Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Woningwet (aanschrijving en energiebesparende voorzieningen) (24820)

, en van:

- de motie-Hofstra over het plaatsen van zonnecollectoren (24820, nr. 10).

(Zie vergadering van 27 januari 1998.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Er is om een korte heropening van de beraadslaging gevraagd vanwege de brief die wij conform de afspraak met de staatssecretaris hebben gekregen. Deze gaat over twee punten, ten eerste de volgorde der dingen. Hierop zal mevrouw Van der Burg straks ingaan.

Ik beperk mij tot het tweede punt, de aanschrijving door een gemeentebestuur voor niet-woningen, dus bijvoorbeeld winkels en kantoren. Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat zo'n aanschrijving op grond van de onderhavige regeling mogelijk is. In dat geval kan een verhuurder worden geconfronteerd met een verplichting tot flinke investeringen. Bij een normaal huurcontract worden de energiekosten in het algemeen door de huurder betaald en de revenuen van die investeringen komen dus vooral bij de huurder terecht. Het lijkt ons dan ook niet juist dat een gemeente een verhuurder de plicht tot investeren oplegt zonder dat de verhuurder in redelijkheid, dus niet voor 100%, de kosten hiervan in de huur kan doorberekenen. De staatssecretaris heeft op ons verzoek bekeken of dit kan worden opgelost in wetsvoorstel 24150, Wijziging van de bepalingen betreffende huur en verhuur van bedrijfsruimte en intrekking van de Huurwet. Zijn conclusie is dat de bestaande situatie niet verandert. Ik heb een amendement laten voorbereiden op dat wetsvoorstel, dat nu niet aan de orde is. Een vervelende bijkomstigheid is echter dat het heel lang kan duren voordat dat wetsvoorstel door de Kamer komt. Dit lost het probleem dus niet op. Ik dien daarom een motie in waarin de regering wordt gevraagd dit probleem alsnog op te lossen. Wellicht kan het op verschillende manieren, maar het gaat mijn juridische vaardigheden te boven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de onderhavige wijziging van de Woningwet c.a. verhuurders van bedrijfsmatig vastgoed kan dwingen tot investeringen in energiebesparende voorzieningen zonder dat de kosten daarvan in redelijkheid in de huur kunnen worden doorberekend;

constaterende, dat deze situatie zich niet voordoet bij woningen vanwege het zogenaamde puntensysteem;

verzoekt de regering een en ander zodanig te regelen dat ook bij bedrijfsmatig onroerend goed een redelijke doorberekening in de huur mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hofstra, M.M. van der Burg, Ten Hoopen en Jeekel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (24820).

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Voorts maak ik van deze gelegenheid gebruik de amendementen op de stukken nrs. 8 en 9 in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien de amendementen-Hofstra (stukken nrs. 8 en 9) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Zoals de heer Hofstra net al zei, beperk ik mij tot het antwoord van de staatssecretaris in zijn brief van 30 januari op de eerste vraag.

In eerste termijn heb ik de staatssecretaris gevraagd de wijziging van het Bouwbesluit om de plicht tot het inrichten van keukens en sanitaire ruimten te laten vervallen, zo spoedig mogelijk met de Kamer te bespreken, omdat deze wijziging direct samenhangt met het wetsvoorstel dat nu aan de orde is. Wij hebben ook toen gezegd dat wij dit gesprek uitdrukkelijk voor publicatie in het Staatsblad willen voeren met de staatssecretaris, om twee redenen.

De eerste is dat het veld tegen is. Het advies van het overlegplatform bouwregelgeving is afwijzend en vorige week hebben wij een brief gekregen waarin de VNI bij ons erop aandringt de plannen van de staatssecretaris tegen te houden.

