Vragen van het lid Schutte aan de minister van Binnenlandse Zaken en staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken, naar aanleiding van kritische uitspraken van de staatssecretaris over de gang van zaken rond de benoeming van een commissaris van de koningin in Groningen, gedaan tijdens een toespraak in Assen op 5 juni jongstleden.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Het staat zo duidelijk in artikel 131 van de Grondwet. De commissaris van de koning en de burgemeester worden bij koninklijk besluit benoemd. De benoemingsprocedure is zorgvuldig en democratisch. De staten schetsen een profiel, de vertrouwenscommissie doet een aanbeveling. Tot op het hoogste niveau van onze regelgeving is dus verzekerd dat de keuze van het provinciaal bestuur zwaar weegt.

Nu, vergeet het maar! Al maanden gonst het van geruchten over een politieke deal ter verdeling van een aantal commissarisposten. Maar, zoals zo vaak, het zijn geruchten. Naar buiten toe doet ieder alsof er niets aan de hand is. Ieders naam is desgevraagd "haas". Dat was het geval, totdat het staatssecretaris Kohnstamm vorige week te gortig werd. Voor zijn partijgenoten in Assen maakte hij melding van het bestaan van een deal tussen enkele grote partijen. Wat hij in Assen zei, kan hij ook hier herhalen en toelichten.

Daarom vraag ik hem: welke deal, waarin de positie van de commissaris in Groningen betrokken was, had hij precies op het oog? Wie hebben die deal zoal gesloten? Welke posten en welke partijen waren erbij betrokken?

Aan de minister, die politiek verantwoordelijk is voor elke kroonbenoeming, heb ik de volgende vragen.

1. Is hij en/of zijn andere bewindslieden betrokken geweest bij het sluiten van de deal? Zo ja, heeft hij daarbij enig voorbehoud gemaakt ten aanzien van de kandidaten en van het oordeel van de vertrouwenscommissie, ook als deze commissie de logische vraag zou stellen, te mogen oordelen over meer kandidaten uit meer partijen?

2. Is de minister het eens met zijn staatssecretaris dat gemaakte afspraken open en bloot moeten worden meegedeeld. Zo ja, wil hij dan de inhoud van de afspraken bekendmaken, nu wat betreft de afspraak waarbij Groningen betrokken is en in de toekomst ten aanzien van elke afspraak die gemaakt wordt?

3. Is hij het ook met de staatssecretaris eens dat, als in een afspraak een post aan een bepaalde partij is toegewezen, die partij moet zorgen voor meer benoembare kandidaten? Zo ja, wat heeft hij dan gedaan toen hij bemerkte dat dit in Groningen kennelijk niet het geval was? Zo nee, wiens positie was dan het meest te beklagen: die van de vertrouwenscommissie die geen keus had, die van de benoemde die het stempel opgedrukt kreeg "bij gebrek aan beter" of die van hemzelf als politiek verantwoordelijke voor het hanteren van de stempelautomaat onder het benoemingsbesluit?

Staatssecretaris Kohnstamm:

Mijnheer de voorzitter! Misschien is het dienstig voor de antwoorden in de richting van de heer Schutte als ik herhaal wat...

De voorzitter:

U heeft samen vijf minuten voor de beantwoording van de vragen.

Staatssecretaris Kohnstamm:

Waarom zegt u dat altijd als ik net aan het woord ben?

Ik denk dus dat het dienstig is om in korte bewoordingen te herhalen wat ik in Assen heb gezegd. Het eerste wat ik heb gezegd, is dat ik niet, eenmaal benoemd tot staatssecretaris, van mijn geloof ben gevallen. Dat zal de heer Schutte mij niet euvel duiden. