Vragen van het lid Van Middelkoop aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, over de lage opkomst bij de laatstgehouden verkiezingen voor het Europees Parlement.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! De vorige week, op dinsdagavond, spraken wij hier over het verlenen van spreekrecht aan europarlementariërs in de Tweede Kamer. Twee dagen later bleek de Nederlandse kiezer aanzienlijk minder geïnteresseerd te zijn in europarlementaire activiteiten. De zeer lage opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement is natuurlijk ook ons probleem. Dit raakt immers aan de legitimiteit van een parlementair orgaan waarvan de bevoegdheden zijn verleend door de nationale wetgevers; ze zijn neergelegd in verdragen.

Welke conclusie moeten wij trekken uit deze verontrustend lage opkomst? Die opkomst is structureel laag, niet alleen in Nederland maar ook elders in Europa. Ik leg deze vraag ook voor aan die politieke partijen die er nooit genoeg van krijgen als het gaat om het verlenen van steeds meer bevoegdheden aan het Europees Parlement.

Is de staatssecretaris het met mij eens dat deze lage opkomst laat zien dat het Europees Parlement nog altijd het karakter van een echte volksvertegenwoordiging mist? Is hij het met mij eens dat er kan worden gesproken over een legitimiteitscrisis?

Vaak is gesteld dat de electorale belangstelling voor het Europees Parlement zou groeien wanneer dat parlement over meer bevoegdheden zou gaan beschikken. Welnu, in de verdragen van Maastricht en Amsterdam is dat gebeurd. Bovendien heeft het Europees Parlement eerder dit jaar zijn tanden laten zien door de Commissie naar huis te sturen. Echter, dit alles schijnt de burgers nauwelijks iets te interesseren. Die stelling blijkt dus niet te kloppen. Is de staatssecretaris het met deze conclusie eens?

Zou daaruit niet een andere conclusie moeten worden getrokken, namelijk dat wij te veel beslissingsmacht hebben verleend aan een orgaan dat bij de burgers niet leeft? Moet dit voor het regeringsbeleid en de opstelling van de Kamer niet betekenen dat met betrekking tot de bevoegdheden van het Europees Parlement op z'n best de status quo moet worden gehandhaafd? Misschien moet er ook worden nagedacht over het terugnemen van bevoegdheden naar het nationale vlak waar de democratie wél leeft.

Ik bedoel dit niet als een verwijt aan het adres van de staatssecretaris, maar is het niet te gemakkelijk deze zaak af te doen als een vervelend imagoprobleem, ontstaan door negatieve verhalen over vriendjespolitiek en corruptie? Blijkt niet uit de steeds lager wordende opkomst bij achtereenvolgende verkiezingen dat het om een structureel probleem gaat?

Staatssecretaris Benschop:

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben de cijfers allemaal kunnen zien. De gemiddelde opkomst in de Unie is teruggelopen van 58 tot 52%. Wanneer wij van de 15 landen de 3 landen aftrekken waar sprake is van stemplicht, blijkt dat in 3 landen een hogere opkomst werd gerealiseerd, en in 9 een lagere. Nederland had de op één na laagste opkomst, met 29,9%. In 1994 hadden wij dezelfde positie; toen wisten wij Portugal net achter ons te houden, bij deze laatste verkiezingen zijn er in het Verenigd Koninkrijk minder mensen gaan stemmen dan in Nederland.

Het is inderdaad een trend dat het opkomstpercentage lager wordt, overigens zowel bij de Europese verkiezingen als bij andere verkiezingen in Nederland. Dit is zorgelijk, omdat het verschil tussen het belang van Europa en het belang van het Europees Parlement als instelling en de opkomst en daarmee het mandaat voor de Nederlandse vertegenwoordigers in dat parlement groot is. De heer Van Middelkoop spreekt van een imagoprobleem; ik denk dat dit wel een rol heeft gespeeld, zeker in de afgelopen maanden, maar er is natuurlijk meer aan de hand. Er is bij het Europees Parlement geen sprake van regeringsvorming en daardoor is er bij de Europese verkiezingen geen machtsvraag aan de orde, zoals bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer wel het geval is. Ik ben het met de heer Van Middelkoop eens dat het karakter van het Europees Parlement zich in die zin onderscheidt van dat van de Tweede Kamer. Bovendien is het Europees Parlement in de beleving van de mensen ver weg.

Welke conclusie moeten wij hieruit trekken? Ik denk dat het in de eerste plaats de taak is van politieke partijen en van de gekozen Europese parlementariërs om te pogen deze trend te keren. Zij hebben er zich in de afgelopen dagen natuurlijk ook zelf al uitgebreid over uitgelaten. Daarbij is het politiseren genoemd, het zichtbaar maken van de keuzes die in Europa gemaakt worden. En wie weet, misschien maakt ook deze verkiezingsuitslag zo'n scenario wel wat waarschijnlijker, omdat de Europese conservatieven de grootste fractie in het Europees Parlement zijn geworden. Aangezien de sociaal-democraten in de regeringen de overhand hebben, zou zich wel eens een echte tegenstelling kunnen ontwikkelen. Verder hebben de gekozen europarlementariërs gezegd dat zij niet alleen in Brussel en in Straatsburg aanwezig willen zijn, maar dat zij ook in Nederland een gezicht willen geven aan het Europees Parlement, ook voor de Nederlandse kiezers. Ook kan ik nog wijzen op de ontwikkeling die zich ook in de Tweede Kamer voordoet, namelijk de behoefte om ook hier in Den Haag het debat over Europa te versterken. Dit lijkt mij van belang. Er zijn voorstellen terzake aanvaard en de Europese parlementariërs werken ook mee aan de meningsvorming in het Nederlandse parlement. Op die manier zal er meer aandacht komen voor Europa, ook in de "Haagse arena".

Ten slotte heeft de heer Van Middelkoop gevraagd naar de bevoegdheden van het Europees Parlement. Je kunt niet zeggen dat de omstandigheid dat het nieuw gekozen parlement onder het Verdrag van Amsterdam meer bevoegdheden heeft gekregen, tot een hogere opkomst heeft geleid, want het omgekeerde is gebeurd. De omgekeerde conclusie zou ik echter ook niet willen trekken. Ik vind eigenlijk dat je de bevoegdheden van het Europees Parlement gewoon als een vraagstuk op zichzelf moet beschouwen. Dat hebben wij ook gedaan; het is ook geen middel om de opkomst te bevorderen, het is een vraagstuk van de verhouding tussen de Europese instellingen, van de ontwikkeling van de Europese democratie en de rol van het Europees Parlement daarbij. Ik denk dat het in de komende tijd zo moet blijven. Ik trek dus niet de conclusie "opkomst laag, meer bevoegdheden", maar dus ook niet de omgekeerde conclusie: "lage opkomst, minder bevoegdheden". De bevoegdheden moeten op hun eigen merites beoordeeld worden, ook bij de komende institutionele hervormingen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Dank aan de staatssecretaris voor zijn openhartigheid. Hij zegt dat wij de bevoegdheden van het Europees Parlement op zichzelf moeten bezien. Dat hebben de meeste partijen in dit huis en ook de regering nooit zo geponeerd. Er werd altijd gezegd dat het Europees Parlement meer bevoegdheden zou moeten krijgen om het meer gezicht te geven, en dan zou het bij de verkiezingen zeker beter gaan. Welnu, het tegendeel is het geval, dus zo gemakkelijk kan de staatssecretaris zich er niet vanaf maken.

Verder heeft de staatssecretaris al dan niet zorgvuldig de term vermeden die ik in eerste termijn gebruikt heb, namelijk dat je wel degelijk kunt spreken van een legitimiteitscrisis. Ik verzoek hem hierop te reageren. Ook vraag ik hem of het thema van de lage opkomst kan worden geagendeerd, bijvoorbeeld in de gesprekken die vooraf aan de Europese Raad worden gevoerd met de voorzitter van het Europees Parlement. Wellicht is het nog beter als dit punt aan de orde wordt gesteld bij de eerstkomende IGC waarbij institutionele zaken worden besproken. De zorg over de legitimiteit van het Europees Parlement past hier uitstekend bij.

Welke veranderingen zijn nog meer te bedenken? Laat ik niet frivool, maar stoutmoedig zijn. Te denken valt aan een verandering van het kiessysteem. Als de burger zich niet voor het Europees Parlement interesseert, waarom laten wij de europarlementariërs dan niet kiezen door de leden van het nationale parlement, eventueel uitgebreid met de gekozen vertegenwoordigers op provinciaal en gemeentelijk niveau? Mag ik hierop een eerste reactie van de staatssecretaris?

Is hij het met mij eens dat het streven naar een Europees kiesstelsel naar voor de gehele Unie geldende kandidatenlijsten als illusoir van de hand moet worden gewezen? Moet dit niet worden afgewezen als een extra bijdrage aan de politieke vervreemding?

Staatssecretaris Benschop:

Voorzitter! Ik wil nog even enkele opmerkingen maken over de bevoegdheden en het gezicht van het Europees Parlement. Wij kunnen nu spreken over een volwaardig en volwassen parlement in termen van de bevoegdheden die het Europees Parlement bezit, zowel in wetgevende als in budgettaire zin. Het parlement heeft in die zin heel wat te zeggen, hetgeen in het verleden niet het geval was. Dat element en het aanzien van het Europees Parlement waren toen onderwerp van discussie.

De vraag wat de bevoegdheden of de opkomst bij verkiezingen voor het aanzien van het Parlement betekenen, vind ik secundair. Deze punten moeten worden bekeken in het licht van wat er met de instellingen aan de hand is. Het Europees Parlement heeft geen problemen meer met zijn bevoegdheden, de lage opkomsten hebben te maken met de politieke cultuur.

Er is over een "legitimiteitscrisis" gesproken, maar dat klinkt erg zwaar. De uitslag neem ik uiteraard zwaar op, maar ik wil het in mijn eigen termen als een probleem omschrijven. Dit probleem moet een rol in het achterhoofd blijven spelen bij de discussies over de ontwikkeling van de institutionele verhoudingen in Europa. De politieke cultuur, en daarmee de politieke en democratische ontwikkeling van Europa, moet hierbij in het bijzonder worden bekeken.

Er is een voorstel gedaan om het kiessysteem te wijzigen. Met een variant op het afwijzen van kandidatenlijsten door Europa heen, omdat dit de afstand tussen kiezer en gekozene zou vergroten, merk ik op dat in Nederland een getrapte verkiezing die afstand verder zal vergroten. Het bestrijden van de ene oplossing en het aanprijzen van de andere past niet logisch bij elkaar. Misschien moet op het punt van de Europese verkiezingen naar een directere band tussen kiezer en gekozene – lees: districtenstelsel of een variant daarop – worden gezocht. Bij het herbegin van dit kabinet hebben wij afgesproken met frisse moed en in hoog tempo het onderwerp staatsrechtelijke vernieuwing onder de loep te nemen. Ik ben blij met deze voorzet en ik zal hiernaar door de ogen van Europa en het Europees Parlement kijken.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! De opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement is historisch zo dramatisch laag geweest dat ik toch vind dat de staatssecretaris nader moet ingaan op zijn analyse van de gang van zaken. Ik wil graag dat hij het antwoord van het kabinet geeft op die analyse. Ik wil ook graag zijn commentaar vernemen op het feit dat ook bij deze verkiezingen vooral jonge mensen en mensen met lage inkomens zijn thuisgebleven in vergelijking met ouderen respectievelijk mensen met midden- en hogere inkomens.

Wat vindt de staatssecretaris van het Belgische model? Daar was tenslotte een opkomstpercentage van 93.

Staatssecretaris Benschop:

Voorzitter! België is één van de 3 landen met een stemplicht. In Griekenland leidt dat tot een opkomstpercentage van nog maar 70. Wij hebben overigens geen stemplicht meer en ik ben er ook niet voor om die weer in te voeren.

Ik heb in een aantal steekwoorden een analyse gegeven en daar is heel veel over te zeggen. Dat Parlement is ver weg en er is geen sprake van machtsvragen en de vorming van een nieuw kabinet, zoals bij de verkiezingen van de Tweede Kamer het geval is, de meest populaire verkiezingen die wij kennen. Ik denk dat het gedoe rond onkostenvergoedingen een rol gespeeld heeft, alsook alles wat met de organisatie van het Europees Parlement te maken heeft. En daar is nog wel meer over te zeggen.

Het antwoord moet in eerste instantie door politieke partijen gegeven worden. Die zijn namelijk verantwoordelijk voor de verkiezingen, het programma, de lijsttrekkers en de kandidatenlijsten. Ik heb gemerkt dat de nieuw gekozen europarlementariërs het vanzelfsprekend tot een van hun hoofdtaken rekenen om na te gaan of die ontwikkeling te keren is. Anders zouden zij hun mandaat nu al niet waard zijn.

Het lage opkomstpercentage is een probleem en dat geeft aanleiding tot zorgen. Alles wat daar vervolgens onder ligt aan stemgedrag van sociaal-economische groepen en leeftijdsgroepen geeft het beeld van een normale verdeling, zoals ik van chef onderzoeker Maurice de Hond zondagavond begrepen heb. Als de opkomst zo is, is er ook zo gestemd. Dat zijn dan de verdelingen en de trends die wij bij elke verkiezing zien.

Naar boven