Noot 1 (zie blz. 816)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Economische Zaken op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Economische Zaken voor 1999 (26 200 XIII)

Vraag 1

Zou kennisbeleid niet meer in samenwerking met kennisinstellingen en provinciale en lokale overheden moeten worden ontwikkeld in plaats van steeds nieuwe instituten op te zetten (Syntens/kennisdiffussie)? (Van Zuijlen)

Antwoord

* Syntens is het resultaat van een fusie tussen IMK-Voorlichting en het netwerk van InnovatieCentra. Met deze beide organisaties onderhield EZ een subsidierelatie. De subsidierelatie is vanaf 1-1-98 met Syntens voortgezet. Tegen deze achtergrond wil ik Syntens niet als een nieuw instituut betitelen.

* De kernactiviteiten van Syntens zijn:

– sector- en themagerichte voorlichting aan het MKB;

– stimuleren van regionale, landelijke en internationale samenwerking tussen MKB-bedrijven;

– informeren van overheden over ontwikkelingen in het MKB.

* Voor een goede uitvoering van deze kernactiviteiten is afstemming en samenwerking met kennisinstellingen (zoals TNO, BrancheCentra voor Technologie) en provinciale en lokale overheden noodzakelijk. Syntens doet dat ook. Ook de organisatorische structuur van Syntens is op die samenwerking en afstemming gericht. Zo heeft elke van de 15 regionale vestigingen een Raad van Advies, waarin bovengenoemde partijen zijn vertegenwoordigd. Deze Raad van Advies heeft met name een adviserende rol over de jaarlijkse activiteitenplannen van de regionale vestigingen.

Daarbij speelt het vraagstuk van samenwerking en afstemming met kennisinstellingen en provinciale en lokale overheden een prominente rol.

Vraag 2

Hoe gaat de minister van EZ de samenwerking tussen de succesvolle en al langer bestaande branchecentra voor technologie en de nieuwe Technocentra organiseren?

Antwoord

De branchecentra voor technologie zijn opgericht met als doel om de branchespecifieke kennis bij middelgrote en kleine bedrijven te vergroten door voorlichting, advisering en scholing. Met name op het gebied van scholing zullen Technocentra zeker van nut kunnen zijn voor de branchecentra. Ik zal bij de uitwerking van technocentra het belang en de betekenis van samenwerking met (bedrijfsleven en) branchecentra voor technologie onderstrepen.

Vraag 3

Het nut van de Branche Centra voor Technologie is aangetoond, welk vervolg geeft de overheid op de aflopende SBT regeling? (Van Walsem)

Antwoord

Aan de hand van de uitgevoerde evaluatie ben ik bezig mijn standpunt hierover te bepalen. Ik verwacht de Tweede Kamer daarover nog dit jaar te kunnen informeren.

Vraag 4

De PvdA-fractie pleit voor een kritische doorlichting van de subsidies op maatschappelijke relevantie. In dit kader was de harde kritiek van de Adviesraad op de kwart miljard die de overheid jaarlijks aan ruimtevaart geeft, interessant. Graag een reactie. (Van Zuijlen)

We hebben recent nog over ruimtevaart gesproken in de Kamer. Ik ondersteun de 250 mln. aan ruimtevaart. Wanneer komt een kabinetsreactie op het AWT-advies? (Van Walsem)

Antwoord

De omvang en risico's van ruimtevaart vereisen samenwerking op internationaal niveau.

De European Space Agency (ESA) is daarvoor het geëigende forum. Nederland heeft een speciale positie omdat het belangrijkste technologiecentrum van ESA in Nederland is gevestigd. ESTEC. Dit heeft positieve uitstralingseffecten. Het genereert hoogwaardige werkgelegenheid en is een bron van internationale kennis.

De Adviesraad heeft zich beperkt tot de industrieel technologische invalshoek. De overheid stimuleert ruimtevaart ook met het oog op gebruikersaspecten. Ik noem bijvoorbeeld de toegevoegde waarde van satellieten bij weervoorspelling, telecommunicatie, positiebepaling voor het verkeer en ozonmonitoring voor het milieubeleid. Deze velden hebben een grote maatschappelijke reIevantie. Ik verwijs naar de Kabinetsreactie op het AWT-advies, die binnenkort aan de Kamer zal worden toegestuurd.

Vraag 5

Wat vindt de minister van het idee om rond de 14 Nederlandse universiteiten centra van technologisch hoogwaardige bedrijven te bundelen, een soort Nederlands Sillicon Valley?

Antwoord

* Het is van groot belang dat de kennis van universiteiten maatschappelijke toepassing kan vinden en zeer zeker ook in het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld door de oprichting van de Technologische Top Instituten (TTI's) hebben we hier beleid op ontwikkeld.

* Een belangrijke «spin-off» van universitair onderzoek kan daarnaast zijn het ontstaan van nieuwe bedrijvigheid.

* Specifiek voor starters in de ICT-sector hebben we inmiddels beleid ontwikkeld (Twinning); ik wil bekijken of we een soortgelijk initiatief kunnen nemen voor biotech starters. Ik zal u daarover in de voortgangsrapportage over het Clusterbeleid nog dit jaar rapporteren.

* Ik ben van plan om in algemene zin beleid uit te stippelen voor technostarters.

Belangrijke aandachtspunten hiervoor zijn het stimuleren van ondernemingszin in het reguliere opleidingstraject van hoger onderwijs instellingen en het faciliteren van een regionaal ondersteuningsaanbod gericht op de specifieke knelpunten van technostarters.

Vraag 6

Wat is de voortgang op het terrein van Electronic Commerce? (Voûte)

Antwoord

Op dit terrein vindt een flink aantal acties plaats:

* Het project elektronisch aanbesteden loopt en wordt in nauwe samenhang met de activiteiten van de minister van Grote Steden en Integratiebeleid («Electronic government») uitgevoerd.

* De nationale strategische conferentie van bedrijfsleven en overheid over de gouden regels voor electronic commerce was een groot succes. Op dit moment wordt gewerkt aan de concrete opstelling van een conceptgedragscode door het Electronic Commerce Platform Nederland. Deze gedragscode zal volgend voorjaar getoetst worden in een conferentie.

* Tegelijkertijd wordt bezien op welke wijze dit internationaal ingebed kan worden. Zo heeft Nederland recent tijdens de Ottawa conferentie over electronic commerce de aanwezigen opgeroepen tot verdere uitwisseling van gedachten te komen. Een belangrijk resultaat in Ottawa was dat is afgesproken om toe te werken naar een internationaal regime waarin BTW bij electronic commerce altijd zal worden geheven in het land van consumptie.

* Samen met het bedrijfsleven wordt gewerkt aan realisering van ideeën over Trusted Third Parties. Ik noem bijvoorbeeld de electronische handtekening en het versleutelen van informatie.

* Er is een communicatiestrategie geformuleerd waarin de activiteiten van SpOED, Syntens en ECP.nl op elkaar worden afgestemd. Hierdoor krijgt het MKB op een eenduidige wijze de activiteiten van deze drie organisaties gepresenteerd.

* Het Demonstratieproject Organisatievernieuwing en IT is afgesloten met de lancering van de CD ROM vorige maand.

Vraag 7

Wat doet de minister aan KSG en is zij bereid bij te dragen aan verplaatsing van de werf? (Van den Berg)

Antwoord

Over dit onderwerp zal ik op uw verzoek spoedig een vertrouwelijk overleg voeren met de Vaste Kamercommissie EZ.

Vraag 8

Hoe zit het met prijsvorming op de geneesmiddelenmarkt? Wie houdt daar toezicht op?

Wie onderzoekt kritisch of marktwerking wordt belemmerd door bepaalde geneesmiddelen of bepaalde voorzieningen tegen te houden? Waarom geen concurrentie gestimuleerd en afgedwongen op de hulpmiddelenmarkt? Waarom wordt geen uitvoering gegeven aan de plannen t.a.v. ziekenhuizen die al jaren op de plank liggen? Waarom instellingen niet benchmarken? (Van Zuijlen)

Antwoord

* De prijsvorming op de geneesmiddelenmarkt is niet vrij, maar wordt sterk door wet- en regelgeving beïnvloed, zoals de Wet Geneesmiddelenprijzen (die Nederlandse maximumprijzen koppelt aan die in omringende landen) en het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (dat het bedrag bepaalt dat apothekers mogen declareren).

Het toezicht op de WGP berust bij VWS. Binnen de krappe marges van WGP en GVS is de prijsvorming vrij en heeft de NMa tot taak de concurrentie te bewaken. Maar er is de facto dus weinig ruimte voor concurrentie.

* Het Regeerakkoord bevat een aantal voorstellen om de doelmatigheid bij de verstrekking van hulpmiddelen te vergroten. Andere voorstellen voor vergroting van de doelmatigheid zullen cf. het Regeerakkoord op korte termijn worden onderzocht. Ik kan me voorstellen dat concurrentie tussen aanbieders hier een nuttige bijdrage aan kan leveren, maar ook de huidige budgetteringsoperatie van verzekeraars alsmede het bevorderen van onderlinge concurrentie tussen verzekeraars kunnen dat. Deze worden aldus gedwongen zo efficiënt mogelijk in te kopen. Ik zal daarover in overleg treden met mijn collega van VWS.

