Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap (Natuurbeschermingswet 19..) (23580).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De brief van de minister in verband met de aanwijzing van habitatgebieden heeft mij vandaag niet bereikt en ik heb nog even gezocht waar die brief is gearriveerd. Ik heb begrepen dat de brief wel is verzonden. Ik heb er nu echter geen zicht op welke ambitie de minister heeft om de achterstand in te halen van de aanmelding van habitatgebieden en speciaal beschermde zones in het kader van de Vogelrichtlijn. Misschien kan de minister er nog iets over zeggen? Is in die brief het meerjarenprogramma bijgesteld en is ook het wegwerken van de achterstand daarin opgenomen?

Voorzitter! In de Natuurbeschermingswet gaat het natuurlijk om de bescherming van natuurwaarden. De wet heeft op zichzelf dan ook onze instemming. Wel hebben wij nog enkele punten van kritiek. Allereerst hadden wij in lijn met de discussie over natuur, jacht, en wildbeheer een geïntegreerd wetsvoorstel flora en fauna verwacht, juist omdat een wettelijke bescherming van in het wild levende planten en dieren, inclusief de jacht daarin zouden kunnen worden opgenomen. Wij betreuren het dat de minister dit niet heeft gedaan. De argumentatie om dit niet te doen, blijft jammer genoeg, onduidelijk.

Wat onzes inziens pleit voor een geïntegreerd wetsvoorstel is onder andere de samenhang die er nu eenmaal is tussen het flora- en faunabeleid, het decentraliseren van dit beleid, de handhaving en de opsporing van delicten en de inschakeling van het particulier initiatief. Met deze twee totaal verschillende systematieken is het niet mogelijk deze wetten in elkaar te schuiven. Nogmaals, wij vinden dit een gemiste kans.

Voorzitter! Ik heb mijn zorgen uitgesproken over de achterstand bij het aanmelden in Brussel van de habitat- en de SPA-gebieden. Kan de minister daarop ingaan?

Wij hebben een amendement ingediend dat ertoe strekt de decentralisatie in uitvoering ook door te voeren voor het Waddenzeegebied. Het huidige wetsvoorstel voorziet daar niet in. De drie Waddenprovincies hebben al enige ervaring opgedaan met de decentralisatie.

De evaluatie van de bestuursovereenkomst geeft aan dat het feit dat Rijk en provincies gezamenlijk met de uitvoering van de uitvoerende taken belast zijn, inefficiënt en vertragend werkt en onduidelijkheid is de burger.

De minister schrijft in zijn brief aan de Kamer, dat hij de vergunningverlening in eigen hand wil houden. Dat betreft zowel de nationale als de internationale belangen. Ik breng daar het volgende tegenin. De minister beschikt nu reeds over drie mogelijkheden om de uitvoering aan te sturen. Via de aanwijzingsbeschikking voor natuurmonumenten bepaalt hij de hoofdlijnen van wat wel en niet mag en onder welke voorwaarden. Vervolgens kan hij algemene regels stellen ten aanzien van de inhoud van vergunningen voor bepaalde activiteiten. Op de derde plaats kan hij in individuele gevallen een aanwijzing geven aan de provincies over de inhoud van vergunningen. Het is ons een raadsel waarom de minister daarenboven vergunningverlening in eigen hand wil houden. Wij hebben derhalve een amendement ingediend.

Voor de uitvoering van de vergunningverlening hebben wij nog een motie, maar ik neem aan dat ik in tweede termijn daarop kan terugkomen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! In grote lijnen gaat mijn fractie akkoord met de Natuurbeschermingswet zoals die thans voor ons ligt. Mijn fractie rekent dan ook op een voortvarende aanpak. Die voortvarendheid blijkt echter niet uit de resultaten van een rapportage die de minister ons zou toezenden voor dit debat, helaas!

Voor de fractie van D66 liggen er nog twee knelpunten. Dat is in de eerste plaats de vertraging in de aanwijzing van gebieden die een hoog beschermingsniveau onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn moeten krijgen. Dat had ook moeten gebeuren volgens de afspraken in EU-verband. Het ontbreken van bestuurlijke overeenstemming is daarvan de oorzaak. Op dat punt heeft mijn fractie een inmiddels gewijzigd amendement ingediend. Dat strekt ertoe de mogelijkheid te bieden om, in afwachting van bestuurlijke overeenstemming, alvast een voorbereidingsbesluit te treffen. Dat systeem kennen wij ook in artikel 21 van de Wet op de ruimtelijke ordening.

Voorzitter! Het tweede punt van ontevredenheid betreft het Waddengebied. Wij hebben gepleit voor een zelfstandig bestuursorgaan. Dat ontmoette veel weerstand en lijkt geen haalbaar voorstel. Logisch wellicht omdat een en ander veel tijdverlies mee zou brengen. Wij menen dat de minister altijd een aanwijzingsbevoegdheid heeft als hij van mening is dat de decentrale overheid bij vergunningverlening een ander beleid had moeten voeren. Wij zijn er derhalve vooralsnog niet van overtuigd dat de decentralisatieafspraken, zoals in de wet vastgelegd, niet voor het Waddengebied zouden moeten gelden. Wij wachten het antwoord van de minister af.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! De minister stelt terecht, dat natuurbescherming een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van overheid en burgers. Over de trend om de verantwoordelijkheid meer in de richting van de burgers te schuiven, komen wij nog uitgebreid te spreken bij het programmabeheer. Ik laat dat punt nu dus achterwege.

Duurzame bescherming is nodig en daarvoor is het publiekrechtelijke instrument van de Natuurbeschermingswet onontbeerlijk. Het voorstel was oorspronkelijk niet helder, maar werd dat onder deze minister wel. Het betreft dan de bevoegdheidsverdeling. Inmiddels heeft de minister dat echter teruggedraaid ten aanzien van de Wadden. De minister wijst aan, de provincies voeren uit op basis van het voorzorgbeginsel. Dat juichen wij zeer toe, want dat vereist de Habitatrichtlijn ook. Helaas is er vertraging bij de aanwijzing ontstaan, onder meer veroorzaakt door bestuurlijk overleg. Mijn fractie acht overleg een zeer goede zaak, maar dat mag er toch niet toe leiden dat die vertraging onoverkomelijk wordt. Daarom moet er druk op de ketel worden gehouden. Wanneer de minister zijn verantwoordelijkheid kan nemen, laat hem dat dan ook doen.

Mevrouw Augusteijn heeft een voorstel ingediend inzake een voorlopige aanwijzing ter uitvoering van internationale verplichtingen. Dat is op zichzelf een goed voorstel. Wij lopen daarmee achter. De Europese Commissie schijnt onderzoek te doen, terwijl ook bij het Europese Hof een procedure loopt. Nederland wordt constant op de vingers getikt. Dat willen wij niet; dat zou de minister ook niet moeten willen. Wij moeten er dan ook iets aan doen. De minister zegt dat het voorstel van mevrouw Augusteijn wat overbodig is: als je bestuurlijk overleg wilt voeren, moet je dat ook zorgvuldig doen; als je dat twee keer moet doen, leidt dat tot extra vertraging. Ik kan mij er iets bij voorstellen, maar ik krijg graag nog eens een toelichting van de minister.

Een verbod om zonder vergunning met name genoemde handelingen te verrichten in het buitengebied is nu al mogelijk, wanneer een aanwijzing in voorbereiding is op grond van artikel 21. Als dat besluit is genomen, kunnen bepaalde handelingen worden verboden in het gebied buiten het aan te wijzen natuurmonument. De wet biedt echter geen mogelijkheden om ernstige aantasting binnen dat gebied te voorkomen in de fase van een voorlopige aanwijzing. Daarom heb ik samen met de heer Passtoors een amendement ingediend ter aanvulling van artikel 36. Het gaat om met name genoemde handelingen die door de minister verboden kunnen worden ter bescherming van het voorlopig aangewezen gebied.

Afgelopen maandag heb ik al uitgesproken dat de gewone bevoegdheidsverdeling ook op de Waddenprovincies van toepassing moet zijn. Zij blijken zich zeer goed van hun taak te kunnen kwijten. Dat blijkt onder andere uit de evaluatie van de bestuursovereenkomst. Verder hebben wij een interprovinciaal beleidsplan Waddenzee. De provincies hebben gemeenschappelijke procedures voor de streekplannen. Er is een beheersplan Waddenzee, waarin al precies wordt aangegeven wie welke beslissingen neemt. De provincies nemen deel aan trilateraal overleg. De provincies hebben een zeer grote betrokkenheid bij de implementatie van de Habitatrichtlijn. Bovendien zijn de provincies meer dan de minister in staat een integrale benadering voor het hele gebied te realiseren, omdat ook die delen die niet onder de Habitatrichtlijn vallen of zelfs helemaal niet onder de Natuurbeschermingswet vallen toch onder de bevoegdheid van de provincie worden beoordeeld. Ik denk aan het goedkeuren van streekplannen en bestemmingsplannen, zodat die integrale benadering handen en voeten kan krijgen en niet te vergeten de coördinatie bij de handhaving gemakkelijker zal zijn. De minister kan voldoende maatregelen nemen en heeft voldoende mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de vergunningverlening. Uiteindelijk blijft het CCW, waar de beleidsbeslissingen worden genomen, in stand. Ook in het RCW, waar de uitvoering plaatsvindt, zijn de departementen vertegenwoordigd. Het laatste en toch niet onbelangrijkste punt is dat de minister, net als de provincies, zich heeft te houden aan internationale verplichtingen zoals neergelegd in de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Er zijn precedenten. Ook in de delta wordt gedecentraliseerd geopereerd. Wij hebben vandaag een brief van de minister ontvangen waarin hij duidelijk aangeeft dat dit niet zijn voorkeur heeft. Ik hoor hem straks graag. Hij heeft ons op dit moment nog niet kunnen overtuigen.

Voorzitter! Ik heb nog een paar losse puntjes. De aankooptitel op grond van de Natuurbeschermingswet bestaat reeds. Als schadevergoeding niet volstaat, maak dan daadwerkelijk gebruik van dat recht en ga tot aankoop over.

Er is geen afstemming met de Woningwet. De minister heeft in een eerdere fase van behandeling te kennen gegeven dat dit eigenlijk niet nodig is. Er zijn geen voorbeelden die aanleiding geven te veronderstellen dat er problemen zijn, aldus de minister. Ik wijs hem op de bundel inzake de toepassing van de Woningwet, die is uitgegeven door de VNG. Daarin wordt melding gemaakt van een procedure bij de Raad van State. De gemeenten Asten heeft een bouwvergunning afgegeven, terwijl dit ingevolge artikel 12 van de Natuurbeschermingswet eigenlijk verboden is. De rechter concludeerde het volgende. De bouwvergunningprocedure staat weliswaar los van de procedure voor een artikel-12-vergunning, maar het is niet ondenkbaar dat van de bouwvergunning al gebruik is gemaakt, terwijl achteraf blijkt dat het vereiste ex artikel 12 niet wordt verleend. Voorzitter! Wij moeten dit soort problemen voorkomen. Ik heb geen amendement op dit punt ingediend, want ik denk dat de minister voor de stemmingen dit kleine foutje wel kan repareren.

Ik sluit af met de oproep aan de minister om de Natuurbeschermingswet – dit instrumentarium hebben wij echt nodig – met kracht toe te passen, ook om aan de internationale verplichtingen te voldoen. Spreiding over natuurdoeltypen over het gehele land is mooi, maar kan alleen maar als het ambitieniveau wordt opgevoerd. Het gaat erom dat de meest belangrijke gebieden – de wetlands en de gebieden die onder de Vogelrichtlijn vallen – voorrang krijgen. Het zou mooi zijn als spreiding over het gehele land mogelijk blijkt te zijn, want dit betekent dat het ambitieniveau daadwerkelijk is opgevoerd.

Ook ik heb geen brief van de minister gehad. Ik ben dus ook benieuwd om hoeveel gebieden het gaat en binnen welk tijdsbestek een en ander gerealiseerd zal worden.

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter! De wijziging van de Natuurbeschermingswet biedt goede extra mogelijkheden om de doelen, zoals eerder vastgelegd in het Natuurbeleidsplan, te bereiken. Dit geldt ook voor de doelen van de regering ten aanzien van het versterken van de natuur in Nederland.

Voorzitter! Het vrijwillig meewerken van de eigenaren staat voorop. Beperking van het eigendom dient vrijwillig te gebeuren. De toegang tot het eigendom mag niet eenzijdig worden belemmerd. De minister heeft een aantal malen gezegd dat dit in beginsel niet het geval is, maar dit punt is van dermate groot belang dat mevrouw Swildens en ik op stuk nr. 17 een amendement terzake hebben ingediend.

De minister heeft in zijn brief van gisteren aangegeven op welke wijze en wanneer hij gebruik wil maken van artikel 36, lid 6. Wij steunen de minister hierin, vooral nu hij heeft aangegeven dat hij terughoudend zal zijn op dit punt. Een en ander doorkruist niet het decentralisatiebeleid, zoals omschreven in de Natuurbeschermingswet. In en rond de Waddenzee wordt goed gebruikgemaakt van de mogelijkheden van dit beleid.

Voorzitter! De minister heeft de aanwijzing van beschermde gebieden op grond van internatio nale conventies, zoals de Ramsar-conventie, de EU-Vogelrichtlijn en de EU-Habitatrichtlijn, goed ter hand genomen en een versnelling aangebracht. Het bestuurlijk handelen neemt veel tijd in beslag, maar de fractie van de VVD heeft er vertrouwen in dat dit tempo nog wat opgeschroefd kan worden. Mijn fractie is de minister dankbaar voor de grote steun aan het particulier natuurbeheer.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik heb maandag al het een en ander gezegd over de Natuurbeschermingswet en voor een deel antwoord gekregen. Ik kan het dus kort houden.

Ik wil echter toch even een korte opmerking maken aan het adres van mevrouw Van Ardenne. Ik ben niet overtuigd van de noodzaak om beide wetten te integreren. Die discussie is ook in de stukken gevoerd. Ik vind het karakter van beide wetten zo verschillend dat de meerwaarde van integratie mij eerlijk gezegd ontgaat. Sterker nog, ik vrees dat je een zeer gekunstelde integratie krijgt. Ik heb gezien dat zij op dit punt geen amendement heeft ingediend. Het lijkt mij trouwens ook volstrekt onmogelijk om dat te bedenken.

Voorzitter! Ik meen mij te herinneren dat de Kamer nog een brief zou krijgen over een meer beleidsmatig punt. Wij praten hier wel over een wet, maar in werkelijkheid is het aantal aangewezen beschermde natuurmonumenten in hoge mate achtergebleven bij datgene wat destijds is voorgenomen. Ik wil hier nog eens aan herinneren. Mocht ik mij vergist hebben wat het krijgen van die brief betreft, dan hoor ik dat wel.

Ten slotte nog een opmerking over het punt dat vanavond het belangrijkste is. Het gaat om de "greep naar de macht" of beter de bevoegdheid die de minister zichzelf toekent ten aanzien van het Waddengebied.

Eerst een technische opmerking. Er is bij de laatste nota van wijziging een AMvB-bepaling in de wet opgenomen die zoals wij allen weten over het waddengebied gaat maar veel breder van strekking is en in feite heel Nederland als mogelijkheid biedt. Ik vind de bepaling dus qua formulering zeer ongelukkig. Nogmaals, de bepaling biedt veel meer bevoegdheden dan waar de minister om vraagt. Dat is weinig fraai.

Vervolgens een opmerking over de zaak zelf. Ik zie niet in waarom wij niet voldoende vertrouwen kunnen hebben in de provincies die het allereerst aangaat. Sterker nog, je zou zelfs enig wantrouwen kunnen voelen – en waarom niet? dat hoort bij deze functie – als een minister zoveel bevoegdheden potentieel naar zich toetrekt. Zitten er misschien ook economische motieven achter? Wij weten dat de Waddenzee niet alleen een natuurgebied is, maar dat ook allerlei economische belangen er een rol spelen. Daarnaast heeft de minister bevoegdheden genoeg. Hij wijst er ergens in de stukken op dat het gebruikmaken van aanwijzingen niet aangenaam is. Ik deel die mening niet. Ik begrijp best dat je niet al te snel aanwijzingen moet geven. Dat is eigen aan onze wetgeving. Het is echter wel een normale bevoegdheid waarvan je gebruik kunt maken als het echt nodig is. Ik vind dat je dan gebruik moet maken van die bevoegdheden. Mevrouw Van Ardenne wist zelfs drie verschillende mogelijkheden van bevoegdheden op te noemen waarover de minister beschikt. Aanvaarding van het amendement van mevrouw Van Ardenne, dat ik zal steunen, laat de minister dus bepaald niet met lege handen staan, als er dan toch iets in het Waddenzeegebied zou moeten gebeuren tegen de zin van de provincies in.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil kort twee punten aanroeren. Het eerste is het aanwijzen van speciale beschermingszonegebieden in het kader van de Vogelrichtlijn. Nederland heeft daar een grote achterstand. Er zouden 104 gebieden moeten worden aangewezen, terwijl het er nu ongeveer 35 zijn. Het tempo is iets meer dan twee aanwijzingen per jaar. Dat is veel te laag. Wij vinden dat hier met spoed zeer veel moet gebeuren. De minister heeft gezegd dat hij de Kamer een brief zal sturen waarin duidelijk wordt hoe het aanwijzingenprogramma er in de komende jaren gaat uitzien. Wij hebben die brief niet gekregen. Het lijkt erop dat de Vogelbescherming wel een brief van de minister heeft gekregen. De Vogelbescherming heeft ons daarop een commentaar gestuurd. Misschien kan de minister ons daarover het een en ander toelichten. De Vogelbescherming spreekt erover dat er op korte termijn, in 1997-1998, zes gebieden zullen worden aangewezen. Zij vindt dat te weinig als men echt voortgang wil boeken. Is de minister bereid en van plan om een programma van aanwijzingen op te stellen en aan de Kamer te doen toekomen? Zo ja, dan zou ik daarbij bijzondere aandacht willen vragen voor de kwaliteit van de aan te wijzen gebieden en de spreiding. De Vogelbescherming constateert dat er met name als het gaat om bossen, droge heidevelden, duinen, binnenlandse meren, graslanden, grote rivieren en uiterwaarden een zeer grote achterstand is. Ik zou de minister daarbij in gedachten willen geven dat het Europese Hof heel duidelijk stelt dat ornithologische criteria richtinggevend in dezen moeten zijn.

Voorzitter! Mijn fractie overweegt, evenals mevrouw Van Ardenne, eventueel in tweede termijn een motie in te dienen op dit punt.

Wat de Waddenzee betreft wil ik mij aansluiten bij een vraag van de heer Van Middelkoop. Zijn er economische motieven in het spel bij de minister dat hij de aanwijzing van de Waddenzee zo graag bij zichzelf wil houden? Kan hij ons overtuigen van het grote belang dat deze bevoegdheid bij de centrale overheid blijft?

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik kan kort zijn, omdat ik mij op een aantal punten kan aansluiten bij andere woordvoerders. De minister heeft aangegeven haast te willen maken met de verdere aanwijzing van gebieden die onder de Vogelrichtlijn zullen vallen. De achterstand is al geconstateerd. Het is echter niet alleen de vraag of met een aantal van zes in de volgende jaren de achterstand wordt ingehaald, maar ook of er wel voldoende nieuwe aanwijzingen plaatsvinden om voor de jaren daarna een voldoende grote productie te halen. Ik wil mij dus aansluiten bij de vraag die mevrouw Vos zojuist heeft gesteld: is het niet beter om een ambitieniveau vast te leggen, zodat wij planmatiger te werk kunnen gaan? Pas dan lijkt spreiding over een aantal doeltypen mogelijk te zijn en pas dan is het voor het parlement mogelijk de vinger aan de pols te houden. Met andere woorden: doelstellingen waarop kan worden afgerekend. Uiteraard weten wij dat niemand tot het onmogelijke is gehouden.

De huidige vereiste van bestuurlijke overeenstemming werd in het eerste amendement van mevrouw Augusteijn nog genoemd. In het amendement dat daarvoor in de plaats is gekomen, is deze vereiste echter weggehaald. Ik meen dat dit terecht is. Ook uit de inspraakreacties hebben wij immers begrepen dat ornithologische criteria vooral bepalend moeten zijn. Als dat punt strijdig blijft met de Europese regels, worden wij daarvoor op de korte of lange termijn op de vingers getikt. Dat is niet goed. Mij dunkt dat wij dat kunnen voorkomen.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik ga eerst in op het betoog van mevrouw Van Ardenne. Zij vraagt of het niet toch mogelijk was geweest de wetsvoorstellen voor de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet als één geïntegreerd wetsvoorstel in te dienen. Ik deel de mening die de heer Van Middelkoop zojuist naar voren heeft gebracht: dat zou haast Sisyfusarbeid zijn. Maar beide wetten hebben toch verschillende invalshoeken. De Natuurbeschermingswet kent immers de mogelijkheid tot het aanwijzen van beschermde natuurmonumenten. De Flora- en faunawet gaat in feite meer over beschermde leefomgevingen. Een aanwijzing als beschermde leefomgeving betreft vooral kleine landschapselementen gericht op de bescherming van een bepaalde soort.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

De minister zegt dat een aanwijzingsbevoegdheid alleen maar in de Natuurbeschermingswet is geregeld. Het valt echter juist op dat een aanwijzingsbevoegdheid voor een beschermde leefomgeving ook in de Flora- en faunawet staat. In beide wetten zitten dus verschillende instrumenten die je ook in één wet kunt vervatten.

Minister Van Aartsen:

Mevrouw Van Ardenne heeft niet geheel ongelijk. Bepaalde basiselementen en basisgedachten zijn in beide wetten terug te vinden, zij het dat het in de Natuurbeschermingswet vooral gaat om de mogelijkheid tot het aanwijzen van beschermde natuurmonumenten. Afgezien daarvan kennen beide wetten een eigen wetshistorie. Ik meen dat op er terechte gronden voor is gekozen om te werken met twee afzonderlijke wetsvoorstellen. Volgens mij had in een veel eerder stadium overwogen moeten worden om tot een combinatie van beide wetten over te gaan. Als mij dat vandaag wordt gevraagd, wil ik daar niet echt enthousiast op reageren, zeker gelet op het stadium van behandeling waarin beide wetten zich bevinden. Ik denk dat het, gegeven de systematiek van beide wetten, ook als je nu helemaal bij de nulfase zou kunnen beginnen, toch niet de voorkeur zou verdienen om deze richting op te gaan.

Alle woordvoerders hebben gezegd dat zij mijn brief niet ontvangen hebben. Dat verbaast mij, want die brief is hedenmiddag naar de Kamer gegaan. Ik begrijp dat er inmiddels ook al weer commentaren op de brief zijn. Die ken ik overigens niet. In de brief wordt de stand van zaken aangegeven en die wijkt op hoofdlijnen niet af van datgene wat ik maandagavond in het wetgevingsoverleg al heb meegedeeld. Ik denk dat het derhalve verstandig is om de brief nu de brief te laten.

Ik wil even ingaan op het verzoek van mevrouw Vos en de heer Van Middelkoop om op korte termijn met een programma te komen. Ik heb maandagavond in het wetgevingsoverleg aangegeven dat op het departement een voorziening daarvoor is getroffen, maar het vergt gewoon iets meer tijd om dat programma op te zetten. Er loopt uiteraard al heel veel, maar dan moet ik ook gedetailleerd aangeven in welk stadium het verschillend bestuurlijk overleg dat wordt gevoerd, zich bevindt. Het lijkt mij goed om dat dan te doen in overleg met de betrokken besturen, zodat zij niet rauwelijks overvallen worden. Wij bevinden ons hier immers in een moeilijk, vaak moeizaam, wat weerbarstig en wat stroperig proces, waarbij natuurlijk ook belangen van andere overheden een rol spelen. Ik ben echter bereid, zeker gegeven het feit dat wij er een project van maken, om de Kamer spoedig inzicht te geven in dat totaal. Wellicht ten overvloede zeg ik nogmaals dat die achterstand mij dus ook dwars zit.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De minister zegt toe dat het programma zal worden opgesteld, dat men daar snel mee aan de slag zal gaan. Het is belangrijk dat dit gebeurt. Zullen ornithologische criteria hierbij richtinggevend zijn? Zal de minister ervoor zorgdragen dat er inderdaad een spreiding van de aan te wijzen gebieden over de verschillende biotopen zal plaatsvinden?

Minister Van Aartsen:

Er zijn natuurlijk een aantal criteria die hierbij een rol spelen. Het ornithologisch criterium is er daar een van. Ik zal bekijken in hoeverre het mogelijk is om nog weer binnen dat geheel prioriteiten aan te geven. Dat is een van de taakopdrachten bij dit project. Zoals ik maandagavond al heb gezegd, is het, gegeven de methodiek die hierbij wordt gehanteerd en de snelheid van handelen die op sommige momenten moet worden betracht, misschien niet in alle gevallen de juiste invalshoek. Nogmaals, ik zeg de Kamer toe dat dit thema en het inhalen van deze achterstand in ieder geval een hoge prioriteit zullen krijgen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik ben blij met die toezegging. Betekent dit dus dat er een soort uitvoeringsprogramma komt van na te streven doelen waarvoor de minister zich, blijkens zijn toezegging van zojuist, wil inzetten? Het gaat dus niet om een te algemeen geformuleerd programma waar geen tijdpad aan vastzit?

Minister Van Aartsen:

Ik moet hier een zekere voorzichtigheid betrachten, omdat wij er andere overheden bij nodig hebben. Zo hebben wij er waterschappen bij nodig. Zoals bekend is het, gegeven de methodiek die wij hebben, voor het Rijk lastig om in dit soort gevallen dwingend termijnen voor te schrijven aan raden, waterschappen etc. De bedoeling van het project is juist om in overleg met de betrokken besturen tot een versnelling van het geheel te komen en daarvoor is dus nodig dat het project over de bestuurslagen heen gaat. Nogmaals, achterstand is in dit kader heel vervelend.

De heer Stellingwerf (RPF):

Soms is het voor lagere overheden en waterschappen heel nuttig om te zien dat het parlement aandringt op een zekere fasering en planning. Dat kan zelfs leiden tot versnelling.

Minister Van Aartsen:

Soms is dat zo, maar dat verschilt volgens mij van onderwerp tot onderwerp.

Ik kom toe aan de decentralisatie, de Waddenzee en datgene wat te maken heeft met artikel 36, zesde lid, en het is goed om daar wat langer bij stil te staan.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Ik constateer dat de minister niet ingaat op het amendement en de methodiek van een eventueel voorbereidingsbesluit, dat wij ook in de Wet op de ruimtelijke ordening kennen. Dat instrument zou aanvullend kunnen werken op de versnelling in het programma.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik wilde aan het eind van mijn betoog alle amendementen bespreken.

De voorzitter:

Daar voegen wij ons naar.

Minister Van Aartsen:

Over de decentralisatie hebben alle woordvoerders gesproken, soms in kritische zin en de heer Passtoors in ondersteunende zin. De geachte afgevaardigde mevrouw Van Ardenne heeft een amendement ingediend dat ertoe strekt om de mogelijkheid te laten vervallen die geschapen wordt in het zesde lid van artikel 36. In het wetsvoorstel worden in algemene zin de provincies belast met de uitvoering van het vergunningenbeleid. Daarop is een uitzondering gemaakt in artikel 36. Deze mogelijkheid, voorzitter, vindt de regering van zeer groot belang. De heer Van Middelkoop en mevrouw Vos vroegen of daar economische motieven achter zitten. Ik denk dat hier zowel belangen in het geding zijn die te maken hebben met natuur als belangen die te maken hebben met economische activiteiten. Bij de laatste valt te denken aan grootschalige activiteiten, veelal van nationaal belang, waarvoor vergunningverlening op basis van verschillende wetten moet plaatsvinden, zoals dijkversterkingen en de aanleg van grote infrastructurele werken. Juist vanwege het grootschalige karakter van deze activiteiten en de dikwijls grote publieke belangen die ermee in het geding zijn is de vergunningverlening in de verschillende wettelijke kaders aan de betrokken ministers voorbehouden. Bij deze activiteiten komt het spanningsveld tussen economische belangen en het belang van de natuur zeer nadrukkelijk tot uiting.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Nu wordt het echt interessant. De minister geeft een aantal voorbeelden van situaties waarin het nodig is dat een minister ingrijpt in met name belangen van de omgeving. Hij noemt dijkversterking en grote infrastructurele werken, maar het gaat hier om het Waddengebied en in dat verband kan ik mij helemaal niets voorstellen bij zijn voorbeelden. Maar ik kan mij wel iets voorstellen bij gasboringen. Laten wij elkaar geen mietje noemen, minister, daar gaat het om! U zegt dat u daarbij de handen vrij wilt hebben en dat maakt mij enigszins ongerust. Het kan een heel goede achtergrond hebben. Het kan ook zijn dat de minister zegt: voor mij betekent het dat ik geen gebruik kan maken van het aanwijzingsbesluit. Ik wijs erop dat een aanwijzing wel degelijk tot de mogelijkheden behoort. Het is niet aangenaam. Het gebeurt wel. Ik wijs op de gasopslag bij Langelo.

Minister Van Aartsen:

Mij zijn deze voorbeelden uiteraard ook bekend. Natuurlijk speelt de kwestie van de aanleg van buisleidingen voor olie en gaswinning in dit kader een rol. Bij het aanvatten van dit type meer grootschalige projecten – ik wil in dit kader niet spreken over de Waddenzee; het gaat over de grote infrastructurele werken – moeten van stonde af aan op rijksniveau – het brengt een zekere doelmatigheid met zich – alle belangen evenwichtig worden meegewogen. Er liggen in dit kader diverse verantwoordelijkheden van diverse rijksinstanties. De oplossing van mevrouw Augusteijn – de aanwijzing – is in de Nederlandse bestuurscultuur een ultimum remedium. Zo is het ook bedoeld in de wetsgeschiedenis. In het kader van bestuurlijke verhoudingen is het ook niet goed. Wat nodig is – dat is ook de achterliggende gedachte van het zesde lid van artikel 36 – is om ten aanzien van dit soort thema's ten opzichte van de overige overheden geen verstoppertje te spelen, maar klare wijn te schenken.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Ook andere overheden die tot nu toe altijd zeggenschap over het gebied hadden kunnen klare wijn schenken. In de brief heeft de minister zelf aangegeven dat het boven twijfel is dat de provincies en de gemeenten zich goed van hun taak hebben gekweten. Waarom zegt de minister nu: ik wijk af van de wijze van behandeling en de vergunningverlening? Welke argumenten heeft de minister daarvoor? Ik heb hem het model van een zelfstandig bestuursorgaan aan de hand gedaan dat de Natuurbeschermingswet op het gebied kan toepassen. Die weg wil hij niet op. Dat is prima. Daarom dan de mogelijkheid van een aanwijzing in het geval het gaat om ingrepen van maatschappelijk algemeen belang.

Minister Van Aartsen:

Het gaat om het samengaan van de twee themata: economische belangen en de bescherming van de natuurbelangen in internationaal van belang zijnde gebieden. Je hebt daar diverse belangen, ook belangen die op rijksniveau spelen. Uit een oogpunt van meer gericht en vanuit een centralere gedachte aansturen van dit type projecten – gegeven het belang dat de minister van LNV in dit kader heeft – is het goed dat een dergelijke bepaling in de wet komt. Overigens is het niet zo afwijkend van andere wetgeving. Ik wijs op de Wet milieubeheer die de mogelijkheid kent om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat over vergunningen voor aangewezen categorieën van inrichtingen op rijksniveau wordt besloten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Eerlijk gezegd maakt de minister mij steeds ongeruster. Hij zegt glashelder dat, als het gaat om de grote infrastructurele projecten en het programma dat het kabinet voor ogen heeft, de rijksoverheid de touwtjes in handen moet hebben. Ik denk dan: het gaat niet meer om het behartigen van natuurbelangen in de Waddenzee, maar men wil ervoor zorgen dat snel en zonder al te veel gedonder de overheid haar grote werken voor de toekomst kan realiseren. Kortom, wat kunnen wij in de Waddenzee verwachten? Wat heeft de regering in het achterhoofd? Is zij van plan om wat zij nu met betrekking tot de Waddenzee doet, ook toe te passen voor andere provincies enz? Wil zij ook in andere situaties bevoegdheden terugnemen?

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Mevrouw Vos holt heel erg door. Er zijn geen andere plannen. De Kamer heeft in alle openheid de nota van wijziging ten aanzien van dit artikel gekregen. Men heeft gezien dat ik in de brief van gisteren heb aangegeven waarom wij een en ander nodig vinden. Naast de Waddenzee heb ik in die brief de Maasvlakte genoemd. Ik begrijp de achtergrond van de vraag van mevrouw Vos wel, maar de belangen die hierbij aan de orde zijn, betreffen ook natuurbelangen die zó zwaar wegen dat ik niet alleen verantwoordelijkheden zie voor de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, maar ook bevoegdheden van andere ministers. Voor een afweging met betrekking tot dergelijke vergunningen voor dit type grote infrastructurele werken – het gaat niet om klein grut maar om grote werken – moet met deze methodiek worden gewerkt.

Overigens moet ik nog met betrekking tot de Waddenzee opmerken dat uit het evaluatierapport, waarvoor ook de provincies hebben getekend, blijkt dat er in wezen geen reden is om over te gaan tot verdergaande decentralisatie. Het nieuwe gegeven is neergelegd in de brief die het kabinet op Prinsjesdag de Kamer heeft gezonden; wij vinden het van belang dat juist bij dit type grote investeringen vanaf het begin de twee belangen goed worden afgewogen. Niet alleen met het oog op de inhoud maar ook vanwege de doelmatigheid is het goed dat het Rijk erbij betrokken is op de wijze die in artikel 36 is aangegeven.

Voorzitter! Als het voorstel inzake artikel 36 door de Kamer wordt gevolgd, zullen de provincies in termen van absolute aantallen de meerderheid van de vergunningaanvragen voor hun rekening nemen. Met andere woorden; wat dat betreft verandert er helemaal niets.

Mevrouw Swildens heeft de kwestie van de aankoopplicht ter discussie gesteld. De aankoopplicht in de beschermde natuurmonumenten is een nogal vergaande zaak. De aanwijzing als natuurmonument vormt al een titel om te kunnen aankopen. Een plicht lijkt mij niet nodig. Ik voel er meer voor om particulieren te stimuleren om zelf aan natuurbeheer te doen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Misschien moet ik even een misverstand wegnemen. Maandag heb ik wel gevraagd of een aankoopplicht nuttig zou zijn. Vandaag heb ik het erover gehad dat de Natuurbeschermingswet de aankooptitel mogelijk maakt, maar dat daarvan een optimaal gebruik moet worden gemaakt, en niet een terughoudend gebruik, in het geval men met schadevergoeding niet uit de voeten kan.

Minister Van Aartsen:

Daarin hebt u op zichzelf gelijk.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Als u ook vindt dat daarvan optimaal gebruik moet worden gemaakt en dat men niet terughoudend moet zijn, heb ik een fantastisch antwoord gekregen.

Minister Van Aartsen:

Hier is kennelijk een misverstand in het geding.

Ik kom toe aan de diverse amendementen. Zojuist heb ik er nog een aantal gekregen. Het amendement op stuk nr. 17 van de leden Passtoors en Swildens-Rozendaal betreft de toegang van de eigenaar tot een beschermd natuurmonument. Er wordt een nieuw artikel 39a voorgesteld, inhoudende dat tegen de wil van de eigenaar de toegang tot een beschermd natuurmonument niet kan worden beperkt of ontzegd. Tegen deze gedachte heb ik geen bezwaar. Het zelfbeschikkingsrecht van de eigenaar is belangrijk. Wel moet het duidelijk zijn dat het alleen gaat om de toegang van de eigenaar tot zijn eigen terrein in het beschermde natuurmonument. Ik denk dat dit ook de bedoeling is geweest. De vrije toegang van de eigenaar tot zijn terrein wil ook niet zeggen dat op dat terrein met de Natuurbeschermingswet strijdige handelingen zouden mogen worden verricht. Dat moet natuurlijk blijven vaststaan. Ik heb geen bezwaar tegen het amendement. Ik laat het oordeel uiteraard aan de Kamer over.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Even voor de duidelijkheid: ik meende in de exegese van de minister te horen dat hij het amendement zo leest, dat de eigenaar zelf moeilijk de toegang tot het beschermde natuurmonument verboden kan worden. Dat staat er natuurlijk niet. Er staat dat als de eigenaar het goed vindt iedereen welkom is.

Minister Van Aartsen:

Tegen de wil van de eigenaar kan de toegang tot een beschermd monument niet worden beperkt of ontzegd. Ik heb vooral gekeken naar de toelichting, dat het zelfstandige beschikkingsrecht van de eigenaar blijft gelden. Het zelfbeschikkingsrecht van de eigenaar zelf is in dit kader dus van belang.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Kortom, als de eigenaar, simpel gezegd, Jan en alleman toelaat en het hem volledig onverschillig is wat er gebeurt met het beschermde natuurmonument waar hij eigenaar van is, dan geeft het amendement hem daartoe de vrijheid.

Minister Van Aartsen:

Nee, want met de wet strijdige handelingen mogen natuurlijk niet worden verricht. Dat zal ook de achterliggende gedachte van de indieners zijn geweest. Als het niet zo is, horen wij dat wel in tweede termijn.

De heer Passtoors (VVD):

Er staat dat niet tegen de wil van de eigenaar hem de toegang kan worden ontzegd. Het is normaal dat in een gezinssituatie de andere leden van het gezin ook mee moeten kunnen komen. Het is wel degelijk de bedoeling te voorkomen dat er strijdige handelingen plaatsvinden. Er kan niet een heel groot feest worden georganiseerd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

In mijn woorden: Jan en alleman is welkom, als hij zich maar netjes gedraagt.

De heer Passtoors (VVD):

Zo zou je het kunnen zeggen, uiteraard met toestemming van de eigenaar.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! In aanvulling op de opmerking van de heer Passtoors: en natuurlijk met inachtneming van de bepalingen in het beheersplan waarvoor de eigenaar toestemming heeft gegeven. Mocht hij er bezwaar tegen hebben, op die voorwaarden te opereren, dan is er nog de aankooptitel.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Met deze uitleg blijft het oordeel van de regering over het amendement zoals ik het heb gegeven.

Dan het amendement van mevrouw Van Ardenne op stuk nr. 15. Daarmee wil zij een aantal bepalingen uit het wetsvoorstel schrappen die betrekking hebben op het beschermde landschapsgezicht. Zij vindt deze overbodig, maar ik denk dat ze juist een stimulans kunnen zijn voor de betrokken bestuurders om hun beleid te richten op bescherming van waardevolle landschappen. Ik zou het heel jammer vinden als dit element uit de wet verdween en ik heb ook al in de schriftelijke voorbereiding aangegeven dat ik aanvaarding van dit amendement zou willen ontraden.

Een gewijzigd amendement van mevrouw Augusteijn gaat over het punt waarnaar zij zojuist al vroeg, namelijk de voorlopige aanwijzing. Ik vermoed dat de achtergrond hiervan de zorg is dat een gebied teloorgaat voordat een aanwijzing is voltooid, vandaar dat zij koppeling met een voorbereidingsbesluit voorstelt. Nu geeft artikel 46 van de wet de mogelijkheid om een gebied te voorzien van een internationaal etiket, maar dat wordt er pas "opgeplakt" als het ook daadwerkelijk van een beschermingsregime is voorzien. En wij hebben er zojuist over gesproken dat dit nogal eens wat voeten in de aarde heeft. De bescherming bestaat in de regel uit aanwijzing als beschermd natuurmonument, waarmee de tijd van een wettelijke procedure gemoeid is. Maar als zou komen vast te staan dat het misgaat met een gebied, dan fungeert volgens de systematiek van de wet artikel 21 als een achtervang voor het geheel. Dat artikel biedt de mogelijkheid van een voorlopige aanwijzing. Overigens geldt zowel voor de gedachte achter het amendement als voor de voorlopige aanwijzing dat de normale procedure gevolgd moet worden. Als die niet gevolgd is, wordt er niet voldaan aan internationale verplichtingen; een gebied moet definitief als beschermd zijn aangewezen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Ik besef uiteraard dat een voorbereidingsbesluit in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening niet dezelfde bescherming biedt als wanneer er voldaan is aan wat er in de wet staat. Maar het heeft toch wel een zekere status, en daar is mijn amendement op gericht.

Ik heb nog een vraag aan de minister. Hij zegt dat artikel 21 voldoende richtlijnen geeft, maar kan dit artikel worden "doorvertaald" in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn? Ik meen van niet.

Minister Van Aartsen:

Ik dacht dat het wel zo was, maar ik zal er in tweede termijn nog wel even op terugkomen. Het gaat mij in ieder geval om het volgende. De criteria liggen internationaal vast. Er moet sowieso een procedure gevolgd worden om het gebied te laten aanwijzen als beschermd natuurmonument. Pas als we die procedure doorlopen hebben, ontstaat het moment waarop er inderdaad sprake is van een beschermd natuurmonument.

Wat mevrouw Augusteijn en mevrouw Swildens beiden, zo dacht ik, in dit kader zouden willen regelen, is het voorkomen dat een gebied verloedert en dat er dingen fout gaan, tijdens de loop van die procedure. Ik herinner overigens nogmaals aan datgene wat ik aan de Kamer heb toegezegd om toch wat vaart in die procedures te krijgen. Maar als dat probleem optreedt, is naar mijn oordeel – op het punt waar mevrouw Augusteijn naar vroeg, wil ik nog met zekerheid antwoord kunnen geven – artikel 21 voldoende. Dat leidt er bij mij toe om tot het oordeel te komen dat dit amendement overbodig is.

Voorzitter! Dan heb ik nog het amendement op stuk nr. 19 voor mij. Ik denk dat ook daar sprake is van een zeker misverstand, want door de voorlopige aanwijzing op basis van artikel 21 treden alle rechtsgevolgen van de aanwijzing onmiddellijk in werking. Dat betekent dat alle mogelijke schadelijke handelingen, verricht binnen het gebied, verboden worden, tenzij een vergunning is verleend. Dat volgt rechtstreeks uit artikel 21, samen met, naar ik meen, artikel 36, lid 1. Het gebied wordt dan, zoals ik zojuist aangaf, beschouwd als – zij het voorlopig – aangewezen. Voor externe handelingen stelt de wet de aparte eis dat ze slechts vergunningplichtig zijn, als ze zijn opgenomen in een limitatieve lijst. Dat geldt ook in het geval van voorlopige aanwijzingen. Om die reden is in artikel 36, vierde lid, een verwijzing opgenomen naar zowel het besluit tot voorlopige aanwijzing, als het besluit tot definitieve aanwijzing.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Als het zo bedoeld is als de minister zegt, is er niets aan de hand. Maar dan zou eventueel de wet gerepareerd moeten worden, want naar mijn gevoel klopt het niet. Immers, in het vierde lid is sprake van juist bescherming buiten het gebied, zowel in de fase dat de aanwijzing van kracht is en gewoon geldt, als in de fase van de voorlopige aanwijzing. Daarin wordt namelijk tot uitdrukking gebracht op welke momenten van aanwijzing die verboden handelingen buiten het gebied betrekking hebben: zowel wat betreft het besluit tot aanwijzing, als wat betreft het besluit tot voorlopige aanwijzing. Een dergelijke terugverwijzing vind je echter nergens ten aanzien van verboden handelingen binnen het gebied. Wetstechnisch kan ik er derhalve niets anders van maken dan dat dit over het hoofd is gezien. Als de minister zegt dat dit wel de bedoeling was, hoor ik dat graag en dan denk ik dat het amendement dit repareert. Maar naar mijn gevoel klopt het verhaal van de minister niet met de tekst van de wet.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Naar mijn oordeel is, zoals ik het beeld gaf, dit punt geregeld. Zoals mevrouw Swildens al zei: als het zo is als de minister nu zegt, is er eigenlijk geen probleem. Ik zou mij dan kunnen voorstellen dat, als dit inderdaad zo is, het oordeel dat ik over het amendement heb gegeven – het is niet nodig, omdat het al geregeld is en daarmee is het overbodig – toch zou kunnen blijven gelden.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

In dát geval. Maar mocht de minister er ook na intern beraad achter komen dat het amendement niet overbodig is en dat het in feite aangeeft wat de minister zegt te bedoelen, dan heeft hij er geen bezwaar tegen?

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Vooralsnog ga ik ervan uit dat wat ik uw Kamer op dit punt meldde, ook inderdaad juist is. Mocht dit niet het geval zijn, dan heeft de geachte afgevaardigde uiteraard gelijk want wij beogen samen op dit punt hetzelfde definitief en goed te regelen.

Ik kan overigens, terugkerend naar het vorige amendement, de vraag van mevrouw Augustijn of artikel 21 kan doorwerken naar artikel 46, kortweg met "ja" beantwoorden.

Voorzitter! Ik meen hiermee de vragen van de Kamer te hebben beantwoord en ook een oordeel te hebben gegeven over de ingediende amendementen.

De voorzitter:

Ik stel mij voor, dat de tweede termijn van de Natuurbeschermingswet buitengemeen kort kan zijn. Tegen degenen die van de tweede termijn gebruik willen maken, wil ik zeggen dat de spreektijd ten laste gaat van de 3,5 minuten die voor beide tweede termijnen beschikbaar is.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Het zou heel jammer zijn als ik een tweede termijn nodig zou hebben omdat de minister een vraag van mij is vergeten te beantwoorden. Dit zou dan van mijn spreektijd afgaan. Misschien mag hij die vraag over de verwijzing naar de Woningwet dan nog voor de tweede termijn beantwoorden?

De voorzitter:

U spaart uw tweede termijn, dat is helder.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Die hebben wij hard nodig en de minister is niet op mijn vraag ingegaan.

De voorzitter:

Een verzuim van de minister kan nu goedgemaakt worden in deze eerste termijn.

Minister Van Aartsen:

Dat wil ik graag goedmaken, voorzitter. Het gaat om het punt van de verhouding tussen die beide wetten.

Het opnemen van de bepaling waar de geachte afgevaardigde om vraagt, zal op deze korte termijn heel moeilijk te realiseren zijn. Ik zal uiteraard hierover met mijn collega van VROM overleg moeten plegen en dat is tot op heden op dit punt niet gebeurd. Het gaat om een relatief zware afstemmingsprocedure. Ik wil eerst onderzoeken of een dergelijke afstemmingsprocedure werkelijk nodig is, want ik heb nog geen aanwijzingen dat het werkelijk nodig is om tot een verankerde afstemming over te gaan. Mevrouw Swildens heeft mij een stukje jurisprudentie aangereikt, maar ik denk dat het goed is om dat stuk jurisprudentie nog eens op zijn merites te beoordelen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik ga alleen nog even in op ons amendement met betrekking tot de decentrale bevoegdheden bij provincies. Als het gaat om grote infrastructurele werken, dan vindt de minister het belangrijk om die bij het Rijk te houden. Alsof wij in Nederland volop bezig zijn om overal in kwetsbare gebieden met grote infrastructurele werken aan de gang te gaan! Gelukkig is dat niet aan de orde van de dag. Bovendien kunnen provincies de afweging tussen belangen voor de economie en die voor het milieu goed zelf maken.

Voorzitter! Ik heb ten slotte de eer de Kamer de volgende motie voor te leggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat als gevolg van decentralisatie de Waddenprovincies met uitvoerende taken zoals vergunningverlening zijn belast;

verzoekt de regering in overleg met de betrokken provincies te komen tot een eenduidig uitgiftepunt voor vergunningverlening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (23580).

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn beantwoording en voor het feit dat hij geen bezwaar heeft tegen ons amendement.

Ik heb nog een vraag met betrekking tot artikel 40 en de daarin genoemde maatregelen. Is dat een vorm van bestuursdwang, waarbij bezwaar en beroep mogelijk is?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De minister heeft ons een toezegging gedaan over een programma voor aan te wijzen biotopen. Ik proef echter een beetje terughoudendheid in zijn antwoord. Misschien is dat niet terecht, maar toch wil ik ter aansporing een motie voorleggen. Ik doe dat mede namens collega Stellingwerf.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat uit de EG-Vogelrichtlijn en jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie voor de regering de verplichting voortvloeit zich bij aanwijzingen van gebieden van communautair belang door natuurwetenschappelijke criteria te laten leiden;

overwegende, dat binnen bepaalde biotoopgroepen een onvoldoende aantal gebieden als "speciale beschermingszone" in de zin van de Vogelrichtlijn is aangewezen en dat daarmee de vereiste gevarieerdheid van leefgebieden niet is gewaarborgd;

verzoekt de regering de Kamer een uitvoeringsprogramma (inclusief tijdpad) over te leggen waarin, met inachtneming van de genoemde verplichting, een kwalitatief evenwichtig samengestelde lijst van onder de Vogelrichtlijn aan te wijzen gebieden is opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden M.B. Vos en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (23580).

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! De motie van mevrouw Van Ardenne behelst in wezen het overgaan tot één loket voor de vergunningverlening. Zo zie ik die motie. Ik geloof dat dit uit een oogpunt van efficiency een uitstekende gedachte is. Ik kan dan ook namens de regering zeggen dat deze motie op geen enkel bezwaar onzerzijds stuit.

De geachte afgevaardigde mevrouw Vos heeft mij goed begrepen. Zij heeft mij echter niet begrepen als zij stelt dat er weer sprake zou zijn van enige terughoudendheid. Maar gegeven de mores tussen regering en Staten-Generaal, lijkt het mij heel goed dat de minister van LNV op dit punt achter de broek wordt gezeten.

Aangezien ik op dit moment niet zelf over de tekst van artikel 40 beschik, verkeer ik enigszins in onzekerheid of ik volmondig "ja" kan antwoorden op de vraag van de heer Passtoors. Dat durf ik op dit moment niet voor mijn rekening te nemen, voorzitter.

De voorzitter:

Hoeveel tijd hebt u nodig om tot volstrekte zekerheid te komen?

Minister Van Aartsen:

Ik denk dat ik dat antwoord hedenavond kan geven, voorzitter!

De voorzitter:

Uitstekend!

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.45 uur tot 20.15 uur geschorst.

Naar boven