Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Aangezien de voorbereiding nog niet is voltooid, stel ik voor, wetsvoorstel 26130 (Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 teneinde de verstrekking van informatie aan het publiek te verbeteren) van de agenda af te voeren.

Op verzoek van mevrouw Halsema stel ik voor, aanstaande donderdag te stemmen over de motie-Halsema c.s. over de overdracht van het beheer over de politie (26200-VI, nr. 27).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de PvdA-fractie benoem ik in de vaste commissie voor Defensie het lid Apostolou tot lid in plaats van het lid Duivesteijn, en het lid Duivesteijn tot plv. lid in plaats van het lid Apostolou.

Ik deel aan de Kamer mee, dat het helaas ook deze week weer mogelijk is dat wij na 23.00 uur door moeten vergaderen.

Het woord is aan de heer Van Gijzel.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Voorzitter! Naar aanleiding van de televisie-uitzending van RTL4 van afgelopen zondag, zou ik de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties willen vragen te bevorderen dat het daarin genoemde rapport over de veiligheidssituatie van de luchthaven Schiphol openbaar wordt gemaakt.

Voorts zou ik een brief willen vragen aan de ministers van Verkeer en Waterstaat, BZK en VWS over het verloop van de uitvoering van verbeteringen die aanbevolen zijn. Men rept van een noodverband. Verder wens ik in de brief antwoord op de volgende vragen.

Wat moet er op korte termijn gebeuren om een minimaal veiligheidsniveau te bereiken op Schiphol? Wat gebeurt er in de tussentijd? Is terecht geconcludeerd op basis van rapporten van 27 januari, 1 september en 12 oktober van dit jaar dat er structureel minder geneeskundige hulpverleningscapaciteit bestaat dan minimaal noodzakelijk is om bij grootschalige spoedeisende hulpverleningsgevallen, zoals ongevallen in de luchtvaart, de noodzakelijke hulp te verlenen? Tot slot verzoek ik de bewindslieden in de brief in te gaan op de veiligheidssituatie op de regionale luchthavens.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie ondersteunt het verzoek van collega Van Gijzel graag, maar ik wijs mijn collega er wel op dat wij al een algemeen overleg hadden gepland over het ongeval op Schiphol en dat de minister heeft toegezegd dat het rapport zo snel mogelijk naar de Kamer zal worden gezonden. Mijn fractie heeft er behoefte aan zo snel mogelijk een beleidsreactie van de minister te krijgen, zodat wij spoedig dat algemeen overleg kunnen houden.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Voorzitter! De heer Reitsma heeft gelijk dat wij al voornemens waren een algemeen overleg te houden op basis van het rapport van de Raad voor de luchtvaart, maar het gaat nu om een ander rapport, een rapport van de luchthaven Schiphol zelf. Daarin staat hoe men de veiligheid op de luchthaven zelf denkt te regelen. Of niet denkt te regelen, zoals uit het rapport mag worden afgeleid. Het rapport van de Raad voor de luchtvaart gaat over het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval zelf.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Augusteijn.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Mevrouw de voorzitter! Wij willen graag een brief van het kabinet over het volgende.

Deze zomer heeft de rechtbank het besluit tot vijf proefboringen naar gas in het Noordzeekustgebied vernietigd. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat deze uitspraak consequenties heeft voor de voorgenomen proefboringen in de Waddenzee. Op 9 december a.s. loopt de huidige PKB af. Wij hebben ons altijd als D66-fractie verzet tegen de boringen en wij willen nu graag per omgaande weten of het kabinet Voorzitterwijzigingen voor ogen staan bij het besluit tot verlenging van de PKB en, zo ja, welke. In hoeverre ziet het kabinet mogelijkheden om met inachtneming van eerder in deze Kamer genomen besluiten toch andere opties ten aanzien van boringen in de Waddenzee mee te wegen? Wij willen graag zo spoedig mogelijk hierover worden geïnformeerd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Begrijp ik het goed en vraagt mevrouw Augusteijn deze informatie met het oog op en in elk geval vóór het debat dat wij donderdagmorgen hebben over de verlenging van de PKB's?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Het zou op zich prettig zijn als wij de informatie al voor die tijd konden krijgen, maar wij willen die in ieder geval vóór 9 december hebben.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Ik denk dat het inderdaad verstandig is om het maar zo snel mogelijk te doen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Hofstra.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie heeft vanochtend met verbijstering kennisgenomen van de majeure ommezwaai die de minister van Verkeer en Waterstaat heeft gemaakt waar het gaat om de marktwerking in het openbaar vervoer. 70% van de kosten in het openbaar vervoer zijn loonkosten. Door de vakbonden op voorhand gelijk te geven, wordt de marktwerking feitelijk begraven. De betreffende passages in het regeerakkoord zijn hiermee een dode letter geworden. Waarom, voorzitter, horen wij dit nú, honderd uur na de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat? Waarom niet vorige week, zoals het geval was met de beperking van het aantal stoptreinen? Dan hadden wij daar vorige week bij de behandeling van de begroting over kunnen beraadslagen. U zult begrijpen dat wij overwegen te vragen om heropening van de begrotingsbehandeling. Daarom verzoeken wij de Kamer de minister te vragen om een brief, nog deze week, waarin in elke geval op de vier volgende punten antwoord wordt gegeven.

1. Wanneer is er voor het laatst overleg gevoerd tussen de minister of haar ambtenaren en de vakbonden?

2. Graag een uitleg over het novum dat ambtenaren opdrachten geven aan de vakbonden om de wetgeving in dit land voor te bereiden.

3. Wat is de reactie van de werkgevers?

4. Hoeveel vertraging zal dit nu weer opleveren? Want het lijkt mij dat deze majeure wijziging toch wel weer naar de Raad van State zal moeten.

De heer Reitsma (CDA):

Ik neem met geweldig veel genoegen kennis van het feit dat de VVD opkomt voor het openbaar vervoer. De marktwerking van het openbaar vervoer kan eigenlijk wel ten grave worden gebracht. Dank voor deze beleidskeuze.

Ik begrijp de opwinding van de heer Hofstra niet helemaal. In het afgelopen jaar zijn wij verschillende keren in debat geweest over de vraag wat de consequentie is geweest van de harde toezegging van de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Jorritsma, gedaan onder dreiging van een staking in het streekvervoer, dat de directe en indirecte werkgelegenheid voor 100% gewaarborgd zouden worden. Ik kan niet inzien welke andere beleidskeuze de minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Netelenbos, nu heeft gemaakt. Volgens mij is het alleen maar het honoreren van de toezeggingen die de vorige minister heeft gedaan. Dat wist de heer Hofstra vorige week. Ik begrijp niet waarom hij een heropening wenst.

De heer Van Walsem (D66):

Het is zelden mijn gewoonte om adhesie te betuigen. Wie zwijgt stemt toe, zegt de voorzitter altijd bij de regeling van werkzaamheden. In dit geval deel ik de verbijstering van de heer Hofstra. Ik steun hem van harte.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Ik deel de verbijstering, maar dan wel over de heren Hofstra en Van Walsem. Op 11 december verleden jaar deed de rechter de volgende uitspraak: 'De Staat der Nederlanden wordt verboden verdere medewerking te geven aan aanbestedingen in het openbaar vervoer zonder dat daarbij de praktische regels van de commissie-Laan worden nageleefd.' Die praktische regels betreffen het pensioen, de VUT en alle andere arbeidsvoorwaarden die overeengekomen zijn tussen bonden en de werkgevers. De uitvoering van deze gerechtelijke uitspraak is precies wat de minister doet. Het verbaast mij dat hier zo hoog van de toren wordt geblazen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Als de fractie van de VVD tot de conclusie is gekomen dat marktwerking in het openbaar vervoer ten grave kan worden gedragen, dan is dat een conclusie die wij al eerder hadden willen trekken. Als die conclusie alsnog door het kabinet wordt getrokken, is dat prima. Ik begrijp niet waarom de fractie van de VVD zo'n hoge toon aanslaat als het gaat van het verbinden van consequenties aan rechterlijke uitspraken. Als de heer Hofstra een brief wil, zal ik mij er niet tegen verzetten, maar voor mij hoeft het niet.

De voorzitter:

Ik geef toe dat de manier waarop de heer Hofstra het onderwerp aan de orde stelde, alle aanleiding gaf voor een inhoudelijke gedachtewisseling. Die hebben wij dan ook gehad. Wellicht kan men zich nu weer tot het procedurele deel van de regeling van werkzaamheden beperken.

De heer Hofstra (VVD):

Ik moet reageren op wat is gezegd. Als wordt gezegd: geen marktwerking, dan moeten wij ons goed realiseren...

De voorzitter:

Nee, mijnheer Hofstra. Dat wilde ik juist voorkomen met mijn mededeling.

De heer Hofstra (VVD):

Wat moet ik dan opmerken?

De voorzitter:

Zal ik u helpen?

De heer Hofstra (VVD):

Heel graag.

De voorzitter:

Sommige woordvoerders zeggen: wij zijn het eens met de heer Hofstra, dat onmiddellijk een brief aan de minister van Verkeer en Waterstaat moet worden gevraagd. Anderen zeggen: dat hoeft eigenlijk niet, want wij wisten het al. Daarop moet u reageren. Er is een verschil van mening. Ik heb geen mening over de inhoud. Misschien kan de heer Hofstra de Kamer nog eens vertellen waarom hij vindt dat die brief wél gevraagd moet worden.

De heer Hofstra (VVD):

De minister heeft duidelijk gereageerd op een stakingsdreiging waarvan wij nog geen weet hadden. Als ik verder niet inhoudelijk mag reageren, verwijs ik naar hetgeen ik eerder heb gezegd. Er is duidelijk steun van de kant van D66. Het lijkt mij verstandig dat de Kamer toestaat dat deze brief deze week wordt gevraagd.

De voorzitter:

Ik heb een lichte neiging om in te stemmen met het voorstel van de heer Hofstra en stel daarom voor, dit gedeelte van het stenogram door te geleiden naar het kabinet. De minister van Verkeer en Waterstaat moet ons maar meedelen hoe zij hiermee denkt om te gaan.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! De staatssecretaris voor Cultuur, de heer Van der Ploeg, heeft in een toespraak voor museumdirecteuren gezegd dat musea anders met hun collecties zouden moeten omgaan. Veel te veel kunstwerken zijn in kelders opgeborgen en het publiek moet daarvan meer kennis kunnen nemen. Het was een op zich interessante toespraak, maar het is een verandering van het beleid zoals wij het kennen. Aanstaande maandag hebben wij een wetgevingsoverleg waarin de cultuur aan de orde komt. Wij zullen dan de hele dag met deze staatssecretaris praten. Ik zou graag zien dat hij de denkbeelden die hij met de Vereniging van museumdirecteuren heeft besproken, in een brief aan de Kamer vastlegt. Die brief zou ons dan vóór aanstaande maandag moeten bereiken, zodat wij het debat over de kelders van de musea op die dag kunnen voeren.

De voorzitter:

Hoewel ik van mening ben dat u maandag ook zonder dat u die brief krijgt dit onderwerp ter sprake kunt brengen, stel ik voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. De staatssecretaris kan hierop dan extra alert zijn.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De rood-groene regering van Duitsland heeft bij monde van haar minister van buitenlandse zaken, Fischer, voorgesteld om de NAVO niet als eerste kernwapens te laten gebruiken. GroenLinks vindt dat deze stellingname alle steun verdient; in een wereld waarin het aantal landen dat kernwapens bezit nog steeds toeneemt, wordt het risico op het gebruik van kernwapens immers steeds groter. Het zou van groot belang zijn wanneer een groot politiek-militair machtsblok als de NAVO zou besluiten om niet als eerste kernwapens in te zetten. Volgende week zullen wij bij de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Zaken hopelijk over deze kwestie kunnen discussiëren. Als wij deze zaak goed willen bespreken, lijkt het mij wel van belang om vooraf van de minister van Buitenlandse Zaken een brief te krijgen, waarin hij aangeeft wat de reactie van de Nederlandse regering is op deze Duitse voorstellen.

De voorzitter:

Hoewel de opmerking die ik zonet tegen de heer Dittrich heb gemaakt, ook hierop van toepassing is, stel ik voor, ook het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rouvoet.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Wij hebben van de minister van Justitie nog een brief tegoed over één van de amendementen die zijn ingediend op het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden. Omdat die brief voor de stemmingen nog niet binnen was, willen wij de stemmingen over de agendapunten 4, en voor de samenhang ook 5 en 6, graag doorschuiven naar aanstaande donderdag.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek van de heer Rouvoet te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Blaauw.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Waarschijnlijk gaan wij straks stemmen over twee moties naar aanleiding van het debat over Kosovo. Hoewel het niet de gewoonte is dat wij de volgorde veranderen, verzoek ik de Kamer om eerst te stemmen over de motie-Van Bommel en pas daarna over de motie-Verhagen/Van Middelkoop. Dit zou namelijk een logischer volgorde opleveren.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek van de heer Blaauw te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Reitsma.

De heer Reitsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Deze week behandelen wij het belastingplan 1999. Ik hoorde dat de minister van Financiën zich vandaag in het buitenland bevindt. Naar verluidt, zal hij daar de gehele week blijven. Mijn fractie heeft zich daarover in hoge mate verbaasd. Immers, zolang ik hier in de Kamer zit – inmiddels al zo'n dertien jaar – heeft de behandeling van het belastingplan altijd plaatsgevonden in aanwezigheid van de minister van Financiën, omdat het belastingplan alles te maken heeft met de Miljoenennota en de financiële beschouwingen. Mijn fractie zou graag horen of de kans bestaat dat de minister van Financiën morgen inderdaad niet aanwezig is bij het debat, hetgeen voor ons niet aanvaardbaar zou zijn. De minister behoort erbij te zijn. Wij vragen u om dat na te trekken. Als de minister van Financiën morgen inderdaad niet bij het debat is, dan verzoekt de fractie van het CDA u om met een voorstel te komen om het debat te plannen op een moment waarop de minister wél aanwezig is.

De heer Bos (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Met alle respect voor de dertien jaar Kamerlidmaatschap van collega Reitsma, zou ik willen vaststellen dat de minister van Financiën ad interim meer dan capabel geacht moet worden om de parlementaire behandeling van een wetsvoorstel, dat ook in zijn portefeuille als staatssecretaris past, hier te doen. Daarnaast heeft de minister van Financiën op 12 oktober een brief naar de Kamer gestuurd waarin parlementaire behandeling van de belastingvoorstellen werd voorgesteld voor vorige week. Het was op verzoek van de Kamer zelf dat de behandeling naar deze week is verschoven. Het lijkt mij daarom dat, als iemand hier iets te verwijten valt, het toch vooral onszelf is.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik vind dat de heer Reitsma, eerlijk gezegd, wel een heel klein puntje heeft, want het belastingplan is toch wel één van de kernpunten van het financieel beleid. Sinds jaar en dag zijn de laatste weken van november zeer besmet als het over het belastingplan gaat. Tegelijkertijd gaat het iets te ver om de hele behandeling op te schorten of zelfs niet te laten plaatsvinden en ik denk dus dat wij ons deze keer moeten behelpen. Maar het signaal lijkt mij wel duidelijk.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Namens de GroenLinks-fractie steun ik de heer Reitsma. Het zou buitengewoon onwenselijk zijn als de heer Zalm niet aanwezig was bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik ga maar even in op wat de heer Reitsma mij vraagt. Ik hoop niet dat ik hem al te zeer teleurstel als ik vertel dat ik niet precies weet wanneer minister Zalm wel of niet in het land is. Ik neem aan dat hij op de hoogte was van het feit dat wij deze week het belastingplan zouden behandelen. Maar de heer Bos zegt ook terecht dat de Kamer zelf heeft besloten om die behandeling toch deze week te doen plaatsvinden. Ik heb u dat zelf enkele weken geleden voorgesteld bij de regeling van werkzaamheden. Ik denk dan ook dat er voor dit jaar weinig meer aan te doen is, maar ik deel wel de zorg van leden die zeggen dat de minister van Financiën er eigenlijk bij hoort te zijn.

Ik zal mij onmiddellijk op de hoogte stellen waarom de minister er niet bij kan zijn. Ook zal ik bezien of enig geschuif in de agenda van deze week zou kunnen bewerkstelligen dat hij er wél bij is. Indien dit niet het geval kan zijn, dring ik er met grote klem op aan om wel deze week over het belastingplan te spreken, want de heer Reitsma weet zelf veel te goed in welke problemen hij de Kamer zou brengen als wij dat niet deden. Bovendien hebben wij dat zelf eerder vastgesteld.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Dank voor uw toezegging dat u zich op de hoogte zult stellen waar de heer Zalm is en voor het feit dat u een inspanning zult plegen om de heer Zalm bij het debat over het belastingplan aanwezig te doen zijn. Dat was voor mij ook de reden om op dit moment dit verzoek in te dienen, want als ik morgen om 13.00 uur met dit verzoek was gekomen, had ik u in een moeilijke situatie gebracht. Ik meen dan ook dat er nog tijd genoeg is voor de heer Zalm, waar hij ook in de wereld zit, om naar Nederland terug te komen om uw vergaderschema niet in de war te sturen. Ik ben namelijk van mening dat wij zeer gemotiveerd de behandeling voor deze week hebben gepland, alhoewel zeer veel burgers het op prijs zouden stellen om de behandeling van deze lastenverzwaring van 2,5 mld. uit te stellen.

De voorzitter:

Mijnheer Reitsma...

De heer Reitsma (CDA):

Ja, het is maar een bijzin, maar ik begrijp dat dit inhoudelijk is. Ik wacht uw reactie af, maar de CDA-fractie staat erop dat de minister van Financiën bij het debat over het belastingplan aanwezig is. Wat dat betreft, zijn wij niet onder de indruk van de argumenten van de PvdA; wij vinden het ook geen deugdelijke argumenten.

De voorzitter:

Ik heb een beetje bezwaar tegen het feit dat u spreekt over 'uw vergaderschema'. Het was willens en wetens het besluit van de Kamer om het te doen zoals het gegaan is. Nogmaals, ik zal u in de loop van de middag laten weten wat er nog mogelijk is. Maar het zou heel merkwaardig zijn om – nadat wij nadrukkelijk hebben afgesproken dat wij vóór 27 november ook over het belastingplan zullen stemmen, opdat het op tijd naar de Eerste Kamer kan – vandaag te zeggen dat wij het toch maar niet doen.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik stem in met uw voorstel en met uw correctie, maar de heer Zalm wist op Prinsjesdag al dat wij deze week het belastingplan zouden behandelen, want dat is gebruikelijk. De eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel hoort daarbij te zijn.

De voorzitter:

Ik stel formeel vast dat u en ik het verregaand eens zijn over wat er zou moeten gebeuren, maar dat wij dat allemaal doen binnen de grenzen van het mogelijke.

Het woord is aan de heer De Cloe.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Op 11 november jl. heeft een algemeen overleg plaatsgevonden over de millenniumproblematiek met een reeks van bewindslieden. Er is toen toegezegd dat zij de Kamer nader zouden informeren. Die informatie is vandaag bij de Kamer binnengekomen. Ik wil u dan ook namens de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken om het verslag van dat algemeen overleg volgende week op de agenda van de Kamer te plaatsen.

De voorzitter:

Ik stel voor, daarover volgende week een tweeminutendebat te houden.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven