Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Van Middelkoop aan de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, over diens recente reis naar Aruba.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Nog geen jaar geleden ging een wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in werking, op grond waarvan Aruba definitief onderdeel bleef uitmaken van het Koninkrijk. Daar is zowel hier als daar het glas op geheven. Thans lijken de verhoudingen grondig bedorven. Ook het bezoek dat de vier fractievoorzitters onlangs aan de rijksdelen overzee brachten, heeft niet pacificerend gewerkt. Integendeel. Kern van de wrijvingen van de laatste weken is de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-De Ruiter over de rechtshandhaving op Aruba. Getraind in peacekeeping vloog minister Voorhoeve onverwacht naar Aruba. Over de politieke betekenis van die reis stel ik hem de volgende vragen.

1. Wie heeft het initiatief voor deze reis genomen? Was dat de minister-president of hij zelf als eerstverantwoordelijke minister?

2. Is hij naar Aruba gegaan met de boodschap dat de minister-president van Aruba, de heer Eman, alleen dan naar Nederland hoefde te komen als deze bereid was een akkoord te sluiten?

3. Heeft hij geprobeerd ook oppositieleider Oduber naar Nederland te laten afreizen? Zo ja, waarom is hij daar kennelijk niet in geslaagd?

4. Zijn de berichten waar, dat de rijksministerraad bereid is zowel de Nederlandse Antillen als Aruba tegemoet te komen in hun verweer tegen de aanbevelingen van de commissie-De Ruiter om voor beide landen één procureur-generaal te benoemen?

5. Wat is naar het oordeel van de minister de politieke betekenis geweest van de reis van de fractievoorzitters? Heeft die reis naar zijn oordeel oplossingen dichterbij gebracht?

Minister Voorhoeve:

Voorzitter! De eerste vraag was wie het initiatief voor de reis heeft genomen. Het initiatief was het resultaat van overleg dat in de boezem van het Nederlandse kabinet heeft plaatsgevonden. Bij dat initiatief heb ik, gezien mijn taak, uiteraard een rol gespeeld.

De tweede vraag was of de boodschap die ik naar Aruba meenam, inhield dat overleg in Nederland alleen zin zou hebben als een akkoord werd gesloten. Het doel van mijn reis was, het overleg van deze week voor te bereiden en zeker te stellen dat het overleg zinvol en vruchtbaar zou kunnen zijn.

De derde vraag is of de oppositieleider, de heer Oduber, is uitgenodigd. Ik heb de heer Oduber en zijn fractie, maar ook de andere politieke fracties in Aruba de afgelopen dagen gesproken. De visie van de heer Oduber is mij grondig uiteengezet. Ik heb de bereidheid uitgesproken de heer Oduber ook in Den Haag te ontvangen, tegelijk met de aanwezigheid van de delegatie van de Arubaanse regering. De heer Oduber heeft dus een open uitnodiging om in Den Haag te zijn en zijn visie te geven.

De vierde vraag was of er afspraken zijn of worden gemaakt om de Antillen en Aruba tegemoet te komen terzake van hun bezwaren tegen één openbaar ministerie. Dit is een van de punten van overleg deze week. Het is weinig zinvol om op onderdelen van een overleg in te gaan, voordat het is afgesloten. Dit is één van de punten waarvoor, zoals bekend, een oplossing moet worden gevonden.

De vijfde vraag was wat de politieke betekenis was van het bezoek van u, mijnheer de voorzitter, en de vier fractievoorzitters aan de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik acht die betekenis groot en politiek, omdat als gevolg van deze reis de bekendheid met de situatie in de Caribische delen van het Koninkrijk aanmerkelijk is toegenomen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor de antwoorden. Ik moet toegeven dat het leereffect van de reis van de fractievoorzitters evident is. Dat zal ook door mij niet worden ontkend. Mijn vraag aan de minister is of hij – evenals destijds het geval was toen het protocol voor Aruba werd afgesloten en toen het ging om minister-president Oduber en oppositieleider Eman – ook nu een dergelijk akkoord wil sluiten waar het gaat om de aanbevelingen van het rapport van de commissie-De Ruiter. Is dat zijn streven?

Vervolgens wil ik de heer Bolkestein een vraag stellen over een uitspraak in het NOS-programma Buitenhof. Waarom heeft de heer Bolkestein daar de uitspraak gedaan dat hij nog niet is uitgedacht over de centrale aanbeveling van de commissie-De Ruiter, namelijk die ene procureur-generaal voor beide rijksdelen en wel op Curaçao? Ik vraag hem dat, omdat de VVD-fractie een maand geleden, bij monde van de heer Te Veldhuis, krachtig een integrale uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-De Ruiter bepleitte. Er werd zelfs een motie van die strekking door de coalitie aanvaard.

Ik wil ook de heer Wolffensperger een vraag stellen. Wil hij de kritiek die hij zaterdag uitte aan het adres van zijn coalitiepartner, de heer Bolkestein, ook in deze zaal uiten? Ik vat het kort samen: vooraf een hoop kabaal, ter plaatse een stuk voorzichtiger en dus twee keer publiciteit. Is de heer Wolffensperger nu echt boos op zijn collega of is hij misschien een tikkie jaloers?

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! De vraag van de heer Van Middelkoop was of ik streef naar een overeenkomst die, althans wat vorm betreft, te vergelijken is met het protocol van 1993. Toen tekenden de regeringsleider en de oppositieleider – maar toen waren de rollen omgedraaid – beiden voor bepaalde afspraken over het beleid dat in het land zou worden gevoerd terzake van rechtshandhaving, financiën en een aantal andere onderwerpen. Ik streef natuurlijk naar een zo breed mogelijke instemming met de afspraken die, hopelijk, aan het einde van deze week worden gemaakt. Maar ik stel vast dat de heer Oduber geen deel uitmaakt van de delegatie van de regering van Aruba. De gespreks- en onderhandelingspartner van de Nederlandse regering is uiteraard de regering van Aruba. Ik hoop dat datgene wat met de regering van Aruba kan worden afgesproken, ook de steun krijgt van de oppositieleider van Aruba.

De heer Bolkestein (VVD):

Voorzitter! Voor het voorstel van de commissie-De Ruiter aangaande de ene procureur-generaal zijn argumenten te vinden, maar er zijn ook argumenten tégen. Zelf ben ik, zoals de heer Van Middelkoop terecht heeft opgemerkt, nog niet uitgedacht over dit vraagstuk. Als ikzelf procureur-generaal was, zou ik zo dicht mogelijk bij het vuur willen zitten, dus op het eiland van Aruba. Maar er zijn ook argumenten die daartegen pleiten. Kortom, wij zijn nog niet uitgedacht over dit punt. Wij wachten eerst het voorstel van de regering af.

De heer Wolffensperger (D66):

Voorzitter! Laat ik vooropstellen dat tot mijn grote vreugde de conclusie van de vier fractievoorzitters, en naar ik aanneem ook van de voorzitter van de delegatie, in de Nederlandse Antillen en op Aruba voor 90% à 95% een unanieme en gedeelde conclusie was, al waren er wat nuanceverschillen. Die nuanceverschillen betroffen waarschijnlijk ook de toon en de opportuniteit van de harde aanpak die door het doen van uitspraken daar als het ware ontstond. Mijn uitspraak van zaterdag – dat moeten wij goed van elkaar onderscheiden – sloeg niet zozeer op de uitspraken van de fractievoorzitters in de Antillen en op Aruba, maar op het publiciteitsbeleid van collega Bolkestein. Ik heb daarvan gezegd: ik denk dat je twee keer publiciteit kunt krijgen door eerst een zeer harde uitspraak te doen en die vervolgens ter plekke enigszins te nuanceren. Ik ben daarop niet jaloers. De strekking van mijn woorden van zaterdag was nu juist dat ik op die wijze eigenlijk niet met de publiciteit wens om te gaan.

De voorzitter:

Voor het stellen van vragen is vervolgens het woord aan de heer Heerma.

De heer Heerma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb twee vragen aan de minister. De eerste vraag is: is in de ogen van het kabinet het rapport van de commissie-De Ruiter de basis voor het verder handelen en moeten de aanbevelingen van het rapport integraal uitgevoerd worden?

Mijn tweede vraag heeft betrekking op de opmerking die de minister, belast met Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, vorige week heeft gemaakt. Hij heeft toen gezegd dat hij overbelast is vanwege de inhoud van de portefeuilles waarvoor hij primair verantwoordelijkheid draagt. Ik heb begrip voor zijn uitlatingen, maar het heeft mij zeer verbaasd dat in één week tijd twee ministers van dit kabinet, namelijk die van Justitie en die verantwoordelijk voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, zijn afgereisd naar de West.

Had het niet zeer in de rede gelegen dat de minister van Justitie namens het kabinet het werk had gedaan dat vooraf moest gaan aan het gesprek tussen de drie premiers, de premiers van de Nederlandse Antillen, die van Aruba en van Nederland? Of is de minister van Justitie er niet in geslaagd om dat voorwerk te doen? Had het in ieder geval niet in de rede gelegen dat het werk in die ene week zich beperkt had tot een bezoek van enkele dagen aan Aruba door één minister, in dit geval door de minister van Justitie?

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Het rapport van de commissie-De Ruiter is inderdaad de basis voor de besprekingen met de regeringen van Aruba en de Nederlandse Antillen deze week. Alle aanbevelingen in dat rapport zullen in hun onderlinge samenhang in aanmerking worden genomen. Dat wil niet zeggen dat het resultaat van het overleg nu al zou vaststaan en zou kunnen worden overgeschreven uit het rapport van de commissie-De Ruiter. Er moet natuurlijk over de uitvoering van de aanbevelingen worden gesproken. Het kan nodig zijn dat bepaalde aanbevelingen naar de geest, maar niet naar de letter worden uitgevoerd, omdat bepaalde uitvoeringsproblemen moeten worden opgelost.

De tweede vraag ging uit van de stelling dat ik heb meegedeeld dat ik overbelast ben. Dat laatste is niet het geval. Ik heb voorgesteld om een gevolmachtigde te benoemen. Die gevolmachtigde zou als mijn rechterhand een aantal zaken in uitvoering kunnen nemen in aanvulling op datgene wat ik zelf doe. Hierbij gaat het niet om een kwestie van overbelastheid, maar om het zich nog meer middelen willen verwerven om bepaalde verantwoordelijkheden waar te kunnen maken.

Het derde punt betrof de vraag: had het niet in de rede gelegen dat de minister van Justitie het voorbereidend overleg van de afgelopen dagen in Aruba zou hebben gevoerd? Mijn antwoord is: nee. Ten eerste ging het bij haar bezoek om het met enige vertraging nakomen van een afspraak voor het voeren van tripartiet overleg van de ministers van justitie. Door agendaproblemen had dat overleg niet eerder plaats kunnen vinden. In dat tripartiete overleg zijn vele punten van justitiële samenwerking aan de orde geweest. Tot mijn reis heb ik pas besloten nadat de minister van Justitie alweer in Nederland was teruggekeerd. Op dat moment – dat was vorige week woensdagochtend – concludeerde de regering namelijk dat voorbereidend overleg voor de gesprekken van deze week nuttig zou zijn en het voor een vruchtbare bodem zou kunnen zorgen.

De heer Wallage (PvdA):

Voorzitter! De minister zei dat hij assistentie zou willen hebben. Gaat hij daarbij uit van een vorm die inhoudt dat hij zelf jegens deze Kamer volledig verantwoordelijk blijft voor zijn portefeuille? Kan de minister bevorderen dat de eventuele afspraken die met de regering van Aruba worden gemaakt over de uitvoering van het rapport van de commissie-De Ruiter wat de vrijheid en het onbelemmerd handelen van het openbaar ministerie betreft, zo worden ingericht dat wij hier kunnen controleren of inderdaad voor het openbaar ministerie sprake is van een onbelemmerde uitoefening van zijn werk?

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister, maar onder de aantekening dat hedenochtend door een ander lid schriftelijke vragen over hetzelfde punt zijn gesteld. Zojuist is er bij de regeling ook over gesproken.

Minister Voorhoeve:

Voorzitter! Er komt op verzoek van mevrouw Mulder een brief over de taak en de positie van de gevolmachtigde ten opzichte van KabNA. Het antwoord op de vraag van de heer Wallage kan alleen maar luiden: ja, er is maar één persoon als minister verantwoordelijk tegenover de Staten-Generaal voor het beleid terzake van de Nederlandse Antillen en Aruba; dat ben ik. Een gevolmachtigde zal moeten opereren binnen mijn mandaat en binnen de beleidslijnen die ik vanuit mijn taken vaststel. Anders zou het niet kunnen. U kunt dit vergelijken met de werkzaamheden die de heer Maljers heeft verricht op verzoek van minister Wijers terzake van de problematiek van Fokker. Er zijn meer voorbeelden te geven. De wederopbouwcoördinator terzake van Sint Maarten werd door mij aangesteld voor een onderdeel van mijn werkzaamheden dat buitengewoon tijdrovend was, te weten de coördinatie van de wederopbouwhulp.

Ik kom bij de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de commissie-De Ruiter over de positie van het openbaar ministerie in Oranjestad. Het openbaar ministerie moet, zoals dat in het Koninkrijk behoort, volledige vrijheid van handelen hebben om volgens de normen van openbaar ministeries tewerk te kunnen gaan. Dat zult u hier in de Tweede Kamer kunnen beoordelen, net zo goed als de Staten van Aruba en de Staten van de Nederlandse Antillen zich daarover kunnen buigen. Deze zaken behoren tot het wezen van het Statuut.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! De minister spreekt over de gevolmachtigde die hij van plan is te benoemen. Mogen wij ervan uitgaan dat dit een tijdelijke situatie is, die hooguit duurt tot de komende kabinetsformatie? Het verschil tussen de gevolmachtigde die de minister wenst te benoemen en bijvoorbeeld de gevolmachtigde die de minister van Economische Zaken heeft benoemd terzake van Fokker, de heer Maljers, is toch dat het bij Fokker ging om een onderdeel van het beleidsterrein. Deze minister benoemt iemand die zich bezighoudt met het volle beleidsterrein van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. Dat is toch een staatsrechtelijk onduidelijke en misschien ook onzuivere situatie.

Ik ken de VVD-fractie op dit terrein als een fractie die heldere, soms in mijn ogen ongenuanceerde taal uitslaat over de Antillen en Aruba. Wij hebben er regelmatig over van gedachten gewisseld. Bij de begrotingsbehandeling heeft de heer Te Veldhuis gezegd een voorstander te zijn van het integraal uitvoeren van het rapport van De Ruiter. Daarin zat ook die ene procureur-generaal. Is mijn conclusie gerechtvaardigd dat hij op dat moment die conclusie te vroeg heeft getrokken? Of zijn er nadere inzichten? Kortom, kan hij verklaren waarom die nuance op dit onderdeel zo nadrukkelijk is ingeslopen in de VVD-fractie?

Minister Voorhoeve:

Voorzitter! De heer Rosenmöller vraagt naar de termijn en de breedte van het mandaat van een gevolmachtigde. Ik herinner hem eraan dat de termijn en de breedte van het mandaat al aan de orde zijn geweest in het algemeen overleg, zij het aan het eind daarvan. Ze zullen zeker aan de orde komen in de brief die mevrouw Mulder heeft gevraagd. Het antwoord is, kort gezegd, dat de gevolmachtigde wordt benoemd voor de rest van de duur van mijn ambtstermijn. Zijn mandaat betreft belangrijke onderdelen van mijn mandaat, waarbij hij als rechterhand zal fungeren. Ik zeg met opzet "rechterhand". Dat betekent dat hij niet los kan worden gedacht van de rest van het lichaam.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Zoals de heer Rosenmöller terecht zegt, heeft de VVD-fractie doorgaans een consistente en rechte lijn. Die heeft zij nu natuurlijk ook. Hij zal zich ongetwijfeld herinneren dat ik tijdens het debat heb gezegd dat de relatie tussen de regering en het openbaar ministerie, zeker in de driehoeksverhouding met de politie in Aruba, dood is; die werkt niet. Op grond daarvan heeft de commissie-De Ruiter naar ons gevoel terecht geadviseerd om wat meer afstand te scheppen tussen de regering en het openbaar ministerie, in casu de procureur-generaal. Dat laat onverlet dat, als er goede argumenten zijn om dichter bij elkaar te zitten, daar natuurlijk naar geluisterd moet worden. Het is evenwel onze primaire inzet om de commissie-De Ruiter op dit punt te volgen. Wij denken dat, als er op grond van de huidige situatie een afstand is tussen het openbaar ministerie, in dit geval de procureur-generaal, en de minister van Justitie, daar wat voor te zeggen is. Daarom hebben wij gezamenlijk een motie ingediend die ook in de Kamer is aangenomen. Mochten er andere of betere argumenten blijken te zijn, dan horen of zien wij dat wel. De heer Bolkestein heeft op dit punt de lijnen opengehouden en heeft, net als ik tijdens het debat, de pro's en de contra's geschetst.

Naar boven