Ook de Kamer ziet grote problemen. Dat bleek al bij eerdere besprekingen, maar ook in onze eerste termijn, twee weken geleden. Nu blijkt de toezegging die de staatssecretaris toen heeft gedaan, naar aanleiding van onze eerste en ook tweede termijn, om inderdaad met ons te praten vóór publicatie van de wijziging van het Bouwbesluit in het Staatsblad, in deze brief toch niet te zijn bewaarheid. Het verbaast mij dat de staatssecretaris, zonder daar verder iets over te zeggen in die brief, meldt dat het toch eerst gepubliceerd moet worden in het Staatsblad. Ik ben het daar niet mee eens, al zie ik best in dat er een klein juridisch probleempje is, omdat het advies van de Raad van State pas kan worden openbaar gemaakt en naar de Kamer gestuurd, op het moment dat het gepubliceerd is.

Nu is mijn mening dat het gaat om het voorstel van het kabinet: dat is het allerbelangrijkste. Daar willen we over praten en of het advies van de Raad van State dan meegaat, is in wezen niet belangrijk. Belangrijker is dat het vóór publicatie hier wordt besproken. Waarom is dat zo belangrijk? Omdat, als het toch gepubliceerd wordt, het onduidelijkheden geeft bij het veld, bij uitvoerders van de regeling, als het later, indien dit nodig is, toch weer moet worden ingetrokken. Dat lijkt mij geen gelukkige situatie. Het is zaak om in dezen ieder misverstand te voorkomen, ook in de nabije toekomst, zeker nu we een warrige verkiezingstijd tegemoet gaan.

Ook om die reden is het heel belangrijk dat we vastleggen wat we precies willen en daarom dien ik de volgende motie in, die is medeondertekend door de heer Hofstra, mevrouw Oedayraj Singh Varma, de heer Poppe, de heer Jeekel en de heer Ten Hoopen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat er een nauwe relatie is tussen het onderdeel van het onderhavige wetsvoorstel dat beoogt de aanschrijvingsbevoegdheid te beperken met betrekking tot de inrichting van keuken- en sanitaire ruimten én het voorstel tot wijziging van het Bouwbesluit, dat beoogt het laten vervallen van de inrichtingseisen van keuken- en sanitaire ruimten;

constaterende, dat de organisaties die bij de bouw betrokken zijn, negatief hebben geadviseerd over deze aanpassing van het Bouwbesluit en tevens dat in de Kamer de discussie over dat voorstel nog niet heeft plaatsgevonden;

tevens constaterende, dat deze wijziging van het Bouwbesluit al om advies voorligt bij de Raad van State;

verzoekt de regering het voorstel om in het Bouwbesluit de inrichtingseisen van keuken- en sanitaire ruimten te laten vervallen, eerst voor te leggen aan de Kamer, alvorens dat besluit te publiceren in het Staatsblad;

spreekt uit dat het onderhavige wetsvoorstel voor wat betreft het beperken van de aanschrijvingsbevoegdheid ten aanzien van de inrichting van keuken- en sanitaire ruimten door de regering dient te worden ingetrokken, als de Kamer niet kan instemmen met genoemd voorstel tot aanpassing van het Bouwbesluit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden M.M. van der Burg, Hofstra, Oedayraj Singh Varma, Poppe, Jeekel en Ten Hoopen.

Zij krijgt nr. 13 (24820).

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Tot slot, voorzitter, nog een korte opmerking over de eerste motie die de heer Hofstra heeft ingediend, waar het gaat over het aanbrengen van zonnecollectoren. Het gebruik daarvan wil de PvdA ook stimuleren en daarom zijn we het eens met de strekking van de motie van de heer Hofstra, tenzij het vanwege welstand niet gewenst is. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat het bepaalde kanten van het huis betreft of om andere redenen, bijvoorbeeld als het gaat om beschermde stadsgezichten of dat soort zaken. Als de heer Hofstra ook meent dat in zijn motie, waarin de woorden "in principe" staan, daarvoor ruimte is, dan zal ik mijn fractie voorstellen deze motie te ondersteunen.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Ik dacht dat ik bijna dezelfde woorden heb gebruikt als mevrouw Van der Burg nu gebruikt, toen ik een toelichting gaf op het punt "in principe". Ik heb letterlijk de beschermde stads- en dorpsgezichten genoemd. Ik meen ook gezegd te hebben dat als een schuur van 10 bij 20 meter helemaal volgelegd moet worden, je daar een vraagteken bij kunt zetten. Maar ik wil niet zover gaan om te zeggen dat je overal waar welstand geldt – dat is in ons land op meer plekken het geval dan mij lief is, bijvoorbeeld in nieuwbouwwijken – heel erg kritisch moet zijn. Ik wil het beperken tot zaken die waarden vertegenwoordigen die wij willen beschermen, zoals de beschermde stads- en dorpsgezichten.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ik begrijp dat de heer Hofstra een beperking geeft aan wat hij uitspreekt in de motie, en dat is terecht. Wij zullen nog spreken over de vraag waar de beperkingen precies gerealiseerd moeten worden. Wij kunnen dan later het debat over dat punt verder voeren. In grote lijnen zijn wij het met elkaar eens.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Na het intrekken van het amendement op stuk nr. 8 van de heer Hofstra kan ik nog korter zijn dan ik al wilde zijn. Ik had namelijk een paar aanmerkingen op dat amendement want het deugde maar voor de helft. Maar als dat amendement helemaal wordt ingetrokken, is het ook redelijk. Ik hoef er dus weinig woorden aan vuil te maken.

Wij steunen de motie van mevrouw Van der Burg van de PvdA. Wij begrijpen er absoluut niets van waarom zo'n motie nodig is om een tegenspartelende staatssecretaris op zijn plek te krijgen waar hij, naar de mening van de meerderheid van de Kamer, moet zitten. Het is een enigszins kromme motie; een normaal mens zou er niets van begrijpen. Dat komt omdat een zeer onevenwichtig beleid van de staatssecretaris rechtgezet moet worden en daar krijg je kromme moties van. Het is treurig maar wij steunen die motie dus.

Ik heb nog een opmerking over de motie van de heer Hofstra over de zonnecollectoren. Wij hebben op 12 november 1997 daarover schriftelijke vragen gesteld. Uit het antwoord van de minister voor milieubeheer, mevrouw De Boer, hebben wij begrepen dat zij het er roerend mee eens was dat een zonneboiler niet vergunningplichtig zou moeten zijn. Ik dacht dus dat het geregeld was. Nu blijkt dat de staatssecretaris deze toezegging wel wil nakomen, maar dat hij het wel erg op zijn gemak wil doen. Wij menen dat zo'n kraakhelder standpunt van de minister door deze staatssecretaris gehonoreerd moet worden. Wij steunen dan ook de motie op stuk nr. 10.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! Ik zal ook heel kort zijn, want ik wil over slechts één punt iets zeggen, namelijk de wijziging Bouwbesluit in verband met sanitair en keuken.

Wij hebben na de eerste termijn afgezien van de tweede termijn omdat de staatssecretaris een toezegging had gedaan. Hij zou eerst met de Kamer praten voordat er een publicatie zou komen in het Staatsblad. Nu krijgen wij van de staatssecretaris een brief waarin een ander standpunt wordt verwoord. Wij vinden dat verbazingwekkend. Wij hebben een afspraak gemaakt met de staatssecretaris. Dat is dan ook de reden waarom wij de motie van mevrouw Van der Burg hebben medeondertekend. En niet alleen daarom, want wij zijn het gewoon helemaal eens met de strekking van de motie. Er mag geen verwarring in het veld geschapen worden. Ik begrijp de veranderende houding van de staatssecretaris niet; wij moeten ons houden aan de afspraak die wij gemaakt hebben.

Staatssecretaris Tommel:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb in de brief in antwoord op de opmerking van de heer Hofstra over de doorberekening van de kosten in redelijkheid aan de huurder van een niet-woongebouw, gemeld dat ik zijn opvatting deel en dat dit dus in redelijkheid mogelijk moet zijn. Mijn brief geeft ook aan dat die mogelijkheid inderdaad aanwezig is, zij het dat er geen definitief bescheid over kan worden gegeven omdat de Kamer dit zelf nog in handen heeft. Naar mijn gevoel is de doorlooptijd van dit wetsvoorstel al behoorlijk lang. Dat betekent dat ik de motie die daarover is ingediend, zie als een ondersteuning van het beleid. Ik zal haar, indien zij wordt aangenomen, graag doorgeleiden naar de eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel waarom het gaat, te weten mevrouw Sorgdrager.

De heer Hofstra (VVD):

De vraag is of wij daar echt gelukkig mee zijn. Dit betekent namelijk dat het bij Justitie terechtkomt. Het kan dan nog wel één of twee jaar duren voordat er een nieuw wetsvoorstel komt. Met de motie wordt echter bedoeld: staatssecretaris, doe iets waardoor het probleem is opgelost op het moment dat de nu voorliggende wijziging van de Woningwet in werking treedt. In de brief heeft de staatssecretaris wel vier omstandigheden genoemd die zich kunnen voordoen, maar hij weet net zo goed als ik dat het probleem daarmee in het algemeen niet is opgelost. Ik heb het namelijk over bestaande contracten, waarbij sprake kan zijn van een aanschrijving. Het moet dus op een andere manier worden opgelost, bijvoorbeeld door in het huidige huurrecht krachtens het Burgerlijk Wetboek een clausule op te nemen voor het geval de rechter eraan te pas komt.

Staatssecretaris Tommel:

Ik zal dat bezien. Ik teken daarbij aan dat ook dit wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft gekregen. Het zal op een later moment van kracht worden. Ik zal bekijken of het mogelijk is om die zaken per onderdeel op elkaar af te stemmen. Mijn positieve insteek op dat punt is duidelijk. Ik vind het verzoek van de heer Hofstra ook alleszins redelijk. Ik ben hem erkentelijk voor het feit dat hij de amendementen op de stukken nrs. 8 en 9 heeft ingetrokken.

Dat brengt mij op de motie van mevrouw Van der Burg, op stuk nr. 13. Er moet een misverstand in het spel zijn, namelijk dat in het debat van vorige week de suggestie zou zijn gedaan dat ik al bereid was het stuk te publiceren voordat het van de Raad van State terugkwam. Ik citeer uit de Handelingen: "Ik mag het Bouwbesluit overigens niet eerder publiceren dan na het verschijnen van het nader rapport". Dat is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het is duidelijk dat u het niet eerder mag publiceren, maar dat wil niet zeggen dat u het niet eerder met de Kamer kunt bespreken. Dat is wat anders. U heeft vervolgens gezegd – dat citeert u niet – dat de discussie ten principale zal worden gevoerd. Dat zegt nogal wat. Het ten principale voeren van de discussie, terwijl het al in het Staatsblad is gepubliceerd, lijkt mij bijzonder onverstandig. Dat is voor de buitenwereld ook volstrekt onduidelijk.

Staatssecretaris Tommel:

Inhoudelijk hebben wij geen verschil van opvatting. Wij beiden zeggen dat de discussie moet worden gevoerd op het moment dat de Kamer er nog besluitvorming over kan plegen. Het wetsvoorstel inzake de aanschrijving kan dan ook niet van kracht worden voordat wij daarover met elkaar overeenstemming hebben bereikt. Als de Kamer uiteindelijk niet zou instemmen met de wijziging van het Bouwbesluit, wordt dit wetsvoorstel uiteraard ook ingetrokken. Daar is geen spoor van verschil van opvatting over. De vraag is alleen hoe je dat procedureel het best doet. De koninklijke weg, die de wet voorschrijft, is dat het advies van de Raad van State met de AMvB in het Staatsblad wordt gepubliceerd en dat wij vervolgens de discussie hebben. Wij hebben dat niet voor niets in de wet opgenomen. Wij kunnen met elkaar best praten over de vraag of dat in alle omstandigheden een handige constructie is, maar het is wel de constructie van de wet. Inhoudelijk gezien hebben wij echter geen verschil van opvatting: wij moeten een open discussie voeren. Als het de opvatting van de Kamer is dat de nu in de wet neergelegde procedure niet handig is, leidt dat bij mij tot de vraag of wij niet eens ten principale naar de procedures uit de wet moeten kijken. Die hebben wij namelijk niet voor niets zo in de wet vastgelegd. Dat is het echte discussiepunt. Plaatsing in het Staatsblad betekent niet dat het al van kracht wordt, maar biedt mij de mogelijkheid om met de Kamer te discussiëren over het voorstel en het advies van de Raad van State.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik begrijp dat de staatssecretaris voor de procedure uit de wet kiest, maar in eerste termijn hebben wij uitdrukkelijk gezegd dat wij er eerder over wilden discussiëren. Dat deden wij niet voor niets. Er is namelijk veel commotie over. Daarom vraag ik nogmaals waarom het nader rapport over het kabinetsstandpunt inzake het Bouwbesluit niet eerder met de Kamer kan worden besproken. Dan voorkomen wij onduidelijkheden en verwarring, waarvan anders sprake zal zijn.

Staatssecretaris Tommel:

Maar het probleem is dat het nu bij de Raad van State ligt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat maakt op zichzelf niet uit. Natuurlijk ligt het bij de Raad van State. Op een gegeven moment komt het terug en zult u zien of u iets met dat advies kunt doen. U komt gewoon met een standpunt en dat gaat dan naar de Kamer. Het advies van de Raad van State blijft het advies van de Raad van State.

Staatssecretaris Tommel:

Wellicht is het goed dat ik artikel 25a van de Wet op de Raad van State voorlees. De openbaarmaking wordt geregeld in artikel 25a van de Wet op de Raad van State. Lid 1 bepaalt dat de betrokken minister zorgdraagt voor het openbaar maken van adviezen van de Raad van State. Lid 2 bepaalt dat openbaarmaking van adviezen van de Raad van State geschiedt gelijktijdig met openbaarmaking van de aan de raad voorgelegde tekst. Dat is dus de wijziging van het Bouwbesluit waar wij het nu over hebben. Deze openbaarmaking heeft wat betreft adviezen over algemene maatregelen van bestuur gelijktijdig plaats met de afkondiging, de plaatsing in het Staatsblad van de desbetreffende maatregel. De Wet op de Raad van State zegt dus: de wijziging van het Bouwbesluit waarover ik advies heb gevraagd, moet gelijktijdig worden gepubliceerd met het advies van de Raad van State.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat klopt. Daar is geen misverstand over. Ik vraag u en de Kamer met mij om eerder uw standpunt over dat Bouwbesluit aan ons kenbaar te maken en daarover te discussiëren. Het is in feite heel simpel. U houdt natuurlijk de wet aan. Dat kan ook niet anders. Dat doen wij ook. U kunt wel van tevoren het kabinetsstandpunt aan de Kamer kenbaar maken. Daar is geen enkel juridisch probleem bij. Laten wij dat toch ook doen. U ziet heel veel beren. Welnu, er zijn wellicht wel beren, maar volgens mij zijn die allang geschoten.

Staatssecretaris Tommel:

Het lijkt mij heel simpel. Er moet een juridische check komen ten aanzien van de vraag of dat wel of niet kan.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het kan.

Staatssecretaris Tommel:

Mijn adviseurs zeggen dat het niet kan.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Het kan wel.

Staatssecretaris Tommel:

Mevrouw Varma heeft kennelijk meer juridische kennis dan ik. Mijn adviseurs zeggen in ieder geval dat het niet kan. Het moet dus volstrekt helder zijn of het al dan niet kan. Als het kan, heb ik er geen enkel bezwaar tegen, want die discussie moeten wij dan met elkaar voeren. Als het niet kan, kan het uiteraard niet. Ik zal het laten nagaan en de Kamer daarover schriftelijk berichten. Ik heb de bedoeling volstrekt begrepen. Ik ben het met de bedoeling helemaal eens, maar het moet heel helder zijn of het al dan niet kan, gezien de tekst van de Wet op de Raad van State.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Neen. Het heeft met de tekst van de Wet op de Raad van State niets te maken. Het standpunt hoeft namelijk niet gelijktijdig met het advies van de Raad van State uitgebracht te worden. U mag uw mening kenbaar maken zonder dat wij het advies van de Raad van State krijgen.

Staatssecretaris Tommel:

De bedoeling is volstrekt helder. Het gaat om de vraag of ik in het openbaar met u de discussie kan voeren over het voorstel dat ik heb voorgelegd aan de Raad van State zonder het advies van de Raad van State te hebben.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Neen, ik vraag u niet het voorstel dat u nu aan de Raad van State heeft voorgelegd met ons te bespreken. U gaat kijken wat het advies van de Raad van State inhoudt. Het gaat erom dat u uiteindelijk een standpunt inneemt in het voorjaar. En dat willen wij hebben. Daar behoeft het advies van de Raad van State niet bijgevoegd te worden.

Staatssecretaris Tommel:

Als wij daar een modus voor kunnen vinden aan de hand van een brief van mijn conclusies daarover, sta ik daar zeer positief tegenover. Geen probleem, maar ik wil eerst een juridische check daarop plegen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Ik begrijp de staatssecretaris niet. Het gaat ons niet om de juridische kant maar om uw standpunt over dit Bouwbesluit, waarover al heel veel commotie is, een standpunt waarover wij graag met u van gedachten willen wisselen. Dat is toch ontzettend simpel.

Staatssecretaris Tommel:

Sommige dingen lijken zo simpel, maar ik moet toch checken of er aan de eisen van de bestaande wet- en regelgeving wordt voldaan.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Het advies van de Raad van State weegt zwaar maar het blijft een advies. In de korte tijd dat ik Kamerlid ben, heb ik meerdere malen meegemaakt dat deze adviezen in de wind worden geslagen of gedeeltelijk niet worden overgenomen. De staatssecretaris kan los van dit advies een standpunt innemen. Hij wil eerst onderzoeken of de door de Kamer voorgestelde werkwijze juridisch mogelijk is. Vervolgens kan het standpunt van de staatssecretaris in het parlement besproken worden. Wanneer denkt hij de Kamer zijn standpunt over de aanpassing van het Bouwbesluit kenbaar te kunnen maken?

Staatssecretaris Tommel:

Zodra het advies van de Raad van State binnen is. Ik heb tenslotte niet voor niets om advies gevraagd.

De heer Poppe (SP):

Daar heb ik toch een probleem mee.

De voorzitter:

De argumenten zijn al enkele keren gewisseld zonder dat er nieuwe gezichtspunten aan worden toegevoegd.

De heer Poppe (SP):

Dat probeer ik natuurlijk wel te doen. Mijn probleem is dat de staatssecretaris nogal eigenwijs is. Dat is overigens zijn goed recht, want dat ben ik ook. De meerderheid van de Kamer heeft een eenduidig standpunt over de wijziging van het Bouwbesluit en van de wet. De staatssecretaris heeft daar ook een mening over. De Kamer kan dus op korte termijn met hem daarover spreken.

De voorzitter:

Als er geen nieuwe argumenten worden genoemd en er blijft een verschil van mening, lijkt het mij het beste om niet de blik op oneindig te zetten en tot dat moment door te gaan. Wellicht moet de Kamer op dit punt om een uitspraak worden gevraagd.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Mevrouw Van der Burg weet dat de Kamer en ik inhoudelijk gezien op hetzelfde spoor zitten. Ik vorm mij een definitieve mening over de vraag of het Bouwbesluit gewijzigd moet worden nadat ik het advies van de Raad van State heb gekregen. Op dat moment kan ik de Kamer een brief met mijn standpunt schrijven. Daarover kunnen wij dan discussiëren. Als de Kamer met deze werkwijze kan leven, zijn wij uit de problemen. In die zin heb ik geen bezwaar tegen aanneming van de motie.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven