Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 4, pagina 172-184 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 4, pagina 172-184 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 september 1999 over het terugkeerbeleid.
De heer Middel (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! De fractie van de PvdA wil dit tweeminutendebat gebruiken waarvoor het is bedoeld namelijk afronding van hetgeen wij vorige week maandag met elkaar hebben besproken over het terugkeerbeleid van uitgeprocedeerde asielzoekers. Het gaat er ons om dat nog een paar aspecten gepreciseerd worden in de vorm in twee moties.
De eerste motie betreft het ongewenst kunnen verklaren van in ons land aangetroffen illegale uitgeprocedeerde asielzoekers. Als gevolg van die ongewenstverklaring kunnen zij worden opgesloten. De fractie van de PvdA acht eventuele opsluiting alleen doeltreffend als metterdaad zicht op verwijdering bestaat. Als dat zicht ontbreekt, dan wordt een tijdlang celruimte bezet gehouden door personen die op zich niets misdaan hebben, alleen asiel hebben aangevraagd en afgewezen zijn. Zij hebben niets misdaan. Die cellen kunnen veel beter gebruikt worden voor mensen die echt iets op hun kerfstok hebben. Ik dien op dit punt de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat illegaal in ons land verblijvende uitgeprocedeerde asielzoekers ongewenst verklaard kunnen worden en in het verlengde daarvan opgesloten kunnen worden;
verzoekt de regering van opsluiting af te zien indien perspectief op vertrek uit Nederland aantoonbaar buiten schuld van de betrokkene afwezig is en verder geen contra-indicaties aanwezig zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Middel, Kamp en Dittrich. MiddelNaar mij blijkt wordt ze voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 463 (19637).
De heer Wijn (CDA):
Ik hoor de heer Middel het begrip "buiten schuld" gebruiken. Kan hij dat toelichten?
De heer Middel (PvdA):
Het is moeilijk om in een zin samen te vatten waarover wij de vorige week een hele dag hebben gesproken. Ik wil wel een poging wagen. Als iemand op betrekkelijk afzienbare termijn echt niet weg kan terwijl hij niet heeft laten zien dat hij niet wil meewerken, dan heeft het geen zin om zo iemand op te sluiten.
De heer Wijn (CDA):
Wat bedoelt u met afzienbare termijn?
De heer Middel (PvdA):
Ik vind dat het zo geregeld moet worden, dat de staatssecretaris bij de toepassing van de regeling – ongewenst kan worden verklaard en opgesloten kan worden – criteria moet ontwikkelen. Wij kunnen wel zeggen dat wij deze staatssecretaris vertrouwen dat hij de regels goed toepast, maar wie weet wat er gebeurt. Ik zou bijna een hogere macht aanspreken als er geen PvdA'er op die post zit.
De heer Wijn (CDA):
U begint al meteen persoonlijk te worden. U zegt nu: buiten schuld. Ik kan mij herinneren dat u in het algemeen overleg heeft gezegd dat het schuldcriterium niet meer aan de orde is. U zei: alle landen nemen hun eigen onderdanen terug. Iedereen houdt zich aan die verplichting. Iedereen kan terug als hij maar wil. Daarmee is de schuldvraag niet meer aan de orde. Nu introduceert u het weer wel.
De heer Middel (PvdA):
Dat is theoretisch zo. Het meewerkcriterium is niet meer aan de orde. Als je aantoonbaar meewerkt, blijf je recht op opvang houden. Dat hebben wij laten vallen. Daarvoor in de plaats komt een regeling dat je gewoon weg moet. Als je echt niet weg kunt, zeker niet binnen afzienbare tijd dan is het zinloos om gevangen gezet te worden. Het is een praktische oplossing.
De heer Wijn (CDA):
U zegt: het kan dat ondanks de medewerking betrokkene niet binnen korte tijd Nederland kan verlaten?
De heer Middel (PvdA):
Dat sluit ik niet uit.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Daarmee introduceert u via een zijdeur het meewerkcriterium.
De heer Middel (PvdA):
Misschien wel, maar ik denk van niet. Legt u dat eens uit. Ik sta even met de mond vol tanden. Het gebeurt niet vaak.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik zal dat maar als een compliment aanvaarden. Wat ik bedoel is heel simpel. U hebt ingestemd met hetgeen de staatssecretaris de vorige week tijdens het overleg stelde, namelijk dat een asielzoeker die nog in Nederland verblijft na een vertrektermijn van vier weken altijd schuld treft. Het maakt niet uit of je meewerkt of niet. Er wordt niet meer gepraat over landen die misschien moeilijk doen. Een onderscheidend criterium is niet langer of een asielzoeker meewerkt aan zijn uitzetting of niet. Dat doet er verder niet meer toe.
Nu zegt u dat een asielzoeker die buiten zijn schuld toch langer in Nederland verblijft, daar niet voor gestraft mag worden. U brengt dan een onderscheid aan tussen asielzoekers die meewerken en asielzoekers die niet meewerken. Daarmee valt de grond weg onder de beleidsmaatregelen die staatssecretaris Cohen heeft voorgesteld.
De heer Middel (PvdA):
Twee dingen. Ten eerste wil de PvdA graag naar de praktijk kijken. Ten tweede hebben wij de vorige week geconstateerd, misschien in een iets mindere mate dan GroenLinks, dat de discussie niet in zwart-wittermen gevoerd kan worden. Er is een grijs gebied tussen zwart en wit, tussen meewerken en niet meewerken. Puur theoretisch hebt u misschien een punt. Je zou kunnen zeggen dat een criterium dat eerder is afgeschaft weer wordt geïntroduceerd. Let je op de nuances tussen zwart en wit, dan zie je in de praktijk echter dat er een groep mensen is waarvoor het even duurt voordat zij kunnen weggaan, als zij al echt weg kunnen gaan. Vooral op deze groep is de motie gericht. Wij stellen vast dat er geen sprake is van onwil of tegenwerking. Wat heeft het dan voor zin om die mensen op te sluiten? Dat is de praktische kijk op de stand der dingen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Vindt u dat die mensen als zij buiten hun schuld om binnen vier weken niet de nodige papieren kunnen krijgen, uit de opvang mogen worden gezet? U erkent dat ambassades kunnen tegenwerken. Een logische consequentie van uw stellingname lijkt mij dat zij een ruimere termijn moeten krijgen om hun papieren te kunnen krijgen. Zij kunnen niet zomaar buiten de opvang worden gezet en de illegaliteit in worden gedreven.
De heer Middel (PvdA):
Voorzitter! Het is jammer dat u niet de voorzitter van het overleg was, want dan zou u weten dat dit de vorige week al uitgebreid aan de orde is geweest. Heel kort geef ik nog even aan dat mevrouw Halsema donders goed weet dat de voorbereiding van het vertrek niet begint op het moment dat men na een beroep definitief een negatief oordeel krijgt. De voorbereiding begint op het moment dat men in Nederland tot de procedure wordt toegelaten. De asielzoeker wordt dan duidelijk gemaakt dat er twee mogelijkheden zijn: hij krijgt de verblijfstitel of hij krijgt die niet. Dat betekent dat alles in het werk moet worden gesteld om de optie van vertrek voor te bereiden.
Wij gaan er in beginsel van uit dat de periode dat men nog in de opvang moet blijven heel kort kan zijn. Als mensen echt niet weg kunnen, kom ik uit bij het genuanceerde beeld dat de PvdA graag uitstraalt, want dan houdt het gewoon op. Daar hebben wij in het debat en in de publiciteit al sinds de maanden die daaraan voorafgingen, haast vanaf de campagne voor de statenverkiezingen, de nadruk op gelegd. Als mensen echt niet weg kunnen, houdt het gewoon op. De Nederlandse samenleving is dan verantwoordelijk om toch opvang te bieden. Ik kan dat niet genoeg herhalen, maar iedere keer komt men weer terug. Daar is men ook oppositie voor.
Voorzitter! Ik sprak zojuist over celruimte die eventueel bezet gaat worden door uitgeprocedeerden die niets misdaan hebben. Die celruimte kan beter besteed worden, bijvoorbeeld door er criminele illegalen in te zetten. Criminele illegalen moeten naar de opvatting van de Partij van de Arbeid na hun aanhouding niet langer van de draaideur naar de Nederlandse samenleving gebruik kunnen maken. Zij moeten in bewaring worden gesteld, gestraft als dat mogelijk is en daarna ongewenst verklaard. Dat betekent dat zij vastgehouden kunnen worden tot verwijdering volgt. Vandaar de volgende motie, die, u kunt het geloven of niet, is medeondertekend door de heren Kamp en Wijn.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat tal van illegaal in ons land verblijvende vreemdelingen die vanwege criminele activiteiten worden aangehouden, als gevolg van het "draaideureffect" binnen de kortste keren weer vrijgelaten worden;
voorts overwegende, dat gelijktijdige toepassing van vreemdelingenrecht en strafrecht in de praktijk tot problemen leidt;
verzoekt de regering te bewerkstelligen dat criminele illegalen na hun aanhouding worden vervolgd en bestraft, waarna zij ongewenst dienen te worden verklaard en in het verlengde daarvan vastgehouden totdat verwijdering uit ons land kan plaatsvinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Middel, Kamp en Wijn. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 464 (19637).
De heer Middel (PvdA):
Mijnheer de voorzitter!...
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter! In de tweede overweging wordt geconstateerd dat gelijktijdige toepassing van vreemdelingenrecht en strafrecht in de praktijk tot problemen leidt. In eerdere debatten pleitte de PvdA ervoor dat bij een vreemdeling die een gevangenisstraf uitzit alvast begonnen wordt met de verwijdering op grond van vreemdelingenbewaring. Tijdens de gevangenisstraf wordt dus al geprobeerd om iemand daarna zo snel mogelijk uit te zetten. Laat u dat eerdere standpunt van de PvdA los?
De heer Middel (PvdA):
Absoluut niet. De heer Van Oven heeft dit punt ingebracht. Het is terecht dat zo snel mogelijk wordt begonnen met een voorbereiding op het vertrek, hetgeen ook geldt voor deze categorie illegalen. Dit gebeurt dus op het moment waarop zij hun straf uitzitten. Het uitgangspunt is echter dat mensen, indien zij dat verdienen, gestraft worden. Wat is anders je beleid als je andere landen opzadelt met mensen die iets misdaan hebben en geen straf hebben uitgezeten?
De heer Dittrich (D66):
Dat is geen antwoord op mijn vraag. Iedereen in de Kamer vindt dat een crimineel die een gevangenisstraf krijgt opgelegd die ook moet uitzitten. Het enige wat ik vraag is waarom niet al tijdens het uitzitten van de gevangenisstraf de vreemdelingenpolitie aan het werk kan gaan om die uitzetting mogelijk te maken. Dit dient zo snel mogelijk plaats te vinden nadat de hele straf is uitgezeten.
De heer Middel (PvdA):
Ik antwoordde al bevestigend.
De heer Dittrich (D66):
Waarom staat er dan in de motie dat dit tot problemen leidt? U wilt juist dat deze gebeurtenissen gelijktijdig plaatsvinden.
De heer Middel (PvdA):
Wij kijken naar de praktijk en wij constateren dat zich maatschappelijke problemen voordoen. Ik verwijs naar berichten van hoofdcommissaris Kuiper. Daaruit blijkt dat de systematiek van de wetgeving af en toe contraproductief is. Daarom doen wij nogmaals die oproep en wij vragen de staatssecretaris om dit te bewerkstelligen.
De heer Dittrich (D66):
Wat Kuiper voorstelt, ziet helemaal niet toe op dat gelijktijdige element van strafrecht en vreemdelingenrecht. Dat gaat over iets anders.
De heer Middel (PvdA):
Kuiper wees op het probleem dat zich onder andere in Amsterdam voordoet. Als daar mensen die crimineel gedrag hebben vertoond worden opgepakt, worden ze binnen de kortste keren weer vrijgelaten. Dit kan zich voortdurend herhalen en je weet niet wat je met deze mensen aanmoet. Wij willen dat de regelgeving zodanig wordt toegepast dat dit soort situaties tot nul wordt gereduceerd.
De heer Dittrich (D66):
De staatssecretaris merkte op dat de rechter erover beslist hoelang iemand in vreemdelingenbewaring blijft. Ik zie in uw verzoek dat u meent dat iemand moet worden vastgehouden totdat verwijdering uit Nederland kan plaatsvinden. Als dit niet mogelijk is, pleit u dan voor een levenslang vasthouden in vreemdelingenbewaring?
De heer Middel (PvdA):
Ik pleit daar niet voor, maar ik heb met de heer Dittrich geconstateerd dat er andere landen zijn, in Scandinavië bijvoorbeeld, waar men voor soortgelijke dilemma's staat. Daar houdt men de persoon vast, maar als betrokkene weg wil, kan hij het land verlaten. Dan is er van opsluiting geen sprake meer. Zolang de persoon in kwestie dat niet wil, wordt hij vastgehouden. Je moet hier wel eerlijk bij zeggen hoelang je dit kan volhouden, maar daarop kan ik op dit moment geen antwoord geven. Wel vind ik dat je een duidelijke lijn moet trekken. Ik ben dan ook benieuwd naar wat de staatssecretaris daarover te zeggen heeft. Verleden week verwees hij naar de rechter. Het is echter ook een zaak van de politiek. Die moet daarover een oordeel hebben en een richting aangeven.
De heer De Wit (SP):
In de motie staat dat de bewaring voortduurt totdat uitzetting mogelijk is. De heer Dittrich vroeg of dit levenslang kan zijn, maar de kans bestaat dat dit inderdaad het geval is. Bent u dat met mij eens?
De heer Middel (PvdA):
In theorie ben ik het met u eens. Ik ga er echter van uit dat er alles aan gedaan wordt om tot verwijdering over te gaan. In een individueel geval kan dit anders uitpakken, maar dat zien wij dan wel. De regel is: vast blijven houden totdat verwijdering uit Nederland plaatsvindt. Als hierop uitzonderingen noodzakelijk zijn, ziet de staatssecretaris dit als eerste en als hij dit nodig vindt, zal de Kamer zich daarover buigen.
De heer De Wit (SP):
U ziet eigenlijk zelf al de onhoudbaarheid Middelvan de formulering die u gekozen heeft, juist omdat u niet kunt garanderen dat het in veel gevallen maar voor een korte tijd is.
De heer Middel (PvdA):
Ik benader de problematiek van een andere kant. Ik kijk niet naar de gevallen waarin het niet kan, ik wil kijken naar de gevallen waarin het wel kan. Ik kies voor een hardere aanpak van criminele illegalen, voor de duidelijke aanpak. Gelukkig is daar in de Kamer een brede meerderheid voor. Wat gebeurt in een aantal grote steden kan niet langer. Als dit botst in een aantal individuele gevallen, zien wij dat wel en dan moeten wij daar een oplossing voor proberen te vinden. Dat doen wij in het vreemdelingenrecht voortdurend. Wij zoeken voortdurend individuele oplossingen op grond van criteria die de staatssecretaris hanteert. De regel is echter een harde aanpak. Dat betekent: vasthouden totdat verwijdering plaatsvindt.
De heer Kamp (VVD):
De VVD-fractie heeft verleden week tijdens het algemeen overleg laten weten dat zij in hoofdlijnen met het nieuwe terugkeerbeleid van staatssecretaris Cohen en met hem van het kabinet kan instemmen. Die hoofdlijnen zijn dat er een einde komt aan de opvang van alle uitgeprocedeerden, met uitzondering van degenen die objectief gezien niet kunnen vertrekken, en dat zo nodig ongewenstverklaring volgt, indien uitgeprocedeerde asielzoekers toch in Nederland blijven hangen.
De VVD-fractie is van mening dat op enkele punten nog een aanscherping nodig is. Ik zal die punten nu voorleggen. Het eerste punt betreft de ongewenstverklaring. Wil de systematiek van de ongewenstverklaring goed kunnen werken, dan is het nodig dat er een regeling komt voor het centraal melden en registreren van de gevallen dat ambtenaren of ambtelijke instellingen stuiten op een uitgeprocedeerde afgewezen asielzoeker die toch illegaal in ons land verblijft. Om dit goed te kunnen organiseren, om die regeling te krijgen, heb ik de eer om de volgende uitspraak aan de Kamer voor te leggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het voor de meting van de effectiviteit van het terugkeerbeleid nodig is inzicht te krijgen in de mate waarin niet-toegelaten asielzoekers die zijn aangezegd het land te verlaten, hun verblijf in ons land illegaal voortzetten;
overwegende, dat een regeling voor het centraal melden en registreren van constateringen van illegaal verblijf van niet-toegelaten asielzoekers door overheden ontbreekt;
verzoekt de regering op de kortst mogelijke termijn een dergelijke regeling op te zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kamp, Middel en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 465 (19637).
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter! De VVD-fractie denkt dat het belangrijk is om te zorgen dat het terugkeerbeleid zodanig vormgegeven wordt, dat aanzuigende werking wordt voorkomen. Wij denken dat wij dat kunnen bereiken door met het terugkeerbeleid in lijn te zijn met dat van de omringende landen. Vandaar dat ik de volgende uitspraak aan de Kamer voorleg.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat er een relatie is tussen de effectiviteit van het beleid gericht op de terugkeer van afgewezen asielzoekers en het aantal nieuwe asielzoekers;
spreekt uit van mening te zijn dat het Nederlandse terugkeerbeleid en de uitvoering daarvan zoveel mogelijk in lijn moeten zijn met die van de omliggende landen;
verzoekt de regering bij de verdere vormgeving van het terugkeerbeleid nauw samen te werken met de autoriteiten van de omliggende landen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kamp en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 466 (19637).
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter! Het derde punt betreft het nieuwe terugkeerbeleid dat niet gaat gelden voor hen die in beroep zijn of die uitgeprocedeerd zijn. Dat blijkt uit de overgangsregeling die de staatssecretaris de Kamer heeft voorgelegd en waarmee wij kunnen instemmen. Dat betekent niet dat degenen die in beroep zijn, niet al druk bezig zouden kunnen zijn met het verkrijgen van documenten voor terugkeer. Als zij die documenten voor terugkeer hebben verkregen, kunnen zij op het moment dat zij uitgeprocedeerd zijn en definitief afgewezen, zo snel mogelijk Nederland verlaten. En voor het geval dat zij niet die inspanningen hebben verricht die redelijkerwijs van hen verwacht kunnen worden, kan de IND daarmee rekening houden bij de formulering van de beslissing over de beëindiging van de opvang voor deze groep. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het nieuwe terugkeerbeleid niet geldt voor asielzoekers die nu in beroep zijn;
overwegende, dat het kenmerk van het huidige terugkeerbeleid is dat de voorzieningen worden beëindigd als de IND heeft aangetoond dat afgewezen asielzoekers niet hebben meegewerkt aan hun verwijdering;
voorts overwegende, dat de beoordeling van het niet meewerken mede kan worden gebaseerd op de inspanningen van betrokkenen om tijdig de voor terugkeer benodigde documenten te verkrijgen;
verzoekt de regering de IND op korte termijn alle asielzoekers die in beroep zijn individueel en schriftelijk te laten vragen alle noodzakelijke activiteiten te Kampondernemen om zo spoedig mogelijk de beschikking over deze documenten te verkrijgen, opdat deze beschikbaar zijn op het moment dat betrokkenen uitgeprocedeerd zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kamp, Dittrich en Middel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 467 (19637).
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter! Ik heb tijdens het algemeen overleg aangegeven dat de VVD-fractie hecht aan de kwantitatieve doelstellingen. Wij hebben van de staatssecretaris begrepen dat hij een projectleider aanstelt en dat die projectleider een duidelijke opdracht krijgt. Wij denken dat die opdracht zodanig duidelijk zal zijn dat daar die kwantitatieve doelstellingen uit te destilleren zijn. Daarom verzoeken wij de staatssecretaris de Kamer te informeren over die opdracht aan de projectleider.
Ik heb namens de VVD-fractie aangegeven dat de vreemdelingendiensten uiteindelijk de taak hebben om in laatste instantie de terugkeer te effectueren. Daarvoor is het noodzakelijk dat er heldere uitvoeringsopdrachten komen voor de vreemdelingendiensten en dat er ook voldoende capaciteit is om die opdrachten te kunnen uitvoeren. Ik vraag de staatssecretaris te bevestigen dat dit het geval zal zijn.
Tot slot zeg ik van mijn kant nog iets over de motie-Middel c.s. over het beëindigen van de opvang. Daarin wordt door de ondertekenaars de conclusie getrokken dat, indien aantoonbaar buiten schuld van betrokkene terugkeer niet mogelijk is, de opvang dan gecontinueerd kan worden. Het is duidelijk dat deze redenering en conclusie overeenstemmen met hetgeen de staatssecretaris heeft gesteld, namelijk dat er sprake is van een objectief criterium. "Aantoonbaar buiten schuld" is ook een objectief criterium. Ik denk dat daarmee via een andere lijn op dezelfde conclusie wordt uitgekomen.
De heer Wijn (CDA):
Voorzitter! De heer Kamp zegt dat het om een objectief criterium gaat, namelijk aantoonbaar buiten schuld. Als dat het geval is, word je niet opgesloten wanneer je een ongewenste vreemdeling bent. Begrijp ik het, terugkijkend op het AO, nu goed dat de heer Kamp daarmee op statenlozen doelt?
De heer Kamp (VVD):
Ik wil de heer Wijn in eerste plaats danken voor de correctie van een verspreking van mij. Ik zei dat dan de opvang beëindigd wordt, maar ik had moeten zeggen, zoals hij het formuleerde, dat dan tot ongewenstverklaring overgegaan wordt. Ik denk dat de woorden dat het alleen tot statenlozen beperkt blijft, niet door de staatssecretaris in de mond zijn genomen. Hij heeft gezegd dat wij het meewerkcriterium loslaten. In de plaats daarvan komt er nu objectief criterium. Dat objectieve criterium heb ik vertaald met "aantoonbaar buiten schuld". Ik denk dat deze motie uiteindelijk op hetzelfde neerkomt als hetgeen de staatssecretaris in zijn terugkeernotitie heeft verwoord.
De heer Wijn (CDA):
Wat bedoelt u dan met het objectief criterium "aantoonbaar buiten schuld"?
De heer Kamp (VVD):
Ik kan mij op dit moment alleen maar voorstellen dat iemand die geen staat heeft waarnaar hij of zij kan terugkeren, aantoonbaar buiten schuld niet in staat is om voldoende mee te werken. In alle andere gevallen, zo heeft de staatssecretaris gezegd, is ieder land bereid om de mensen terug te nemen. Ik kan op dit moment echter niet alles overzien. Mocht iemand dus om andere redenen aantoonbaar buiten schuld niet in staat zijn om te doen wat hem gevraagd wordt, dan geldt daar hetzelfde voor.
De heer Wijn (CDA):
Dan constateer ik dat u de motie anders uitlegt dan de heer Middel, terwijl u haar beiden ondertekend hebt. Toen ik de heer Middel vroeg wat hij bedoelde met aantoonbaar buiten schuld, zei hij: dat is een grijs gebied; dat kun je niet helemaal zeggen; het hangt ook van een soort van meewerkcriterium af. Ik hoor u nu zeggen dat het een objectief criterium is. Meewerken is echter subjectief. Ik constateer dus – u zult dat vast wel met mij eens zijn – dat u allebei een motie ondertekent, maar dat de een aantoonbaar buiten schuld anders uitlegt dan de ander. U zult straks dus ruzie krijgen over wie wel opgesloten moet worden en wie niet.
De heer Kamp (VVD):
Ik kan mij voorstellen dat u die conclusie graag wilt trekken. De VVD-fractie trekt echter een andere conclusie. De heer Middel spreekt over een grijs gebied; hij heeft niet helemaal voor ogen wat daaronder valt. Wij hebben het anders geformuleerd. Wij kunnen ons daar op dit moment behalve de statenlozen niets bij voorstellen. Mocht zich evenwel een andere situatie voordoen waarin iemand aantoonbaar buiten schuld niet kan vertrekken, dan volgt daaruit de conclusie die de staatssecretaris in zijn notitie getrokken heeft, die de heer Middel in zijn motie getrokken heeft en die ook de VVD-fractie die deze motie middels mij samen met hem heeft ondertekend, getrokken heeft.
De heer Wijn (CDA):
U zegt ten eerste dat de heer Middel niet helemaal kan overzien wat hij zegt. Dat vind ik nogal wat! Ten tweede zegt u dat u zich meer situaties kunt indenken dan statenloos alleen, terwijl u in het AO hebt gezegd dat het u alleen gaat om statenlozen.
De heer Kamp (VVD):
Ik heb gezegd dat de heer Middel de term "grijs gebied" nog niet helemaal heeft "afgedefinieerd". Hetzelfde heb ik op mijn manier gezegd, dus ik denk dat daartussen slechts met enkele kunstgrepen een verschil kan worden gezien. Ik beveel u aan, dat niet te doen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik ben hardleers, dus ik probeer het toch nog eens! Geeft u eens één voorbeeld, als het gaat om "aantoonbaar buiten schuld", van mensen wier staatsburgerschap is ingetrokken en dus niet meer bestaan in het land van herkomst?
De heer Kamp (VVD):
Ik geef een voorbeeld. Stel: van iemand is het staatsburgerschap ingetrokken, omdat hij aan een bepaalde bepaling in een bepaald land niet heeft voldaan. Ik kan mij voorstellen dat, als de desbetreffende persoon alsnog bereid is aan die bepaling te voldoen, het staatsburgerschap kan worden hersteld, waarna de desbetreffende persoon Nederland weer kan verlaten.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Maar wat nu als het staatsburgerschap niet meer hersteld wordt?
De heer Kamp (VVD):
Stel dat de desbetreffende persoon bereid is de oorzaak van het laten vervallen van het staatsburgerschap te redresseren, dus weer goed te maken, en vervolgens alle mogelijke moeite doet het staatsburgerschap weer te verkrijgen. Als dan blijkt dat een land niet bereid is dat te doen, is een situatie ontstaan die de heer Middel omschrijft als een grijze situatie, en die ik omschrijf als een situatie die zich zou kunnen voordoen. Ik kan dat nu niet overzien. Ik zou dat daarom graag willen beoordelen op het moment dat de concrete casus zich voordoet.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik wil u danken: u ontvangt binnenkort van mij een lijstje van landen, waar dit soort problemen zich regelmatig voordoen. Ik ben blij met deze aanzienlijke verruiming van uw eigen standpunt.
De heer Kamp (VVD):
Ik moet u teleurstellen: als u de Handelingen hierop naleest, zult u wat minder blij kijken!
De heer De Wit (SP):
Mijnheer de voorzitter! De bespreking van de terugkeernotitie vorige week met de staatssecretaris geeft de SP-fractie reden op twee punten terug te komen. In de eerste plaats is dat het begrip "buiten schuld", een begrip dat vorige week veel verwarring heeft opgeroepen en tot veel discussie heeft geleid. Als ik het goed begrijp, is het in feite een omkering van de bewijslast. Het begrip betekent dat de asielzoeker moet aantonen dat het niet aan hem ligt, dat het dus niet zijn schuld is dat hij niet in aanmerking komt voor documenten. De staatssecretaris heeft de ernst en de zwaarte van het begrip afgezwakt door te zeggen dat dit in de praktijk niet veel zal voorkomen, omdat de landen die wij kennen in de meeste gevallen bereid zijn aan onderdanen papieren en documenten te verstrekken. Mede naar aanleiding van informatie die ik heb ingewonnen bij VluchtelingenWerk Nederland en Amnesty International, merk ik op dat een aantal landen toch grote problemen veroorzaakt, zoals China en Somalië. Vandaar dat de voorkeur van de SP-fractie uitgaat naar het meewerkcriterium, zoals uitgewerkt door de commissie-Van Dijk. Ik stel daarom de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het criterium "buiten schuld" de uitgeprocedeerde asielzoeker feitelijk schuldig verklaart indien hij er niet in slaagt documenten te verkrijgen;
overwegende, dat er landen van herkomst zijn waarvan ten minste onduidelijk is of zij meewerken bij het afgeven van documenten;
verzoekt de regering het "meewerkcriterium" zoals vastgesteld door de commissie-Van Dijk te handhaven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 468 (19637).
De heer De Wit (SP):
Voorzitter! Het tweede punt betreft de ongewenstverklaring, een uitbreiding van het huidige in het vreemdelingenrecht bestaande begrip. Naar de mening van de SP-fractie leidt dit tot draaideurprocedures en tot het criminaliseren van de betrokken personen. De enige misdaad die zij hebben begaan betreft immers het feit dat zij zijn uitgeprocedeerd. Als wij kijken naar wat in de afgelopen jaren is gemaakt aan middelen om het nog moeilijker te maken om als illegaal in Nederland te verblijven – ik noem de koppelingswet en de Schengenakkoorden – denk ik dat de overheid dit middel niet nodig heeft. Daarom willen wij voorstellen – daar dien ik de volgende motie voor in – om deze ongewenstverklaring niet in uitvoering te nemen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de ongewenstverklaring van uitgeprocedeerde asielzoekers zal leiden tot criminalisering, tot afwisselend detentie en invrijheidstelling, en dientengevolge contraproductief zal gaan werken;
verzoekt de regering deze ongewenstverklaring van uitgeprocedeerde asielzoekers als strafmaatregel De Witachterwege te laten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 469 (19637).
De heer Rouvoet (RPF):
Ik heb een vraag over de intentie van de eerste motie. De heer De Wit wil het buitenschuldcriterium weer vervangen door het criterium van de commissie-Van Dijk, het al of niet meewerken. Wat beoogt hij daarmee? Wat is het effect daarvan als het gaat om bijvoorbeeld het continueren van voorzieningen?
De heer De Wit (SP):
In wezen zou dat betekenen dat wat ons betreft de voorzieningen in het geval dat wordt voldaan aan die criteria, worden gehandhaafd. Daar zijn wij voorstander van.
De heer Wijn (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Het CDA heeft bij het terugkeerbeleid twee basisuitgangspunten. De eerste is dat wie Nederland uit moet, Nederland ook uit moet. De tweede is dat illegaliteit zoveel mogelijk moet worden voorkomen en bestreden. Hierbij geldt als uitgangspunt: hulp bieden aan mensen die niet kunnen en streng zijn voor mensen die niet willen. Wij willen snel duidelijkheid in procedures. Als die duidelijkheid er dan is, hoort er alles aan gedaan te worden om als het negatief uitpakt, die terugkeer te bewerkstelligen. Dat houdt wat ons betreft in dat er opvang gegeven wordt aan hen die meewerken. Voorts moet de overheid daadwerkelijk consequenties verbinden aan beslissingen en moet veel actiever zelf overgaan tot bewerkstelligen van de terugkeer. Wordt men desondanks in Nederland aangetroffen, dan wordt in alle gevallen overgegaan tot een ongewenstverklaring. Daarom wil ik de volgende drie moties indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat niet duidelijk is in hoeverre landen van herkomst in de praktijk tijdig en feitelijk voldoen aan de internationale verplichting eigen onderdanen terug te nemen en meewerken aan het verstrekken van vervangende reisdocumenten;
overwegende, dat voor uitgeprocedeerde asielzoekers die binnen vier weken na de onherroepelijke, afwijzende beslissing op hun toelatingsverzoek Nederland niet hebben verlaten, de opvangvoorzieningen zullen worden beëindigd;
overwegende, dat daarmee de mogelijkheid wordt geschapen dat uitgeprocedeerde asielzoekers in Nederland in de illegaliteit terechtkomen en gevaar voor aantasting van de openbare orde ontstaat;
verzoekt de regering aan alle uitgeprocedeerde asielzoekers die vanaf het moment van de eerste afwijzende beschikking op hun asielverzoek hebben meegewerkt aan hun terugkeer, opvang te blijven verlenen totdat hun terugkeer kan worden geëffectueerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Wijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 470 (19637).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het percentage uitgeprocedeerde asielzoekers, dat met onbekende bestemming is vertrokken de afgelopen jaren is toegenomen van 24 in 1992 tot 74 in 1998;
overwegende, dat het risico dat met onbekende bestemming vertrokken uitgeprocedeerde asielzoekers in Nederland in de illegaliteit terechtkomen, zoveel mogelijk moet worden uitgesloten;
van oordeel, dat de overheid hier een verantwoordelijkheid heeft omdat de openbare orde in het geding is;
verzoekt de regering uitvoering te geven aan de op 26 juni 1997 aangenomen motie-Verhagen inzake begeleid uitzetten,
en gaat over tot de orde van de dag,
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Wijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 471 (19637).
De heer Dittrich (D66):
Wat als dat begeleid uitzetten niet mogelijk is, omdat er geen land gevonden kan worden waar iemand naartoe uitgezet kan worden? Hoe lost u dat probleem dan op?
De heer Wijn (CDA):
Dat is mijn eerste motie. Als iemand er namelijk niets aan kan doen dat hij niet terug kan naar zijn eigen land, mag hij wat ons betreft in de opvang blijven. Daaruit blijkt weer de lijn in ons verhaal. Op het moment dat iemand er niets aan kan doen dat hij niet terug kan naar zijn land, bieden wij opvang. Kan iemand er wel wat aan doen, dan zijn wij streng.
De heer Dittrich (D66):
Die visie impliceert dat mensen op straat komen te staan als zij niet meewerken. Deze mensen kunnen vervolgens in de illegaliteit verdwijnen en zo blijft het probleem van de staatssecretaris bestaan.
De heer Wijn (CDA):
Ik wil hulp bieden aan mensen die niet weg kunnen en streng zijn voor mensen die niet weg willen. Vandaar dat ik het met de heer Dittrich eens ben dat het criterium "werk je mee of niet" zo belangrijk is. Het spreekt voor zich dat de verantwoordelijkheid van Nederland ophoudt als iemand niet meewerkt. Mensen die meewerken, moeten natuurlijk niet de illegaliteit in worden geschopt.
De heer Middel (PvdA):
Wij zijn het met de CDA-fractie eens dat er mensen zijn die niet weg kunnen. De heer Wijn stelt nu voor om die mensen in de opvang te houden. Wij kennen echter beiden de opvang en weten dat het niet mogelijk is om in de opvang je leven weer op te pakken. Mensen kunnen hun kinderen geen perspectief bieden als zij in de opvang verblijven. Met het oog daarop moet het toch zeker zo worden geregeld dat degenen die niet weg kunnen, Wijnna een tijdje een verblijfstitel krijgen, zodat zij net als alle andere mensen in Nederland een perspectief op een normaal leven hebben. Dat is toch zeker de humane oplossing?
De heer Wijn (CDA):
De heer Middel zegt "niet weg kunnen" en ik denk dat wij van mening verschillen over de vraag wanneer iemand niet weg kan. Ik kan mij voorstellen dat in een groot aantal gevallen een status wordt verleend aan mensen die statenloos zijn en die nooit weg kunnen. Ik heb dan ook gezegd dat de CDA-fractie akkoord is met het verlenen van een status aan statenloze Palestijnen. Er zijn echter ook mensen die niet of niet tijdig terug kunnen, omdat het land van herkomst feitelijk of praktisch niet meewerkt aan het ter beschikking stellen van reisdocumenten. De overweging bij mijn eerste motie was op dit punt heel zorgvuldig geformuleerd. Als deze vreemdelingen wel meewerken aan het verkrijgen van reisdocumenten, moet hen opvang worden geboden. Ik hoop dat de heer Middel het daarmee eens is.
De heer Middel (PvdA):
Voor die gevallen betreft het de overbrugging van een overzienbare periode. Dat is ook de consequentie van hetgeen de heer Wijn nu zegt, maar dit is zo niet in de motie verwoord. Hij presenteert zijn motie op sympathieke wijze motie, maar mijn bezwaar daartegen is dat mensen levenslang in de opvang kunnen worden gehouden. Dat lijkt mij niet humaan.
De heer Wijn (CDA):
De asielzoeker is verantwoordelijk voor zijn eigen terugkeer en Nederland moet ervoor zorgen dat mensen niet in de illegaliteit terechtkomen. Ten slotte is er nog de verantwoordelijkheid van het land van herkomst om zijn eigen onderdanen terug te nemen. Aan asielzoekers die meewerken, moet opvang worden geboden als het land van herkomst dat feitelijk dan wel praktisch tegenhoudt of de reisdocumenten zeer laat verstrekt. Onze lijn hierbij is dat mensen die niet weg kunnen, opvang moet worden geboden en mensen die niet weg willen, streng moeten worden behandeld. Dit brengt mij bij mijn derde motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de regering voornemens is in voorkomende gevallen over te gaan tot ongewenstverklaring van vreemdelingen die zich herhaald niet aan de opgelegde meldingsplicht hebben gehouden en illegaal in Nederland worden aangetroffen;
verzoekt de regering in alle gevallen over te gaan tot ongewenstverklaring van vreemdelingen die zich herhaald niet aan de opgelegde meldingsplicht hebben gehouden en illegaal in Nederland worden aangetroffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Wijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 472 (19637).
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De CDA-fractie komt zo weer in de spagaat terecht die wij al zo vaak hebben gezien. Ik leg de heer Wijn de niet ondenkbare hypothese voor dat zijn eerste motie niet wordt aangenomen. Deze motie strekt ertoe opvang en voorzieningen te blijven bieden aan mensen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten. Als deze motie niet wordt aangenomen, moeten betrokkenen alsnog de illegaliteit in. Eerst houdt hij voor deze mensen een ontroerend verhaal met de strekking dat zij niet de illegaliteit in mogen worden geschopt, maar als zij toch in de illegaliteit terechtkomen, moeten zij opeens heel hard worden aangepakt en ongewenst worden verklaard. Ik kan dat niet rijmen.
De heer Wijn (CDA):
Wij bevinden ons niet in een spagaat. Integendeel, wij staan met beide benen op de grond. Maar als mensen niet terug willen, willen wij dat zij ook streng worden aangepakt. Laten wij dus eerst vaststellen dat het geen spagaat is. Vervolgens is de vraag wat wij doen als de ene motie wel wordt aangenomen en de andere niet. Dat zie ik dan wel. Wat ik heb gedaan, is een coherente visie aangeven door middel van drie moties en het CDA zal dus alledrie de moties steunen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De heer Wijn heeft een soort oplossing gevonden. Het komt er eigenlijk op neer dat hij, als hij er niet in slaagt om met behulp van de eerste motie reguliere opvang te bieden, in ieder geval via de derde motie probeert om een soort alternatieve opvang te bieden in de vorm van gevangenisstraf.
De heer Wijn (CDA):
Hoe dan ook, ik hoop dat mevrouw Halsema de eerste motie mede ondersteunt. Ik wil aangeven dat het CDA een consistente, samenhangende visie heeft die ik in deze drie moties heb weergegeven.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als de heer Wijn een consistent verhaal wil houden, raad ik hem aan om, als de eerste motie niet wordt aangenomen, de derde motie subiet in te trekken, want dan is hij pas consistent.
De heer Wijn (CDA):
Ik neem deze aanrader voor kennisgeving aan.
De heer Dittrich (D66):
Mijnheer de voorzitter! Het komt zelden voor dat een algemeen overleg uitmondt in een voortzetting daarvan, waarbij zoveel moties worden ingediend. Ik zal er namens mijn fractie twee aan toevoegen, maar wil wel opgemerkt hebben dat D66, en volgens mij ook de andere twee regeringspartijen, het beleid van de staatssecretaris op hoofdlijnen ondersteunt. Dat zou je haast vergeten als je al die moties hoort.
Het debat ging onder andere over criminele illegalen en zij vormen een heel irritant probleem. Commissaris Kuiper van Amsterdam heeft daar aandacht voor gevraagd. Ik hecht eraan op te merken dat de motie zoals die door de PvdA is ingediend, samen met de VVD en het CDA, niet onze goedkeuring kan wegdragen, gezien het simpele feit dat ook wij vinden dat een criminele illegaal zijn gevangenisstraf moet uitzitten. Wij vinden dat al tijdens die gevangenisstraf door de vreemdelingenpolitie bekeken moet kunnen worden of iemand het land uitgezet kan worden. Daar is vaak tijd voor nodig en dan moet iemand, nadat de straf is uitgezeten, in vreemdelingenbewaring worden genomen. Maar tijdens die vreemdelingenbewaring moeten er natuurlijk pogingen worden ondernomen om iemand uit te zetten. Soms komt het helaas echter voor dat er geen land te vinden is waar iemand naartoe gestuurd kan worden. Dat duurt gemiddeld zes maanden. Er is al rechtspraak bekend over enkele gevallen waarbij het wel negen maanden duurt.
Uiteindelijk komt er een einde aan de vreemdelingenbewaring. De motie van de heer Middel c.s. laat open dat dit jaren kan gaan duren en dat doet bij mij de vraag rijzen of dit niet gewoon ferme woorden zijn die eigenlijk in de praktijk niet gehandhaafd kunnen worden. Dat lijkt mij geen verstandige politiek en daarom steunt D66 de desbetreffende motie niet.
De heer Middel (PvdA):
Dat klinkt heel redelijk, maar ik hoor graag van de heer Dittrich wat dan zijn alternatief is. Tijdens het algemeen overleg heeft hij gepleit voor het loslaten van een psycholoog op mensen die niet weg willen. Ik had dus een motie over psychologen verwacht, maar of dat veel helpt, weet ik niet. Wat is volgens D66 redelijk? Wat is het reële alternatief van de heer Dittrich? Hij bekritiseert mij en heeft daar argumenten voor, maar er komt niets voor in de plaats.
De heer Dittrich (D66):
Dit probleem speelt al jaren en jaren in de grote steden. Door de Kamer is er al herhaaldelijk aandacht voor gevraagd. Dit betekent dat een illegale vreemdeling, zodra hij een crimineel feit heeft gepleegd, daadwerkelijk vervolgd en het liefst ook gestraft moet worden. In de praktijk is vaak te zien dat het openbaar ministerie, omdat dit het erg druk heeft, de hele strafzaak maar achterwege laat en de desbetreffende persoon overdraagt aan de vreemdelingenpolitie om tot vreemdelingenbewaring over te gaan. D66 stelt voor om mensen, als zij een crimineel feit hebben gepleegd, te vervolgen voor dat feit, zeker als het gaat om illegalen. De straf moet dan uitgezeten worden. Daarmee hebben wij al heel wat gewonnen. Verder pleiten wij er niet voor dat vreemdelingenbewaring levenslang kan plaatsvinden, want die bewaring is geen straf. De straf is immers al uitgezeten. Het is een administratieve maatregel om de uitzetting voor te blijven. Als uitzetting niet kan plaatsvinden, houdt het op een gegeven moment op. Dat is heel vervelend. In dat kader heb ik het voorstel van de vreemdelingenpolitie in Amsterdam bepleit. Die hebben voorgesteld om een psycholoog aanwezig te laten zijn bij het verhoor van een criminele illegaal over zijn land van herkomst. De vreemdelingenpolitie heeft mij gemeld dat zij in sommige situaties een goed resultaat hebben bereikt door een psycholoog zijn werk te laten doen.
Voorzitter! Ik dien twee moties in. De eerste motie betreft de registratie van de ongewenstverklaringen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat vreemdelingen, die niet in Nederland mogen verblijven en die bij herhaling niet aan de voor hen geldende meldingsplicht voldoen, in voorkomende gevallen ongewenst worden verklaard;
overwegende, dat tot op heden van de mogelijkheid tot ongewenstverklaring weinig gebruik is gemaakt;
overwegende, dat het van belang is na te kunnen gaan hoe deze beleidswijziging in de praktijk uitpakt;
verzoekt de regering te registreren:
- hoe vaak door vreemdelingen niet aan de meldingsplicht wordt voldaan;
- hoeveel vreemdelingen ongewenst worden verklaard;
- wat de aard en achtergrond van die ongewenstverklaring is;
alsmede deze rapportage periodiek met de Kamer te bespreken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Middel en Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 473 (19637).
De heer Dittrich (D66):
De tweede motie is eveneens een coalitiebrede motie en betreft het onderwerp asielrecht en homoseksualiteit.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het regelmatig voorkomt dat de aanvraag van asielzoekers die in hun land van herkomst niet voor hun homoseksualiteit zijn uitgekomen maar die grond wel in de asielprocedure op een geloofwaardige manier naar voren hebben gebracht, wordt afgewezen;
overwegende, dat in de afwijzende beschikkingen van de IND en de rechter in die gevallen belang wordt gehecht aan het continuïteitsvereiste, aan het feit dat de autoriteiten in het land van herkomst niet van de homoseksualiteit afweten, waaraan de conclusie wordt verbonden dat de asielzoeker naar zijn land van herkomst terug kan keren en daar niet voor zijn homoseksualiteit behoeft uit te komen;
verzoekt de regering dergelijke krenkende passages niet meer in de beschikkingen op te nemen en te bezien of in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning op humanitaire gronden dient te worden verleend,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Middel en Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 474 (19637).
De heer Wijn (CDA):
De term "in voorkomende gevallen" leidt tot diverse interpretaties. Moet ik het zo verstaan dat de heer Dittrich deze term leest als: in die gevallen dat het voorkomt?
De heer Dittrich (D66):
Nee, dan zou ik zeggen: in alle gevallen dat het voorkomt. "In voorkomende gevallen" betekent dat in een zaak naar de individuele omstandigheden gekeken moet worden en vervolgens beoordeeld moet worden of in die situatie een verblijfsvergunning op humanitaire gronden voor een homoseksuele asielzoeker moet worden verstrekt.
De heer Rouvoet (RPF):
Mevrouw de voorzitter! Ik heb vorige week begrepen dat een aantal onderdelen van de terugkeernotitie behandeld zal worden bij de nieuwe Vreemdelingenwet. Wij zullen dan nog zeker komen te spreken over zaken als de preventieve detentie. Die ligt ook bij mijn fractie nogal moeilijk.
Ik zal nu niet veel spreken over de ongewenstverklaring, gelet op de beperkte spreektijd. Ik heb vorige week aangegeven wat aarzelingen te hebben over de wijze waarop dit naar voren is gekomen. Het niet voldoen aan de meldingsplicht is daarbij min of meer gelijkgesteld aan het plegen van strafbare feiten. Ik zal de motie op dat punt goed bezien, vanzelfsprekend tegen de achtergrond van wat ik hierover vorige week heb gezegd.
Wat betreft de opvang hebben wij vorige week lang gesproken over de situatie van uitgeprocedeerde asielzoekers van wie de terugkeer niet of heel moeilijk wil lukken door de opstelling van het land van herkomst. De staatssecretaris zei dat een en ander plaatsvond in de "black box" van de ambassade. De sfeer was ongeveer dat het aan de ambassade of het land van herkomst bijna niet kan liggen.
Ik heb toen gezegd dat het verlenen van een status of vergunning op die gronden een premie zou zijn op weigerachtigheid van het land van herkomst. Dat vind ik nog steeds. Beëindiging van de opvang zou echter wat ons betreft van een onredelijke hardheid zijn ten opzichte van die vreemdeling die doet wat van hem of haar wordt gevraagd inzake het meewerken aan of het voorbereiden van de terugkeer. Vandaar dat wij nog steeds een voorkeur hebben voor het "meewerkcriterium" in plaats van het "buitenschuldcriterium" en voorstander zijn van het blijven bieden van opvang aan die uitgeprocedeerde vreemdelingen. Moties die op dit punt worden ingediend zullen wij natuurlijk welwillend bekijken.
Voorzitter! Mijn belangrijkste punt is Iran. Onze algemene opvatting over uitgeprocedeerde asielzoekers uit Iran is dat je gezien de ambtsberichten goed moet weten wat je doet als je mensen terugstuurt naar Iran. Dat geldt in het bijzonder voor enkele specifieke risicogroepen, waaronder ook moslims die zijn overgegaan naar een ander geloof. In Iran staat de doodstraf op geloofsafval of geloofsovergang. De staatssecretaris zei in het overleg dat hij bekeerlingen niet wilde aanmerken als een bijzondere risicogroep. Inmiddels heb ik begrepen dat er een brief is binnengekomen waaruit blijkt dat het ietsje anders ligt. Ik heb de informatie niet helemaal kunnen verwerken, maar dat hoor ik nog wel. In ieder geval zou ik content zijn als er nu een verandering in is gekomen.
Intussen blijft staan dat een bekeerling tegenover de IND-ambtenaar drie dingen aannemelijk moet maken. In de eerste plaats dat hij daadwerkelijk bekeerd is. Dat is schaatsen op dun ijs, zo heb ik het vorige keer gezegd. Ik vind dat uiterste zorgvuldigheid en terughoudendheid van de overheid daar geboden is. In de tweede plaats moet hij aannemelijk maken dat bekering bekend is of zal worden bij de autoriteiten in het land van herkomst en in de derde plaats dat hij om die reden vervolging te vrezen heeft. Het gaat mij om het tweede punt. Ik vind dat het op gespannen voet staat met de internationaal erkende vrijheid van godsdienst. Kort gezegd komt het erop neer dat wij tegen asielzoekers – niet alleen uit Iran, maar het gaat nu specifiek over Iran – zeggen dat zij terug kunnen omdat zij niets te vrezen hebben als zij doen alsof zij nog steeds moslim zijn. Ik vind dat dit niet kan, omdat het zich niet verdraagt met wat wij onder vrijheid van godsdienst verstaan. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat krachtens internationale verdragen tot het fundamentele recht van vrijheid van godsdienst ook behoort de vrijheid om van godsdienst te veranderen;
constaterende, dat in Iran op geloofsafval en geloofsovergang de doodstraf staat;
constaterende, dat Iraanse vluchtelingen die tot bekering zijn gekomen als gevolg hiervan bij terugkeer naar Iran hun leven niet zeker zijn;
van oordeel, dat "bekeerlingen" uit landen als Iran als een bijzondere risicogroep moeten worden aangemerkt;
spreekt als haar mening uit dat uit het internationaal erkende recht op godsdienstvrijheid voortvloeit dat bij de toetsing van asielaanvragen van bekeerlingen niet als voorwaarde voor vergunningenverlening gesteld mag worden dat door de asielaanvrager aannemelijk wordt gemaakt dat de autoriteiten van het land van herkomst bekend zijn of bekend zullen worden met de geloofsovergang,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 475 (19637).
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter! Bij mijn fractie resteerde na het overleg van vorige week een wat onprettig gevoel. Er zijn enkele verstrekkende maatregelen voorgesteld, waarvan een groot deel van de maatregelen naar de mening van mijn fractie nog nadere uitwerking verdient. Wij hadden vooral een onprettig gevoel over de toon onderliggend aan de maatregelen. Als wij de staatssecretaris goed hebben beluisterd, wordt het als volgt. Een uitgeprocedeerde asielzoeker die nu na vier weken nog in Nederland is, treft altijd schuld. Wij vinden – en dat is ook al door anderen opgemerkt – dat de bewijslast daarmee eenzijdig bij de asielzoeker wordt gelegd die, en zo ziet het er nu naar uit, zelfs niet meer in de gelegenheid wordt gesteld om zijn gelijk of, beter gezegd, zijn onschuld aan voortduring van zijn verblijf hier aan te tonen. Wij zijn er dan ook gelukkig mee dat de regeringspartijen schijnbaar teruggeschrokken zijn van de fermheid van de uitspraken van de staatssecretaris en de vergaandheid van de maatregelen door een forse nuancering aan te brengen in de vorm van de motie-Middel.
Vorige week heb ik betoogd dat mijn fractie het grootste deel van de maatregelen vooral ook onwenselijk vindt omdat ze leiden tot een gevaarlijke en ongewenste vergro ting van de illegaliteit en omdat ze onterecht de asielzoeker verantwoordelijk maken voor gemankeerde internationale verhoudingen. Een groot punt van zorg van mijn fractie daarbij is de beperkte tijd, de termijn van vier weken, die mensen hebben om zich voor te bereiden op hun terugkeer. Wij weten bij voorbaat dat door velen daaraan niet zal kunnen worden voldaan. De staatssecretaris heeft zelf erkend dat verwijdering naar sommige landen moeilijk te realiseren is en hij heeft vorige week ook erkend dat een asielzoeker pas na zijn definitieve afwijzing gedwongen kan worden om contact te zoeken met een ambassade. Het bemoeilijkt naar ons idee onnodig de verdere terugkeer, want de asielzoeker zal wel iets anders aan zijn hoofd hebben en hij zal ook simpelweg moeilijk te vinden zijn. Over de termijn van vier weken wil ik de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat asielzoekers op grond van het nieuwe terugkeerbeleid na hun definitieve afwijzing nog vier weken opvang wordt geboden teneinde hun vertrek voor te bereiden;
overwegende, dat deze termijn niet in alle gevallen voldoende is in verband met langdurige aanvraagprocedures voor laissez-passers en het ontbreken van procedureafspraken over de terugkeer;
verzoekt de regering de mogelijkheid te creëren voor verlenging van de vertrektermijn indien de uitgeprocedeerde asielzoeker actief de aanvraagprocedure in gang heeft gezet, maar nog in afwachting verkeert van het antwoord van de betreffende ambassade,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 476 (19637).
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter! Verleden week hebben wij al duidelijk gemaakt dat wij het ten zeerste betreuren dat de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan de wens van het CDA en de VVD om illegaliteit strafbaar te stellen. Wij vinden dat er volstrekt onvoldoende argumenten zijn aangedragen dat de zogenaamde ongewenstverklaring, die wij wel degelijk als een strafmaatregel en als criminalisering beschouwen, moet gaan leiden tot verhoging van de terugkeer. Wij vinden dan ook dat er veel te weinig en een veel te magere argumentatie is geleverd voor zo'n zware maatregel. Wat bereik je met een gevangenisstraf als een illegaal geen papieren krijgt van zijn ambassade? Welk strafrechtelijk doel wordt daarmee dan nog gediend? Wij zijn dan ook blij met de nuanceringen die inmiddels zijn aangebracht en die wij naar alle waarschijnlijkheid ook wel zullen steunen. Principiële bezwaren van mijn fractie daargelaten, bezwaren die overigens recht overeind blijven, vinden wij dat een ingrijpende maatregel als deze een betere argumentatie verdient en het ook verdient om aan nauwkeurige criteria te worden onderworpen alvorens ze wordt ingevoerd. Ook daarover dien ik een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de regering het instrument van ongewenst verklaren wil inzetten om de illegaliteit te bestrijden;
overwegende, dat vanwege de verstrekkende gevolgen terughoudend en consequent dient te worden omgesprongen met de ongewenstverklaring;
verzoekt de regering criteria voor de toepassing van ongewenstverklaring op te stellen en deze voor te leggen aan de Kamer, voordat dit beleidsvoornemen wordt uitgevoerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 477 (19637).
Staatssecretaris Cohen:
Voorzitter! Verleden week hebben wij uitvoerig gesproken over de terugkeernota van het kabinet. De moties die nu voorliggen, bevatten ten dele nuanceringen en preciseringen en voor een ander deel uitspraken die haaks staan op hetgeen de regering heeft voorgesteld. Ik zal de verschillende moties langslopen en van enig commentaar voorzien.
De eerste motie van de heer Middel gaat om de vraag wat er moet gebeuren als illegaal in ons land verblijvende uitgeprocedeerde asielzoekers ongewenst zijn verklaard. Als een vreemdeling na ongewenstverklaring in ons land wordt aangetroffen, pleegt hij een strafbaar feit volgens artikel 197 Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat het openbaar ministerie tot vervolging kan overgaan en dat de rechter, dus niet de regering, bepaalt of er straf wordt opgelegd. In die zin lijkt de motie de wettelijke bepaling op dat punt te miskennen. Dat neemt niet weg dat ik mij goed kan voorstellen dat wij aan het openbaar ministerie richtlijnen kunnen geven waarin aandacht wordt besteed aan de strekking van deze motie, maar die richtlijnen moeten in ieder geval nog worden opgesteld. Zoals ik de motie lees, kan zij inderdaad niet zien op het meewerkcriterium, want dat ziet niet op de ongewenstverklaring maar op de vraag wanneer van opvang wordt afgezien. In het licht van de wettelijke mogelijkheden moet goed worden bezien wanneer aan uitgeprocedeerde asielzoekers een ongewenstverklaring wordt gegeven, waarbij je wel moet weten of daarmee het beoogde doel wordt gediend, maar daarvoor zou je het OM instructies kunnen geven. Als ik de motie zo mag lezen, kan ik er wel mee leven.
De heer Wijn (CDA):
Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris.
De voorzitter:
Nee. U staat te zoeken naar een vraag.
De heer Wijn (CDA):
Nee. Ik heb een belangrijke vraag.
De voorzitter:
Ik kom terug op mijn lankmoedigheid. Laat de staatssecretaris eerst reageren. Er is een algemeen overleg geweest waarna vijftien moties zijn ingediend. Wij moeten redelijk met de tijd omgaan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als de staatssecretaris positief op een motie reageert die strijdig is met zijn uitspraken vorige week, dan moeten wij in de gelegenheid zijn om hem daarover te ondervragen.
De voorzitter:
Oké, maar u hoeft er niet meteen een veelheid van interrupties op los te laten.
Staatssecretaris Cohen:
Ik ontken dat ik een woord heb gezegd dat strijdig zou zijn met datgene wat ik vorige week daarover heb gezegd.
De tweede motie van de heer Middel heeft betrekking op de vraag hoe verder om te gaan met criminele illegalen. De heer Dittrich heeft terecht gezegd dat hier sprake is van een irritant probleem. Ik begrijp uitstekend dat hiervoor aandacht wordt gevraagd. Ik ben het dan ook eens met de strekking van de motie. Wij moeten streven naar een betere afstemming tussen het strafrecht en het vreemdelingenrecht op dit punt. Hieraan wordt gewerkt. Het laatste punt van de motie – criminele illegalen vast te houden totdat verwijdering uit ons land kan plaatsvinden – kan wel worden uitgesproken, maar het probleem blijft dat het ter beoordeling van de rechter is. Ik heb vorige week gezegd dat ik in overleg met de minister van Justitie daarnaar goed wil kijken. Ik heb dat inmiddels met hem besproken. Hij is het ermee eens dat daarnaar goed en grondig wordt gekeken. In het licht hiervan kan wellicht worden overwogen de motie aan te houden.
Ik kom te spreken over de moties van de heer Kamp. Hij vraagt om centrale melding en registratie van constateringen van illegaal verblijf. Het is een regeling die naar alle waarschijnlijkheid een wettelijke basis behoeft. Het zou ertoe kunnen leiden dat allerlei instanties de verblijfsposities van de vreemdelingen moeten onderzoeken. Dat lijkt op de discussies rond de koppelingswet. Het leidt tot een taakverzwaring voor de uitvoerende diensten. Ik vraag mij af of het zonder wettelijke basis niet in strijd is met de privacyregeling en of het wel wenselijk is. Ik ga dan voorbij aan de bereidheid van diverse instanties om daaraan mee te werken. Ik heb wel wat commentaar op deze motie.
De tweede motie van de heer Kamp vraagt om nauwe samenwerking met de ons omringende landen als het gaat over de uitvoering van het terugkeerbeleid. Naar de mate waarin het Europees beleid meer tot stand komt – het staat ook in de memorie van toelichting bij de nieuwe Vreemdelingenwet – is er des te meer reden om de samenhang in het beleid vorm te geven. Ik zie deze motie als een motie die in overeenstemming is met hetgeen de regering beoogt.
In de derde motie van de heer Kamp wordt gevraagd op korte termijn alle asielzoekers die in beroep zijn individueel schriftelijk te vragen alle noodzakelijke activiteiten te ondernemen om zoveel mogelijk te beschikken over de documenten en zoveel mogelijk hun terugkeer, mocht die noodzakelijk zijn, voor te bereiden. Ik heb tegen die motie geen bezwaar. Ik weet niet of de formulering van de motie nu het grootste effect heeft. Zou door het schrijven van een brief het doel echt bevorderd worden? De strekking van de motie, om ook degenen waarvoor het oude beleid nog geldt een incentive te geven om terugkeer wanneer die aan de orde komt mogelijk te maken, onderschrijf ik.
De heer De Wit heeft een tweetal moties ingediend. Hij stelt voor om het meewerkcriterium te handhaven en de ongewenstverklaring niet in te voeren. Dat zijn moties waarvan ik net heb gezegd dat zij haaks staan op hetgeen de regering in de terugkeernota heeft voorgesteld. Ik ontraad die moties dan ook.
Dat geldt ook voor de eerste motie van de heer Wijn, die ook ziet op het meewerkcriterium. Dat staat haaks op hetgeen de regering heeft voorgesteld. Het geldt evenzeer voor de motie over het begeleid uitzetten. Van de derde motie, het tweede been van het CDA, vind ik dat zij doorslaat. Wij hebben gesteld dat de ongewenstverklaring in voorkomende gevallen mogelijk is, dus niet in alle gevallen. Dat is ook de manier waarop de regering ermee wil omgaan. Ik ontraad die motie.
In de eerste motie van de heer Dittrich wordt voorgesteld de registratie van de ongewenstverklaring verder vorm te geven. Wanneer dat uit de bestaande registratiesystemen gegenereerd kan worden, lijkt dat mij geen enkel probleem. Ik zal dat moeten uitzoeken. Ik zal er in de komende rapportage asielketen op terugkomen. Ik ga er voorlopig maar van uit dat het mogelijk is en dat het ook nuttig is om het te doen.
De heer Dittrich heeft ook een motie ingediend met betrekking tot homoseksuelen. Het is staand beleid om een persoon die stelt dat hij vervolgd wordt voor een bepaald feit door de autoriteiten van zijn land van herkomst, aannemelijk moet maken dat dit feit bekend is of bekend zal raken bij die autoriteiten. Hoe kan er anders sprake zijn van een risico van schending van mensenrechten relevant voor toelating? Het staat in de inleiding van iedere werkinstructie voor het onderzoek naar indicaties voor een vluchtelingenstatus. Het is overigens ook conform het UNHCR-handboek. Zo bezien heb ik geen bezwaar tegen de motie, want het is staand beleid.
De heer Rouvoet vraagt mij de wijziging van de werkinstructie nog eens te bevestigen. Die is er inderdaad. Als hij die leest, zal hij het zien. Ten aanzien van zijn motie wil ik een antwoord geven dat analoog is aan dat aan de heer Dittrich. Hoe kan een bekeerling zijn leven niet zeker zijn als de autoriteiten van zijn land van herkomst niet eens weten dat hij bekeerd is? Ik ontraad zijn motie.
Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend over het vierwekenbeleid. Ik constateer dat die motie haaks staat op hetgeen de regering heeft voorgesteld. Het gaat niet alleen om het verkrijgen van laissez-passers bij de desbetreffende ambassades. Er zijn ook andere mogelijkheden om terug te keren. De regering heeft niet voor niets voorgesteld dat men nadat men uitgeprocedeerd is nog vier weken de tijd heeft. Het is mogelijk om in de periode daaraan voorafgaand daarop vooruit te lopen.
In de laatste motie van mevrouw Halsema verzoekt zij de regering criteria voor de toepassing van ongewenstverklaring op te stellen en die de Kamer voor te leggen voordat dit beleidsvoornemen wordt uitgevoerd. In het debat heb ik al toegezegd dat ik deze criteria zal bekijken. Dit betekent dat ik geen bezwaar heb om aan deze motie vorm te geven.
De heer Kamp sprak over mogelijke kwantitatieve doelstellingen, waarbij hij met name doelde op het managementcontract. Het is mij nog niet bekend hoe dit contract eruit zal zien, maar als het er eenmaal is, zal ik de lijnen daarvan aan de Kamer voorleggen. Ook vroeg hij om duidelijke opdrachten en taakstellingen voor de vreemdelingendiensten. Het is een taak van de nieuwe terugkeerorganisatie om ook deze diensten in het geheel te betrekken. Ook daarover heb ik al gezegd dat ik het van belang vind om de Kamer daarover met enige regelmaat, met name in de rapportage over de asielketen, te informeren.
De heer Wijn (CDA):
Ik maak nog een opmerking over de eerste motie. De staatssecretaris geeft aan het begrip "aantoonbaar buiten schuld" een beperkte interpretatie. Voordat de motie in stemming komt, hoor ik graag van de indieners of zij het met deze interpretatie eens zijn.
De heer Middel (PvdA):
Aan de hand van uw interrupties heb ik al aangegeven hoe de PvdA de motie interpreteert. Daarna heb ik de interpretatie van de VVD gehoord en ik zie daar weinig verschil tussen. De interpretatie van de staatssecretaris heb ik voor kennisgeving aangenomen. Leidraad bij de motie is echter de interpretatie van de PvdA.
De heer Wijn (CDA):
De staatssecretaris gaf een heel beperkte uitleg. U hoeft dan toch niet met zoveel omhaal van woorden te zeggen of u zijn interpretatie wel of niet deelt?
De heer Middel (PvdA):
U hebt mij een vraag gesteld waarop ik heb geantwoord. Als dit antwoord u niet bevalt is dat jammer, maar ik heb gewoon gezegd hoe wij ertegenaan kijken.
De heer Rouvoet (RPF):
De staatssecretaris gaf geen positief oordeel over de motie betreffende de Iraanse bekeerlingen. Ik vroeg hem al eerder of dit de facto betekent dat wij tegen mensen die van de islam overgegaan zijn naar een andere godsdienst, zeggen dat ze kunnen terugkeren als ze maar voor zich houden dat ze niet langer moslim zijn. Betekent dit in het geval van Iran dat teruggestuurde bekeerlingen genoegen moeten nemen met een vermelding van een verkeerde godsdienst op hun identiteitskaart? Of kunnen ze, krachtens de internationaal gewaarborgde vrijheid van godsdienst, ervoor uitkomen dat ze inmiddels een andere godsdienst hebben?
Staatssecretaris Cohen:
Ik heb, eerlijk gezegd, niet veel toe te voegen aan wat ik daarover al heb gezegd. Er is sprake van een risicogroep en wij zullen de drie bestaande criteria hanteren.
De heer Rouvoet (RPF):
Wat zegt u als straks een Iraanse asielzoeker tegen u en uw ambtenaren zegt dat hij niet langer moslim is, maar christen is geworden en dat hij grote vrees heeft voor zijn leven als hij wordt teruggestuurd, omdat in Iran de doodstraf staat op geloofsafval? Moet hij teruggaan en accepteren dat op zijn identiteitskaart "islam" staat en wat als hij dat niet doet en wil dat er "christendom" op komt te staan? Zegt u dan tegen zo'n asielzoeker dat hij niets hoeft te laten veranderen, zodat de autoriteiten ook niet weten dat hij is overgegaan op een ander geloof, en dat hij dus niets te vrezen heeft? Dat staat toch op gespannen voet met de vrijheid van godsdienst, zoals wij die internationaal onderschreven hebben?
Staatssecretaris Cohen:
De vraag is of op paspoort en identiteitsbewijzen de religie van de betrokken persoon vermeld staat. Voorzover mij bekend, is dat niet het geval. Als dat niet het geval is, doet dat probleem zich ook niet voor.
De heer Rouvoet (RPF):
Dit probleem doet zich in algemene zin voor. Wel degelijk speelt bij de identiteitskaarten ook de godsdienst een rol. Daarbij komt dat de principiële vraag overeind blijft of wij van mensen verwachten dat zij hun geloof wegmoffelen om dan niets te vrezen te hebben, zodat wij kunnen zeggen dat wij ze gerust kunnen terugsturen, als zij maar verzwijgen dat zij inmiddels naar een ander geloof zijn overgegaan. Die principiële vraag leg ik u met klem voor, want ik vind haar buitengewoon belangrijk.
Staatssecretaris Cohen:
De criteria zijn genoemd: het aannemelijk maken van de bekering, het aannemelijk maken dat de bekering bekend is of bekend zal raken en vervolgens aannemelijk maken dat iemand als gevolg van die bekering te vrezen heeft voor vervolging als vluchteling. Dat zijn de criteria die een rol spelen.
De heer Dittrich (D66):
De reactie van de staatssecretaris op de motie op stuk nr. 474 over asiel en homoseksualiteit snap ik niet. Hij heeft gezegd dat het staand beleid is dat autoriteiten moeten weten van de vluchtgrond. In de motie wordt gevraagd om in beschikkingen van de IND de passages te schrappen waarin nu nog staat dat iemand die homoseksueel is en gevlucht is vanwege die homoseksualiteit, wel weer terug kan naar het land van herkomst en daar wel weer als heteroseksueel kan leven, althans niet aan de autoriteiten zijn homoseksualiteit bekend hoeft te maken. Dat zijn krenkende passages. Bij de christenen, de bekeerlingen, zijn die passages eruit gehaald. In de motie wordt gevraagd om analoog daaraan dat ook te doen voor de homoseksuelen. Het antwoord dat de staatssecretaris geeft, is helemaal bezijden hetgeen in de motie naar voren wordt gebracht. Ik vraag de staatssecretaris daar toch een reactie op.
Staatssecretaris Cohen:
Wat mij betreft doen wij dat inderdaad naar analogie van de bekeerlingen. Als wij dat kunnen doen door die passages niet meer op te nemen, heb ik daar geen probleem mee.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19992000-172-184.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.