Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 88, pagina 5101-5103 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 88, pagina 5101-5103 |
Vragen van het lid De Wit aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de hoogte van het minimumloon in Nederland.
De heer De Wit (SP):
Mevrouw de voorzitter! In 1994 had nog slechts 2% van de Nederlandse werknemers een minimumloon. Volgens cijfers van het CBS is dat percentage al in 1997 opgelopen tot 5. Het wettelijk minimumloon wordt dus steeds belangrijker in ons land. Voor een deel ligt de verklaring daarvan in het beleid dat Paars op dit punt heeft gevoerd. Ik denk aan de Melkertbanen, de banenpoolbanen en de mensen die nieuw in de sociale werkvoorziening komen. Ik noem de mensen die aangaande werk een beroep moeten doen op de gemeente en dan onder de Wet inschakeling werkzoekenden vallen.
De SP heeft deze banen steeds armoedebanen genoemd, omdat die slechts een loon opleveren dat, als men geluk heeft, net rond het minimumniveau ligt. Wij hebben dan ook steeds bepleit dat dit minimum wordt opgetrokken, allereerst met 5%.
De Sociaal-economische raad heeft eerder vastgesteld dat het wettelijk minimumloon 15% achter ligt bij de normale lonen die uitbetaald worden. Onderzoek onder banenpoolers in Rotterdam wijst uit dat 75% van de mensen die jarenlang het minimumloon verdienen, niet uit de problematische schulden komen. In Amsterdam kunnen geen conducteurs gevonden worden die via een Melkertbaan zouden moeten instromen, mede vanwege de beloning van de Melkertbanen, die naar de mening van velen te laag is. Onderzoek in Leeuwarden wijst nog uit dat armoedeval optreedt wanneer mensen van een uitkering naar werk gaan; een groot probleem daarbij is dat men zelfs in inkomen achteruitgaat.
Onverwacht heeft de SP-fractie steun gekregen voor haar standpunt dat het wettelijk minimumloon moet worden verhoogd van het comité van deskundigen uit Europa. In een rapport daarvan is vastgesteld dat het wettelijk minimumloon in Nederland 57% bedraagt van de gemiddelde lonen. Dat ligt dus onder de norm die daarvoor geldt in Europa, te weten 60% van de gemiddelde lonen. Met betrekking tot het jeugdminimumloon wordt ook geconstateerd dat het onder de norm ligt. Vandaar dat ik de volgende vragen heb aan de minister.
De voorzitter:
Dat moet wel snel, want u bent al over uw tijd heen.
De heer De Wit (SP):
Erkent de minister dat op grond van het Europees sociaal handvest het wettelijk minimumloon voor volwassenen op z'n minst 60% moet bedragen en voor jeugdigen moet aanvangen vanaf 21 jaar?
Erkent de minister vervolgens dat dit een algemene norm is, die voor iedereen dient te gelden?
Wat gaat de minister doen met de conclusies van het comité van deskundigen, dat tot de conclusie komt dat het wettelijk minimumloon te laag is? Is hij bereid het wettelijk minimumloon aan te passen aan de norm die gesteld is?
Minister De Vries:
Mevrouw de voorzitter! Hedenochtend las ik in een ochtendblad een artikel over het minimumloon, dat in Nederland te laag zou zijn. Toen ik dat gelezen had, vond ik het jammer dat niet even geïnformeerd was of de gegevens die in dat artikel staan, juist zijn. Er is namelijk geen sprake van dat de Raad van Europa dit geconstateerd heeft. Misschien is het goed dat ik uiteenzet hoe dit misverstand in de wereld is gekomen.
In het kader van de handhaving van het Europees sociaal handvest is er een toetsingsprocedure voor allerlei maatregelen die in verschillende landen worden genomen. Die bestaat uit drie stappen. In de eerste plaats is er een comité van onafhankelijk deskundigen, dat opmerkingen maakt over de landenrapportage en die doorgeeft aan een regeringscomité. Dat regeringscomité bespreekt de bevindingen van het comité van deskundigen en heeft daarover overleg in een hoor- en wederhoorprocedure met de verschillende landen. Het kan dan twee dingen doen. Het kan zeggen dat er niets aan de hand is of het kan aan het comité van ministers voorleggen om een aanwijzing of vermaning aan een land te geven.
In dit geval heeft het regeringscomité de bevindingen van dat comité van deskundigen besproken en geen aanleiding gevonden om een aanbeveling of rapportage te maken voor het regeringscomité. Het regeringscomité heeft dus ook geen enkele aanleiding gehad om zich uit te spreken over de zaak waarover het hier gaat.
Ik heb in de gauwigheid niet precies kunnen nagaan hoe het zit, maar wat mij wel geworden is, is dat bijvoorbeeld in de berekeningen van het deskundigencomité een referentie wordt gemaakt aan het gemiddeld verdiende inkomen. Daar heeft men de vakantietoeslagen bijgeteld, maar bij het bekijken van het minimumloon heeft men dat niet gedaan, en dat scheelt natuurlijk al gauw een slok op een borrel.
De heer De Wit vroeg of die algemene norm de algemene norm is. Het is een percentage dat op het ogenblik door het comité van deskundigen gehanteerd wordt. Maar dat geeft bij veel lidstaten nogal wat onvrede, omdat het percentage in de loop der tijd nogal eens veranderd is. Dat heeft ertoe geleid dat het regeringscomité heeft gevraagd of het niet goed zou zijn dat de verschillende landen die daar zin in hebben, met het comité van deskundigen nog eens spreken over die norm en hoe dit komt. De suggestie in dat artikel dat Nederland op het matje moet komen, klopt dus niet. Daar is geen sprake van. Wij hebben gezegd dat wij graag met dat deskundigencomité nog eens over die methodiek spreken. Er zijn dus echt vergissingen over wat de Raad van Europa allemaal zou vinden.
Wat de inhoud zelf betreft heb ik, zoals u weet, een uitvoerige adviesaanvraag aan de SER gericht over het minimumloon. De SER is daar nog mee bezig. Ik neem aan dat hij zich daar binnenkort over zal uitspreken en daarover zal de regering dan natuurlijk ook weer een oordeel moeten geven.
De heer De Wit (SP):
Mevrouw de voorzitter! Als het om Europa gaat, zien wij in elk geval in deze Kamer een soort van tegenstrijdige opstelling. In het kader van de Europese regelgeving zijn er bijvoorbeeld al vele verslechteringen doorgevoerd in het socialezekerheidsrecht. Nu Europa de kans biedt om het wettelijk minimumloon te verhogen, is het argument van de minister dat wellicht ten onrechte geen rekening is gehouden met de vakantietoeslag. Ik wijs erop dat het in de rapportage in ieder geval gaat om cijfers uit 1994 en 1995. Die zouden inderdaad bijgesteld moeten worden. Maar als je ziet hoe weinig het wettelijk minimumloon is gestegen, dan moet je toch concluderen dat je per saldo op hetzelfde niveau uitkomt. Dat is belangrijk omdat het Europees sociaal handvest ervan uitgaat dat een werknemer in Nederland recht heeft op een beloning die hem in staat stelt er een behoorlijk levenspeil op na te houden. Nu constateert het comité van deskundigen aan de hand van cijfers dat dit niet het geval is en dat dit zelfs een negatieve opmerking in het rapport meekrijgt. De regering wordt immers uitgenodigd om aan te duiden hoe men die negatieve ontwikkeling wil keren. Dit brengt mij, mevrouw de voorzitter, tot de volgende vraag. Indien de nadere gedachtewisseling, waarover de minister sprak, tussen de regering en Europa ertoe leidt dat Europa vasthoudt aan de constatering dat het niveau te laag is, in hoeverre is de minister dan bereid om dat niveau op te trekken? Vervolgens heb ik nog een tweede vraag. In eerste instantie heb ik een vraag gesteld over het wettelijk jeugdminimumloon waarop hij niet heeft geantwoord. Is het juist dat dit maar mag lopen tot de 21-jarige leeftijd? Met andere woorden, moet vanaf het 21ste jaar het minimumloon voor volwassenen gelden?
Minister De Vries:
Mevrouw de voorzitter! Ik heb zojuist geprobeerd aan te geven dat er een misverstand is over het oordeel van de Raad van Europa, want Europa vindt op dit gebied helemaal niets. Er is een Europese procedure om te toetsen aan het Europees sociaal handvest. Daarbij komt eerst een deskundigencomité aan de orde en daarna een regeringscomité die dit allemaal bekijken. Vervolgens is er nog de mogelijkheid van een beslissend comité dat aanwijzingen kan geven. Het deskundigencomité is tot bepaalde bevindingen gekomen en zij heeft dat doorgeleid. In de tweede tranche van de procedure, die uiteraard zorgvuldig is, heeft men gezegd dat Nederland op dit punt niets valt te verwijten. Europa vraagt dus niet aan Nederland om iets anders te gaan doen dan wat wij nu al doen. Op de vraag van de heer Wit wat wij doen als Europa volhoudt, kan ik dan ook zeggen dat Europa heeft gezegd dat ons niets te verwijten valt en dat er geen aanleiding is om tegenover Nederland een opmerking te maken.
Het punt van het jeugdminimum- loon is ook in het deskundigencomité aan de orde geweest. Hiervoor heeft precies hetzelfde gegolden. Er is een procedure van hoor- en wederhoor op gevolgd omdat de lidstaat natuurlijk ook zijn eigen standpunt naar voren mag brengen, hetgeen voor de hand liggend is. Ook daar- over is geen conclusie getrokken en geen aanbeveling gedaan. Kortom, daar heeft niets uit geresulteerd en men heeft het aangenomen voor wat het is.
Ik wil nog iets zeggen over het jeugdminimumloon in meer specifieke zin. Ik heb vorig jaar in de Sociale nota naar aanleiding van de motie-Van Zijl/Bakker daarover uitvoerig gerapporteerd. Ik denk dat die problematiek weer aan de orde komt als wij straks het SER-advies op tafel hebben. Maar ik weet uiteraard niet wat daarin staat.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter! Ik geloof de minister uiteraard op zijn woord als hij zegt dat er in dit geval geen aanleiding was voor het deskundigencomité om verdere stappen te ondernemen. Maar ik begrijp wel dat er met het onafhankelijk comité wordt gesproken. Is er een systematiek die men hanteert om dit te meten? Ik begrijp nu dat de ene keer wel het vakantiegeld wordt meegenomen en de andere keer niet. Het is op zichzelf wel belangrijk dat wij tot gemeenschappelijke afspraken in Europa komen over relatieve minimumnormen, gerelateerd aan het gemiddeld inkomen of wat dan ook. Er moet dan wel een systeem zijn waarover wij het eens zijn. Misschien is het goed, ook in verband met het SER-advies, wanneer de minister in een overzicht aan de Kamer aangeeft hoe het staat met de relatieve verhoudingen van het minimumloon ten opzichte van het gemiddelde inkomen en volgens welke normen dit berekend wordt. Zou de minister deze vraag willen meenemen?
Minister De Vries:
Mevrouw de voorzitter! Ik vind dat ook belangrijk, want het is natuurlijk vervelend wanneer je in dergelijke discussies terechtkomt. Nederland zou daar liever niet in terechtkomen. Die discussies zijn er nu niet alleen met Nederland maar ook met andere landen, want er zijn landen in Europa die helemaal geen minimumloon hebben. Dat heeft ertoe geleid dat men nog eens goed naar de systematiek van de metingen wilde kijken. Nederland was daar graag toe bereid en wij zullen op 29 juni met het comité van deskundigen spreken. Dat zal waarschijnlijk niet ogenblikkelijk tot conclusies leiden, maar men zal proberen om meer helderheid te krijgen over waarop men getoetst wordt en waarop niet.
De voorzitter:
Ik wil de leden een compliment maken voor het feit dat het vandaag mogelijk is geweest om vier series vragen af te handelen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-5101-5103.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.