Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ingekomen is een brief van de parlementaire enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer. De commissie verzoekt de Kamer haar mandaat met drie weken te verlengen. Zij zal dan haar eindrapport uiterlijk op donderdag 22 april aanbieden. Ik stel voor, hiermee in te stemmen.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Voorzitter! De fractie van de PvdA heeft uiteraard begrip voor dit verzoek van de enquêtecommissie, maar gelet op de relatief kleine omvang van de commissie, die in een korte tijd haar onderzoek afgerond moest hebben, vragen wij ons af of drie weken uitstel niet aan de lange kant is. Ik verzoek u bij de commissie te verifiëren of een verlenging met een of twee weken ook mogelijk zou zijn, opdat de Kamer zich zo snel mogelijk over de resultaten van het onderzoek kan buigen.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie sluit zich heel graag aan bij het verzoek van mevrouw Van Zuijlen.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Als de commissie dit vraagt, zal zij daar goede redenen voor hebben. De overschrijding van de termijn is ook niet erg bijzonder. Ik zie dan ook geen enkele reden om niet te voldoen aan het verzoek van de commissie.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik kan me niet voorstellen dat de commissie de vraag die mevrouw Van Zuijlen zojuist stelde, niet zelf heeft overwogen. Ik denk dat de commissie er geen enkel belang bij heeft langer bezig te zijn dan strikt nodig is. De vraag van mevrouw Van Zuijlen lijkt mij dan ook vragen naar de bekende weg.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ook onze fractie denkt dat de commissie dit niet voor niets vraagt. En ik zie bij zo'n vraag eerlijk gezegd geen samenhang met het aantal leden van de commissie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Wij denken eveneens dat de commissie haar verzoek goed onderbouwd heeft en in dit geval gaat voor ons zorgvuldigheid ook boven snelheid. Wij zouden het verzoek dan ook graag inwilligen.

De voorzitter:

Ik denk dat de commissie zich er inderdaad van bewust is dat drie weken op de totale tijd van het onderzoek een behoorlijke tijd is. De voorzitter van de commissie heeft dat in ieder geval ook aan mij kenbaar gemaakt. Ik moet zeggen dat wij bij de bespreking van dit verzoek in het Presidium al ervan uitgingen dat kwaliteit voorop moet staan, maar dat de benodigde tijd zoveel mogelijk beperkt moet worden. Ik merk dat de Kamer een beetje verdeeld is op dit punt en ik zal er dan ook niet over laten stemmen. Ik zal aan de commissie overbrengen dat het overgrote deel van de Kamer begrip heeft voor de wens van de commissie, maar dat een ander deel er wel graag naast wil leggen dat het onderzoek toch zo snel mogelijk zou moeten worden afgerond.

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Onlangs is er weer een zaak opgedoken rond twee marinemensen die drugs via de Antillen naar Nederland hebben gesmokkeld. Deze zaak is uiteraard op dit moment onder de rechter. Toch vinden wij het van groot belang op korte termijn een brief van het kabinet te ontvan- gen waarin het ons informeert over de situatie. In die brief zien wij verder graag aan de orde gesteld of het puur om incidenten gaat dan wel om een meer integraal probleem in verband met de werkomstandigheden en de cultuur van de marine op de Antillen.

De voorzitter:

Mevrouw Vos, er zijn al schriftelijke vragen over dit onderwerp gesteld. Kennelijk hebt u die nog niet gezien. Voorzover ik uw vragen hoor, komen die heel erg overeen met de schriftelijke vragen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Dat klopt. Collega Van der Knaap heeft eind vorige week schriftelijke vragen gesteld die overeenkomen met wat mevrouw Vos nu vraagt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als dat zo is, lijkt mijn verzoek mij overbodig.

De voorzitter:

Wij wachten de antwoorden op die vragen af, waarop wij altijd nog kunnen terugkomen.

Het woord is aan mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wilde mondelinge vragen aan de minister van Buitenlandse Zaken stellen in verband met de situatie in Turkije, maar helaas is hij in de Eerste Kamer bezig met de behandeling van zijn begroting. Ik vraag daarom nu om een brief van de minister in verband met de situatie in Turkije. Vorig weekeinde was ik in Turkije. Ik was daar getuige van een situatie die ik niemand toewens. Eerst werd mij de toegang tot Diyarbakir, in Zuidoost-Turkije, geweigerd. Daarna was ik in het kantoor van IHD, de mensenrechtenorganisatie die twee weken geleden in Nederland de Geuzenpenning in ontvangst nam, getuige van meldingen van massale arrestaties. Zondag was ik getuige van bruut en massaal optreden van de politie en antiterreureenheden in Istanboel tegen...

De voorzitter:

Mevrouw Karimi, het spijt mij dat ik u moet onderbreken, maar u stelt nu uw mondelinge vragen of maakt in ieder geval uw opmerkingen bij de regeling van werkzaamheden. Ik ben steeds bezig u allemaal te leren – het is erg schooljuffrouwachtig – dat dit niet de manier is bij de regeling van werkzaamheden. Ik heb er volstrekt begrip voor dat u een brief wilt. Daarom vraag ik u of u de inhoud ervan zo kort mogelijk kunt weergeven en het niet tot uitgebreide mondelinge vragen wilt laten komen. Ik geef u nog gelegenheid om dit af te ronden, maar graag in één zin.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat was ik van plan. Ik moet echter refereren aan deze dingen om mijn vraag te kunnen stellen. Zaterdagavond heeft minister Van Aartsen al contact opgenomen met mij, wat ik erg op prijs stel. Ik denk dat hij daarom uitvoerig kan ingaan op mijn verzoek. Ik vraag hem in de brief op een drietal punten in te gaan, in de eerste plaats hoe hij de situatie nu beoordeelt, met name...

De voorzitter:

Mevrouw Karimi, het spijt mij, maar ik kan dit echt niet toestaan. U hebt genoeg duidelijk gemaakt dat u een brief wilt over de actuele situatie in Turkije, speciaal over de dingen die u hebt meegemaakt. Daar moet u het nu echt bij laten. U kunt geen mondelinge vragen stellen bij de regeling van werkzaamheden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik wilde gewoon aangeven wat de aanleiding is voor het vragen om een brief...

De voorzitter:

Mevrouw Karimi, laten wij daarover niet in discussie gaan. Dat kan niet bij de regeling van werkzaamheden. Ik heb die procedures niet gemaakt; zij zijn door de hele Kamer in het Reglement van orde vastgelegd. Ik ben aangesteld om die procedures te bewaken. Ik kan daar dus niet verder op ingaan. Ik zie dat de voorzitter van de vaste commissie, mevrouw De Boer, nog iets wil zeggen.

Mevrouw De Boer (PvdA):

Ik meen dat de argumenten en onderwerpen die mevrouw Karimi aan de orde stelt, zonder meer kunnen worden betrokken bij het overleg met de minister dat wij hebben aangevraagd. Tijdens de procedurevergadering heeft de commissie afgesproken dat er gesproken wordt op basis van een brief. Datgene wat mevrouw Karimi naar voren wil brengen, kan daarbij worden betrokken.

De voorzitter:

Ik denk dat mevrouw Karimi wil dat er alvast een brief van de minister komt waarin wordt ingegaan op deze situatie. Ik denk dat dit er prima bij betrokken kan worden.

Mevrouw De Boer (PvdA):

Dat klopt, geen enkel probleem.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, zodat het weet waarop het moet reageren.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb specifieke vragen.

De voorzitter:

Die vragen had u schriftelijk moeten stellen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik hoop dat er geen beletsel is om die schriftelijke vragen nu in te dienen.

De voorzitter:

Dat beletsel is er wel: u had die vragen moeten indienen voor de aanvang van de regeling van werkzaamheden. Als u alsnog schriftelijke vragen wilt indienen, moet u zeggen: beschouw deze regeling van werkzaamheden als niet gedaan. Dan wordt er niets doorge- leid naar het kabinet en kunt u uw schriftelijke vragen stellen. U moet nu kiezen en er niet te lang op ingaan.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat laatste.

De voorzitter:

Goed, dan hebben wij dit debatje niet gevoerd, maar het blijft wel in de Handelingen staan, dit te uwer geruststelling en vooral ter lering en niet ter vermaak.

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ouderen in Nederland hebben niet de garantie dat zij zorg krijgen op het moment waarop dat nodig is. Ik meen dat dit tijdens het mondelinge vragenuur wederom duidelijk is geworden. Op deze voedingsbodem van helaas terechte angst van ouderen bloeien allerlei initiatieven waarbij hun tegen betaling deze garantie wel wordt geboden. Het is voor mij van tweeën één: óf die garantie kan niet worden gegeven en dan is er sprake van bedrog, óf die garantie wordt wel gegeven en dan is er sprake van voorrangszorg. Dan kom ik bij mijn punt, want voorrangszorg heeft de Kamer eerder afgewezen en verworpen. Uit de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over ditzelfde onderwerp heb ik de indruk gekregen dat de minister deze ontwikkeling onvoldoende onderkent en bestrijdt. Ik verzoek de Kamer daarom de minister van Volksgezondheid te mogen interpelleren over deze vorm van voorrang en de hieruit volgende tweedeling in de ouderenzorg.

Mevrouw Arib (PvdA):

Zowel door mevrouw Kant als door mij namens de PvdA-fractie zijn hierover afgelopen donderdag of vrijdag schriftelijke vragen ingediend. Wij beschikken nog niet over de antwoorden daarop. Zolang die er niet zijn, lijkt het mij niet verstandig een debat hierover te voeren.

Mevrouw Meijer (VVD):

Ik sluit mij van harte hierbij aan; wij verwachten die antwoorden binnenkort.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Dat is ook het standpunt van de D66-fractie.

De voorzitter:

Het is kennelijk de overweging van mevrouw Kant dat zij toch een spoeddebat wil aanvragen. Ik vraag u dan ook in te gaan op het verzoek van mevrouw Kant. Je kunt namelijk van mening zijn dat die schriftelijke vragen zo snel mogelijk moeten worden beantwoord en dat er ook een spoeddebat nodig is. Ik zie dat mevrouw Essers, de voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, hieraan iets wil toevoegen.

Mevrouw Essers (VVD):

Wij hebben morgenochtend een reguliere procedurevergadering; dan kan ruimschoots aan de orde worden gesteld op welke wijze wij hiermee zullen omgaan.

De voorzitter:

Maar het aanvragen van een spoeddebat kan niet anders dan plenair.

Mevrouw Essers (VVD):

Als een en ander morgenochtend in de procedurevergadering niet naar tevredenheid verloopt, kunnen wij dit punt wellicht morgenmiddag bij de regeling van werkzaamheden weer aan de orde stellen.

De voorzitter:

Ik heb de neiging om te zeggen dat je over een verzoek om een spoeddebat plenair laat beslissen. Dat kun je heel moeilijk in een vergadering van een vaste commissie doen. Je kunt hoogstens in de commissie je collega's ervan in kennis stellen dat je een dergelijk debat wilt. Het is in ieder geval het recht van elk Kamerlid plenair om een spoeddebat te vragen.

Moet ik uit de reacties tot nu toe overigens opmaken dat de Kamer vindt dat het verzoek van mevrouw Kant niet moet worden ingewilligd?

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie heeft niet de neiging om een verzoek tot het houden van een spoeddebat af te wijzen, maar zij vindt de procedure in dit geval niet erg mooi.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Het is bekend dat de schriftelijke vragen nog niet beantwoord zijn. Wij kunnen het kabinet verzoeken de vragen uiterlijk morgen te beantwoorden. Als dit niet gebeurt, kunnen wij bijvoorbeeld donderdag alsnog tot een spoeddebat besluiten.

Mevrouw Meijer (VVD):

Voorzitter! Wij steunen het voorstel van de heer Schutte van harte.

De voorzitter:

Ik vind het ook een goed voorstel. Wat vindt u, mevrouw Kant?

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik volhard om drie redenen in mijn verzoek om een interpellatie.

In de eerste plaats gaat het om een zeer principiële zaak. De Kamer heeft de voorrangszorg al eerder afgewezen, maar nu dreigt deze zich toch voor te doen. Dit is voor de Kamer reden met spoed een nieuwe uitspraak te doen.

In de tweede plaats wijs ik erop dat er al eerder schriftelijke vragen zijn gesteld. Uit de antwoorden daarop blijkt dat er bij de minister geen grote bereidheid is tot het nemen van maatregelen. Dit is een reden om de minister met spoed te vragen om op te treden.

In de derde plaats constateer ik dat de verwijzing naar de schriftelijke vragen van vorige week slechts gedeeltelijk terecht is. Het betreft hetzelfde onderwerp, maar ik constateer dat er sinds vorige week berichten over nieuwe initiatieven zijn verschenen. Ik noem een nieuw rapport van de Katholieke ouderenbond waarin wederom vele voorbeelden van voorrangszorg worden gegeven. Ik noem ook de belangrijke uitspraak van de voorzitter van de LVT dat er, zolang er wachtlijsten in de ouderenzorg zijn, ook mogelijkheden tot voorrangszorg zullen bestaan.

Voorzitter! Mijn belangrijkste argument is dat het om een principiële zaak gaat, die zeker een debat in de Kamer waard is en die met spoed om maatregelen van de minister vraagt.

Mevrouw Meijer (VVD):

Met mevrouw Kant zijn wij van mening dat de zaak vraagt om een gedegen behandeling. De vraag is alleen of er sprake is van spoed. Dit punt moet zeker aan de orde komen, maar wij wachten voorlopig datgene af wat ons is beloofd.

De voorzitter:

De indiener van het verzoek om een interpellatie maakt een eigen afweging inzake de spoedeisendheid. Dat is het recht van ieder Kamerlid. Mevrouw Kant persisteert bij haar verzoek en dit betekent dat er nu een beslissing moet worden genomen. Omdat ik vind dat ieder individueel Kamerlid dat recht heeft, stel ik voor, aan haar verzoek te voldoen. Ik voeg eraan toe dat de onderscheiden fracties zelf uitmaken op welke wijze zij aan een eventueel spoeddebat deelnemen.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Kan er niet meer overeenstemming worden bereikt door eerst te beslissen over het voorstel van de heer Schutte?

De voorzitter:

Dat doet geen recht aan het verzoek van mevrouw Kant. Zij persisteert daarbij, ook na het voorstel van de heer Schutte, waar veel bijval voor was. Ik heb ook gezegd dat ik dat een goed voorstel vind. Mevrouw Kant heeft echter het recht vast te houden aan haar verzoek. Daarvoor moet de Kamer eveneens oor hebben.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Formeel hebt u gelijk. Ik mag mevrouw Kant echter ook vragen de Kamer niet voor het dilemma te plaatsen om tussen twee beginselen te moeten kiezen, namelijk dat ieder lid het recht heeft om een interpellatie aan te vragen en dat de Kamer moet kunnen afwegen of een andere procedure wellicht net iets zorgvuldiger is. Ik blijf bij mijn voorstel. Als wij morgen de antwoorden op de vragen krijgen, kan ook beslist worden of er voldoende materiaal is om donderdag een interpellatie te houden. Als mevrouw Kant het dan nog nodig vindt, behoort het spoeddebat plaats te vinden.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter! De fractie van GroenLinks steunt het verzoek van mevrouw Kant.

De voorzitter:

Wij kunnen nu afspreken dat er morgen om 13.00 uur een regeling van werkzaamheden wordt gehouden. Op dat moment moeten de antwoorden op de schriftelijke vragen binnen zijn, conform het voorstel van de heer Schutte, en is het verzoek van mevrouw Kant weer aan de orde. Ik heb de indruk dat het voorstel van de heer Schutte op brede instemming kan rekenen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik denk dat ik het niet red als ik het op stemming laat aankomen. Mij moet echter wel iets van het hart. Waarvoor zijn wij hier? Wij zitten in de Kamer om principiële discussies te voeren. De Kameragenda van morgen is helemaal leeg en er ligt een zeer principieel vraagstuk op tafel, namelijk of wij tweedeling in de ouderenzorg toestaan. De mogelijkheid van een interpellatie hierover moet er naar mijn mening zijn. Het valt mij bijzonder van de Kamer tegen dat zij het hierover niet met mij eens is.

Ik leg mij neer bij de optie dat eerst de schriftelijke vragen beantwoord worden. Ik plaats daarbij wel de kanttekening dat die vragen over een voorbeeld van een initiatief gaan en niet over de brede principiële vraag van voorrangszorg. Ik zal morgenmiddag bezien welke volgende stap nodig is.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! De polariserende wijze van debatteren van mevrouw Kant staat mij persoonlijk niet helemaal tegen. Zij heeft dan ook recht op een antwoord op de vraag waarvoor wij hier eigenlijk zijn. Dat is: om verstandig ons werk te doen. De heer Schutte heeft dan ook een verstandig voorstel gedaan. Het feit dat de Kameragenda morgen leeg is, is natuurlijk geen argument voor haar verzoek.

De voorzitter:

Ik heb de schriftelijke vragen van mevrouw Kant bekeken. Zij heeft er gelijk in dat die beperkter zijn dan haar huidige verzoek. Ik wil het niet ingewikkelder maken dan het is. Het lijkt mij goed om morgen om 13.00 uur bijeen te komen. Het antwoord van de minister is dan eenieder bekend. Wij zullen dan een besluit nemen over het verzoek van mevrouw Kant.

Mevrouw Arib (PvdA):

Mevrouw Kant geeft aan dat het niet alleen om de beantwoording van schriftelijke vragen gaat, maar om een breder debat over voorrangszorg. Vorige week hebben wij een debat over ouderenzorg gehad; zij had een en ander toen kunnen inbrengen. De kans daarop heeft zij enigszins laten voorbijgaan.

De voorzitter:

Dit helpt niet echt!

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb een en ander ingebracht, maar de staatssecretaris is daar niet op ingegaan. Het gaat om de principiële vraag of wij voorrangszorg in de ouderenzorg toestaan. Ik ben van mening dat deze vraag een debat in de Kamer waard is. Ik zal mijn verzoek morgen herhalen.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer alvast mee dat, wanneer zij alsnog besluit om de interpellatie te houden, deze morgenmiddag zal plaatsvinden, want spoed is spoed in dit huis.

Het woord is aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter! Na de langdurige dreiging met luchtaanvallen op Servië lijkt het er dan toch van te komen. De NAVO heeft zichzelf vreselijk in de nesten gewerkt door eerst de uitkomst van resoluties met dreigementen te beantwoorden en uiteindelijk ook een akkoord dat in concept bereikt leek, met dreigementen te beantwoorden. De dreigementen en het eventueel uitvoeren van de luchtaanvallen worden door mijn fractie opgevat als een sprong in het duister. Wel staat het in dit stadium vast dat er geen toestemming van de Verenigde Naties is om tot luchtaanvallen over te gaan. Ook staat het vast dat het inmiddels allang niet meer gaat om de vluchtelingen. Zij zijn niet geholpen met luchtaanvallen. Integendeel, zij verworden mogelijk tot schietschijf. Veel meer lijkt aan de orde te zijn de eigen geloofwaardigheid van de NAVO. Na langdurig dreigen moet het er maar van komen: Milosevic moet een lesje krijgen.

De voorzitter:

Kunt u het inhoudelijk een klein beetje korter houden?

De heer Van Bommel (SP):

Ik zal mij beperken tot de kwestie nu. De regering heeft steun uitgesproken aan eventuele luchtaanvallen van de NAVO. Eerder hebben wij hierover overleg gevoerd in de commissie. De situatie is inmiddels gewijzigd. Het risico van escalatie, dat eerst door de regering werd tegengesproken, wordt nu door de regering volmondig erkend. Er dreigt uitbreiding van het conflict naar Macedonië en mogelijk Montenegro.

De verwachte steun van Rusland voor luchtaanvallen of voor gedwongen militaire aanwezigheid van de NAVO in Kosovo blijft uit. Daarmee dreigt ook de samenwerking tussen de NAVO en Rusland verloren te gaan.

De voorzitter:

En wat wilt u?

De heer Van Bommel (SP):

Ik wil op grond van die gewijzigde omstandigheden de Kamer vragen mij toestemming te verlenen om de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie te interpelleren over het besluit steun te verlenen aan eventuele luchtaanvallen op Servië.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Voor de inzet van Nederlandse militairen in dit soort operaties is een zorgvuldige procedure afgesproken, zoals een parlementair debat en parlementaire instemming. In het verleden zijn er principiële betogen gehouden over de wijze waarop de Kamer hierbij betrokken moet worden. Dat heeft onder andere als gevolg gehad dat de Kamer zich expliciet heeft kunnen uitspreken over deelname via de inzet van het luchtwapen indien Milosevic halsstarrig geen gehoor blijft geven aan de eisen van de internationale gemeenschap. Indien hij niet akkoord gaat met de installatie van een vredesmacht, is er sprake van een luchtaanval en van Nederlandse deelname daaraan. Wij hebben daarover nog vorige week een algemeen overleg gevoerd, waarin de Kamer zich er zeer van bewust was dat de Nederlandse instemming nog steeds geldt en dat er geen aparte parlementaire instemming nodig is voor effectuering. Dat is expliciet aan de orde geweest. Ik begrijp daarom het verzoek om een interpellatiedebat niet. Wat ik wel kan steunen, is het verzoek dat de Kamer zorgvuldig op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen. Een discussie over de vraag of wij wel of niet kunnen deelnemen aan de inzet van het luchtwapen, is gepasseerd. Ik vind het een uitholling van de parlementaire betrokkenheid als wij deze zaak nu weer ter discussie stellen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Er is in de loop der jaren een procedure gegroeid van zorgvuldigheid inzake parlementaire instemming voor de uitzending van militairen. Dat wordt eerdaags in de Grondwet gecodificeerd. Ik val de heer Verhagen erin bij dat wij over deze zaak een debat hebben gevoerd. De Kamer heeft ingestemd. Dat de fractie van de SP ertegen was, doet er nu niet toe. Daaraan wil ik vasthouden. Als ik goed naar de heer Van Bommel geluisterd heb, kan hij met zijn argumentatie bijna dagelijks over dit en andere onderwerpen een interpellatie aanvragen. Ik wil niet dat het gewicht van het instrument van de interpellatie in het ongerede raakt. Om al die redenen verleen ik geen steun aan dit interpellatieverzoek. Het zou mij ook een lief ding waard zijn geweest als dit verzoek niet was gedaan.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie deelt de zorg van de heer Van Bommel over de crisis in de Balkan en de dreigende humanitaire noodsituatie. Wij steunen echter niet het verzoek om een interpellatie, omdat een- en andermaal zowel het afgelopen najaar als dit voorjaar tussen kabinet en Kamer de argumentatie is gewisseld over de inzet van het luchtwapen op grond van de vigerende bepalingen van Actord. De minister van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen. Een interpellatiedebat nu, terwijl nieuwe feiten ontbreken, zou geen goede zaak zijn. Wij zijn wel voorstander van een zo spoedig mogelijk te houden algemeen overleg, eind deze week of begin volgende week.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! De heer Van Bommel herhaalt in bijna dezelfde bewoordingen zijn argumenten uit zijn bijdrage aan het algemeen overleg van twee weken geleden. De Kamer heeft desondanks toen, maar ook op eerdere momenten uitgesproken dat Nederlandse deelname aan Actord moet worden voortgezet. Ik zou een interpellatie over dit onderwerp een verkeerd gebruik van dit parlementaire middel vinden. Ik ben het eens met de collega's die zeggen op de hoogte gehouden te willen worden van de nieuwe ontwikkelingen, voorzover daarvan sprake is. Er kan dan altijd een moment gevonden worden, bijvoorbeeld in het kader van een algemeen overleg, om daarover verder met de regering van gedachten te wisselen.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ik begrijp de uitgesproken zorg over de situatie en ook de behoefte om daar als parlement bij betrokken te zijn. Mijns inziens kan dat niet gaan over de vraag of de Kamer instemming verleent aan Nederlandse militaire deelname of over steun aan deze operatie. Daarover hebben wij ons reeds uitgesproken volgens de vastgelegde procedures. Wel kan ik mij voorstellen dat de regering gevraagd wordt om een brief met de meest recente informatie en dat de Kamer heel snel een AO over de situatie houdt. Dat lijkt mij een goede procedure.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Wij hebben met de regering en de betrokken ministers de goede afspraak lopen dat wij zeer snel worden geïnformeerd over nieuwe ontwikkelingen. Dat is herbevestigd in het laatste overleg. Ook is toen herbevestigd dat Actord nog steeds van kracht is en dat de Kamer hiermee groen licht heeft gegeven voor Nederlandse deelname bij inzet van het luchtwapen. Ik vind het jammer dat de heer Van Bommel om deze interpellatie vraagt. Ik verwacht deze week nog brieven op grond waarvan wij kunnen besluiten dat wij op zeer korte termijn wederom een algemeen overleg over de materie kunnen houden. Ik steun zijn verzoek totaal niet.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Wij zijn het er met de heer Van Bommel over eens dat het belangrijk is op zeer korte termijn een debat met de regering te voeren over deze kwestie. Wij hebben echter twee opmerkingen. Ons lijkt het verstandig te wachten totdat de onderhandelingen tussen de heer Holbrooke en de heer Milosevic tot een duidelijke uitkomst hebben geleid. Op dit moment maakt de onzekerheid daarover het moeilijk een debat met de regering te voeren. Het lijkt ons sowieso goed een brief aan de regering te vragen met informatie over de situatie en haar oordeel daarover. Wij vragen dus liever om een brief en wachten de uitslag van het overleg tussen Holbrooke en Milosevic af. In de loop van de week kan dan een spoeddebat gehouden worden met de regering.

De voorzitter:

Ik merk op dat het voorstel van de heer Van Bommel niet zoveel instemming krijgt, of eigenlijk helemaal geen. Er wordt wel iets aan toegevoegd, namelijk dat er een brief van de regering naar de Kamer zal moeten komen. De heer Verhagen heeft dat als eerste gezegd en anderen hebben zich daarbij aangesloten. Ik meen dat het al in de procedure zit en dat de regering dus met de Kamer heeft afgesproken dat zij de Kamer informeert op het moment dat daar iets gebeurt. Maar goed! Op dat moment moeten de commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie zelf besluiten om een algemeen overleg te houden. Dat kunnen wij hier niet regelen.

Ik wil desalniettemin opmerken dat de heer Van Bommel natuurlijk zelf moet afwegen of hij daarover een spoeddebat wil aanvragen. Ik vraag hem om daarop te reageren.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Ik wil graag allereerst ingaan op wat er vanuit de Kamer in mijn richting is gezegd. Ik heb benadrukt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die maken dat het besluit dat de Kamer twee weken geleden heeft uitgesproken, wel eens heel anders zou kunnen uitpakken wanneer het debat vandaag gevoerd zou worden. Die gewijzigde omstandigheden heb ik vanzelfsprekend niet aan de orde kunnen stellen in het algemeen overleg op 10 maart, omdat zij zich pas later hebben voorgedaan. Wat ook overduidelijk is, is dat er bij vraagstukken als deze sprake is van spoedeisend belang. Immers, de besluitvorming in het verleden kon niet plaatsvinden op basis van latere argumenten en feiten. Die besluitvorming kun je pas laten plaatsvinden op het moment dat die feiten zich hebben voorgedaan. Dat is dus op dit moment. Ik volhard derhalve in mijn verzoek om op basis van de gewijzigde omstandigheden de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie om inlichtingen te mogen vragen.

Mevrouw De Boer (PvdA):

Voorzitter! Uit deze discussie wordt het volstrekt duidelijk dat alle partijen er behoefte aan hebben om zo snel mogelijk met de minister van gedachten te wisselen. Het lijkt mij goed om morgen een extra procedurevergadering te houden. Dan kunnen wij afspraken maken. Ik denk dat daarmee tegemoetgekomen kan worden aan de wens van velen hier.

De voorzitter:

Geldt het verzoek om een brief van de regering voor het moment dat er in de situatie iets verandert of iets concreets gebeurt, of wordt die brief al op dit moment gevraagd?

Mevrouw De Boer (PvdA):

Wij hebben sowieso behoefte aan een discussie over de situatie. Die discussie kan het beste plaatsvinden aan de hand van informatie van de minister. Wij hebben morgen een procedurevergadering. Ik denk dat daaruit een verzoek om een brief zal voortkomen, opdat wij meer informatie krijgen en zo snel mogelijk dat overleg kunnen voeren.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Ik geloof dat de heer Van Bommel een andere kwestie aan de orde heeft gesteld. Daarover wil ik toch persoonlijk en namens de VVD-fractie zeggen dat ik geen enkele behoefte aan een spoeddebat heb.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat dit ook voor een heleboel andere leden geldt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik kan mij wel voorstellen dat het van groot belang is om in ieder geval deze week een spoeddebat met de regering te agenderen. Wij moeten dan wel eerst de brief hebben en er moet ook meer duidelijkheid zijn over de situatie. Is dat wellicht een oplossing voor de heer Van Bommel?

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik vind zo langzamerhand dat dit soort debatten in geen enkele verhouding staan tot datgene wat in Kosovo dreigt te gebeuren. Alsof wij hier al pratend met elkaar een oorlog kunnen tegenhouden, kunnen versnellen of wat dan ook! Dit moet mij even van het hart. Als een dergelijk verzoek van de heer Van Bommel wordt gehonoreerd, kunnen wij met deze argumentatie elke dag een debat over buitenlandspolitieke vraagstukken houden. Ik vind het, ook als lid van een kleine fractie, buitengewoon onaangenaam om een interpellatieaanvraag van een collega niet te honoreren, maar daartoe worden wij nu wel gedwongen. Wat mij betreft, wordt er nu een stemming gehouden om duidelijk te maken hoe het ligt in de Kamer.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik zou graag zien dat de Kamer het voorstel volgt om morgen een procedurevergadering van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie over Kosovo te houden. Er moet nog geen spoed- of interpellatiedebat worden gepland. Wij zien morgen wel wat er gebeurt, welke informatie er ligt en welke informatie wij nog nodig hebben. Daarover kunnen de commissies zich morgen ordentelijk uitspreken.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Ook ik wil het voorstel ondersteunen om morgen via een procedurevergadering een debat vast te stellen. Dat kan wat ons betreft op redelijk korte termijn. Ik denk dat een debat beter is dan een interpellatie, omdat je in een debat uitgebreider over dit onderwerp, dat ons allemaal grote zorgen baart, met de minister van gedachten kunt wisselen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Het is enigszins teleurstellend dat het een lid van deze Kamer dat probeert de regering om nadere inlichtingen te verzoeken over steunverlening aan een dergelijke luchtaanval die niet gebaseerd is op een VN-mandaat, moeilijk wordt gemaakt, om het zo maar uit te drukken. Tegelijkertijd stel ik vast dat de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken wel voorstelt zo spoedig mogelijk een debat te houden, en dat dit voorstel door een enkel ander lid van de Kamer wordt gesteund. Ik vraag mij af wat het verschil is tussen een spoeddebat deze week en een interpellatie, maar als de Kamer het voorstel van de voorzitter van de vaste commissie volgt, en dit zo spoedig mogelijk, deze week nog, tot een Kamerdebat leidt, zal ik mij daarbij neerleggen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Bommel, ik denk dat de heer Van Middelkoop heel goed heeft uitgelegd waarom hij van mening is dat u dit verzoek niet op dit moment en op deze manier moest doen, en ik heb het idee dat hij daarin bijval kreeg. Ook dat is aan de orde, en dat is goed want wij zijn hier met politieke fracties bezig om een besluit te nemen en kunnen hierbij natuurlijk van mening verschillen. Ik heb er begrip voor dat inhoud en procedure dan wel eens heel dicht bij elkaar liggen, maar dan moet u er begrip voor hebben dat een groot deel van de Kamer zegt: natuurlijk moeten we erover praten, maar dat doen we overeenkomstig de heel zorgvuldige procedures die wij eerder hebben vastgesteld voor dit soort beslissingen die moeilijk zijn voor de Nederlandse regering en ook voor het Nederlandse parlement. Dat moest mij even van het hart. Ik heb het idee dat u persisteert bij uw voorstel; dan moeten we er nu over stemmen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Ook ik kan koppen tellen. Wat mij betreft, hoeven we het niet op een stemming te laten aankomen. Mijn woorden waren gericht op het voorstel van de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Die zei: morgen een procedurevergadering en dan zo spoedig mogelijk een debat daarover. Dat zijn de woorden die de voorzitter van de vaste commissie heeft gesproken. Ik denk dus dat ik meer de kant van de voorzitter ben opgegaan dan andersom.

Mevrouw De Boer (PvdA):

Voorzitter! Mijn woorden mogen niet zo geïnterpreteerd worden, dat ik al een voorstel voor een spoeddebat heb gedaan. Ik heb gezegd: morgen procedurevergadering, brief naar de minister, zo snel mogelijk informatie en dan wat mij betreft nog deze week overleg met elkaar. Of men dit op een gegeven ogenblik wil laten resulteren in een debat, zien wij dan wel, maar eerst het algemeen overleg.

De heer Van Bommel (SP):

De laatste toevoeging kan ik niet meer volgen, voorzitter, waar eerst gesproken is over: zo spoedig mogelijk en zo mogelijk nog deze week. Ik neem er maar kennis van. Het is een ander standpunt dan eerder werd ingenomen.

De voorzitter:

En u vraagt niet om een stemming nu?

De heer Van Bommel (SP):

Nee.

De voorzitter:

Dank u wel.

Ik vat het voorstel van in ieder geval een deel van de Kamer zo op, dat de minister nu wel wordt gevraagd de Kamer zo snel mogelijk een brief te sturen. Ik stel dan ook voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 15.57 uur tot 19.15 uur geschorst.

Naar boven