Vragen van het lid Atsma aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de berichten betreffende georganiseerde acties van het "hooliganleger".

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter! De afgelopen zaterdag kon een deel van Nederland wakker worden met de aankondiging op de voorpagina van een van de landelijke dagbladen over oorlogsplannen van hooligans. De kern van het verhaal is in elk geval voor ons verontrustend, zo niet schokkend: hooligans zouden van plan zijn snelwegen te blokkeren, zich te richten op grote publieksevenementen en aanvallen uit te voeren op politiebureaus en gemeentehuizen, dat alles in de maand december. Nu is het natuurlijk de vraag in hoeverre je dergelijke berichten, die kennelijk afkomstig zijn van groepen ongeorganiseerde hooligans, serieus moet nemen, maar de CDA-fractie wil dat vooralsnog wel doen en heeft in elk geval goede nota genomen van de rapportages van het Centraal informatiepunt voetbalvandalisme, waaruit blijkt dat hooligans, relschoppers, steeds professioneler te werk gaan en ook steeds hardere actie gaan voeren. Om die reden wil ik de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als eerstverantwoordelijke binnen het kabinet en als coördinerend minister voor voetbalvandalisme een aantal vragen stellen.

Is de minister geïnformeerd over de plannen van groepen hooligans en hoe reëel acht hij deze oorlogsplannen? Is hij van een en ander op de hoogte gebracht door de burgemeesters van de betreffende voetbalsteden en de KNVB? Welke maatregelen heeft de minister tot op dit moment genomen om te voorkomen dat de zaak gaat escaleren? Waarom is er kennelijk nog steeds weinig gedaan aan het streven om te komen tot maatwerk bij risicowedstrijden, conform de wens van het CDA en conform de aanbeveling van de commissie-Stekelenburg? Kan de minister de Kamer aangeven in hoeverre de informatiepositie van de politie in dit opzicht toereikend is, rekening houdend met de steeds professionelere werkwijze van de groepen hooligans?

Minister Peper:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigde voor zijn vragen over een berichtgeving die op zichzelf nogal verontrustend overkwam. Uit zijn inleidende opmerkingen heb ik begrepen dat de geachte afgevaardigde wakker is geworden, nota bene op een zaterdagochtend. Mijn antwoord is: wij weten hiervan. Wij weten heel veel, maar wij lopen daarmee niet te koop. Waar wij onze kennis vandaan halen, is niet zo verschrikkelijk interessant. Het gaat erom dat je het nodige weet. Wij zijn zeer alert, wij zijn zeer op de hoogte, maar wij hebben geen talent voor paniekvoetbal, en ik zelf in het bijzonder niet.

Dan wil ik iets zeggen over het fenomeen maatwerk bij risicowedstrijden. Er is verwezen naar het rapport van de commissie-Stekelenburg. Dat vond ik een verstandig rapport. Verder meld ik wat erachter zit. Er is een conflict waarover thans wordt gesproken tussen supportersverenigingen en de KNVB. Volgens goed Nederlandse traditie is er een splitsing ontstaan in het supporterswezen. Het gaat bij het overleg om de verplichting van een combiregeling. De supporters willen daarvan af en eigenlijk wil ook de commissie-Stekelenburg dat. Het voorstel is de combiregeling afhankelijk te maken van het type wedstrijd. Mijn stelling is dat mensen identificeren omdat zij collectief worden vervoerd, ook risico's heeft. Tussen de KNVB en de supportersverenigingen wordt ook overleg gevoerd over de prijzen van toegangskaarten. Die schijnen erg hoog te zijn. De KNVB ziet dat ook wel. Verder wordt gesproken over de capaciteit van de bezoekersvakken en de vergroting daarvan. Dat heeft met name te maken met dezelfde probleemstelling: kan het niet wat breder en ruimer en kan het niet tegen een wat lagere prijs?

Wij hebben dus geen problemen met de informatiepositie. Ik noem in dit verband: Utrecht, het nationaal coördinatiecentrum, het CIV. Wij zijn goed op de hoogte. Wij laten ons niet intimideren. Het overleg tussen de KNVB en supportersclubs vindt op een constructieve wijze plaats.

Voorts wijs ik erop dat, zoals de heer Atsma weet, wij binnenkort een meldpunt voetbalvandalisme introduceren. Toen ik mijn ambtenaren vroeg: is dat niet een kliklijn? zeiden ze: dat mag je niet zeggen, want dat klinkt niet zo mooi. Het komt er echter wel op neer. Je kunt bijvoorbeeld melden dat je types ziet die niet naar voetballen willen kijken, maar dat anderen willen belemmeren. Zoals de heer Atsma weet, zullen wij over deze materie nog uitvoeriger komen te bespreken bij de behandeling van de politiebegroting op 29 november. Ik wil onze gemeenschappelijke gevoeligheid voor urgentie en alertheid combineren met een grote mate van rust.

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister uiteraard voor zijn beantwoording. Ik moet echter vaststellen dat hij op de vragen nauwelijks of helemaal niet is ingegaan. Ik heb goede nota genomen van zijn opmerking, dat de informatiepositie van de minister, van het ministerie en van alle betrokkenen dusdanig is dat wij ons in Nederland geen zorgen hoeven te maken en wij op zaterdagochtend rustig kunnen uitslapen. Dat nemen wij tot ons en wij zullen de minister op gepaste tijden hieraan herinneren. Wel voeg ik eraan toe dat de minister weet wat de heer d'Hondt, oud-voorzitter van de adviescommissie, heeft gerapporteerd en dat hij er geen enkele behoefte aan heeft de informatiepositie van de politie op onderdelen te versterken. Dat moet dan ook worden geconcludeerd. Wat mij betreft is dat prima, maar wij zullen de minister eraan houden. Wij zullen eind november of begin december, als het onverhoopt daadwerkelijk tot escalaties komt, de vinger aan de pols houden.

De minister sprak ook over de commissie-Stekelenburg. Een van de aspecten die door supporters, burgemeesters en tal van maatschappelijke organisaties naar voren zijn gebracht, is de brede klacht over het competitieschema van het betaald voetbal in Nederland. Dat zou onregelmatigheden in de hand werken. Wil de minister, gelezen de berichten van het afgelopen weekend, toezeggen dat hij op korte termijn met de KNVB zal overleggen over dat speelschema? Dat is immers een van de grote grieven die ook in gesprekken met supporters en supportersorganisaties naar voren komen.

Minister Peper:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigde de heer Atsma voor zijn nadere vragen. Het vragenuurtje is, geloof ik, niet bedoeld om zaken zeer uitvoerig met elkaar te wisselen. Zo zullen wij eind van de maand nog een debat hebben over de informatiepositie.

Ik zeg de heer Atsma graag toe dat ik nog eens overleg met de KNVB over het competitieschema. Ik ben eigenlijk van de ouderwetse signatuur, dat het goed is om daarin één of misschien twee momenten per week te hebben. Anders kan ik het allemaal niet meer in het ritme inpassen. Ik ben zeer gemotiveerd om de KNVB een beetje op dat spoor te zetten. Dan weet je dat je op zondagmiddag om half drie naar het voetballen kunt en misschien ook nog op zaterdagavond, maar dan wordt het voor mij al te ingewikkeld. Ik kan nu geen wedstrijd meer volgen, want anders kom ik niet aan mijn werk toe.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! De minister heeft gezegd dat sport een feest is en een feest moet blijven. Rust is volgens de minister in dit soort situaties de beste remedie. Als de overheid echter niet op dit soort berichten reageert, hoe kunnen wij dan toch de individuele Nederlander die graag naar een wedstrijd wil gaan, nog enthousiast laten zijn? Die Nederlander wil wel, maar zegt: de overheid reageert niet, dus ik loop bepaalde risico's. Ik vind het toch wel wat makkelijk om hier weg te lopen met de opmerking: wij beheersen het, wij hebben het in de hand, wij weten wie het doen en alle reacties daarop zijn nu te veel. De Nederlander die van voetbal wil genieten, zegt: ook dat nog, ik pas ervoor.

Minister Peper:

Voorzitter! Ik dank de heer Meijer voor zijn vraag. Het is moeilijk om hierbij een evenwicht te vinden. Uit dit debat blijkt dat de overheid dit zeer goed volgt. In die zin wordt dat nu gecommuniceerd. Maar er is voor hooligans niets zo aantrekkelijk als opgewonden politici, laat staan ministers, die reageren op kapitalen in kranten. Daar voel ik niets voor. Men kan ervan overtuigd zijn dat de voorbereidingen van het EK ook mijn grootst mogelijke aandacht krijgen, maar op dit soort berichtgeving moet je rustig reageren. Ik zeg tegen de Nederlandse voetballiefhebber dat deze overheid, deze politie en deze officieren van justitie buitengewoon goed opletten, al was het alleen maar omdat zij vanwege hun informatiepositie de problemen dan met minder mensen aankunnen. Er moet dus een evenwicht gevonden worden. Vorig jaar ben ik begonnen met nogal somber aan te kijken tegen de problematiek van de openbare orde. Ik blijf dat ook doen, in die zin dat wij daar verschrikkelijk goed op zullen moeten letten. Ik heb voldoende ervaring om te weten waar ik het over heb. Het is echter niet goed als autoriteiten in permanente opwinding verkeren. En dat lijkt mij toch een interessante stelling.

Naar boven