Noot 1 (zie blz. 4237)
De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het
volgende te rapporteren.
In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de
heer J.R.V.A. Dijsselbloem te Delft, de volgende missive van de voorzitter
van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal:
een afschrift van zijn besluit van 24 maart 2000, waarbij in de vacature
ontstaan door het ontslag van de heer W. Bos te Rotterdam, wordt benoemd verklaard
tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer J.R.V.A. Dijsselbloem
te Delft.
Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste
leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde,
dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap
der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van
enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen
trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van
artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.
De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat
hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven verklaringen
en beloften zal hebben afgelegd, de heer J.R.V.A. Dijsselbloem te Delft.
Noot 2 (zie blz. 4255)
Interpellatievragen van het lid Verhagen (CDA) aan de staatssecretaris
van Justitie inzake het aantal plaatsen in AZC's.
1
Klopt het dat de coördinator van het COA in onderhandelingen met
gemeenten aangeeft dat het COA wat betreft nieuw te bouwen AZC's slechts mandaat
heeft om te onderhandelen over AZC's met een ondergrens van 350 plaatsen?
2
Hoe verhoudt dit mandaat zich tot uitspraken van de directeur van het
COA van eind vorig jaar, dat het in bepaalde situaties wellicht beter is om
van een kleinere capaciteit uit te gaan?
3
Staat de staatssecretaris nog steeds achter zijn reactie tijdens de behandeling
van de justitiebegroting voor het jaar 2000, toen hij positief reageerde op
de suggestie inzake opvangcentra met een kleinere omvang dan 350 plaatsen?1
4
Deelt de staatssecretaris de mening dat uit oogpunt van het behoud van
voldoende draagvlak voor de opvang van asielzoekers moet worden gestreefd
naar opvangcentra met een capaciteit die in gepaste verhouding staat tot de
omvang van de bevolking van een gemeente?
5
Wat vindt de staatssecretaris van de gedachte dat er wat betreft Kollum
een uitzonderingspositie ten opzichte van de ondergrens zou moeten worden
gecreëerd?2 Als hij deze gedachte onderschrijft, betekent
dit naar zijn mening dan dat een dergelijke uitzondering tot algemene regel
zou moeten worden verheven?
6
Deelt de staatssecretaris de mening dat het uit bedrijfseconomisch oogpunt
stringent vasthouden aan de ondergrens van 350 op de langere duur zal leiden
tot extra kosten in verband met de eventuele noodzaak van opvang in dure partytenten?
7
Kan de staatssecretaris aangeven wat de kosten zijn van de verschillende
vormen van opvang: aanvullende opvang, noodopvang in partytenten e.d.?
8
Welke rol ziet de staatssecretaris weggelegd voor provincies als coördinerende
instantie inzake evenwichtige spreiding van opvangcentra over ons land?
1 Handelingen II, vergaderjaar 1999–2000, nrs. 16 en
17.
2 Uitspraken van het lid Middel, de Volkskrant, 20 maart jl.
en Metro, 21 maart jl.