranderingen die er op dit ogenblik binnen de zittende magistratuur plaatsvinden. Om die daling tegen te gaan, zijn er afspraken gemaakt over de noodzakelijke en versnelde groei van de vreemdelingenkamer. Verder is afgesproken dat de verdeling van zaken over de nevenzittingsplaatsen zo efficiënt mogelijk wordt ingericht. Daarnaast ligt het in de rede om meer specialisatie binnen de vreemdelingenkamer te stimuleren. De heer Van Oven heeft hierbij de vraag gesteld of de centralisatie die dat met zich brengt ook elders voorkomt of dat het een nieuw, richtinggevend principe is. Ik zou dat niet willen zeggen. Het ligt wel in het verlengde van hetgeen in de afgelopen jaren is gebeurd in de vreemdelingenkamer. De efficiëntie kan juist in de vreemdelingenkamer met zich brengen dat men met eenzelfde hoeveelheid rechters en personeel meer kan doen. Dat zal de heren Van Oven en Niederer, en mogelijk ook de andere aanwezige Kamerleden, aanspreken. Op het ogenblik is de vreemdelingenkamer bezig met de vraag hoe een en ander het best te organiseren is. Er is een argument om het hier te doen, zonder direct te zeggen dat het ook elders moet gebeuren. Dat argument heeft te maken met de woonplaats. Voor vreemdelingen is het woonplaatsbeginsel, zeker als het gaat om asiel, minder dwingend dan voor Nederlanders die gemakkelijk toegang tot rechtspraak moeten hebben, dicht bij hun woonplaats.

Het voorstel is om alle hoofdplaatsen van de overige arrondissementen als nevenzittingsplaatsen aan te merken, maar vooralsnog zal de daadwerkelijke uitbreiding feitelijk alleen Assen, Arnhem, Groningen, Dordrecht en Utrecht betreffen. Met deze uitbreiding wordt beoogd om de instroom van zaken effectiever en flexibeler, over een groter aantal rechtbanken dan nu mogelijk is, te verdelen.

De heer Van Oven heeft een paar vragen gesteld. De centrale vraag in zijn betoog is waarom er niet sneller wordt uitgebreid, gezien de grote achterstanden en de bereidheid van de rechtbanken. Bij de rechtbanken is er tevens enige ruimte door het teruglopen van de bestuursrechtelijke vragen. Waarom kan het niet sneller? De beperking van de uitbreiding tot vijf zittingsplaatsen op dit moment – gefaseerd, eerst twee en na enkele maanden nog eens drie – is aangebracht omdat een grotere uitbreiding ineens vastloopt op de beperkte opleidingscapaciteit bij de SSR en de bestaande vreemdelingenkamers. De vreemdelingenkamers nemen de praktijkopleiding van het personeel op zich. Het personeel is grotendeels nieuw, in ieder geval op het gebied van het vreemdelingenrecht en vaak ook bij de rechtbank als zodanig. Dat is een heel belangrijk argument om het niet sneller te willen doen.

In feite is hier sprake van hetzelfde probleem als wij bij de IND hebben gezien en nog zien. De uitbreiding met en de opleiding van het nieuwe personeel moet gerealiseerd worden door degenen die werkzaam zijn in het primaire proces. Men moet ervoor oppassen niet in de eigen staart te bijten door zoveel mensen bij het primaire proces weg te halen dat de achterstanden alleen maar groeien. Daarom is gekozen voor een gefaseerde aanpak, die ertoe leidt dat de totale productie wat gaat achterlopen, zij het op een zodanige wijze dat er zo snel mogelijk gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe capaciteit in de vijf nieuwe zittingsplaatsen. Een en ander is in nauw overleg met de vreemdelingenkamer besloten. Die heeft zelf ook gekozen voor deze aanpak. Men heeft het idee dat dit te behappen is. De heer Niederer heeft gevraagd of de rechtbanken dit aankunnen en hoe het staat met de opleidingscapaciteit. Precies dit punt heeft ertoe geleid om de uitbreidingen niet sneller te laten plaatsvinden dan nu is georganiseerd.

De heer Van Oven (PvdA):

Deze gedachte spreekt mij aan. Het naar voren gebrachte beeld is echter eindig. Op een zeker ogenblik is de opleiding immers voltooid. Vervolgens valt niet in te zien waarom niet alsnog, over een jaar, de andere 11 rechtbanken in zicht kunnen komen. Daarvan bespeur ik niets in het wetsvoorstel of bij de voorbereiding van de Vreemdelingenwet 2000.

Staatssecretaris Cohen:

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om te komen tot vreemdelingenkamers bij alle gerechten. Wij hebben daar alleen aan toegevoegd dat het voor de korte termijn een uitbreiding met vijf kamers betekent. Er is voldoende tijd om te bezien hoe de ontwikkeling gaat. Als in de loop van de komende periode blijkt dat het noodzakelijk is om verder te gaan met uitbreiding, zullen wij dat zeker doen.

Ik kom daarmee tot een volgend punt dat de heer Van Oven heeft genoemd, namelijk de posterioriteiten. Hij heeft mij daar een nadrukkelijke uitspraak over gevraagd, maar ik weet niet of ik die wel durf te doen. Ook elders in de rechtspraak – strafkamers en mogelijk ook civiele kamers – is het namelijk noodzakelijk om tot uitbreiding en dus opleiding over te gaan. Daarbij wordt er steeds in dezelfde poel gevist en het is dan ook nodig om goed af te wegen hoe het precies moet gebeuren. De vraag van de heer Van Oven of ik uitsluit dat in de komende tijd ook bij de andere 11 plaatsen vreemdelingenkamers komen, beantwoord ik echter ontkennend. Ik sluit dat dus zeker niet uit, maar het is nog wel de vraag hoe wij zodanig kunnen sturen dat wij het beste van de verschillende werelden krijgen: goed opgeleide rechters, goede vreemdelingenkamers en tegelijkertijd een zodanige productie dat daadwerkelijk achterstanden worden ingelopen.

De heer Van Oven (PvdA):

Dan is mijn vraag, op welke termijn de evaluatie kan plaatsvinden. Iedereen is er immers bij gebaat wanneer de capaciteit zo snel mogelijk zo groot mogelijk is.

Staatssecretaris Cohen:

Wij zijn hard aan het rekenen hoe een en ander het beste kan lopen. Dat is mede van belang voor de invoering van de Vreemdelingenwet 2000. Het moet mogelijk zijn om daar in de loop van dit jaar conclusies aan te verbinden en aan te geven hoe wij hiermee verder gaan.

Er is nog één punt waar ik de heer Van Oven op moet antwoorden, namelijk het hoger beroep. Linksom of rechtsom, ook bij het hoger beroep zal het gaan om het aantrekken van nieuwe rechters en nieuw ondersteunend personeel. Waar dat precies wordt gedaan, doet voor die vraag niet terzake. Verder kunnen mogelijke organisatorische problemen bij de Raad van State het beste worden besproken bij de behandeling van de Vreemdelingenwet 2000.

De heer Niederer heeft nog gevraagd of er een stuurgroep of een klankbordgroep is. Als zodanig functioneren – in de figuur van de werkgroep uitbreiding vreemdelingenkamers – de presidenten van de verschillende rechtbanken, met de coördinator van het vreemdelingenrecht en vertegenwoordigers van het ministerie van Justitie. In het licht van de staatsrechtelijke verhoudingen ligt het ook in de rede dat de rechterlijke macht zelf de vinger aan de pols houdt bij de implementatie van de uitbreiding.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de gestelde vragen. Ik heb in deze termijn nog drie opmerkingen. In de eerste plaats blijf ik vragen waarom de hele operatie niet eerder heeft kunnen plaatsvinden. Het gemak wat betreft de inzet van de rechtbanken, zoals gebleken uit de quickscan, maakt niet duidelijk waarom dat pas nu heeft kunnen plaatsvinden. De Kamer heeft er herhaaldelijk om gevraagd.

In de tweede plaats merk ik op mij bepaald zorgen te maken over de posterioriteiten. In de quickscan en in gesprekken met de betrokken rechtbankpresidenten is aangegeven dat er door de bank genomen geen problemen zijn om tot een aanzienlijke uitbreiding van werkzaamheden in een nieuwe "tak van sport" over te gaan. Dan moet toch ook door de betrokken presidenten zijn aangegeven of dat in andere sectoren tot extra achterstanden zal leiden? Ik vraag dus niet of tegelijkertijd met het inlopen van deze achterstand achterstanden in andere sectoren kunnen worden ingelopen, maar ik zie niet graag dat wij de komende tijd worden geconfronteerd met oplopende achterstanden in de civiele en strafrechtelijke sectoren als gevolg van de invoering van dit wetsvoorstel. Als dat gebeurt, moet de staatssecretaris ons dat nu zeggen opdat wij een verantwoorde afweging kunnen maken.

Voorzitter! Ten slotte wil ik graag nog een antwoord op mijn vraag over de kosten.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! De kosten van de vijf nieuwe nevenzittingsplaatsen, uitgaande van 30 FTE's productiecapaciteit plus 1,5 FTE overhead, bedragen ongeveer 21,5 mln. op jaarbasis. Daarvoor zullen ongeveer 150 FTE's personeel worden aangetrokken in een indicatieve verhouding van 1 FTE rechterlijke macht tegenover 2 FTE's secretariële ondersteuning en 2 FTE's administratief personeel. Er zullen bij benadering 30 rechters en 120 ondersteunende personeelsleden bij komen.

Gevraagd is waarom niet eerder is begonnen met de uitbreiding. De voorraadontwikkeling bij de rechtbanken was ongewis, aangezien de productiecapaciteit van de IND nog niet op orde was. De vreemdelingenkamers zagen met het oog op de noodzakelijke rechtseenheid meer nadelen dan voordelen in uitbreiding. Bovendien was de voorraadontwikkeling bij de rechtbanken tot voor kort niet verontrustend. Die verontrusting ontstaat nu naar aanleiding van de uitbreiding van de IND. Overigens heb ik al in oktober 1998, toen besloten werd tot forse uitbreiding van de IND, aangekondigd dat er gewerkt zou worden aan uitbreiding van de vreemdelingenkamer. Daarop is overleg gevolgd met de vreemdelingenkamer, hetgeen heeft geresulteerd in bepaalde activiteiten die er op hun beurt toe hebben geleid dat op redelijk korte termijn aan de slag kan worden gegaan.

Voorzitter! De uitbreiding met vijf nevenzittingsplaatsen zal niet leiden tot posterioriteiten in andere sectoren. Toen ik sprak over posterioriteiten had ik het over de vraag naar de gevolgen van een verdergaande uitbreiding naar andere gerechten. In dat geval sluit ik niet op voorhand uit dat er een zekere concurrentie ontstaan met andere sectoren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Naar boven