* Mijn collega van VWS is uiteraard de eerst aangewezene om de vraag over implementatie van het MDW-rapport ziekenhuizen te beantwoorden. Zoals bekend, is het eerste deel van het implementatierapport begin dit jaar aan de Tweede Kamer gestuurd. Een vervolgwerkgroep zou zich nadien nog over enkele specifieke vragen buigen. De stand van zaken hiervan is mij niet exact bekend. Wel is mij opgevallen dat het eerste deel van het implementatierapport op belangrijke onderdelen afwijkt van de visie in het MDW-rapport over ziekenhuiszorg zelf. Het kabinet zal in het nog te formuleren standpunt over de implementatierapporten de juiste richting moeten aangeven. Daarbij is het RA uiteraard het kompas.

* Benchmarking is de eerste stap naar transparantie. Instellingen kunnen zich daarmee voor wat betreft hun prestaties aan elkaar spiegelen. Benchmarking kent echter ook het nadeel van vrijblijvendheid, indien er geen consequenties aan slecht presteren worden verbonden. Beter is het daarom instellingen te belonen om ze aan te zetten tot goed presteren en te straffen bij slecht presteren. Dat levert echte prikkels op.

Nog beter zou het zijn als instellingen, uiteraard met behoud van waarborgen voor kwaliteit en beschikbaarheid, op enigerlei wijze met elkaar kunnen concurreren om de gunst van de consument, die overigens helaas in praktijk maar beperkte mate keuzevrijheid heeft.

Concurrentie kan op deze markt niet zonder beperkingen. Het speelveld moet afgebakend worden. Over het meest geschikte instrumentarium voor het prikkelen van aanbieders op deze markt vindt overleg plaats met VWS.

Vraag 9

Wat is de stand van zaken m.b.t. het onderzoek dat de toenmalige staatssecretaris Tommel een jaar geleden heeft toegezegd naar de risico's van kartelvorming op de VINEX-locaties n.a.v. vragen van het TK-lid Duivesteijn? (Van Zuijlen)

Antwoord

De vorige bewindslieden van EZ en Volkshuisvesting hebben zich over de problematiek van de kartelvorming op de VINEX-locaties gebogen. Zij achtten het risico van deze kartelvorming beperkt, om de volgende redenen:

* Hoewel gemeenten financiële belangen in de woningbouw hebben en het logisch is dat zij aansluiting zoeken tussen het tempo van hun investeringen en het tempo van de woningbouw, is het regisseren van de bouwproduktie een publieke taak van de gemeenten. Zij hebben hiervoor dan ook een publiekrechtelijk instrument, nl. de ruimtelijke ordeningswetgeving, en het gebruik daarvan valt buiten de werkingssfeer van de Mededingingswet.

* De betrokken partijen (gemeenten, projectontwikkelaars, bouwbedrijven) hebben naast voordeel ook nadeel bij temporisering van de woningbouw. Het vertraagt immers ook het tempo waarin hun investeringen zich terugbetalen. Voor gemeenten is er het extra risico dat hun rijkssubsidies in gevaar komen wanneer zij de met het Rijk overeengekomen bouwtermijnen niet halen.

* Tenslotte is er sprake van een groot aantal partijen die elk voor zich een incentive heeft om zich t.o.v een kartel als free-rider op te stellen, en is er restconcurrentie vanuit het aanbod van reeds bestaande woningen en van nieuw te bouwen woningen buiten de VINEX-locaties.

Ik deel deze conclusie, maar wil erop wijzen dat het toezicht op de naleving van de Mededingingswet is opgedragen aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Deze beslist zelfstandig of zij in een bepaald geval een onderzoek start. Direct belanghebbenden kunnen een klacht indienen bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit als zij vinden dat er sprake is van een overtreding van de mededingingsregels.

Vraag 10

Welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden na rapportage van de MDW-werkgroep Hoger Onderwijs in 1996 en de resultaten van het daaropvolgende debat? (Van Zuijlen)

Antwoord

* Doel was vergroten (1) transparantie opleidingenaanbod, (2) flexibiliteit en (3) slagvaardigheid instellingen.

* Rapport heeft geleid tot voornemens voor gelijkschakeling verschillende aanbieders van hoger onderwijs. Dit komt onder meer tot uiting bij het onderwerp studiefinanciering waarop studenten van niet door de overheid bekostigde instellingen een beroep kunnen doen.

* Om de slagvaardigheid van instellingen te vergroten is een start gemaakt met de decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden.

* Aantal voornemens is inmiddels gerealiseerd, zoals:

– wijziging Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW);

dit betreft de verbreding van het opleidingenaanbod waardoor het aantal opleidingen is verminderd en de transparantie is vergroot.

– Het Nederlands Economisch Instituut (NEI) heeft in opdracht van OC&W een internationaal vergelijkende studie uitgevoerd over vraagfinanciering (kan een prikkel zijn in het Hoger Onderwijs om zich meer te richten op de consument) («Consumentenkeuze in het hoger onderwijs»).

Vraag 11

Waarom praat de heer Brokx niet met taxateurs/makelaars? (Van Walsem)

Antwoord

De heer Brokx is aangezocht om als procescoördinator de branche van makelaars en bemiddelaars in onroerende zaken te ondersteunen bij het opzetten van een certificeringsregeling.

Binnen de wereld van de taxateurs zijn er al initiatieven opgestart om tot een certificeringsregeling te komen. Deze initiatieven zijn al in een gevorderd stadium.

In de gesprekken die hij heeft gevoerd met de brancheverenigingen, heeft hij ook aandacht geschonken aan de vraag of er behoefte bestaat aan een gezamenlijke certificeringsregeling voor taxateurs en makelaars.

Rond het eind van dit jaar zal de heer Brokken met zijn bevindingen komen. Daarbij zal hij tevens ingaan op de vraag of een gezamenlijk regeling voor makelaars en taxateurs haalbaar is en of er binnen de branche behoefte bestaat aan zo'n regeling.

Vraag 12

Nieuw integriteitsbeleid voor ambtenaren. Prima zou ik zeggen. Zeker het punt van het afleggen van de eed of belofte spreekt ons aan. Maar waarom heeft u dan net de eed bij Makelaars en taxateurs wel afgeschaft? (Leers)

Antwoord

* Vooropgesteld moet worden dat het hier om geheel verschillende dingen gaat. Het (interne) integriteitsbeleid van de Rijksoverheid enerzijds, en het afschaffen van de wettelijke beëdiging van makelaars en taxateurs anderzijds, staan geheel los van elkaar.

* Ten aanzien van de makelaars en taxateurs heeft het kabinet besloten om de verplichte beëdiging per 1 januari 2000 af te schaffen. Beëdiging was bedoeld als onderstreping van de onafhankelijke positie van makelaars en taxateurs tussen vraag en aanbod.

Thans is makelaar werkzaam voor één partij. Beëdiging geeft dan verkeerde indruk: makelaar moet nu juist niet onafhankelijk zijn maar belangen van één partij behartigen. De eed die rijksambtenaren (bv. van EZ) afleggen in het kader van het integriteitsbeleid hangt daarentegen samen met hun positie in het openbaar bestuur.

Vraag 13

Op welke termijn kan het regeringsstandpunt worden verwacht (over de Winkeltijdenwet)? (Van den Berg)

Antwoord

In november of december zal de evaluatie inclusief eventuele voorstellen voor wijzigingen in de WTW aan de TK worden aangeboden.

Vraag 14

Aanbevelingen Markt en Overheid mogen kwaliteit publieke dienstverlening niet aantasten en rekening houden met verderreikende doelstellingen dan doelmatige uitvoering. (Van den Berg) Welke criteria hanteert naar de minister bij de (her-)allocatie van taken? (Leers)

Antwoord

Ik wil de ongerustheid van de heer van den Berg wegnemen. De aanbevelingen in het kader van het project Markt en Overheid zijn er niet op gericht om overheidstaken naar de markt te brengen. Integendeel, een belangrijke aanbeveling van de werkgroep Markt en Overheid is juist om overheidstaken in wet en regelgeving te verankeren. Een dergelijke expliciete verankering maakt een heldere keuze tussen «publiek» en «privaat» mogelijk, met rekenschap van de overwegingen die u noemt.

Een eenduidig beoordelingskader bestaat echter niet. Vereist is een zorgvuldige afweging tussen enerzijds publieke belangen, bijv. het milieu-belang bij waterzuivering of het belang van gebonden gebruikers bij energielevering, en anderzijds vergroting van de doelmatigheid door concurrentieprikkels. Deze afweging zal niet in alle gevallen dezelfde zijn.

Vraag 15

In de VS eist de overheid als opdrachtgever bij grote projecten dat een deel van de R&D in MKB wordt uitgevoerd. Waarom wordt een dergelijke regel niet in Nederland ingevoerd? (Van Zuijlen)

Antwoord

* De grote projecten worden beoordeeld op kwaliteit en kosten. Daar kunnen zowel grote als kleine bedrijven hun offertes op inbrengen. Het MKB moet zich op kwaliteit bewijzen. In het clusterbeleid wordt door middel van het programma Innovatief Aanbesteden de samenwerking tussen grote en kleine bedrijven gestimuleerd.

Consortia van bedrijven worden gevraagd om offertes op grootschalige projecten in te dienen.

* In de VS bestaat het SBIR-programma. SBIR staat voor Small Business Innovation Research-programma. Dit programma houdt in dat federale onderzoeksinstellingen 2% van hun onderzoeksbudget moeten gebruiken voor kleine bedrijven. Het is geen subsidieregeling, maar het is een vergoeding voor uitvoering van opdrachten.

* Ik overweeg geen invoering van het SBIR-model omdat:

– EZ ervaring heeft opgedaan met een variant op het Amerikaanse SBIR met de Onderzoek MKB-regeling. Deze proefregeling bleek niet effectief.

– Een verplicht percentage voor het MKB ten koste gaat van efficiency.

Vraag 16

Waarom is bezuinigd op Haalbaarheidsprojecten MKB? (Van Zuijlen) HMKB is eerst verhoogd en nu weer verlaagd. Lijkt ons niet zinvol (Van Walsem)

Antwoord

Het lijkt inderdaad of er bezuinigd is op de HMKB-regeling, maar er is sprake van enige vertekening. Omdat er telkens veel aanvragen waren van het MKB is het budget van de regeling in voorgaande jaren incidenteel verhoogd (in 1998 tot f 13 mln). Voor 1999 staat vooralsnog het basisbedrag van f 6 mln geraamd.

Overigens is inmiddels een evaluatie gestart. Deze zal volgens planning in februari 1999 afgerond zijn. Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie zal bezien worden of bijstelling van de raming voor 1999 en latere jaren wenselijk is.

Vraag 17

Hoe zit het met de voorfinanciering uit het Fes van het Openbaar Vervoer in VINEX-locaties (Van Walsem).

Antwoord

Voorfinanciering uit het Fes is niet aan de orde bij de ontsluiting van VINEX-locaties.

Voor een aantal locaties is ontsluiting namelijk al in de realisatiefase overgegaan bij de invulling van het 1,9 mrd pakket. Dat pakket is met de Nota van Wijziging op de eerste suppletore begroting 1998 van het Fes aan de Kamer gemeld. Over de verdere ontsluiting van VINEX-locaties zult u worden geïnformeerd bij de invulling van het RA-investeringspakket. U zult hierover nog komen te spreken bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat.

Vraag 18

Het CBIN is succesvol met het binnenhalen van met name buitenlandse distributiebedrijven en hoofdkantoren in de omgeving van Schiphol. Heeft u cijfers over de toegevoegde waarde van deze bedrijven? Heeft u inzicht over de toegevoegde waarde van Schiphol plus bijbehorende (direct-indirect) bedrijvigheid? (Van Walsem)

Antwoord

Heeft u inzicht in de toegevoegde waarde van Schiphol plus bijbehorende (directe–indirecte) bedrijvigheid? (Leers)

Wat is uw visie over de economische betekenis van Schiphol? (Leers)

Antwoord

* Het CBIN is in 1997 betrokken geweest bij de realisatie van 34 investeringsprojecten van buitenlandse bedrijven in en om Amsterdam/Schiphol. Met deze projecten zullen 1 091 nieuwe directe arbeidsplaatsen worden gecreëerd en is een investeringsbedrag gemoeid van ca. f 115 mln.

* Op en rond Amsterdam/Schiphol vestigen zich vooral Europese hoofdkantoren, Europese distributie centra en call centers. Ik noem bijvoorbeeld het Europees hoofdkantoor van sportartikelengigant Nike.

* Wel is het evident dat projecten van buitenlandse bedrijven die elders in Nederland worden gerealiseerd, zich daar vestigen mede door de nabijheid van de mainports Amsterdam/Schiphol en Rotterdam. Zo kan bijvoorbeeld gesteld worden dat het project van Hewlett Packard (1 000 nieuwe directe arbeidsplaatsen) nooit in Heerenveen (of elders in Nederland) zou zijn gerealiseerd zonder de nabijheid van de mainports. Halffabrikaten moeten tenslotte worden aangevoerd en eindprodukten moeten hun weg naar de klant in geheel Europa kunnen vinden.

* In meer algemene zin geldt dat de economische betekenis van Schiphol regelmatig in kaart wordt gebracht. In de Integrale beleidsvisie over de toekomst van luchtvaart in Nederland, de IBV-TNLI, is vermeld dat in 1995 de toegevoegde waarde in totaal 15 miljard bedraagt. Daarvan is 10 miljard het gevolg van directe effecten van platformgebonden activiteiten, 3 miljard het gevolg van indirecte achterwaartse effecten van toeleveranciers en 2 miljard het gevolg van indirecte voorwaartse effecten.

* In de toekomst zal in het kader van TNLI opnieuw de huidige en toekomstige economische betekenis worden onderzocht. EZ zal in de nota over het ruimtelijk-economisch beleid die in april 1999 wordt uitgebracht een visie opnemen over de strategische betekenis van de mainports voor onze economie.

Vraag 19

Kan worden ingegaan op de voorfinanciering uit het Fes van de Betuweroute en de HogeSnelheidsLijn? (Van Walsem)

Antwoord

Zoals in de schriftelijke antwoorden op vragen bij de vaststellingen van de begroting voor de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1999 (26 200 XIII) is aangegeven, zijn er geen inzichten die aanleiding geven de verwachtingen t.a.v. private betrokkenheid bij de Betuweroute en de HSL te wijzigen.

Dat betekent dus dat er van wordt uitgegaan dat de private financiering zal worden gerealiseerd in de exploitatiefase.

Vraag 20

Invoeren opportuniteitstoets. Wat betekent dit voor de Betuwelijn? (Rabbae)

Antwoord

Een opportuniteitstoets zou kunnen worden gebruikt om bij grote projecten een laatste globale toets in te bouwen om na te gaan of na een lange besluitvormingsprocedure de omstandigheden die geleid hebben tot een beslissing niet fundamenteel zijn veranderd.

De Betuwelijn wordt inmiddels aangelegd en de daartoe strekkende verplichtingen zijn voor een groot deel aangegaan. De door mij bedoelde toets heeft betrekking op het moment vóór de start van de aanleg.

Vraag 21

Vijfde Nota ruimtelijke Ordening: Behoefte aan bedrijfsterreinen en betrokkenheid EZ bij Houtskoolschets. (Leers)

Antwoord

Bij het interdepartementaal overleg over de Houtskoolschets werken VROM, V&W, LNV en EZ nauw samen. Hierbij vormt de ruimte voor economische ontwikkeling speciaal aandachtspunt voor EZ. Daarbij is ook de behoefte aan bedrijventerreinen aan de orde.

Vraag 22

Kan van de 60 mln van EET niet een deel ingezet worden voor ondergronds vervoer in Zuid-Limburg?

Antwoord

In de regeling Economie, Ecologie en Technologie (EET) gaat het om doorbraaktechnologie op specifieke milieuterreinen. Het is op voorhand niet goed te beoordelen of het bedoelde project zou passen binnen de criteria van EET. Het zou dan moeten gaan om een uitgebreid onderzoeks- en ontwikkelingstraject met een lengte van ongeveer vijf jaar. Ook moet er minimaal 1 mln per jaar aan onderzoekskosten worden gemaakt. Een samenwerkingsverband van meerdere bedrijven en/of kennisinstellingen zou een dergelijk project moeten indienen. Het voorstel moet passen binnen de milieuthema's van EET. Het thema «substantiële beperking van emissies in de sector verkeer en vervoer» biedt hiervoor de beste kansen. Tot slot zal dit project moeten concurreren met andere projecten en hangt het af van de kwaliteit van het project of het daadwerkelijk tot een EET-bijdrage leidt.

Vraag 23

Gaat EZ – samen met OC&W – een onderzoek doen naar de knelpunten die alle mogelijke vormen van duaal leren belemmeren? Hoe stimuleert EZ duaal leren?

Antwoord

* EZ hecht groot belang aan duale trajecten. Het is een goed instrument om de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt te versterken.

* De overheid geeft via afdrachtkorting een stimulans aan bedrijven die plaatsen aanbieden voor leerlingwezen en (als experiment) ook voor duale trajecten in het HBO.

* De knelpunten rond het leerlingwezen worden momenteel door kabinet en sociale partners onderzocht in het kader van het «Hoofdlijnenakkoord inzake versterking werkend leren».

* Met duale trajecten in het HBO en het WO is nog weinig ervaring opgedaan. We wachten eerst de resultaten van de pilots af in plaats van nu al onderzoek te starten.

Vraag 24

Ook competenties zouden kunnen worden gecertificeerd. Wat zijn hiervoor nu nog de belemmeringen? (Van Zuijlen)

Antwoord

* Certificering van competenties maakt zichtbaar wat iemand aan kennis en vaardigheden onder de knie heeft. Kennis en vaardigheden die buiten de school zijn verworven (bijv. op het werk) worden op die manier ook inzichtelijk gemaakt.

* Certificering draagt bij aan employability van individuen en aan een doelmatige investering in scholing (bedrijven voorkómen investering in kennis en vaardigheden waarover werknemer al lang beschikt).

* In Nederland hebben we nog weinig ervaring met erkenning en certificering van competenties. We weten daarom nog niet goed hoe we dit voor iedereen mogelijk kunnen maken.

* EZ bekijkt nu eerst hoe andere landen dit hebben aangepakt.

Vraag 25

Uit eigen EZ-onderzoek (Learning Market) blijkt dat bedrijfsopleidingen effectiever zijn dan reguliere opleidingen. Zou de mogelijkheid om andere dan reguliere onderwijsinstellingen te subsidiëren en te certificeren niet moeten worden uitgebreid? (Van Zuijlen)

Antwoord

* U verwijst hier naar een intern EZ-project, waaruit overigens niet zozeer blijkt dat reguliere opleidingen niet effectief zouden zijn. Conclusie uit dit project is dat, naast opleidingen in reguliere onderwijsinstellingen, er ook andere effectieve manieren van leren kunnen zijn.

* Kabinet stimuleert dit o.a. door scholingsaftrek. Regeling geldt voor kosten die worden gemaakt voor opleiden en scholing van medewerkers en is ook van toepassing als die opleiding buiten de reguliere opleidingsinstelling wordt gevolgd, of ook als de opleiding binnen het bedrijf zelf wordt aangeboden.

* Ander voorbeeld is het stimuleren van leren tijdens het werken, het zogenaamde duaal leren. Dit wordt via een fiscale regeling in het MBO en experimenteel ook in het HBO bevorderd.

* Daarnaast is het kunnen erkennen of certificeren van competenties een manier om andere vormen van leren te stimuleren. Aan de hand van analyses over hoe dergelijke systemen in andere landen zijn georganiseerd, wordt nu bekeken hoe dit in Nederland zou kunnen.

Vraag 26

Gaat de minister van EZ bevorderen dat het bedrijfsleven meer betrokken wordt bij ICT in het onderwijs? (Van Zuijlen)

Antwoord

Ja, het bedrijfsleven speelt een essentiële rol bij de succesvolle implementatie van ICT in het onderwijs. Voor het slagen van deze implementatie zullen voldoende middelen moeten worden besteed aan: een infrastructuur voor het verspreiden van educatieve multimedia-producten, de totstandkoming van voldoende «markt»vraag naar educatieve software, na- en bijscholing van leraren en een goed beheer van centrale en decentrale voorzieningen. Waar mogelijk zal EZ het bedrijfsleven nauw (laten) betrekken bij het project. Het voortouw van het project ligt echter bij de minister van OC&W.

Voor een deel is het bedrijfsleven op dit moment al betrokken bij de implementatie als direct gevolg van de inmiddels afgeronde Europese aanbestedingen voor een landelijke netwerkinfrastructuur waarop scholen aangesloten gaan worden en zogenaamde Local Area Networks. EZ heeft vorig jaar bedrijven opgeroepen om tweedehands computers af te staan aan de Stichting Computer Bemiddeling Onderwijs die ervoor zorgt dat goede 486- en pentium-PC's een tweede leven kunnen doormaken in scholen.

Vraag 27

Wat doet de minister met de resultaten van het SER-advies over en ITS-studie naar zelfstandig ondernemerschap van allochtonen («...waarin o.a. staat dat maatwerk nodig is en dat de adviesstructuur nog steeds niet voldoende is gestroomlijnd..»)? (Van Zuijlen)

Antwoord

Samen met de andere betrokken bewindslieden (GSI, SZW en OCW) werken we aan een kabinetsstandpunt (huidige planning: november gereed). Om lokale maatwerkaanpak vorm te geven wordt nauwe koppeling met grote stedenbeleid gelegd. Ik wil daar verder over praten als het standpunt gereed is.

Vraag 28

Het moet EZ aan het hart gaan dat scholingsfaciliteiten onvoldoende worden gebruikt en dat het slecht gaat met het leerlingwezen. VBO'ers en MBO'ers doen onvoldoende werkervaring op. Hoe komt dat en wat doet EZ eraan? (Van Zuijlen)

Antwoord

* Voor een goed functioneren van het beroepsonderwijs is het van belang dat het bedrijfsleven voldoende stage- en leerarbeidsplaatsen aanbiedt.

* De overheid geeft bedrijven hiervoor een financiële stimulans. Sinds 1996 is dit in de vorm van de «fiscale faciliteit leerlingwezen».

* In het Najaarsoverleg van 1997 heeft het kabinet zijn zorgen geuit over de beschikbaarheid van voldoende beroepspraktijkvormingsplaatsen. Het beeld over de beschikbaarheid van plaatsen bleek echter niet eenduidig te zijn. Daarom is besloten om een nadere analyse te plegen. Dit gebeurt in het kader van het «Hoofdlijnenakkoord inzake versterking werkend leren» dat kabinet en sociale partners in juni 1998 hebben gesloten. De uitwerking hiervan is in handen van OCenW, SZW, EZ en sociale partners. De resultaten van de analyse komen in de loop van 1999 beschikbaar.

Vraag 29

Wanneer geeft EZ uitvoering aan een businessmonitor voor vrouwelijke ondernemers? (Van Zuijlen)

Antwoord

* Sinds oktober 1997 wordt door de Kamers van Koophandel een verplichte registratie uitgevoerd op geslacht bij inschrijving in het handelsregister. Dat is nu 1 jaar geleden.

Het opvragen van cijfers over aantallen vrouwelijke ondernemers die zich het afgelopen jaar hebben ingeschreven heeft pas zin als er cijfers over één volledig jaar kunnen worden getoond.

* Omdat EZ niet zolang wilde wachten, is het EIM opdracht gegeven in de tussentijd een onderzoek te verrichten met veel bredere strekking naar ondernemerschap door vrouwen in het kader van het starterscohort 1994–1997. Het eindrapport zal voor het eind van dit jaar verschijnen.

* Als dat onderzoek er aanleiding toe geeft, zal bekeken worden of de Kamers van Koophandel alsnog benaderd worden met de vraag cijfers te geven over de onderne- mersparticipatie van vrouwen van het afgelopen jaar. Indien een dergelijk overzicht van de KvK's voldoende relevante informatie bevat, wil ik overwegen om dit mee te nemen in een bredere opzet tot een businessmonitor.

Vraag 30

Houdt de minister de vinger aan de pols bij de besteding van de extra gelden voor kinderopvang zodat ook vrouwelijke ondernemers er gebruik van kunnen maken? (Van Zuijlen)

Antwoord

Extra gelden voor de kinderopvang zijn in eerste plaats bedoeld om de capaciteit van kinderopvang en buitenschoolse opvang uit te breiden en hoort daarmee tot de verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS. In het kader van de uitwerking van de aanbevelingen van de MDW-werkgroep kinderopvang zal gelet worden op de specifieke positie die vrouwelijke ondernemers innemen (zij kunnen immers geen aanspraak maken op de werkgeversbijdrage zoals die voor werknemers geldt). Concreet zal worden bezien in hoeverre door middel van bijvoorbeeld fiscale faciliëring kinderopvang voor vrouwelijke ondernemers toegankelijker kan worden gemaakt.

Vraag 31

Gaat de minister concrete initiatieven nemen om Telewerken serieus te stimuleren? Het wordt tijd voor een voortgangsnotitie over dit onderwerp. (Van Zuijlen)

Antwoord

Het beleid voor telewerken vormt een onderdeel van het verkeers- en vervoersbeleid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. In het kader van het Informatie- en Technologiebeleid van EZ wordt telewerken positief bezien.

Vraag 32

Wat gaat u doen aan het parallel laten lopen Europese en NL spelregels aanbesteden? (Leers)

Antwoord

De Europese aanbestedingsrichtlijnen moeten in de nationale wetgeving te worden omgezet. Nederland is slechts één van de drie lidstaten die deze omzetting in de nationale wetgeving volledig heeft uitgevoerd, andere lidstaten zijn hier in gebreke. Ook de omzetting van de wijzigingsrichtlijnen 97/52 is onlangs, voor het verstrijken van de in de richtlijn gestelde termijn van 13 oktober jl., in het Staatsblad gepubliceerd. Wat dat betreft kan dus worden gesteld dat de Europese en Nederlandse spelregels parallel lopen.

Daarnaast speelt wel het punt van de naleving van deze spelregels. Nederland scoort qua naleving van de richtlijnen niet bepaald hoog vergeleken met andere lidstaten.

Binnen mijn ministerie is een projectgroep bezig na te gaan om welke redenen aanbestedende diensten in Nederland de richtlijnen niet navolgen of bijvoorbeeld onderhands aanbesteden. De projectgroep komt begin volgend jaar met een rapport en een advies aan mij met mogelijke voorstellen (van meer informatie, training tot het instellen van een toezichthoudend orgaan).

Vervolgens is interdepartementaal overleg nodig welke voorstellen wenselijk, haalbaar of noodzakelijk zijn.

Vraag 33

Wat is er van waar dat pomphouders bedragen terug moeten gaan betalen omdat Brussel niet akkoord gaat met de compensatieregeling voor pomphouders in de grensstreek? (Leers).

Antwoord

Deze vraag ligt op het beleidsterrein van mijn collega van Financiën. Ik zal deze vraag dan ook aan hem doorgeleiden. Senter, onderdeel van EZ, voert de faciliteit uit ten behoeve van het Ministerie van Financiën.

Vraag 34

Wat gaat er gebeuren met de 100 mln. MAP-gelden na 2000? (Vôute)

Antwoord

* Welk bedrag na afloop van de lopende MAP-overeenkomst zal overblijven is niet te zeggen.

* Wat er met de restgelden gaat gebeuren zal te zijner tijd in het kader van het MAP-overleg met de verschillende partijen worden besproken.

* Op dit moment is er in het kader van de Wet Energiedistributie een verplichting aan de distributiebedrijven aan energiebesparing te doen. Na 2000 zal de wijze van financiering, evenals de rol van de energiedistributiebedrijven in dit verband ter sprake komen. Een relatie zal dan gelegd kunnen worden met de inzet van de energiedistributiebedrijven bij de uitvoering van de positieve prikkels uit de verhoogde REB voor huishoudens.

Vraag 35

GroenLinks stelt dat verschillende onderzoeken laten zien dat de Nederlandse elektriciteits- en gasprijzen vergeleken met die in andere concurrerende EU-lidstaten tot de laagste behoren. GroenLinks vraagt of u uw beleid met betrekking tot energieheffing op grootverbruikers geleidelijk aan wil passen, met name in verband met de verhouding MKB en grote bedrijven enerzijds en in verband met milieuaspecten anderzijds. (Rabbae)

Antwoord

* Mijn ambtgenoot van Financiën zal een dezer dagen een brief aan de Kamer sturen waarin op dit onderwerp wordt ingegaan.

* Het kabinet heeft nog steeds de beleidsmatige wens om ook voor grootverbruikers de energiebelasting te verhogen, met dien verstande dat dit op minstens Europees niveau dient te gebeuren om te voorkomen dat concurrentiepositie Nederlandse bedrijfsleven te grote schade oploopt. Zolang een Europese energiebelasting, waarin ook grootverbruikers een plaats hebben, echter nog geen werkelijkheid wordt, is het derhalve ongewenst om in Nederland de energiebelasting voor grootverbruikers verder te verhogen dan in de voorstellen zoals door het kabinet zijn ingediend.

Tabel 2 Sectorale verdeling lasten (in f mln)

HeffingTerugsluisSaldo
 REB     
  ZFW-premieSPAKZelfs.-aftrekOverig 
Totaalbedrijven (*)– 33018090454025
w.v. Landbouw–  55501025– 15*
w.v. mkd– 150654030150
w.v. grootbedrijf–  90903001040

* Landbouw zal hiervoor compensatie ontvangen via een extra landbouwaccent in de positieve prikkels.

Vraag 36

Kan ieder bedrijf gebruik maken van de terugsluis van de ecotax en zo ja, heeft het MKB voldoende verwerkingscapaciteit om de terugsluis zonder overmatige administratieve lasten te verwerken? Kan een overzicht gegeven worden hoe het kabinet deze knelpunten zal oplossen? (Vôute)

Antwoord

De terugsluis van de eerste tranche vergroening van het fiscale stelsel loopt via bestaande maatregelen. Er ontstaan dus geen nieuwe administratieve lasten om de terugsluis te verwerken. Bij het voorgestelde terugsluispakket voor het bedrijfsleven zijn – naast de randvoorwaarden van evenwichtige terugsluis – tevens zoveel als mogelijk de loonkosteneffecten (op minimumniveau) van de afschaffing van de franchise van de premie wachtgeldfonds gemitigeerd door verhoging van de SPAK.

Tabel 1 Financiële effecten 1e tranche vergroening voor bedrijven (mln gld. 1999, ...)

* 1e tranche vergroening390
w.o. energiebelastingen330 
  
* Terugsluis:  
– ZFW-wg – 0,1%180
– SPAK + f 210 (jongeren + f 105)90
– zelfstandigenaftrek + f 285 45
 315
  
– positieve prikkels100
w.o. energie invest. aftrek, groenbeleggen en milieu-investeringsaftrek  
 415
  
derving overheid/ten gunste bedrijven– 25

Vraag 37

GroenLinks vraagt naar de afbouw van milieuschadelijke subsidies (Rabbae)

Antwoord

Zoals in het NMP3 en het Milieuprogramma 1999 is aangegeven is een interdepartementale werkgroep (VROM, EZ, LNV, Financiën en V&W) onder leiding van VROM opgericht die milieuschadelijke subsidies (niet zijnde fiscale subsidies) onderzoekt. De werkgroep inventariseert welke milieuschadelijke subsidies er bestaan en ontwikkelt voorstellen om de schadelijke effecten daarvan weg te nemen. Eerste tussenresultaten zullen naar verwachting eind 1998 beschikbaar komen.

Vraag 38

Is de minister bereid mee te werken aan omschakeling kolencentrales naar aardgas? (Rabbae)

Antwoord

* Ik ben hiertoe niet bereid, omdat ik op dit punt namelijk geen rol meer heb. De elektriciteitsproducenten zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze van hun brandstof.

* De Kamer heeft over dit onderwerp reeds gesproken tijdens de behandeling van de Elektriciteitswet.

* Ik wijs verder op de mogelijkheden om in milieuvergunningen eisen te stellen t.a.v. milieubelastende aspecten

* Over ombouw kolen naar aardgas is naar aanleiding van de wens van de Kamer afgelopen jaar uitgebreid onderzoek gedaan. De Kamer heeft inmiddels de resultaten ontvangen. De belangrijkste conclusies zijn dat het zeer kostbaar is, dat door rendementsverlies aardgas inefficiënt wordt verstookt en dat de maatregel slechts een tijdelijk effect heeft.

Vraag 39

Hoe staat de minister tegenover stopzetten van gasboringen in de Waddenzee, mede in het licht van de uitspraak van de rechter? (Rabbae)

Antwoord

* De vier besluiten voor proefboringen in de Noordzeekustzone, en het besluit voor een boring op Ameland, zijn inderdaad door de rechtbank vernietigd.

* Dit betekent echter niet dat de rechtbank deze proefboringen verbiedt, dus van stopzetting van gasboringen is op dit moment geen sprake. De rechter acht voor de Ameland-boring een aanvulling op het MER vereist, en voor een eerste proefboring in zee wenst hij aanvullende voorwaarden. Ik heb dan ook besloten deze besluiten te «repareren». De procedure daartoe is inmiddels in gang gezet. Door de uitspraak zal de totale procedure voor de boringen langer duren, maar van afstel is geen sprake.

Voor mij is van belang dat de rechtbank expliciet het maatschappelijk belang van de proefboringen naar aardgas heeft onderschreven.

* De uitspraak van de rechtbank heeft direct gevolg voor de geplande vijf Waddenzeeboringen. Er kan nu niet meer in één keer vergunning worden verleend voor alle vijf proefboringen. Slechts één proefboring kan op basis van het ingediende MER worden vergund. Voor de volgende zal een nieuwe procedure moeten worden gevolgd.

Monitoring van de eerste boring en aanvulling van het MER zijn vereist.

* Ik bezin mij nu over de manier waarop, in aansluiting op de rechtbank-uitspraak, een eerste boring in de Waddenzee kan worden vergund.

* Waarom hecht ik belang aan boringen in de Waddenzee? Het kleine veldenbeleid werkt bij de gratie van het gas in Slochteren. Het Groningen-veld werkt als een buffer, het heeft de unieke eigenschap om heel flexibel te kunnen produceren. Gas uit kleine velden kent weinig flexibiliteit: het wordt in constante hoeveelheid gewonnen.

* Gaandeweg verliest het Groningen-veld zijn unieke eigenschap. Als we wachten met boren in de Waddenzee tot we in Slochteren niet meer flexibel kunnen winnen, dan missen we de mogelijkheid om het gas in te passen.

* Bedacht moet worden dat de procedures lang zijn en dat er tussen proefboringen en daadwerkelijke winning ook nog enige jaren verlopen

* Bovendien is er een aanzienlijke hoeveelheid Staatsinkomsten mee gemoeid: ca. f 7 mrd.

* Kortom: als we wat willen, dan moet het op korte termijn. Juridisch is dat ook nog steeds mogelijk.

Vraag 40

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Actieprogramma Duurzame Energie in Opmars? (Van den Berg)

Antwoord

* Rond de jaarwisseling zal ik een rapportage over de uitvoering van het Actieprogramma naar de Tweede Kamer sturen, waarin de voortgang is beschreven van de actiepunten uit het Actieprogramma.

Vraag 41

Wat is de reden dat het aandeel van windenergie achterblijft? (v/d Berg)

Antwoord

* De trage realisatie t.a.v. windenergie heeft te maken met vele bezwaren over de locaties.

* Ook in het Actieprogramma Duurzame energie in opmars is dit opgevoerd als één van de oorzaken voor het achterblijven op de doelstellingen.

* Nu wordt gepoogd ondermeer via het Novem-programma het draagvlak te versterken op lokaal niveau.

Vraag 42

Het merendeel van de duurzame energie wordt opgewekt door afvalverbranding; volgens de Brundtland-definitie is dit toch geen echt duurzame energiebron? (Van den Berg)

Antwoord

* De discussie hierover is in september 1997 uitgebreid in de Tweede Kamer gevoerd.

* Er is toen met de Kamer overeenstemming bereikt over de brede definitie van duurzame energie.

* Ook kan nog worden opgemerkt dat zeker de helft van het afval organisch is (= biomassa) en dus onder definitie van duurzame energie valt.

Vraag 43

Hoe zit het met de haalbaarheid van de 3% duurzame energiedoelstelling in 2000? (Van den Berg)

Antwoord

* In 1995 was het aandeel 1%, in 1997 was dit volgens het CBS al opgelopen naar 1,5%.

* Mede in het kader van de afspra- ken met de energiedistributiebe- drijven in het MAP 2000 (Milieu Actie Plan) is de verwachting dat de 3% duurzame energie in 2000 haalbaar is.

Vraag 44

Discussies over het thema maatschappelijk ondernemen worden steeds vaker gevoerd. De vraag is wat de rol van de overheid hierin is. GroenLinks stelt voor een ombudsman in het leven te roepen die de externe verslaglegging van bedrijven gaat toetsen. Bedrijven die initiatieven nemen in dit debat worden hiermee ondersteund, terwijl oproepen aan andere bedrijven het vrijblijvende karakter kwijtraken. (Rabbae)

Antwoord

Zoals vermeld in antwoord op vragen over gedragscodes voor de gedragingen van ondernemingen in het buitenland, ben ik, net als mijn ambtsvoorgangster, van mening dat de opstelling van dergelijke codes een zaak is voor het bedrijfsleven zelf. En als de bedrijven in kwestie besluiten de naleving van die codes extern te laten toetsen (wat de waarde van die codes uiteraard versterkt) zou dat moeten gebeuren door een onafhankelijke particuliere organisatie.

Vraag 45

Voor ons is de kernvraag: heeft de overheid hier ook nog een rol? (Bos)

Antwoord

In het algemeen kan het volgende worden opgemerkt. Als de indruk mocht bestaan dat EZ niet meer bezig zou zijn met het thema «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (v.w.b. gedragingen van Nederlandse bedrijven in het buitenland)», dan is die indruk onjuist. Nadat onder de vorige staatssecretaris van EZ een reeks gesprekken met maatschappelijke organisaties werd gestart (een dialoog die zal worden voortgezet), vinden momenteel gesprekken plaats met het bedrijfsleven zelf. Als deze gesprekken zijn afgerond, hoop ik een beter beeld te hebben van de rol die door de overheid respectievelijk de bedrijven kan of zou moeten worden gespeeld. Ik ben graag bereid daarover t.z.t. met de Kamer verder van gedachten te wisselen. Als eerste reactie op de gestelde vragen, kan ik het volgende zeggen:

Suggestie 1:

Kan de overheid het gebruik van gedragscodes stimuleren door het uitbreiden van de verslagleggingsplicht van bedrijven bijv. t.a.v. de ILO-code? De code wordt dus niet opgelegd, maar bedrijven kunnen wel aangesproken worden op de vraag of de code wordt gebruikt.

Antwoord:

De ILO-conventies zijn afspraken tussen overheden; naleving van deze conventies richt zich dus ook op overheden en niet zozeer op bedrijven. Wel is het zo dat de conventies minimumeisen stellen aan de wetgeving in de deelnemende landen, met name op het terrein van fundamentele arbeidsnormen. Het bedrijfsleven is op haar beurt gehouden zich aan deze wetgeving te houden en zal daar ook op worden aangesproken.

Gedragscodes hebben op het terrein van arbeidsnormen daarom met name een toegevoegde waarde met betrekking tot landen die deze conventies niet hebben onderschreven. Ik ben van oordeel dat het initiatief voor het opstellen van gedragscodes bij de bedrijven zelf behoort te liggen. Door het initiatief bij het bedrijfsleven te leggen zal voorkomen worden dat een gedragscode een dode letter wordt. Het meer dwingend stimuleren van gedragscodes via uitbreiding van de verslagleggingsplicht acht ik daarom niet zinvol. Dit neemt niet weg dat de overheid in haar contacten met het bedrijfsleven het belang van de opstelling van gedragscodes zal blijven onderstrepen.

Suggestie 2:

Kan de overheid het gebruik van gedragscodes stimuleren door een selectief gunningsbeleid (contract compliance)?

Antwoord:

Indien bedoeld wordt dat de overheid het hebben van een gedragscode als criterium gaat hanteren bij haar eigen inkoopbeleid, ben ik daar geen voorstander van. In feite komt dit neer op het opleggen van gedragscodes, hetgeen ik niet zinvol acht. Ik ben van oordeel dat het initiatief voor het opstellen van gedragscodes bij de bedrijven zelf behoort te liggen. Door het initiatief bij het bedrijfsleven te leggen zal voorkomen worden dat een gedragscode een dode letter wordt.

Voorts heeft de Regering zich te houden aan de in WTO en EU kader vastgestelde regels t.a.v. overheidsopdrachten, waarbij grondbeginselen als non-discriminatie, transparantie en objectiviteit in acht moeten worden genomen.

Suggestie 3:

Kan de overheid in haar export- en handelsbevorderingsinstrumentarium clausules opnemen die verwijzen naar de ook door de Nederlandse overheid onderschreven ILO-code?

Antwoord:

Ik wil erop wijzen, dat het export- en handelsbevorderingsinstrumentarium een generiek instrumentarium is gericht op het bevorderen van export van Nederlandse bedrijven. Het instrumentarium is mede bedoeld om te bewerkstelligen dat Nederlandse exporteurs en investeerders zich niet in een nadelige concurrentiepositie bevinden ten opzichte van buitenlandse partijen. Het incorporeren van voorwaarden ten aanzien van arbeidsnormen is hiermee moeilijk verenigbaar. Daar komt nog bij dat eenzijdige maatregelen niet effectief zijn en hooguit het eigen bedrijfsleven benadelen. Willen maatregelen effect hebben dan moeten ze door de internationale gemeenschap gedragen worden.

Suggestie 4:

Worden vertegenwoordigers van vakbonden en mensenrechtenorganisaties voldoende betrokken bij de voorbereiding van handelsmissies?

Antwoord:

Tijdens handelsmissies wordt tevens aandacht besteed aan maatschappelijke thema's.

Zoals reeds in de brief aan de kamer van 24 april dit jaar is aangegeven heeft de overheid bij de voorbereiding van deze missies contact met de vakbeweging en relevante NGO's over dergelijke thema's en zullen waar nodig deze contacten nog worden uitgebreid.

Ter illustratie: tijdens de missie van premier Kok en staatssecretaris Ybema naar Brazilië, Argentinië en Chili is een ontmoeting voorzien met de lokale vakbeweging van Brazilië.

Overleg vindt nog plaats of vakbondsvertegenwoordigers in andere landen in de regio zullen deelnemen. Deze bijeenkomst is georganiseerd in nauw overleg met de NL vakbeweging.

Suggestie 5:

Kan het begrip ethisch beleggen zodanig geoperationaliseerd worden dat wellicht een fiscaal gunstige behandeling, vergelijkbaar met die van groene fondsen, mogelijk wordt?

Antwoord:

Het operationaliseren van het begrip ethisch beleggen in fiscale criteria ten einde tot een gunstiger fiscale behandeling te komen, lijkt niet te realiseren.

Het lijkt namelijk niet doenlijk ethiek te vertalen in objectieve technische criteria.

Het speelveld voor handelen van ondernemingen wordt in eerste instantie bepaald door wet- en regelgeving en internationale afspraken.

Bovendien legt het bedrijfsleven zichzelf gedragsregels op voor verantwoord ondernemen. Zij doet dat in samenspraak met zogenaamde NGO's.

Een dergelijke zelfregulering gekoppeld aan een groeiend ethisch besef in markt en maatschappij is de meest effectieve vorm om maatschappelijk verantwoord ondernemen te verdiepen. Deze weg verdient verre de voorkeur boven een niet of nauwelijks te operationaliseren fiscaal incentive systeem.

Suggestie 6:

Kunnen in dit verband met name de miljarden die geparkeerd zijn bij pensioenfondsen aangesproken worden en in de discussie betrokken worden?

Antwoord:

Zie antwoord op suggestie 5. Wat voor het bedrijfsleven in het algemeen geldt is idem van toepassing op pensioenfondsen. Het beleggingsbeleid van deze fondsen staat onder toezicht van werkgevers en werknemers die hierop maatschappelijk kunnen worden aangesproken.

Suggestie 7:

Is het mogelijk bedrijven die in de sociale infrastructuur investeren nadrukkelijker van overheidswege te erkennen, stimuleren en belonen?

Antwoord:

De overheid ziet als belangrijkste weg om investeringen in de sociale infrastructuur te bevorderen de initiatieven die door het bedrijfsleven zelf in gesprek met NGO's worden genomen. Een belangrijk onderdeel hierin is het transparant en kenbaar maken van de markt bijvoorbeeld door het opstellen van keurmerken waaraan de consument in toenemende mate hecht.

Suggestie 8:

Is er een taak weggelegd voor EZ om op dit gebied makelend op te treden en partijen bij elkaar te brengen? Is met name VWS voldoende in staat om het potentieel aan bijdragen van het bedrijfsleven aan te boren?

Antwoord:

EZ heeft door het voeren van gesprekken met NGO's en bedrijfsleven over maatschappelijk verantwoord ondernemen over de grenzen heen een aardig netwerk aan contacten opgebouwd. EZ kan dus makelend optreden en zo nodig partijen met elkaar in contact brengen.

Suggestie 9:

Kan de overheid financieel en anderszins initiatieven ondersteunen waarbij standaarden voor maatschappelijk verantwoorde keurmerken ontwikkeld worden, vergelijkbaar met uit Engeland en Amerika bekende voorbeelden?

Antwoord:

De overheid staat positief tegenover initiatieven zoals die worden ontwikkeld door bijvoorbeeld Pax Cristi en Amnesty International op het terrein van gedragscodes en, onder aanvoering van Max Havelaar, op het terrein van keurmerken. De Nederlandse overheid is ook graag bereid dergelijke initiatieven moreel te ondersteunen.

Suggestie 10:

Hoe consequent passen wij het extra-territorialiteitbeginsel toe als we zien dat ik als ik in de Filippijnen een vrouw ontvoer, in Nederland voor vrouwenhandel kan worden berecht maar niet strafbaar ben als ik in de Filippijnen in mijn bedrijf aan kinderarbeid doe.

Antwoord:

Zoals terecht is aangegeven, betreft het hier een zeer complexe materie, waarop niet eenvoudig een antwoord te geven is. Voorop staat dat handhaving van internationale afspraken en van daaruit afgeleide wetgeving in het land zelf dient te geschieden; in het voorbeeld betekent dit dat dat in de Filippijnen zelf dient te gebeuren. Als dat daar níet gebeurt, moet worden bezien wat daarvoor de redenen zijn en of Nederland wellicht een bijdrage kan leveren om de handhaving van de eigen wetgeving van het land in kwestie te optimaliseren. Toepassing van extraterritoriale maatregelen dient daarom zeker niet – ook gezien de vele andere juridische haken en ogen – als eerste weg te worden bewandeld.

Vraag 46

De regering zal onderzoeken of t.a.v. Birma economische sancties in Europees kader mogelijk zijn. Stand van zaken? (Leers)

Antwoord

Het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU inzake Birma dient om de zes maanden opnieuw te worden vastgesteld. Dit dient met unanimiteit te gebeuren.

De EU-Raad van 5 oktober stelde – overigens zonder inhoudelijk debat – vast dat tijdens zijn zitting op 26 oktober op dit onderwerp zal worden teruggekomen. Verdere visumbeperkingen en bevriezing van tegoeden werden door sommige lidstaten genoemd.

Ook Nederland meent dat de tijd rijp is voor aanscherping van het Gemeenschappelijk Standpunt.

Vraag 47

Groen Links kijkt uit naar de kabinetsnota over het MAI. M.b.t het raakvlak met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen zou ook aandacht gegeven moeten worden aan de OESO-richtlijnen. (Rabbae)

Antwoord

Bij de discussie over het MAI worden zeker de OESO guidelines voor multinationals betrokken. In de toegezegde nota zal dan ook aandacht aan het onderwerp besteed worden.

Vraag 48

In 1999 zullen voorbereidingen moeten worden getroffen voor nieuwe onderhandelingen in het kader van de WTO, vanaf het jaar 2000. Wat is de inzet hierbij en welke zijn de prioriteiten van de bewindslieden in deze? (Voûte)

Antwoord

De inzet van de regering bij de nieuwe ronde zal gericht zijn op vergroten van de markttoegang, niet alleen voor industrieproducten, maar ook voor landbouwproducten en diensten. Daarnaast zal moeten worden bezien of er ruimte is voor aanscherping dan wel verduidelijking van de bestaande disciplines op terreinen als technische handelsbelemmeringen, subsidies en antidumping. Belangrijk doel zal ook zijn de verdere integratie van de ontwikkelingslanden in het wereldhandelsstelsel. Ook de relatie tussen handel en milieu zal een belangrijk issue zijn. Tevens zal moeten worden bezien of in WTO-kader meer tegemoet kan worden gekomen aan zorgen die bij met name de Westerse en Nederlandse consument leven (bijv. ten aanzien van voedselveiligheid). Ten slotte zal moeten worden overwogen om ook tot afspraken te komen op gebied van «nieuwe onderwerpen» als handel en investeringen, handel en mededinging, overheidsaanbestedingen, handelsfacilitatie en elektronische handel. De ruimte die voor al deze onderwerpen bestaat, is in sterke mate afhankelijk van de wensen van andere EU- en WTO-lidstaten. De voorbereidende discussies in Brussel en Genève komen langzaam op gang. De regering kan hierop niet te zeer vooruitlopen, maar zal in het verdere voorbereidingsproces in overleg treden met de Kamer over de nadere invulling van de Nederlandse inzet en prioriteiten.

Vraag 49

De export stagneert momenteel. Een veel offensiever beleid moet gevoerd worden. Heeft de staatssecretaris al een idee over dit beleid? (Leers)

Antwoord

Men kan niet zeggen dat de Nederlandse export stagneert. Uit het laatste persbericht van het CBS blijkt wel dat in het tweede kwartaal van 1998 de Nederlandse goederenhandel met het buitenland minder hard is gestegen dan in het eerste kwartaal van dit jaar.

* De invoer is in het tweede kwartaal met 6% gestegen ten opzichte van het tweede kwartaal vorig jaar tot 92 miljard gulden. In het eerste kwartaal steeg de invoer nog met 12% ten opzichte van het eerste kwartaal vorig jaar. De invoer uit de EU-landen steeg met 4%, de invoer uit de niet EU-landen steeg met 10%.

* Ook de uitvoer is in het tweede kwartaal van 1998 met 6% gestegen ten opzichte van het tweede kwartaal vorig jaar tot 99 miljard gulden. In het eerste kwartaal van 1998 steeg de uitvoer nog met 11%. De uitvoer naar EU-landen steeg met 6%, naar niet EU-landen met 4%.

* De verminderde groei van de handel met het buitenland is ten dele toe te schrijven aan prijsontwikkelingen. De invoerprijzen van de industrie zijn in het tweede kwartaal van 1998 met 3,5% gedaald ten opzichte van de invoerprijzen in dezelfde periode van het vorig jaar. De uitvoerprijzen van de industrie zijn in het tweede kwartaal met 1,5% gedaald.

* Het handelsbalansoverschot blijft onverminderd groot en bedroeg volgens de nieuwste ramingen van het CBS zo'n 14 miljard gulden over de eerste helft van 1998.

* De Aziatische crisis begint in de handelscijfers duidelijker naar voren te komen. De uitvoer naar de regio is in het tweede kwartaal van 1998 met 17% gedaald. In het eerste kwartaal daalde de uitvoer al met 8%. De invoer uit de regio is in het tweede kwartaal met 26% gestegen ten opzichte van de invoer in 1997.

Het is dan ook prematuur om tot een offensiever exportbeleid over te gaan.

Vraag 50

Wat heeft de herijking eigenlijk voor EZ opgeleverd? (Leers)

Antwoord

* De afgelopen twee jaar is er heel wat gebeurd. De herijking heeft dan ook al zijn eerste resultaten afgeworpen. De meer uitgebreide aandacht voor het Nederlands economisch belang in het buitenlands beleid begint handen en voeten te krijgen.

* Zo hebben Buitenlandse en Economische Zaken samen goede voortgang gemaakt met de economisering van het postennetwerk:

Heel concreet zijn economische steunpunten opgericht in voor Nederlandse bedrijven belangrijke regio's, bijvoorbeeld in China, Brazilië en Mexico.

Verder hebben ambassades meer mogelijkheden gekregen voor promotionele projecten, marktonderzoeken en het, samen met de EVD, organiseren van matchmakingbijeenkomsten.

* Het werken aan regio- en landenbeleidsdocumenten heeft de samenwerking tussen departementen onderling en met het bedrijfsleven versterkt. Het bedrijfsleven wordt immers ook betrokken bij de implementatie van de documenten.

* Verder heeft het vorige kabinet natuurlijk m.b.t. het instrumentarium stappen in de goede richting gezet: in HGIS-kader zijn de budgetten voor Economische Zaken sinds de herijking op peil gebleven, via het GOM is aansluiting tussen ORET en Kredietverzekeringen tot stand gebracht, het Programma Samenwerking Opkomende Markten is gecreëerd en er is een budgetuitbreiding ORET geweest. Ook de voortgang ten aanzien van de aanbevelingen van de G-23 zijn in dit kader van belang.

Vraag 51

Is bij gasbatenraming 2004–2010 niet uitgegaan van achterhaalde uitgangspunten? (Leers)

Antwoord

De bij de Fes-ontwerpbegroting opgenomen ramingen voor 2004–2010 betreffen een indicatieve doorkijk voor de periode na de formele meerjarenramingen lopend tot 2003.

Het betreft dus een raming voor een ver weg liggende periode met een hoge mate van onzekerheid. Daarom is in overleg met de Minister van Financiën besloten om deze raming te baseren op de macro-veronder- stellingen uit de Miljoenennota 1998 en eerst af te wachten of de recentere en pessimistischere veronderstellingen uit de Miljoenennota 1999 wel bestendig zijn. Dit is ook niet bezwaarlijk omdat de Fes-wet niet toestaat toezeggingen uit het Fes te doen die gedekt worden met ontvangsten ná de formele meerjarencijfers (dus na 2003).

Wanneer volgend jaar blijkt dat toch van de pessimistischere veronderstellingen moet worden uitgegaan, is het Fes dus niet «dichtverplicht».

Vraag 52

Waarom niet eerst gewacht of de net uitgebreide KIM-regeling zou kunnen aanslaan? (Van Zuijlen) Kan (ondanks ombuigingen) KIM-regeling toch voortgezet worden? (Vôute)

Antwoord

* De bezuiniging op KIM-regeling is geen beleidswijziging. KIM is nog steeds een gewaardeerd instrument.

* De wens om zoveel mogelijk ondernemers aan de regeling te laten deelnemen blijft overeind, maar we lopen helaas tegen de grenzen van de arbeidsmarkt op. Tekort aan technisch geschoolden maakt het onmogelijk om 650 plaatsen te vullen. Zal naar verwachting ook in de komende jaren zo blijven.

* Kan budget van f 20 mln dus gewoon niet geheel uitgeven. Breng de regeling daarom terug naar realistisch niveau: 450 plaatsen = 15 mln. Dat blijft een fors bedrag wanneer je het vergelijkt met de afgelopen jaren (voorheen 2 miljoen).

Vraag 53

Mes gaat alleen in ICT (WBSO-bezuiniging) en dit past niet in overgang naar brainport. (Leers)

Nederland moet innovatieland worden. Past geen bezuiniging op ICT in. (Rabbae)

Antwoord

* Er zijn geen bezuinigingen op specifieke ICT-programma's doorgevoerd. Wel zal een korting op de WBSO plaatsvinden, maar de omvang wordt nog nader bepaald in afweging met investeringsaftrek. De WBSO is een generieke regeling en heeft effecten op alle vormen van technologie-ontwikkeling. Dit zal dus een beperkt effect op ICT hebben.

* Daar staat een groot aantal intensiveringen op ICT-terrein tegenover. De volgende voorbeelden kunnen worden genoemd:

– Twinning: Met de twee twinningcentra, de start- en groeifondsen en de ondersteuning door ervaren managers worden starters in ICT gestimuleerd. Voor de eerste fase is 70 mln beschikbaar.

– GigaPort: In het Regeerakkoord is voor deze kabinetsperiode 95 mln beschikbaar gesteld. Inmiddels is het projectvoorstel in ICES-kader ingediend. Besluitvorming moet hierover nog plaatsvinden.

– Electronic commerce. We zetten ons stevig in om electronic commerce te bevorderen. Het gaat dan niet om subsidie, maar om het bieden van zekerheid en goede internationale afspraken.

– ICT in onderwijs: Met het project «Investeren in Voorsprong» zal de computer in het onderwijs een normaal lesmiddel worden. In het Regeerakkoord is 670 mln beschikbaar gesteld.

Vraag 54

Hoe kan de Minister op Philips bezuinigen? Dit is in strijd met uitspraak van de Kamer over de Kaderafspraak. Gaat Philips nu gebruik maken van het reguliere instrumentarium? (Leers)

Antwoord

In april heeft de Kamer de kaderafspraak met Philips een goed instrument genoemd. Ik wil dit instrument handhaven, met inbegrip van de afspraak dat Philips geen beroep zal doen op het reguliere stimuleringsinstrumentarium. Bij de invulling van de ombuigingen uit het Regeerakkoord heb ik ervoor gekozen om het MKB te ontzien. Ook met het beperktere budget voor Philips, is het bedrijf in staat deel te blijven nemen aan strategische internationale projecten.

Vraag 55

Hoe zit het met voedingssystematiek van het Fes? Zorgen (van de hr. Bos) zijn gevolg van voorgestelde wijzigingen van Fes-systematiek en hebben specifiek betrekking op:

* Zijn de niet in het Fes-geraamde investeringen wel gedekt?

* Door Fes-voeding uit gasbaten variabel te maken (41,5% van totale gasbaten) wordt bodem onder Fes weggeslagen. Die bodem bestond uit de structurele 500 mln gasbaten die Paars I aan Fes heeft toegevoegd.

* Systematiek voor bepalen meevallende gasbaten is onduidelijk. (Leers en Bos)

Antwoord

Ten eerste wordt de noodzaak de overheidsinvesteringen veilig te stellen onderschreven.

Daarover bestaat geen verschil van mening en dit uitgangspunt is dan ook gehanteerd bij de wijziging van de Fes-voedingssystematiek.

Inderdaad zal op de voedingssystematiek van het Fes nog uitgebreid worden terugkomen bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Fes-wet. Hieronder wordt ingegaan op de geuitte zorgen.

Gevraagd is of de niet in het Fes geraamde RA-investeringen wel gedekt zijn. Antwoord daarop is ja. De voor deze investeringen benodigde middelen zijn namelijk geraamd op een aanvullende post binnen de Rijksbegroting en zijn dus in de Miljoenennota 1999 gedekt.

Ten tweede is er de zorg dat de bodem onder de Fes-voeding wordt weggeslagen door het overgaan naar de «percentagesystematiek». Deze zorg is onnodig omdat deze systematiek over de gehele periode 1999–2010 budgettair neutraal is uitgaande van de ramingen ten tijde van het Regeerakkoord. De nieuwe systematiek heeft zelfs een groot voordeel voor het Fes omdat hierdoor de voeding op korte termijn (tot 2006) toeneemt en er op korte termijn dus ook extra budgettaire ruimte is t.o.v. de oude systematiek. Na 2006 zijn de ontvangsten lager.

Uiteraard blijven fluctuaties van de Fes-gasbaten mogelijk. De kans dat deze baten onder de oorspronkelijke bodem van 500 mln komen is echter zeer klein, omdat dollar en olieprijs dan onrealistisch laag moeten worden. De totale gasbaten (niet belastingmiddelen) moeten dan nl. minder worden dan 1,2 mrd per jaar. Vergelijk dit eens met de huidige raming die in geen enkel jaar lager is dan 3,5 mrd.

Ten derde bestaat er onduidelijkheid m.b.t. de extra gasbaten. In de Fes-ontwerpbegroting is een indicatieve doorkijk tot 2010 opgenomen. Daaruit blijkt dat het Fes (zonder aanvullende ontvangsten) in 2010 een negatief saldo van 0,7 mrd heeft. Zoals terecht wordt geconstateerd staat het Fes geen negatief saldo toe. Uit het Fes kunnen dan ook géén toezeggingen worden gedaan die niet gedekt zijn met ontvangsten. Als er dus geen extra ontvangsten worden gerealiseerd, zullen niet alle geraamde Fes-bijdragen daadwerkelijk kunnen worden verstrekt. Extra gasbaten zullen dus in eerste instantie ingezet moeten worden om de nu in het Fes geraamde RA-investeringen voor 2004–2010 helemaal te dekken. Pas daarna kunnen extra uitgaven aan de orde komen.

Vraag 56

Wil de minister prestatiegegevens opnemen in het Jaarverslag 1999 over de inzet van het EZ-instrumen- tarium in het kader van het Grote Steden Beleid? (Bos)

Antwoord

Als onderdeel van de programmatische aanpak van het GSB worden thans indicatoren ontwikkeld voor outputmeting. Aan de hand daarvan zal ook de periodieke monitoring plaats moeten vinden van de stedelijke investeringsplannen. Het gevraagde kan dus in ieder geval worden toegezegd voor de middelen voor bedrijventerreinen in de Grote Steden op de EZ-begroting.

Naar boven