Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening van het fiscale procesrecht) (25175).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Rey (VVD):

Voorzitter! Op ditzelfde moment wordt in het gebouw wetgevend overleg gehouden over de notariswet. Collega B.M. de Vries zou normaal dit debat hebben gedaan en ik vervang haar nu, hetgeen ook betekent dat ik voorlees uit andermans werk.

Voorzitter! Het belangrijkste gevolg van dit wetsvoorstel is dat een aanzienlijke uniformering wordt bereikt tussen het fiscale en het overige bestuursprocesrecht. De VVD-fractie steunt dit uiteraard. Toch wil met name de VVD-fractie nog de aandacht vestigen op een aantal punten. Het zijn er drie in totaal: recht doen op geheime stukken, verhoging van het griffierecht en beroep in cassatie tegen mondelinge uitspraken.

Eerst nu wat betreft het recht doen op geheime stukken. De VVD-fractie heeft bezwaren tegen de mogelijkheid dat de rechter, de belastingrechter, zijn beslissing baseert op stukken die door het bestuursorgaan in het proces zijn gebracht, maar waarvan de burger als wederpartij geen kennis heeft mogen nemen. Het feit dat deze regeling alleen met toestemming van de procederende burger kan worden toegepast, doet hieraan volgens de VVD-fractie niet af, want de burger kent de geheime stukken juist niet en weet dus ook niet waaraan hij zijn toestemming verleent.

Voorzitter! De VVD-fractie acht, evenals de Hoge Raad, deze regeling in strijd met de fundamentele beginselen van procesrecht. Is de minister het op dit punt eens met het advies van de Hoge Raad? Acht zij deze regeling in boetezaken in overeenstemming met het beginsel van fair trial uit artikel 6 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?

In de memorie van toelichting heeft de regering aangegeven dat zij het niet wenselijk acht dat de inspecteurs de rechter om toepassing van deze regeling vragen – het betreft artikel 29, vijfde lid, van de AWB – en dat inspecteurs in de beleidsregel dienovereenkomstig geïnstrueerd zullen worden. In de nota naar aanleiding van het verslag staat daarentegen dat de instructie zal inhouden, dat de inspecteur zomin mogelijk gebruik maakt van deze bevoegdheid. Is hier sprake van een nuancering? Hoe wordt aan dit criterium "zomin mogelijk" nader vormgegeven? Hoe denkt de minister voorts te kunnen waarborgen dat ook lagere overheden geen beroep op deze regeling zullen doen in procedures voor de belastingrechter?

Voorzitter! De VVD is nog niet overtuigd door het voorbeeld van de regering, waarin een procederende harpiste geen inzage zou krijgen in alle gegevens waarop de inspecteur zijn verweer voor de rechter inzake aftrekbare kosten baseert. Het kabinet beroept zich bij dit voorbeeld op de geheimhoudingsplicht van artikel 67, Algemene wet rijksbelastingen. Deze plicht geldt echter niet voorzover de verstrekking van gegevens door de inspecteur aan derden nodig is in het belang van de heffing. Het feit dat de inspecteur deze informatie aan de rechter verstrekt en verwacht dat deze zijn beslissing daarop baseert, wijst er toch op dat het inbrengen van die gegevens in het proces plaatsvindt in het kader van belastingheffing. Waarom zou dat dan alleen gelden voor verstrekking van die informatie aan de rechter en niet voor bekendmaking aan de wederpartij?

Voorzitter! Het kabinet stelt dat de rechter een verzoek van de inspec teur om gegevens voor de wederpartij geheim te houden, zal afwijzen als de informatie van de inspecteur van groot belang is voor een goede beoordeling van het bestreden besluit. Op welke passage in de wetsgeschiedenis van hoofdstuk, artikel 29 AWB of op welke jurisprudentie is dit criterium gebaseerd? Hoe zal dit criterium uitwerken in het voorbeeld van de harpiste? Voor haar is het toch van groot belang om te weten wie de beroepsgenoten zijn van wie de inspecteur gegevens verstrekt. Zonder te beschikken over nadere gegevens over die beroepsgenoten kan deze harpiste immers niet beoordelen en, zo nodig, ter discussie stellen of die andere harpisten in een met haar vergelijkbare positie verkeren. Het kabinet stelt verder dat de belastingplichtige in de meeste gevallen tot het oordeel zal komen dat het in zijn belang is dat de rechter kennisneemt van de informatie die voor hem geheim wordt gehouden. Hoe kan de belastingplichtige dat echter beoordelen zonder te weten wat die informatie inhoudt?

Voorzitter! Het kabinet zegt wel dat de belastingplichtige doorgaans bekend is met de aard van de informatie, maar hoe raakt hij daarvan op de hoogte en welke waarborgen zijn er dat hij hierover geïnformeerd wordt? Wat als de belastingplichtige in een concreet geval niet op de hoogte is van de aard van de informatie? Verder vraagt de VVD-fractie zich af waarop de regering de verwachting baseert dat de belastingplichtige, al dan niet geïnformeerd over de aard van de geheimgehouden gegevens, zal beslissen dat het in zijn belang is dat de rechter daarvan wel kennisneemt. Er zijn toch heel veel gevallen waarin de bewijslast op de inspecteur rust, zoals in het voorbeeld van de hogere beroepskosten van de harpiste?

Voorzitter! Heel wat vragen, maar de VVD-fractie zou graag meer duidelijkheid krijgen met name ook over de vraag welke stukken de inspecteur op grond van hoofdstuk 8, artikel 142 AWB aan de belastingrechter moet overleggen. Moet een interne adviesnota van het bestuursorgaan over de omstreden kwestie worden gezien als een stuk dat op de zaak betrekking heeft? Ik verwijs naar een uitspraak van de Centrale raad van beroep van 9 november 1997 en ik verwijs naar De Gemeentestem van 6665, nr. 5. Zo niet, wat is dan het criterium om te bepalen of stukken op deze zaak betrekking hebben?

De VVD-fractie acht overigens het criterium dat een bestuursorgaan de informatie heeft gebruikt bij besluitvorming, te beperkt. Het is immers niet ondenkbaar dat een bestuursorgaan stukken die op de zaak betrekking hebben, niet in zijn besluitvorming betrokken heeft. In dit verband verwijs ik ook naar de Handelingen 1994-1995, 23470, nr. 8, bladzijden 22 en 23. Met name het inzagerecht van de belastingplichtige in boetezaken is niet beperkt tot stukken waarop de inspecteur de boete baseert. Onze fractie vraagt zich in dit verband af of bijvoorbeeld klikbrieven, die over de zaak gaan, aan de rechter verstrekt moeten worden. Is het mogelijk dat de renseignementen en geheime passages uit controlerapporten, al is het onder omstandigheden, op de zaak betrekking hebben? Nogmaals, heel wat vragen en opmerkingen. Graag krijgen wij van de minister duidelijkheid hierover.

Voorzitter! Het tweede punt dat ik wil behandelen, is de verhoging van het griffierecht. De VVD-fractie heeft nog steeds bedenkingen tegen de verhoging van de griffierechten die vooral rechtspersonen betreft. Het gaat dan in het bijzonder om gevallen, waarin de procedure over een klein belang gaat. De mogelijkheid om het griffierecht op die grond te verminderen, vervalt namelijk in het wetsvoorstel. Onze fractie vraagt zich af waarom het kabinet op dit punt is afgeweken van het advies van de Hoge Raad. Het effect van de nieuwe regeling zal zijn dat rechtspersonen vrijwel nooit meer zullen procederen over een fiscaal belang van enkele honderden guldens, ook al heeft de inspecteur vermoedelijk ongelijk. Dit gaat veel verder dan de zorgvuldige afweging van proceskansen, die het kabinet voor ogen staat. Ook de evaluatie van het Algemene wet bestuursrecht heeft geleid tot de conclusie van de onderzoekers, dat de griffierechten van hoofdstuk 8 AWB moeten worden verlaagd. Wat heeft het dan voor zin om griffierechten in belastingzaken tegelijk op een onwenselijk hoog niveau te tillen als deze evaluatie er binnenkort toe zal leiden dat die griffierechten weer omlaaggaan!

Voorzitter! Het kabinet zegt thans dat het griffierecht mede een budgettair doel dient. Erkent het kabinet daarmee dat het de motie-Lansink c.s. naast zich neerlegt? Ik heb de heer Lansink zojuist gevraagd uit welk jaar de motie dateert. Hij zei: uit het jaar 1984. Dat is een hele tijd geleden. Het zit wel goed met het geheugen van collega Lansink!

Voorzitter! De VVD-fractie heeft een aantal vragen over de berekening, gemaakt door het kabinet, van de netto-opbrengst van het griffierecht in belastingzaken, zijnde ongeveer ƒ 800.000 per jaar. Tot welk bedrag moet rekening worden gehouden met verplichte en ambtshalve verleende vergoedingen van het griffierecht door lagere overheden? Omvat het bedrag van ƒ 514.000 aan teruggave door de rijksbelastingdienst ook de ambtshalve verleende teruggave? En hoe is het bedrag van ƒ 27,50 aan inningskosten per zaak berekend? Is hierbij rekening gehouden met kosten van papier en porti? Hoeveel arbeidstijd is hierbij ingecalculeerd voor administratief personeel? En van welk bedrag aan loonkosten op jaarbasis is daarbij uitgegaan? Is ook rekening gehouden met de kosten van rechters die in iedere uitspraak een overweging over het griffierecht moeten geven, waarbij in een aantal gevallen niet met standaardoverwegingen kan worden volstaan? De VVD-fractie heeft nog een vraag over de situatie waarin de rechter twee beroepen splitst die in één geschrift zijn ingediend, terwijl de indiener het aanvullende griffierecht niet tijdig betaalt. Volgens welke maatstaven wordt dan bepaald welke van de twee beroepen niet ontvankelijk is? Het kan gaan om twee zaken met een zeer uiteenlopend belang, zodat het voor de belastingplichtige niet om het even is in welke van de twee zaken hij niet ontvankelijk wordt verklaard.

Dan kom ik bij beroep in cassatie tegen mondelinge uitspraken. De VVD-fractie blijft praktische bezwaren houden tegen de voorgestelde regeling over beroep in cassatie tegen mondelinge uitspraken, ook na de aanpassingen die daarin bij nota van wijziging zijn aangebracht. Wij achten het met name bezwaarlijk dat degene die beroep in cassatie instelt in veel geval zijn grieven tegen de uitspraak van het hof in twee afleveringen zal moeten uiten: eerst het beroep in cassatie naar aanleiding van de mondelinge uitspraak, daarna de eventuele nadere klachten naar aanleiding van de aanvullende gegevens. Wat is eigenlijk de wettelijke grondslag voor een aanvulling van het beroepschrift in cassatie en welke termijn moet de appellant hierbij in acht nemen? Wijst de Hoge Raad hem bij toezegging van de aanvullende gegevens ook op de mogelijkheid zijn beroepschrift aan te vullen? Het is de VVD-fractie niet duidelijk hoever nadere klachten in zo'n aanvullend geschrift kunnen gaan. Moeten deze zich strikt beperken tot de inhoud van de aanvullende gegevens? Kunnen zij ook nieuwe cassatiemiddelen bevatten? Verder vraagt de VVD-fractie zich af of gegrondverklaring van het beroep in cassatie tot een hogere proceskos- tenvergoeding leidt als de klachten over twee geschriften zijn verspreid.

Voorzitter! Onder de nieuwe regeling acht het kabinet het denkbaar dat de belastingrechter vaker mondeling uitspraak zal doen. Waarop baseert het kabinet deze opmerking? Het kabinet merkt verder op dat gebreken in de aanvullende gegevens niet kunnen leiden tot cassatie van de mondelinge uitspraak. Is het geen verslechtering ten opzichte van de huidige regeling? Thans kan ieder gebrek in een vervangende schriftelijke uitspraak via cassatie worden aangepakt, ook een gebrek in gegevens die in een voorgaande mondelinge uitspraak nog niet voorkwamen.

Dan wil ik nog enkele punten kort aan de orde stellen. Verwacht het kabinet dat de termijn van zes tot uiterlijk twaalf weken voor het doen van een schriftelijke uitspraak ertoe leidt dat de belastingrechter vaker zaken naar de inspecteur zal terugverwijzen als hij de indruk heeft dat een beroepschrift en een vertoogschrift hem onvoldoende inzicht bieden in de feiten?

Wat zijn de ervaringen in de praktijk bij belastingrechters die er ook nu al naar streven binnen zes, uiterlijk twaalf weken uitspraak te doen? In hoeveel procent van de gevallen blijkt deze termijn haalbaar?

Mijn fractie is er nog niet van overtuigd dat het opstellen en het verzenden van pleitnota's in belastingzaken een monopolie moet blijven van de advocatuur. Zij vraagt zich af waarin een schriftelijk pleidooi in cassatie zich onderscheidt van een beroepschrift of een vertoogschrift in cassatie. De laatste processtukken mogen door iedereen worden ingediend. De VVD-fractie vraagt zich verder af of het argument dat advocaten deskundig zijn, in dit verband wel opgaat. Kan de regering aangeven hoeveel procent van de advocaten inzicht in de cassatietechniek koppelt aan de specialistische kennis van het belastingrecht, toch nodig om een pleidooi op niveau te houden voor de Hoge Raad?

In verband met het Borgers-arrest vraagt de VVD-fractie zich af waarom het wetsvoorstel niet vermeldt dat de belastingplichtige in boetezaken de gelegenheid moet krijgen om te reageren op de conclusie van het openbaar ministerie bij de Hoge Raad. Hoe weet de belastingplichtige dat hij het recht heeft om te reageren als de Hoge Raad hem de conclusie zonder verdere toelichting toestuurt en de wet hierover ook niets bepaalt? Hoe weet de belastingplichtige die hiervan wél op de hoogte is, gedurende welke periode hij een reactie aan de Hoge Raad kan richten waar dit college acht op slaat?

De VVD-fractie steunt het wetsvoorstel. Ik kan het mij voorstellen dat de minister er behoefte aan heeft om schriftelijk op de detailvragen in te gaan. De VVD-fractie zou verder graag in 2001 een evaluatie tegemoetzien.

Er is een tweetal amendementen ingediend door mevrouw Giskes en mevrouw B.M. de Vries. Mevrouw Giskes zal deze zo dadelijk toelichten. Ik vraag de minister of hiermee een budgettair belang is gemoeid.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Goede rechtsbescherming is voor D66 een heel belangrijk punt. Wij vinden het een goede zaak dat nu een wetsvoorstel voorligt waarin de nodige aanpassingen plaatsvinden in het fiscale procesrecht. Ik denk aan de voorlopige voorziening, de kans op schadevergoeding en de herziening van onherroepelijk geworden uitspraken.

Met het oog op de inzichtelijkheid en begrijpelijkheid is het goed dat het procesrecht op termijn geheel wordt aangehaakt bij wat er in de sfeer van de AWB gebeurt. Zover zijn wij nog niet helemaal. Het fiscale procesrecht zal ten dele nog blijven afwijken. Er moet nog een discussie komen over rechtspraak in twee feitelijke instanties.

Samen met mevrouw B.M. de Vries heb ik op stuk nr. 8 een amendement voorgesteld. Zolang wij in het fiscale procesrecht afwijkend zijn op het punt van die twee feitelijke instanties, moet de gang van zaken iets meer in overeenstemming zijn met de huidige praktijk. Dat betekent dat alleen tegen een schriftelijke uitspraak cassatie kan worden ingesteld. Met het amendement wordt het griffierecht dat voldaan moet worden om aan een schriftelijke uitspraak te komen, gesteld op de helft van het recht dat verschuldigd is bij het in cassatie gaan. Daarmee zit er een zekere rem op de vraag om schriftelijke uitspraken. Ik hoor van de minister graag hoe zij hierover denkt.

Het is goed dat het lagere griffierecht van toepassing wordt bij loonbelastingkwesties. Voor het overige sluit ik mij aan bij de vragen die namens de VVD-fractie reeds zijn gesteld. Ik hoor graag de reactie van de minister daarop.

Iets soortgelijks geldt voor het onderwerp van de geheime informatie en de bekendmaking daarvan. De heer Van Rey heeft vrij uitvoerig aangegeven wat zoal de problemen zijn voor iemand die betrokken is in een procedure waarbij niet alles bekend is. Ook daarop hoor ik graag een reactie van de minister.

Samen met mevrouw B.M. de Vries heb ik ook een amendement ingediend over de bekendmaking van uitspraken. Wij stellen voor om meer dan in de huidige praktijk uit te gaan van het "ja, tenzij"-principe. Er moeten heel zwaarwegende redenen zijn waarom iets niet openbaar gemaakt wordt. Dat is heel belangrijk voor een goed inzicht in de gang van zaken bij dit soort rechtspraak en ook in het belang van de burger en zijn rechtsbescherming. Ik hoor graag wat de minister vindt van dit amendement op stuk nr. 9.

Wij hebben in de schriftelijke voorbereiding al aangegeven dat wij ons afvragen waarom de kwestie van de benoembaarheid van fiscale juristen in de rechtbanken zo lang duurt. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt er het nodige over gezegd. Het ziet er hoopgevend uit, maar het is nog niet duidelijk op welke termijn dit zijn beslag zal krijgen, want er moet nog worden overlegd met diverse instanties. Dat kost ook tijd. Ik vind het daarom prettig als er wat meer druk op de ketel komt. De benoembaarheid als zodanig staat eigenlijk niet meer ter discussie, maar het gaat mij vooral om de termijn waarop een en ander ingaat en aan welke criteria de juristen moeten voldoen. Voorts vraag ik aandacht, in het geval er specifieke studiepunten worden verlangd, voor degenen die inmiddels enige tijd zijn afgestudeerd. Ik kan mij voorstellen dat er op dat punt wordt gedacht aan een soort generaal pardon voor degenen die vóór een bepaalde datum zijn afgestudeerd. Ik hoor graag of de minister daar al concrete ideeën over heeft.

Ook wij blijven ons verbazen over de monopoliepositie van de advocatuur als het gaat om het pleiten bij de Hoge Raad, maar ik wacht eerst de reactie van de minister op de terzake gestelde vragen af.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik heb het genoegen collega De Haan te vervangen die dit onderwerp behandelt. De CDA-fractie heeft bij het wetsvoorstel herziening van het fiscale procesrecht een blanco verslag ingeleverd. U moet mijn bijdrage maar in die zin beschouwen dat alles wat ik zeg toegift is.

De herziening van het fiscale procesrecht gaat over het beroep en het beroep in cassatie. Ik mis daarin het hoger beroep in belastingzaken. Daar is allang discussie over. Van mijn fiscale collega's aan de universiteiten hoor ik echter nog steeds dat er grote behoefte is aan dat het hoger beroep in belastingzaken. Ik heb daar al eerder met de minister over gediscussieerd. Zij zag die behoefte toen niet. Denk echter aan de overbelasting die de huidige situatie voor de Hoge Raad oplevert. De Hoge Raad is meteen cassatierechter, nadat slechts één instantie, namelijk het hof, zich over een zaak heeft kunnen uitspreken. Dat lijkt mij een sprekend argument om te blijven streven naar hoger beroep in belastingzaken. Ziet de minister in het geheel van de discussie over de herziening van de rechterlijke organisatie een mogelijkheid om deze vraag naar voren te halen en te beantwoorden teneinde te komen tot hoger beroep in belastingzaken?

Mijn fractie staat sympathiek ten opzichte van de amendementen van de leden Giskes en B.M. de Vries. Het eerste amendement betreft het beroep in cassatie tegen mondelinge uitspraken. Het tweede betreft de openbaarmaking van uitspraken. Uit het oogpunt van hoor en wederhoor hoor ik graag de reactie van de minister. Daarna zal de CDA-fractie haar standpunt bepalen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 14.25 uur tot 14.35 uur geschorst.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Het is prettig dat de Kamer dit wetsvoorstel nog voor het verkiezingsreces kan behandelen. De Kamer heeft ermee ingestemd dat ik het wetsvoorstel alleen verdedig. Ik heb dus ook de fiscale onderwerpen voor mijn rekening genomen.

Het wetsvoorstel voltooit de uniformering van het bestuursprocesrecht. Het fiscale bestuursrecht was al aangepast aan het bestuursrecht van de AWB en aan de algemene bestuursprocesrechtelijke bepalingen van hoofdstuk 6. Nu wordt het fiscale procesrecht aangepast aan het uniforme bestuursprocesrecht van hoofdstuk 8. Het fiscale procesrecht is nu nog te vinden in drie wetten: de AWB, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Straks is het nog maar in twee wetten te vinden, namelijk in de AWB en de AWR.

Het belang van dit wetsvoorstel is daarin gelegen dat nu het hele fiscale bestuursrecht onder het bereik van de AWB wordt gebracht. Daarmee markeert het dus een belangrijke stap voorwaarts in het streven het bestuursrecht eenvormiger en eenvoudiger te maken. Het fiscale bestuursrecht heeft zich in een betrekkelijk korte tijd van een specifiek recht ontwikkeld tot algemeen bestuursrecht. Dat lijkt nu vanzelfsprekend, maar de gedachte aan zo'n ontwikkeling had nog niet lang geleden iets behoorlijk revolutionairs.

Eenvormig recht komt ook de fiscale bestuurspraktijk en de rechtspraktijk ten goede. Met het wetsvoorstel wordt tevens bereikt dat de Hoge Raad naast de andere hoogste bestuursrechters wordt belast met de bewaking van de rechtseenheid in en de verdere ontwikkeling van het uniforme bestuursprocesrecht. Bij de opzet van het onderhavige wetsvoorstel is uitgangspunt geweest dat het uniforme bestuursprocesrecht van de AWB van overeenkomstige toepassing is, tenzij de eigenheid van het fiscale recht of de fiscale rechtspraktijk een specifieke van de AWB afwijkende regeling vereist. Ik ben van oordeel dat een goed evenwicht is gevonden tussen enerzijds het belang van uniform bestuursrecht en anderzijds de belangen van de belastingheffing.

Door de toepasselijkheid van het uniforme bestuursprocesrecht komen nieuwe voorzieningen in het fiscale procesrecht beschikbaar. Ik noem de voorlopige voorziening, de schadevergoeding en de herziening. Het wetsvoorstel is zeer grondig voorbereid. Aan het ingediende wetsvoorstel liggen vele adviezen en consultaties ten grondslag. De Kamer heeft een zeer gedegen verslag uitgebracht dat ertoe heeft geleid dat het wetsvoorstel op een groot aantal punten nog aanzienlijk is verbeterd in het belang van een goede rechtsbescherming van de belastingplichtige. Ik noem even de belangrijkste daarvan. De regeling van de relatieve competentie wijkt niet langer af van de AWB. In loonbelastingzaken is de natuurlijke persoon het lage griffierecht verschuldigd. Dan is nog de mogelijkheid van repliek en dupliek in cassatie geïntroduceerd. Degene die beroep in cassatie instelt tegen een mondelinge uitspraak, heeft de gelegenheid zijn beroepschrift aan te vullen naar aanleiding van de aanvullende stukken die door het gerechtshof zijn opgesteld. Incidenteel beroep in cassatie wordt geïntroduceerd. Er komt een regeling voor de toezending van de conclusie van de procureur-generaal aan partijen en het geven van commentaar daarop en de herziening van uitspraken van de Hoge Raad wordt mogelijk.

Ik ben er blij mee dat het wetsvoorstel alom steun krijgt. Ik wil nu ingaan op een paar specifieke punten.

De heer Koekkoek gaat in op de derde fase herziening rechterlijke organisatie en op de invoering van belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties. In mijn brief van 25 juni 1997 over de herziening van de rechterlijke organisatie is naar voren gebracht dat het kabinet er de voorkeur aan geeft op dit moment geen besluitvorming over de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie in gang te zetten. Daarmee kan invoering van de belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties pas later aan de orde komen. Naast de algemene redenen voor het uitstel geldt ten aanzien van de belastingrechtspraak nog dat door handhaving van het bestaande stelsel wordt voorkomen dat de rechtbanken er weer een nieuwe appèlrechter bij krijgen. In de komende periode zal in elk geval ervaring worden opgedaan met de toepassing van het nieuwe procesrecht door de hoven en de Hoge Raad. Bij de evaluatie kunnen daaruit dan vervolgens nog conclusies getrokken worden.

Een aantal woordvoerders heeft gesproken over het griffierecht. Die wijziging heeft nogal veel aandacht gehad. Het voorstel strekt tot aanpassing aan de tarifering van de AWB. In de nota naar aanleiding van het verslag is uiteengezet dat er geen gronden aanwezig zijn om voor het fiscale recht een van de AWB afwijkende regeling te treffen. De heffing van het griffierecht heeft tweeërlei doel. Van de belanghebbende die wenst te procederen, mag een zekere bijdrage in de kosten van een gerechtelijke procedure worden verlangd. De heffing van een griffierecht draagt mede bij aan de afweging of het instellen van een beroep zinvol is. Ik ben van oordeel dat de voorgestelde regeling aanvaardbaar is. Zij is in overeenstemming met artikel 6 EVRM; zij werpt geen onaanvaardbare drempels op bij de toegang tot de belastingrechter en zij is zodanig dat vrijwel alle particulieren het lage tarief zijn verschuldigd.

Ik wijs erop dat natuurlijke personen ook voor procedures over de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 het lage tarief zullen zijn verschuldigd. De nieuwe regeling is uitvoerbaar. Zij is eenvoudiger en minder bewerkelijk dan de huidige regeling. De tarieven zijn bij nota's van wijziging nog gebracht op het AWB-peil dat in 1997 is verhoogd, omdat het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding gaf. De onderzoekers die belast zijn geweest met het AWB-evaluatieonderzoek, hebben een aanbeveling gedaan om de griffierechten in een enkel geval te verlagen. Ik kan klip en klaar zeggen dat de regering dat niet heeft overgenomen. De Kamer heeft overigens onlangs een nieuw wetsvoorstel griffierechten ontvangen, waarin het systeem van de griffierechten nog eens aan de orde komt.

Het is moeilijk om de budgettaire effecten nu helemaal in kaart te brengen. De vraag van de heer Van Rey zal ik dus schriftelijk beantwoorden. Ik neem zijn suggestie daarbij dankbaar in ontvangst. Dan kom ik toe aan de vraag van de heer Van Rey hoe het gaat wanneer een gecombineerd beroepschrift is ingediend en de rechter het beroepschrift splitst. Dan moet er uiteindelijk meer griffierecht betaald worden, maar de vraag is welk recht nog is verschuldigd. Dat heeft te maken met de ontvankelijkheid van het beroep. Nu is het in de praktijk zo dat de griffie de betaling registreert en een aanmaning naar de belastingplichtige stuurt. Uit die aanmaning blijkt dan voor welk onderdeel het griffierecht alsnog is verschuldigd. Met andere woorden, de praktijk wijst zich vanzelf. Daar zijn op het ogenblik ook geen moeilijkheden mee.

Dan kom ik toe aan het amendement van mevrouw Giskes en mevrouw De Vries c.q. de heer Van Rey over het cassatieberoep tegen mondelinge uitspraken. Dat punt heeft uitvoerige aandacht gehad. Er zijn vraagtekens gezet bij het voorstel om de huidige van de AWB afwijkende regeling te schrappen waarbij rechtstreeks cassatieberoep tegen een mondelinge uitspraak van het hof niet mogelijk is en slechts cassatieberoep mogelijk is tegen een schriftelijke uitspraak die dan in de plaats komt van de mondelinge uitspraak, en deze regeling te vervangen door een regeling waarbij rechtstreeks beroep tegen een mondelinge uitspraak komt open te staan. Een mondelinge uitspraak is in feite een sobere schriftelijke uitspraak. Zij bestaat uit de beslissing zelf en de gronden waarop zij berust. De mondelinge uitspraak wordt gedaan in eenvoudige zaken.

Het voorstel om cassatieberoep tegen een mondelinge uitspraak mogelijk te maken, is met het oog op een goed functionerende cassatierechtspraak voorzien van een aantal extra waarborgen. De Hoge Raad krijgt het proces-verbaal van de zitting, een overzicht van het procesverloop, de vaststelling van de feiten, een omschrijving van het geschil en de standpunten van partijen. Bovendien krijgt degene die beroep in cassatie heeft ingesteld nog de gelegenheid naar aanleiding van deze stukken zijn beroepschrift aan te vullen. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag uitvoerig betoogd dat het voorstel meer voordelen heeft dan de huidige regeling en minder nadelen. Nu weet ik vanuit de rechtspraktijk dat er behoefte is om de huidige regeling te laten bestaan. Ik heb al gezegd dat er meer voordelen dan nadelen zijn en dat bewijst ook dat ik geen overwegende bezwaren heb tegen aanneming van het amendement en dat wij het voorlopig maar even zo laten.

Alle geachte afgevaardigden hebben gesproken over de mogelijkheid van het pleiten door niet-advocaten bij de Hoge Raad. In het wetsvoorstel is bepaald dat pleiten voor de Hoge Raad is voorbehouden aan advocaten. Daarmee wordt de bestaande situatie bestendigd. Het is een gevoelige kwestie. Ik heb er daarom advies over gevraagd aan de commissie-Van Delden, die zich bezighield met verplichte procesvertegenwoordiging. Het advies van de commissie ondersteunt het voorstel, zoals dat door de regering wordt gedaan. Verruiming van de mogelijkheid van optreden van niet-advocaten bij de Hoge Raad ligt, gelet op de regeling van het civiele procesrecht en het strafprocesrecht, niet voor de hand. Ik meen dat de oplossing langs een andere weg moet worden gevonden, namelijk door toelating van fiscale juristen tot de balie. U weet wellicht dat er in het kader van een ander project een hele verruiming van de balie aan de orde is en dat dan ook anderen dan alleen vrijgevestigde advocaten eventueel kunnen toetreden tot de balie. Ik stel voor om het langs die weg te benaderen en niet door het beeld van de verplichte procesvertegenwoordiging nu op deze manier te doorkruisen.

De deelname aan de rechtspraak door fiscaal juristen speelt inderdaad al een hele tijd. Het ontwerpbesluit waarin nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren zal geen benoembaarheidseisen bevatten waaraan deze juristen niet kunnen voldoen. Er wordt nog overleg over gevoerd. Ook dat is bekend. De concrete vraag was eigenlijk: wanneer is dat nou eens afgelopen. Omdat het een gevoelige kwestie is – het gaat immers om heel principiële punten binnen de rechtspraak – is dat uitvoerige overleg gewoon nodig. Verwacht wordt dat het overleg tussen de Vereniging van samenwerkende Nederlandse universiteiten, de Nederlandse vereniging voor rechtspraak, het ministerie van Financiën en uiteraard het ministerie van Justitie vóór de zomer zal zijn afgerond en dat er dan een besluit zal kunnen worden genomen.

Dan het amendement dat betrekking heeft op de beschikbaarheid van fiscale jurisprudentie. De hoofdregel in de AWB is dat anderen dan partijen afschriften of een uittreksel van een rechterlijke uitspraak kunnen verkrijgen tegen betaling van de kosten. Daar zijn regelingen voor. In het wetsvoorstel is ter verzekering van de privacy van de belastingplichtige de huidige regeling van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken gehandhaafd. Dat wil zeggen: verstrekking van uitspraken aan anderen dan rechtspartijen geschiedt met machtiging van de belastingrechter. Praktijk is dat de belastingrechter bepaalt van welke uitspraken de publicatie zinvol is. Die uitspraken worden dan geanonimiseerd. Dat kost tijd en geld, laat dat duidelijk zijn. Het amendement beoogt de verkrijgbaarheid van de fiscale jurisprudentie niet langer afhankelijk te maken van het inzicht van de belastingrechter. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, voorzitter. Uit principieel oogpunt bezien, is het ook juist wat met dat amendement beoogd wordt. Het wordt dan ook ondersteund. Het punt is alleen dat er een prijskaartje aanhangt, berekend op 2 à 3 FTE's. Met andere woorden, ik kan er moeilijk bezwaar tegen maken. Wanneer de Kamer dit amendement aanvaardt, zullen de budgettaire consequenties daarvan node gedragen worden.

De heer Van Rey ging nogal uitvoerig in op het recht doen op geheime stukken. Het voorstel komt overeen met artikel 8:29 van de AWB. Wanneer een partij wil dat een stuk geheim blijft, dan legt zij dat aan de rechter voor. De rechter bepaalt vervolgens of dat verzoek wordt gehonoreerd. Indien dat het geval is, wordt er alleen recht gedaan op dat stuk als de wederpartij daarmee akkoord gaat. Dat is de hoofdregel. Wat dat betreft is er ook geen aanleiding om af te wijken van de AWB. De regeling is ook niet in strijd met de elementaire beginselen van procesrecht. In uitzonderlijke gevallen zal de rechter dus recht doen op stukken die een van de partijen niet kent, maar dat kan, zoals gezegd, alleen als de andere partij ermee instemt. Dat is een geval dat een doodenkele keer zal voorkomen.

De heer Van Rey sprak ook over stukken die betrekking hebben op andere belastingplichtigen. Daarbij geldt het regime van de AWR. De geheimhoudingsplicht is een zeer belangrijk onderdeel. Binnenkort wordt een algemeen overleg over deze materie gevoerd, waar dit aan de orde komt in het kader van een vergelijking van de Wet openbaarheid bestuur met de AWR. Privacy van belastinggegevens van derden is zeer waardevol.

Voorzitter! Ik kom te spreken over terugverwijzing door de rechter naar de inspecteur indien de termijn van zes tot twaalf weken niet gehaald wordt. Wanneer de inspecteur zijn werk niet goed gedaan heeft, is er alle reden voor terugverwijzing. Als het gaat om terugverwijzen om reden dat de termijn van zes tot twaalf weken niet gehaald wordt, zal de praktijk het moeten uitwijzen. Ik denk dat wij dit in de evaluatie moeten betrekken.

Gevraagd is om een evaluatie in 2001. Afgesproken is dat de AWB voor 2002 wordt geëvalueerd. Als wij de evaluatie van het nieuwe fiscale bestuursprocesrecht meenemen in die evaluatie, dan houden wij de samenhang en wordt in grote mate aan het verzoek van de her Van Rey voldaan.

Voorzitter! Ten slotte wil ik nog iets kwijt over het incidenteel beroep in cassatie. Ik zeg dit omdat dit een noviteit is in ons bestuursrecht. De verweerder in cassatie kan er behoefte aan hebben om de beslissing van het hof waarbij zijn primaire stelling is verworpen, alsnog aan het oordeel van de cassatierechter te onderwerpen, wanneer deze tot het oordeel mocht komen dat het gerechtshof zijn subsidiaire stelling ten onrechte heeft gehonoreerd. De voorgestelde voorziening maakt het ook mogelijk dat incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld door degene die door het hof gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld en die geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om beroep in cassatie in te stellen. Bij nader inzien acht ik het, anders dan is opgemerkt in de toelichting bij de nota van wijziging, niet wenselijk dat de nieuwe regeling slechts beperkt toepasbaar is. De ervaringen die met deze nieuwe voorziening worden opgedaan, kunnen namelijk zinvol zijn voor het overige procesrecht.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Er komen nog schriftelijke reacties van de minister.

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven