Vragen van het lid Leerkes aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over problemen met de werving van personeel in de thuiszorg.

De heer Leerkes (Unie 55+):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil de minister van Onderwijs nog even bedanken voor zijn Franse les. Ik zal gewoon het Nederlands gebruiken.

Ver vooruitziend, vraag ik mij af hoe de toekomst van het oud worden er in Nederland uitziet. Hoe gaan wij daarmee om? Wat hebben wij in de laatste vier jaren bereikt met betrekking tot dit grote probleem? Herhaaldelijk is hier gezegd dat er op dit terrein sprake is van een groot maatschappelijk probleem. Wat doen wij eraan? Aan de horizon doemen er weer andere problemen op en dit keer gaat het om de thuiszorg. Aan de horizon van de thuiszorg verschijnen nieuwe wolken. Dat betekent bijvoorbeeld dat men in Limburg te maken heeft met een gigantisch personeelsgebrek. Er zijn geen jongelui meer die belangstelling hebben voor dit beroep. Daar krijg je enorme problemen mee. In Limburg zijn die nu al zichtbaar, maar een kleine consultatie bij enkele leiders van organisaties van thuiszorg in Nederland heeft mij gisteren nog geleerd dat het waarachtig niet alleen in Limburg speelt. Ook elders loopt de opleiding van mensen in de gezondheidszorg heel snel terug en ik heb het dan niet over de mensen die het thuiswerk doen. Ik wil de staatssecretaris dan ook een aantal vragen stellen.

De voorzitter:

Wilt u dat heel snel doen, want u heeft nog maar een halve minuut. U heeft een lange inleiding gegeven.

De heer Leerkes (Unie 55+):

1. Hoe komt het dat het beroep van verzorgenden blijkbaar niet meer aantrekkelijk is voor jongelui in ons eigen land?

2. Wij horen van veel kanten dat het gebrek aan personeel te wijten is aan het slechte imago van het beroep. Wat denkt de staatssecretaris hieraan te doen?

3. Vooral de werkdruk en de achterblijvende honorering zijn een probleem. Hoe denkt de staatssecretaris dit verder in te vullen?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Het is niet voor de eerste keer dat wij praten over de arbeidsmarktontwikkeling in de zorgsector. Met de heer Leerkes worden de zorgen gedeeld die worden uitgesproken. In feite is er sprake van twee verschillende lijnen. Allereerst hebben wij te maken met een vergrijzing, of verzilvering, waardoor er een grotere druk ontstaat op de zorg en in de tweede plaats hebben wij te maken met een ontgroening, dat wil zeggen minder schoolverlaters die vaak voor een heel groot deel de instroom betekent in de opleidingen voor de zorgsector. Inderdaad pakken zich nieuwe wolken samen boven de zorgsector enerzijds en boven de thuiszorg anderzijds.

Ik zou willen aanhaken bij de discussie die wij tijdens de begrotingsbehandeling hebben gehad, toen deze zelfde vragen die de heer Leerkes nu stelt, al indringend zijn gesteld. De minister en ik hebben het toen als consequentie opgevat dat ook de rijksoverheid een actieve rol moet spelen bij het proberen de aantrekkelijkheid te verbeteren van het beroep, ook al is dat vanzelfsprekend de eerste verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Dat heeft ertoe geleid dat in december minister Borst, minister Melkert en ik hebben overlegd met de werkgevers in de hele zorgsector, inclusief de sector van de thuiszorg. Wij hebben daarbij afgesproken dat in februari, maart een gezamenlijk meerjarentraject zou worden opgezet die in feite twee sporen beoogt. Het eerste spoor is de korte termijn waarin wij moeten proberen om voor de toekomstige schoolverlaters aan het einde van dit jaar een extra impuls te geven door middel van voorlichting over de mogelijkheden in de zorgsector. Het tweede spoor is op de langere termijn bekijken hoe wij die zorgsector op de arbeidsmarkt blijvend aantrekkelijk kunnen maken en houden voor niet alleen jongelui maar ook voor nieuwe groepen die moeten intreden, bijvoorbeeld allochtone werknemers, bijvoorbeeld herintredende vrouwen en ook mannen. Wij hebben vervolgens, kijkend naar de specifieke problematiek in de thuiszorg, op 21 januari, dus voordat dit al speelde, een bestuurlijk overleg gehad met de Landelijke vereniging van thuiszorg. Daarbij is afgesproken dat VWS de LVT actiever dan tot nu toe zal helpen met de arbeidsmarktproblematiek, een problematiek die zich inderdaad niet alleen in Limburg manifesteert. De Limburgse instelling heeft zich allereerst tot het arbeidsbureau gewend op het moment dat men gelukkig weer nieuwe mensen kon aantrekken omdat er extra geld beschikbaar is gekomen.

Toen bleek dat deze actie niets opleverde, zijn er twee dingen gebeurd. De instelling heeft een advertentie in België geplaatst. Daar is op zichzelf niets mis mee; het past in de Europese gedachte van mobiliteit van arbeidskrachten. Bovendien wordt ermee aangegeven dat het kennelijk ook voor Belgische mensen aantrekkelijk is om in zorgsector in Nederland te werken. Daarnaast heeft het arbeidsbureau een zogenaamde euroconsulent ingeschakeld om die werving en selectie vanuit België extra te ondersteunen.

Ik verbind hieraan de volgende conclusies, als antwoord op de derde vraag van de heer Leerkes. Wat doen wij aan de werkdruk en aan het achterblijven van de instroom van medewerkers? Zoals bekend, hebben wij in goed overleg met de Kamer in de afgelopen jaren extra geld gefourneerd voor de thuiszorg. Daar is behoorlijk in geïnvesteerd. In 1996 ging het om 30 mln., in 1997 om 75 mln. en voor dit jaar is het daarbovenop 103 mln. structureel. Omgezet in FTE's is er daarmee geld voor enkele duizenden nieuwe arbeidskrachten in de thuiszorg. Die duizenden mensen moeten wel gekwalificeerd zijn. Ik prijs de Limburgse instelling voor haar creativiteit. Voor de langere termijn moet een langer traject van opleiding worden ingegaan. Tegelijkertijd heeft men het traject van de korte termijn bewandeld door te bezien of er andere arbeidsmarkten open te breken zijn voor de zorgsector.

De heer Leerkes (Unie 55+):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. Het is goed dat zij vooruit wil kijken. Hoe gaan wij het de eerstkomende 25 jaar doen, wanneer zich nog veel meer ouderen zullen aanmelden voor de zorg? Is de kwaliteitsnorm die wij stellen aan de mensen die in die tak van de gezondheidszorg werken, dezelfde als in België?

Ik stel ook de heer Oudkerk een vraag. Hij zei in een radio-interview: dit probleem moet worden opgelost, daar kunt u mij op afrekenen. Hoe kunnen wij de heer Oudkerk daarop afrekenen? Stelt hij, als het niet doorgaat, zijn zetel ter beschikking?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! De opleidingskwaliteit in België staat op hetzelfde niveau als in Nederland. Zonder veel extra om- en bijscholing kunnen gekwalificeerde Belgische mensen in Nederland aan de slag.

Mevrouw Vliegenthart (PvdA):

Voorzitter! Bij afwezigheid van de heer Oudkerk zal ik de aan hem gestelde vraag beantwoorden. In het PvdA-verkiezingsprogramma staat dat er 30.000 banen in de komende jaren in de verpleging en verzorging bij moeten komen, enerzijds om de werkdruk te verlichten, anderzijds om de wachtlijsten te bestrijden. Dat is voor ons een heel belangrijk punt. De heer Oudkerk wil er aan het eind van die periode graag op afgerekend worden en dat geldt ook voor mij.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Voorzitter! Je kunt niet allemaal in dezelfde vijver vissen. Ik vraag mij ook af hoe het probleem in het westen moet worden opgelost, want daar kan men geen Belgen en Duitsers aantrekken. Er is een knelpunt in de opleidingen. Wat heeft de staatssecretaris gedaan om het gat dat is ontstaan bij de verandering van het opleidingssysteem, op te vullen?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! In het westen moet het probleem, afgezien van het aanboren van nieuwe arbeidsmarkten, net als in de rest van het land worden opgelost. Ten eerste zal men niet alleen de knelpunten, maar ook de mooie dingen in de zorgsector moeten benadrukken. Het imago moet zonder enige twijfel worden verbeterd. Wat dat betreft heeft de thuiszorg de pech gehad dat in een moeilijke periode het evenwicht tussen goed en slecht nieuws wat verloren is gegaan. Ten tweede is het van belang dat wij niet alleen kijken naar de schoolverlaters, die in toenemende mate kunnen shoppen op de arbeidsmarkt en ook andere aantrekkelijke banen kunnen nemen. Zonder enige twijfel moeten er ook nieuwe groepen op de arbeidsmarkt worden aangeboord, zoals de herintredende vrouwen en allochtone werknemers. Daar hoort dan een betere kinderopvang bij, waar wij druk mee bezig zijn. Ten derde hoort daar ook het faciliteren, het nog aantrekkelijker maken van deeltijdarbeid bij. In de thuiszorgsector is in toenemende mate sprake van deeltijdwerk. Het aantal FTE's dat met het extra geld kan worden gecreëerd, kan daarmee zelf met meer dan factor 2 worden vergroot.

Wat de knelpunten in de opleiding betreft wijs ik erop dat wij voor de opleiding de sectorfondsen hebben. Daarbij zijn ook de sociale partners betrokken. Zonder extra beschuldigend naar de LVT te kijken, zeg ik toch dat andere sectoren in de zorgsector hierbij een nog actiever beleid hebben gevoerd dan de thuiszorgsector zelf. Daar zijn ook redenen voor. Tot zeer voor kort kon men makkelijk juist laagopgeleide mensen in de thuiszorgsector aantrekken. Je ziet nu dat die markt mede dankzij het werkgelegenheidsbeleid van de overheid voor een deel door andere sectoren is afgeroomd. Nu moet men dus actiever aan de slag. In de andere sectoren is men al eerder gaan werken met een regionale aanpak, in samenwerking met de arbeidsvoorziening en de onderwijssector. Dat is het pad dat de LVT met extra impulsen moet gaan betreden. VWS zal dat, gezien het bestuurlijk overleg van een paar weken geleden, mede ondersteunen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik wil de staatssecretaris recht op de vrouw af vragen of zij het niet schandalig vindt dat wij in Nederland niet in staat zijn om voldoende mensen voor deze sector te vinden. Wij moeten nu klaarblijkelijk in het buitenland mensen gaan werven om onze ouderen te verzorgen.

De staatssecretaris analyseert naar mijn idee de zaak onvoldoende wanneer zij niet onderschrijft dat het feit dat zo moeilijk mensen voor de thuis- en de gezinszorg te vinden zijn, te maken heeft met: 1. de werkdruk, 2. de slechte arbeidsomstandigheden, 3. de slechte beloning en 4. het feit dat de zorg zo'n weinig menselijk karakter meer heeft, omdat er simpelweg te weinig tijd is om de patiënten-cliënten daadwerkelijk menselijke zorg te geven.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! De heer Marijnissen doet mee aan het nog verder beschadigen van de sector. Hij zet hier een karikatuur van de sector neer. Daarop mag ik hem aanspreken. Kamer en kabinet hebben er de afgelopen drie jaar alles aan gedaan om extra geld op de plank te leggen voor het verminderen van de werkdruk en het wegwerken van de wachtlijsten. Op dit ogenblik is dat nog niet bewijsbaar vertaald in extra zorguren. Er is dan ook veel meer aan de hand dan alleen maar het feit dat er onvoldoende budget aanwezig zou zijn. Het is dan een te makkelijke reactie om te zeggen: het zal wel worden opgelost door bijvoorbeeld extra geld. Er zal binnen de sector zelf met extra grote kracht moeten worden gewerkt aan verbetering van de infrastructuur. Daar werkt men ook hard aan. Dat is ook de reden waarom de sector nu ook meedoet aan benchmarking en het zoeken van een evenwicht tussen doelmatigheid en menselijkheid.

