Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Van de Camp aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de voetbalrellen rond het kampioenschap van Feyenoord.

De heer Van de Camp (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Afgelopen zondag behaalde Feyenoord het kampioenschap van het seizoen 1998-1999. Het was – laten wij dat niet vergeten – een prachtig voetbalfeest met meer dan 200.000 mensen op de Coolsingel, maar een stelletje vandalen meende aan het begin van de avond het feest ernstig te moeten verstoren. Alle gevolgen daarvan en alle commotie daaromheen hebben wij de afgelopen 36 uur op de televisie en in de media kunnen zien. Voor de CDA-fractie is het gedrag van deze vandalen onacceptabel, vandaar dat wij een aantal vragen hebben voor de minister van Binnenlandse Zaken. Die vragen doen niet af aan de grote waardering die onze fractie heeft voor de inzet van de individuele politieman en de individuele politievrouw.

Mevrouw de voorzitter! Ik heb een viertal vragen.

In de eerste plaats wil ik van de minister van Binnenlandse Zaken weten hoe het stond en staat met de informatievoorziening van de politie. In het jargon heet dat de informatiepositie. Wat hadden de politie, het openbaar ministerie en de burgemeester kunnen weten? Dankzij de goede communicatievoorziening van de gemeente Rotterdam beschikte de Kamer reeds over de rapportages aan de gemeenteraad. Daaruit blijkt dat pas op zondagmiddag duidelijk werd wat er eventueel zou kunnen gaan gebeuren. Dat heeft ons verbaasd. Ik heb eerder mondelinge vragen gesteld over de voetbalrellen bij FC Twente en FC Utrecht en verder hebben wij de ervaringen uit 1993. Los van de aanpak is het dan toch merkwaardig dat de driehoek van politie, openbaar ministerie en burgemeester niet meer wist, temeer daar er toch duidelijk sprake lijkt te zijn van een georganiseerde aanpak. Een tweede vraag in dit verband is de kwestie van de bevoegdheden om informatie te verzamelen. Zijn die op dit moment voldoende en konden die in de praktijk voldoende worden toegepast? Is er bijvoorbeeld overwogen om te infiltreren in de harde kern van de hooligans?

Mijn tweede serie vragen betreft de daderidentificatie. Onze fractie is content dat er snelrecht wordt toegepast en dat reeds morgen de eerste daders voor de rechter verschijnen. Hoeveel daders zullen echter nog worden geïdentificeerd worden aan de hand van video- en camerabeelden? Wij hebben begrepen dat er tot nu toe 87 mensen zijn aangehouden, maar hoeveel mensen zullen er naar alle waarschijnlijkheid nog kunnen worden geïdentificeerd? Een bijzonder moeilijk punt betreft het al of niet kunnen afluisteren van de GSM-banden. Wij hebben begrepen dat er GSM-banden zijn, dus banden met de opnamen van de mobiele telefoon, maar dat de politie die banden op dit moment niet mag gebruiken, omdat er nog onvoldoende aanwijzingen zijn voor zware, georganiseerde criminaliteit. Graag een helder antwoord van de minister op dit punt.

Voorzitter! Mijn derde vraag betreft de plaats van handeling. Wij hebben begrepen dat er in de gemeenteraad een discussie is geweest over de vraag of het wel zo verstandig is dit feest op de Coolsingel te vieren. Ik ben het met de burgemeester van Rotterdam eens dat onder normale omstandigheden een dergelijk feest op de Coolsingel zou moeten kunnen worden gevierd. Maar wat te doen als blijkt dat het daar onveilig is? Wat zou er gebeurd zijn als de rellen niet om half negen maar om half zes waren begonnen? Niemand kon op dat moment daar namelijk weg.

Tot slot, mevrouw de voorzitter, heb ik een vraag over de schadeafhandeling. Hoe ziet de minister van Binnenlandse Zaken zijn eigen verantwoordelijkheid op dit punt? Het garanderen van veiligheid is immers een kerntaak van de overheid. De vraag is natuurlijk of je steeds kunt zeggen: wij hebben daar niets mee te maken. Ik neem aan dat de schade ook op de individuele daders verhaald zal worden. Welke juridische mogelijkheden heeft de minister daartoe?

Minister Peper:

Mevrouw de voorzitter! Ik deel met de heer Van de Camp, en naar ik meen met de hele Kamer, de droeve stemming die in de loop van zondagavond is ontstaan door wat is gebeurd. Wat in Rotterdam is gebeurd, heeft wel een heel bijzonder karakter. Ik heb zelf het nodige meegemaakt, maar ik meen dat deze voorvallen wel van een zeer bijzondere aard zijn. Dat brengt ons weer bij de vraag hoe wij deze ontwikkeling een halt kunnen toeroepen. Ik heb de heer Van de Camp eerder in antwoord op mondelinge vragen gezegd: als ik dat zou weten, was ik briljant. Dat is evenwel nog steeds niet het geval.

Ik hoop dat de heer Van de Camp en evenmin de Kamer het mij euvel zal duiden dat wat de informatievoorziening betreft, dit meer in het algemeen een zaak is die de komende weken zal worden onderzocht. Dat heeft mij de burgemeester laten weten. Bij snelle rapportage aan de commissie algemene bestuurlijke zaken van de gemeenteraad, zal een onderzoek binnen vier weken moeten zijn afgerond. Dat zal waarschijnlijk ook extern worden begeleid. Veel van de vragen kan ik nu daarom niet beantwoorden. Het lijkt mij niet hoffelijk of juist iets te bedenken. Wat dat betreft wil ik de heer Van de Camp in algemene zin zeggen: je kunt geen helderheid bieden als die er niet is. Ik voeg hieraan toe dat wanneer wij begin juni over voetbalvandalisme spreken, de bedoelde informatie beschikbaar is. De burgemeester heeft dan hierover in het driehoeksoverleg gesproken en het vormen van een oordeel is vervolgens mogelijk.

De heer Van de Camp verwijst in verband met de informatiepositie van de politie naar het stuk dat de burgemeester naar de commissie algemene bestuurlijke zaken heeft gestuurd: men had er geen aanwijzingen voor. Men beschikte in de loop van de dag over bepaalde informatie die steeds duidelijker werd. Ik kan evenwel nu hierover niet meer zeggen dan al in de brief waaraan de heer Van de Camp refereert staat.

Hij sprak ook over de bevoegdheden. Ik heb gezegd dat de politie waarschijnlijk over speciale mogelijkheden zou moeten beschikken om de informatie die zij verzamelt, te gebruiken. Dat kan via speciale politiemannen die supporters volgen. Wat is de aard van hun informatie? Mogen zij die informatie gebruiken? Op dit ogenblik gebeurt dat wel, maar de vraag is: wat is de status van die informatie wanneer het bijvoorbeeld tot een rechtszaak komt? Ik zal daar nog eens goed naar kijken, samen met de collega van Justitie. In de praktijk wordt die informatie wel gebruikt, maar het gaat nu om de status. Ik zeg toe dat dit punt onderwerp is van nader beraad op de departementen.

Ik weet niet hoeveel daders er nog geïdentificeerd zullen worden. Er is in ieder geval ruimhartig gebruik gemaakt van camera's. De heer Van de Camp vraagt mij echter iets wat ik moeilijk kan beantwoorden. Er zijn meer dan 80 verdachten. Er zal snelrecht plaatsvinden. Ik weet echter niet hoeveel daders er nog geïdentificeerd zullen worden. Men zal daar snel werk van maken.

Op de vraag over het afluisteren van de GSM-banden kan ik geen helder antwoord geven. Ik zou het niet weten. Ik ben echter bereid om die vraag schriftelijk te beantwoorden. Ik weet het nu niet en ga er dan ook niets over zeggen.

De plaats van handeling is een zaak van de burgemeester. Het ligt, als je Rotterdam kent, erg voor de hand om het op de Coolsingel te doen. Ik geef toe dat als er heel veel mensen komen de beheersing van mensen die in beweging komen heel moeilijk is. Ik heb dat verleden jaar nog mee mogen maken op Koninginnedag. Dat is op zichzelf een heel vrolijke dag, maar ook toen bleek dat wanneer mensen zich gaan misdragen en als dat plaatsvindt in een massa, mensen die er niets mee te maken hebben ook klappen krijgen en dat het zich dus als een virus verspreidt. Die beoordeling is aan de burgemeester en hij heeft gekozen voor de Coolsingel.

Wat de schadeafhandeling betreft, kan ik mededelen dat de schade kan worden verhaald op de daders, niet op de minister van Binnenlandse Zaken. Ik heb mij inmiddels later informeren dat in het Burgerlijk Wetboek, artikel 166, Boek 6 sinds 1992 een mogelijkheid is opgenomen, waar naar mijn idee uitbundig gebruik van zou moeten worden gemaakt in dit soort situaties, om individuele leden van een groep aansprakelijk te stellen voor de gehele schade. Het enkel deelnemen aan de groep die de schade heeft veroorzaakt, is voldoende grond om de gehele schade op dat groepslid te verhalen. Met andere woorden, er zijn – ik zou dat zeer sterk willen aanbevelen, want ik meen dat de portemonnee altijd een interessante invalshoek is – voluit mogelijkheden voor degenen die getroffen zijn, winkeliers of de politie, om bij identificatie van de daders, zeker wanneer daar een strafrechtelijk vervolg aan is gegeven, die schade te verhalen. Dus zelfs de totale schade kan worden verhaald op iemand die lid is van een groep. Ik wil de heer Van de Camp en de Kamer vragen om de nadere berichten van de driehoek in Rotterdam af te wachten. Begin juni zullen wij een uitvoerig debat voeren over het voetbalvandalisme.

Ik deel de afschuw van de Kamer over datgene wat is gebeurd. Ik meen dat op deze plaats gezegd kan worden dat het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding, dat begin mei in de ministerraad aan de orde zal zijn en waarover reeds een eerste discussie in de ministerraad plaats heeft gevonden, een belangrijk middel kan zijn. Er is twee, drie jaar op gestudeerd hoe je de burgemeester een middel in handen kunt geven, waardoor hij in een samenleving die wordt gekenmerkt door georganiseerde groepen die bewust het feest van honderdduizenden mensen willen vergallen, die mensen tijdig kan oppakken. Dat moet uiteraard getoetst worden aan de rechtsstatelijkheid van onze democratische rechtsstaat. Ik heb goede hoop dat dit wetsvoorstel daaraan voldoet.

De heer Van de Camp (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. Ook onze fractie is van mening dat wij nu de meer uitgebreide evaluatie uit het Rotterdamse moeten afwachten. Ik vraag de minister op voorhand om de resultaten van die evaluatie tijdig aan ons kenbaar te maken, met daarbij zijn commentaar, opdat het algemeen overleg over het EK voetbal 2000 goed voorbereid kan worden afgewikkeld.

Ik ben wat geïrriteerd door de opmerking van de minister dat men geen aanwijzingen had voor het ontstaan van de rellen. Dat punt verdient naar mijn oordeel nadere aandacht. Laten wij er niet omheen draaien, de harde kern van de Feyenoordsupporters is "geliefd" en men kon weten dat een aantal van die supporters wel eens iets zou willen ondernemen. Ik vind dat men deze lieden beter in kaart had kunnen brengen respectievelijk in het oog had moeten houden.

Voorzitter! Ik ben er content mee dat wij nadere berichten krijgen over de informatie-inwinning door politiemensen bij dreiging van voetbalrellen en dat dit op een verantwoorde manier wordt vastgelegd, zodat die informatie in ieder geval juridisch deugdelijk is.

Wij wachten het antwoord van de minister met betrekking tot de GSM-banden af. Dat is een buitengewoon aangelegen onderwerp, waarbij zich ook weer allerlei juridische problemen voor kunnen doen. Graag een zo helder mogelijk overzicht van wat wel en niet mag en van wat eventueel moet veranderen.

Voorzitter! Dan heb ik nog een vraag over de schadeafhandeling. Ik vind het goed dat artikel 166 uit Boek 6 BW wordt opgevoerd. Hoe vaak is dat artikel toegepast en welke schade valt er precies onder? Wij horen nogal eens dat met name molestschade door de verzekeraars wordt uitgesloten. De vraag is hoe zich dat verhoudt tot artikel 166 van het Burgerlijk Wetboek.

Tot slot een vraag over het wetsvoorstel preventief ophouden. De minister heeft gezegd dat wij dat wetsvoorstel half mei tegemoet kunnen zien. Ik vraag mij in dit verband af of de minister betrokken moet worden bij de inschakeling van het crisisonderzoeksteam ter voorbereiding van de Europese kampioenschappen 2000. De gemeente Rotterdam doet dat nu, maar het lijkt onze fractie een goed idee om daar iemand van het ministerie van Binnenlandse Zaken bij te zetten als toehoorder.

Minister Peper:

Mevrouw de voorzitter! Ik zeg toe dat ik de resultaten van de Rotterdamse evaluatie, met daarbij gevoegd mijn commentaar, zodra deze binnen zijn aan de Kamer zal sturen ter voorbereiding van algemeen overleg waar de heer Van de Camp over sprak. Ik ben het met hem eens dat de informatiepositie van politiemensen cruciaal is. Wat ik daarover heb gezegd, is gebaseerd op de eerste beoordeling zijdens de driehoek. Ik ga ervan uit dat over die cruciale informatiepositie in de op handen zijnde evaluatie openhartig zal worden gerapporteerd. Het is de Kamer bekend dat ik vorig jaar een cupfinale een aantal uren heb vervroegd. Dat besluit was gebaseerd op een informatiepositie die perfect klopte. Mij lijkt dat de Rotterdamse driehoek helder moet aangeven of daarin voldoende is geïnvesteerd.

Ik herhaal wat ik over de schadeafhandeling heb gezegd. De verzekeringsmaatschappijen die ik hierover heb gehoord, klonken nogal ruimhartig als het om schadeafhandeling gaat. Wat de verhouding molest-Burgerlijk Wetboek betreft: molest valt buiten de verzekering, maar dit staat een verhaal op de daders niet in de weg. Dit leid ik af uit advies van mijn juristen. Een dergelijke verhaalsprocedure kan dus voluit in werking treden.

Ik verwacht dat het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding begin mei de ministerraad zal kunnen passeren op weg naar de Raad van State. Ik ben degene dankbaar die dit wetsvoorstel met de gezindheid die de heer Van de Camp uitstraalt, tegemoet wil treden. Ik geloof dat het een interessant middel is om op voorhand groepen even "buiten beeld" te brengen en in de tussentijd "een kaartje te laten leggen".

Wij komen nog uitvoerig te spreken over de Europese kampioenschappen 2000. Wij kennen het crisisonderzoeksteam. Ik neem de suggestie mee. Deze onderzoekers zijn buitengewoon goed als de crisis eenmaal achter de rug is. Ik beschouw de EK 2000 als een ongehoord belangrijke, ingewikkelde operatie. Ik weet niet of ik de Kamer heb geïnformeerd – als ik het niet heb gedaan, was het niet omdat ik de Kamer daar niet over wilde informeren – maar er is een bestuurlijke werkgroep gemaakt. Ik vond het goed om daar zelf de leiding van te nemen. In deze werkgroep hebben zitting de minister van Justitie, die op veel andere terreinen de leiding heeft, de staatssecretaris van Economische Zaken – lees: toerisme – de minister van Verkeer en Waterstaat – lees: logistiek – en de staatssecretaris van Sport. Wij hebben een bestuurlijke regiegroep die samen met de burgemeesters van de "speelsteden" is ingericht om al doende de organisatie, ook op centraal overheidsniveau goed in de vingers te krijgen.

Ik deel de Kamer overigens nog mede dat ik de collega's van de Europese Unie heb gevraagd hun medewerking te geven, juist – zeg ik tegen de heer Van de Camp – om onze informatiepositie te versterken. Zij hebben dat in beginsel ook toegezegd. Ik heb gisteren een verdrag gesloten met de Belgische collega voor hulp en bijstand. Als wij apart praten over de EK 2000 hoop ik de Kamer voluit te kunnen informeren over de voorbereidingen die van de zijde van de regering worden getroffen, omdat het evenement EK 2000 van een zodanige importantie is dat we ons niet kunnen permitteren dat dit niet goed verloopt.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie wil graag een analyse van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie over wat afgelopen zondag in Rotterdam is misgegaan.

Het eerste punt van die analyse moet zijn het zoeken naar een antwoord op de vraag waarom dit niet te voorzien was. Hoe nieuw is de tactiek die door voetbalvandalen afgelopen zondag is gevolgd?

De tweede vraag die beantwoord moet worden, is hoe in Rotterdam die risico's van tevoren zijn beoordeeld, welke maatregelen zijn genomen om de risico's te beperken en waarom deze uiteindelijk niet toereikend zijn gebleken.

Ik voeg er twee specifieke vragen aan toe. Is de inzet van 720 politiemensen toereikend bij een manifestatie waaraan gelukkig 200.000 mensen deelnamen om feest te vieren, maar die ook het risico inhield dat er rellen zouden worden getrapt? Ik verwijs hiervoor ook naar uitlatingen van hoofdcommissaris Bakker die zei dat Nederland het aan de bescheiden kant hield in vergelijking met het buitenland. Hoe is het voorts toch mogelijk dat een groep gewone agenten op zo'n schandalige manier in het nauw kon worden gebracht dat men gedwongen was om het pistool te trekken, zonder dat direct ter plekke door andere politiemensen bijstand kon worden verleend?

Om het beeld compleet te maken, stel ik de volgende drie vragen over de maatregelen. Kan de minister nog eens uitleggen waarom hij iedere keer hamert op het belang van het wetsvoorstel bestuurlijk aanhouden, als de burgemeester van Rotterdam laat weten dat hij zelfs met dat wetsvoorstel in de hand alles wat zondagavond is gebeurd, niet had kunnen voorkomen? Zijn er zondagmiddag en -avond bemande videocamera's ingezet om toezicht te houden op een ordentelijk verloop van de feestelijkheden en om zo nodig direct te kunnen ingrijpen als het op een bepaalde plaats fout zou gaan? Wil de minister, samen met zijn collega van Justitie, nog eens overwegen om het aanvallen van politiemensen die bij dit soort activiteiten in functie zijn, in het Wetboek van Strafrecht zwaarder te laten bestraffen?

Minister Peper:

Voorzitter! Ik ben graag bereid om de vraag over het aanvallen van politiemensen te bespreken met de minister van Justitie, die hierin de eerste verantwoordelijkheid heeft. Het kan immers niet zo zijn dat, zoals in Rotterdam maar ook elders vaak gebeurt, politiemensen zelf het object zijn van aanvallen. Daar moet helderheid over komen en er moet paal en perk aan worden gesteld door parlement en regering. Ik ben blij dat de heer Van Heemst dit met zijn verzoek nog eens onderstreept. Ik zal dit punt gaarne met mijn collega van Justitie bespreken.

Dat geldt ook voor de op te stellen analyse, die niet alleen een zaak is van BZK, maar ook van Justitie. De vragen zijn of dit voorzien had kunnen worden, wat de aanwijzingen waren en waarom de risico's, zoals uit de eerste berichten blijkt, niet als zwaarwegend zijn opgevat. Daar kunnen wij nu geen uitspraken over doen en dat hangt samen met de informatiepositie waarover ook de heer Van de Camp heeft gesproken.

De heer Van Heemst vroeg voorts of de inzet van 720 politiemensen wel voldoende was. Dat is nooit voldoende als de massa in beweging komt. Dat is uitgesloten. De vraag is natuurlijk of er in een stad andere zichtbare middelen denkbaar zijn die een functie kunnen hebben bij een zekere mate van beheersing van massa's. Het staat echter als een paal boven water dat Nederland, vergeleken bij het buitenland, buitengewoon weinig politiemannen en -vrouwen inzet. In het buitenland is soms sprake van een inzet van duizenden politiemensen bij wedstrijden die veel mensen op de been brengen. Die traditie hebben wij niet, maar uiteindelijk kan het als een winstpunt beschouwd worden dat wij het met betrekkelijk weinig mensen kunnen. Maar als er een massa van 150.000 à 200.000 mensen in beweging komt, moeten er op voorhand zoveel politiemensen worden ingezet, dat waarschijnlijk uiteindelijk de conclusie kan worden getrokken dat de feestelijkheden niet op een dergelijke manier moeten worden georganiseerd. Er dienen dan namelijk overal barrières opgesteld te worden. Dit antwoord is volgens mij dan ook volstrekt helder. Ook de ervaring geeft ons vaak deze handelwijze in. Ik geloof dat wij bij de Rotterdamse marathon, waarbij toch ook driekwart miljoen mensen langs de weg staan, niet meer dan 400 à 500 politiemensen inzetten, naast heel veel vrijwilligers. Dat loopt letterlijk en figuurlijk als een trein.

Ik ga niet in op de opmerking van de burgemeester van Rotterdam, die zei dat hij aan het middel van bestuurlijke ophouding niet veel zou hebben gehad, want dat middel bestaat niet. Die uitspraak laat ik dus voor zijn rekening. Op de vraag of bemande videocamera's zijn ingezet, heb ik het antwoord niet paraat. Ik zal daarop schriftelijk antwoorden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ook D66 is natuurlijk geschokt door het verloop van iets wat een feest had moeten worden en uitmondde in dit drama. Hoe komt het toch dat steeds weer bij het voetbal de ratten uit de riolen komen? Een oplossing is moeilijk te bedenken, zeker niet aan tekentafels. Agenten moeten het toch in de praktijk waarmaken. Wellicht waren er te weinig agenten, maar misschien had een groter aantal wel weer meer agressie opgewekt. Het is dus maar de vraag of een groter aantal agenten nuttig is.

Ik heb twee concrete vragen aan de minister. Natuurlijk wachten ook wij op de ambtsberichten uit Rotterdam. Toch wil ik van de minister horen of hij bereid is aan te dringen op informatie over het gebruik van noodbevoegdheden. Heeft Rotterdam daarvan gebruik gemaakt en, zo ja, van welke?

Mijn tweede vraag betreft de preventieve ophouding. De minister verwacht daar veel van, de burgemeester van Rotterdam verwachtte daar niets van en de minister zei weer dat dat zo was omdat de heer Opstelten er nog niet over kon beschikken. Waarom verwacht de minister zoveel van dit middel en waarom duurt het zo lang voordat dit onderwerp in de ministerraad wordt besproken? Verwacht hij dat vóór de Europese kampioenschappen in 2000 over het middel kan worden beschikt en is hij bereid om de Kamer hiervan op korte termijn een overzicht te geven, zodat zij weet waarover zij spreekt?

De voorzitter:

Voordat ik de minister het woord geef, wil ik de Kamer eraan herinneren dat ik de leden om het kwartier moet verzoeken om hun onderlinge gesprekken te beëindigen. Als degenen die druk in gesprek zijn dit verzoek niet horen, kunnen omstanders hun er misschien op wijzen.

Minister Peper:

Ik ben het met mevrouw Scheltema eens dat je als je de hele stad blauw maakt, agressie kunt opwekken. Ook moeten wij bedenken dat het hier over zeer grote aantallen mensen en een groot gebied ging. In zulke gevallen is een massale inzet van politiemensen moeilijk te operationaliseren; deze mensen zijn niet voorhanden, of wij hebben niet zoveel mensen over voor de begeleiding van een feest. Ik zal aandringen op de beantwoording van de vraag waarom er geen noodbevoegdheden zijn gehanteerd. In de eerste brief staat dat men dat niet nodig heeft gevonden. Ik weet niet precies waarom het niet is gebeurd; ik zal dat nadrukkelijk vragen.

Ik zal mevrouw Scheltema uitleggen waarom het met dit onderwerp niet zo opschiet in de ministerraad. De gedachte van preventieve ophouding is nog betrekkelijk jong. Wel heeft zij een lange geschiedenis; in een andere hoedanigheid heb ik de staatsrechtsgeleerde prof. Kummeling twee jaar geleden gevraagd om hierover na te denken. Uiteraard moet een en ander zorgvuldig gebeuren en in overeenstemming zijn met de Grondwet en het Europese verdrag voor de rechten van de mens. Misschien kom ik wel eens rauw over, maar in dergelijke zaken ben ik buitengewoon subtiel. De Kamer zou mij er overigens terecht op wijzen. Maar op een gegeven moment is iets klaar. Wij hebben toen vrij snel in de ministerraad een principiële discussie gevoerd over de vraag of wij op deze weg zouden voortgaan, gelet op de kwaliteit van de stukken die voorlagen en het doel dat wij ermee wilden dienen. Het antwoord op die vraag was "ja". Dat leidt nu binnen enkele weken tot een afronding en dan gaat het wetsvoorstel naar de Raad van State. Er zijn uiteraard veel departementen bij betrokken geweest. Zo was het ministerie van Justitie er vanzelfsprekend bij betrokken. Het moet immers gewoon kloppen.

Waarom verwacht ik daar veel van en hoop ik dat de parlementaire behandeling van een en ander leidt tot de aanvaarding van een al dan niet door de Kamer geamendeerd wetsvoorstel? Wij zullen daarmee dan ook klaar zijn voor de EK 2000. Daarvoor is het niet in het bijzonder geschreven, maar het zou in zichzelf wel van belang zijn om het instrument te hebben. Ik ga vandaag niet in op de vraag waarom de burgemeester van Rotterdam er nu niets aan gehad zou hebben. Waarom verwacht ik er veel van? Om de simpele reden dat er bij dit soort fenomenen van voetbalvandalisme in negen van de tien gevallen sprake is van een georganiseerd optreden. Het recht is in ons land niet zonder reden gericht op individuele aanhouding. Dit moet vervolgens worden gecombineerd met een solide informatiepositie.

Ik heb het zelf wel eens uitgeprobeerd, wellicht op de grens van wat wel en niet mocht. Ik zie het nog voor me. Er komt een trein uit Duitsland binnen met 100 hooligans erin. Zij hebben de trein inmiddels geheel verbouwd, want dat doen zij in die kringen. Daar moet men zich afschuwelijke voorstellingen bij maken. Wij weten dat zij dat gedaan hebben. Vervolgens stappen zij uit op het station en zeggen wij: hartelijk welkom. Ik heb dan de neiging om te zeggen: u bent niet welkom; zullen wij u eens even als groep meenemen? Ik heb het wel eens omschreven als: zullen wij u eens even een kaartje laten leggen gedurende een paar uurtjes, in een gebouw dat daarvoor geschikt is?

De informatiepositie moet zodanig zijn dat wij weten dat die groep erop uit is. En dat moet ook te bewijzen zijn. Dat was bij de finale om de Amstelcup vorig jaar ook het geval. Zij kwamen uit Eindhoven en wij wisten precies wanneer zij kwamen. Zij kwamen uit Amsterdam en wij wisten precies wanneer zij kwamen. En zij kwamen uit Rotterdam. Op het moment dat je die groepen gedurende de wedstrijd kunt isoleren, en niet zomaar, op dat moment zullen de mensen ons dankbaar zijn dat wij dat instrument hebben. Dat wordt ook rechterlijk getoetst. Enfin, dat komt allemaal uitvoerig in het wetsvoorstel en in de toelichting ter sprake. Daarom geloof ik dat in de scala van instrumenten die je nodig hebt, dit een schakel is die je niet zou moeten willen missen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Allereerst wil ik mij namens de SGP-fractie aansluiten bij de woorden van afschuw over het gebeurde. Dat krijgt voor mijn fractie nog een diepere dimensie als wij denken aan de dag waarop het gebeurde. Die dag zou toch in een ander teken moeten staan. Het is gebeurd en nu is ook mijn verbazing dat dit toch niet was voorzien. Vorige week heeft de pers bol gestaan van de discussie over de vraag, welke wedstrijd waar gespeeld de zogenaamde kampioenswedstrijd zou zijn. Ik wijs hierbij op de acties van voetbalclub NAC. Het is toch Rotterdam geworden. Wij hadden de indruk dat men in Rotterdam de zaak behoorlijk in de hand had. En nu is dit toch gebeurd! De minister zegt dat er niets meer helpt als de massa eenmaal in beweging komt.

Ik wil een sprongetje maken naar het Europees kampioenschap in 2000. Dat mag niet uit de hand lopen. Stralen wij nu geen onmacht uit over het risico dat het een keer uit de hand loopt? Dat risico zal ook dan bestaan. Immers, ook dan zal er massale belangstelling zijn, ook dan zullen de emoties hoog kunnen oplopen en ook dan kan er wel eens vrijwel niets helpen. Nog meer politieagenten, camera's, het preventief van de straat halen van mensen met bepaalde bedoelingen, noem maar op! Wij stapelen maatregel op maatregel! Waar houdt het een keer op? De samenleving moet er wel voor dokken. Concreet: wil de minister aangeven wanneer bij zulk soort dingen het plafond is bereikt?

Minister Peper:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigde Van der Vlies voor zijn opmerkingen. Ik heb in de herfst het initiatief genomen voor de instelling van een bestuurlijke regiegroep met vijf bewindslieden en daarmee heb ik de burgemeesters van de vier grote steden verbonden, omdat ik meen dat de Europese kampioenschappen absoluut niet kunnen en mogen worden onderschat. Om die reden hebben we het verdrag met de Belgische vrienden gesloten voor hulp en bijstand. Om die reden heb ik bij de collega's in de JBZ-raad en de Europese Unie hulp gevraagd in verband met onze informatiepositie. Om die reden heb ik in ieder geval mijn eigen verloven ingetrokken in die tijd. Ik vind dat de minister van Binnenlandse Zaken en zijn collega's een bijzondere verantwoordelijkheid hebben. Het is allemaal prachtig, maar als het uit de hand loopt, komt men naar de minister van Binnenlandse Zaken en soms naar de minister van Justitie. Dan is het een probleem van openbare orde.

De collega's en ik zijn bezig met het overdragen van de gedachte dat de Europese kampioenschappen plaatsvinden op een achtste deel van het grondgebied van Frankrijk. Het is een betrekkelijk klein grondgebied met acht speelsteden. De afstand tussen Brussel en Amsterdam is ongeveer 2,5 uur. Tijdens het verloop van de wedstrijden kunnen mensen van overal uit Europa komen omdat hun land het goed doet. De Kamer weet welk een enorme, logistieke, toeristische, sportieve en justitiële operatie dit is. Daarom zijn wij bijna twee jaar van tevoren begonnen met de bestuurlijke regiegroep. Daar kan ik nu niet uitvoerig op ingaan, maar daar zullen wij waarschijnlijk nog in commissieverband over spreken. Ik til zeer zwaar aan mijn verantwoordelijkheid op dat punt. Ik wil alles goed laten verlopen. Gelukkig zijn er heel veel landen die het heel goed met elkaar kunnen vinden, ook op voetbalgebied. Dat levert dus niet zoveel ingewikkeldheden op. Het stroomlijnen, accommoderen en het inspelen op situaties zal in die drie weken een formidabele opgave worden, maar ik vind dat Nederland en België in staat moeten zijn om dat te kunnen.

De voorzitter:

Ik wijs de minister erop dat hij erg breedvoerig is. Ik geef toe dat het heel belangrijk is wat hierover wordt gezegd, maar ik denk dat dit debat op een andere tijd en een andere plaats moet plaatsvinden. Ik geef toe dat de vragen soms aanleiding geven tot breedvoerigheid. Het ligt dus niet alleen aan de minister, maar ik zou graag willen dat hij iets meer "to the point" is.

De heer Rijpstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De bestuurlijke regiegroep was inderdaad al bekend bij de Kamer. De minister stelt terecht dat het maken van een analyse de komende tijd van groot belang is. Ik ga er ook van uit dat wij die analyse krijgen voor het overleg van 2 juni. De toekomst is heel dichtbij, als ik kijk naar 2 mei, Ajax-Feyenoord, en de Amstelcupfinale op 13 mei, Ajax-Fortuna, in de Rotterdamse Kuip. Dat betekent dat er druk op de ketel moet komen.

De voorzitter:

Mijnheer Rijpstra. Ik word nu wat streng. Ik wijs u erop dat de mondelinge vragen gaan over de voetbalrellen van afgelopen zondag. Ik geef toe dat je daar enige contextvragen bij kunt stellen, maar probeer het wel een beetje te beperken.

De heer Rijpstra (VVD):

Wordt er op korte termijn naar de toekomst gekeken naar aanleiding van deze rellen? Is de minister van plan om de burgemeesters van de steden waar betaald voetbal wordt gespeeld en de organisatie van Euro 2000 te betrekken bij de evaluatie van deze rellen in Rotterdam?

Minister Peper:

Ik kan daar "ja" op zeggen. Er zal grote belangstelling zijn voor het evaluatieve rapport.

Mijn verontschuldigingen voor mijn wat uitvoerige beantwoording, mevrouw de voorzitter, maar ik mag vaststellen dat het voetbal een buitengewoon volkse ondertoon heeft gekregen. Als je wat ouder bent, weet je nog dat vroeger over dit soort dingen niet gesproken werd in het parlement.

Ik hoef de burgemeester van Rotterdam niet te vertellen dat hij op korte termijn – waarbij ik nog even afzie van Koninginnedag – voor gigantische opgaven staat op de data die nu zijn genoemd. Het past mij niet om naar hem toe initiatieven te nemen. Hij kent het vak en ik wil ook zeker niet zeggen dat hij het probleem onderschat, integendeel. Het zal de komende weken spannend zijn, ook op dit front.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Eén punt in verband met de Rotterdamse ellende is nog niet aan de orde geweest, terwijl het wel van groot belang is, namelijk het punt van de groepsaansprakelijkheid en dan niet de civiele – want daar heeft de minister wat over gezegd – maar de strafrechtelijke. Het kan toch niet zo zijn dat mensen die ophitsen en meedoen, buiten de strafrechtelijke aansprakelijkheid zouden vallen en alleen mensen die daadwerkelijk stenen gooien, erbinnen? Er is een wetsvoorstel in voorbereiding en ik neem aan dat de minister het met mij eens is dat het ook voor deze situatie van groot belang was geweest als het wetsvoorstel er al was. Wanneer kunnen wij dit wetsvoorstel verwachten?

Minister Peper:

Ik ben het met de heer Nicolaï eens, mevrouw de voorzitter. Dit is het kortste antwoord dat ik kan verzinnen. Op korte termijn zal het wetsvoorstel naar de Kamer gaan, zo begrijp ik van de collega van Justitie die hier de stuwende kracht is.

Naar boven