Overigens is de beloning waar de heer Marijnissen over spreekt, vanzelfsprekend een zaak van werkgevers en werknemers in het kader van de CAO-afspraken. Verder kunnen wij zonder enige twijfel constateren dat in de komende tijd, juist bij een krappe arbeidsmarkt, het hele mechanisme van beloning, werkdruk en secundaire arbeidsomstandigheden moet worden verbeterd. En daar zijn wij ook met de sector mee bezig.

Mevrouw Vliegenthart (PvdA):

Voorzitter! Op het laatste punt waar de staatssecretaris het over had, zal inderdaad langs een aantal sporen gewerkt moeten worden aan verbetering: minder werkdruk, meer kwaliteit in de zorg en betere arbeidsomstandigheden. Twee weken geleden had ik hier zo'n 60 meiden van een school voor verzorgenden op bezoek die in hun eindexamenjaar zitten. Zij vertelden dat van de klas die voor hen eindexamen gedaan had, meer dan eenderde bij Albert Heijn was gaan werken in verband met het feit dat Albert Heijn betere arbeidsvoorwaarden biedt, zoals een vast contract. De thuiszorg biedt voornamelijk flexibele contracten voor maximaal 20 uur in de week. Op die manier kunnen die meiden gewoon niet economische zelfstandig zijn. Voor heel veel van hen heeft dat dus geen perspectief. Als de staatssecretaris meent dat er een plan van aanpak gemaakt moet worden, is het van belang dat zij de discussie met de werkgeversorganisatie aangaat om de zekerheid in de arbeidsvoorwaarden in die sector te verbeteren. Dat is namelijk echt een randvoorwaarde om ervoor te kunnen zorgen dat meer jongeren de opleiding gaan volgen en willen gaan werken in de thuiszorg. Dat is nu eenmaal een prachtige sector om in te werken.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Ik ben het roerend met mevrouw Vliegenthart eens. De punten die zij noemde, zijn nu juist bestuurlijk aan de orde gekomen in december tijdens mijn gesprek met de werkgevers in de hele zorgsector, inclusief de thuiszorg. Ik heb die punten nog eens benadrukt in het bestuurlijk overleg met de thuiszorg enkele weken geleden. Vanzelfsprekend zijn dit essentiële onderdelen van het traject voor zowel de korte termijn als de langere termijn. Ik ben blij met de toevoeging van mevrouw Vliegenthart dat het een mooie sector is om in te werken. Ik wil die toevoeging graag onderstrepen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben het eens met de opmerkingen van mevrouw Vliegenthart, maar wil daar nog wat verder op doorgaan. De staatssecretaris heeft gezegd dat er geworven moet worden onder schoolverlaters, allochtonen, herintredende vrouwen en nog een paar andere groepen. Dit blijkt echter niet te werken. Ik wil de staatssecretaris daarom vragen hoe er geworven wordt. Wordt er op scholen aandacht aan besteed dat er werk is in de zorg? Hoe worden de allochtonen benaderd? Wordt er samengewerkt met de allochtonenorganisaties? Wordt er actief gebruik gemaakt van de allochtonenmedia? Daar ligt namelijk ook een knelpunt.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Het is een misverstand dat het werven onder allochtonen voor de zorgsector niet succesvol zou zijn. Integendeel! Zoals men weet, hebben wij Topaz. Dat is op dit ogenblik een schoolvoorbeeld uit de zorgsector van hoe je allochtone potentiële medewerkers direct kunt benaderen. Die methode heeft ertoe geleid dat er meer allochtonen in de zorgsector werken dan gemiddeld. Het is echter nog lang niet genoeg. Daarom zijn wij om te beginnen bezig om de systematiek van Topaz te vertalen naar andere arbeidsmarktsectoren. Ten tweede doen wij niet alleen voortdurend onderzoek naar de elementen die eventueel een belemmering zouden kunnen vormen, maar proberen wij de allochtonenorganisaties en Forum daarbij te betrekken om de benodigde aansturing van binnenuit te bewerkstelligen.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris onderkent dat de nood heel hoog is. Op het ogenblik worden er ook al oproepen gedaan voor extra vrijwilligers om de nood te lenigen bij mensen die thuiszorg nodig hebben. Ik meen dat er een oplossing gezocht moet worden voor de korte termijn en voor de lange termijn. Bij imagoverbetering en secundaire arbeidsvoorwaarden hoort echter helaas meestal een financieel plaatje. Mocht dat zo zijn, dan wil ik de staatssecretaris vragen om dit niet ergens onder tafel te moffelen, maar helder aan de Kamer voor te leggen dat er knelpunten zijn. Misschien is zij zelfs bereid om daar extra geld bij te doen.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Mevrouw Doelman weet dat wij in feite praten over een problematiek die mede is veroorzaakt doordat er in de gehandicaptensector, de ouderensector en de thuiszorg honderden miljoenen guldens versneld worden geïnvesteerd voor meer handen in de zorgsector. Een paar jaar geleden hadden wij grote problemen omdat dat geld er niet was, terwijl wij nu het probleem hebben dat het extra geld er wel is, maar dat het vertaald moet worden in menskracht. Je kunt niet zomaar even een blik mensen opentrekken; je moet gekwalificeerde werving en selectie hebben. In feite proberen we nu uit alle macht voor de drie genoemde sectoren een traject op te stellen, waarbij wij enerzijds voor de korte termijn willen voorkomen dat er aan het eind van het jaar geld op de plank blijft liggen dat was bedoeld voor zorguren, en anderzijds zorgen voor een langetermijntraject waarbij zaken als betere arbeidsomstandigheden, betere beloning en al dat soort zaken structureel kunnen worden neergezet. Ik durf hier te stellen dat extra geld op dit ogenblik niet de grootste belemmering is voor het aantrekken van mensen. Ik hoop van harte dat al die honderden miljoenen die er in mijn sector dit jaar extra bij kunnen komen, aan het eind van het jaar inderdaad hebben geleid tot die vele miljoenen extra zorguren waarover wij het hebben.

De heer Verkerk (AOV):

Voorzitter! Ik vermoed op grond van wat de staatssecretaris net zei dat zij aan het eind van het jaar wel geld op de plank houdt. Verwacht zij, gehoord haar overleg met het veld, dat er inderdaad geld op de plank blijft liggen aan het eind van de periode die daarvoor staat?

Het wordt tijd om in deze sector in plaats van over "cliënten" gewoon over "patiënten" te spreken; misschien komen er dan meer mensen in de thuiszorg werken. De thuiszorg heeft het imago dat het daar werkende personeel ongelooflijk veel administratieve beslommeringen heeft. Ziet de minister mogelijkheden daar wat aan te doen?

Ten slotte een vraag aan de minister: van dat geld op de plank geen administratieve mensen aannemen, alstublieft!

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! De vraag of ik verwacht dat er aan het eind van het jaar nog geld op de plank ligt, is natuurlijk een cruciale. Daar is het niet voor gegeven. Daarom hebben wij al in september, oktober van het vorig jaar, toen het zichtbaar was dat er extra geld zou komen, aan de hele sector gevraagd plannen voor te bereiden, zodat die aan het begin van het nieuwe jaar zo snel mogelijk kunnen worden geïmplementeerd. Sommige sectoren hebben dat heel actief opgepakt, terwijl andere daarin minder actief zijn geweest. Maar alle zijn bezig op dit ogenblik te voorkomen dat we straks nog geld op de plank houden.

Het imago van de thuiszorg, inhoudend dat daar veel administratieve rompslomp zou zijn, proberen wij nu juist zoveel mogelijk te voorkomen door de bureaucratie zoveel mogelijk in te dammen. Dat is niet makkelijk: er moet een transformatie plaatsvinden van een sector waarin 130 à 140 instellingen hun eigen administratie, structuur en systeem hadden, naar een sector waarin dat min of meer centraal wordt geregeld. Natuurlijk geeft dat problemen. De bedoeling is dat het niet alleen zo klantvriendelijk mogelijk is, maar dat dit ook voor de werkers zelf zo weinig mogelijk administratieve rompslomp geeft.

Naar boven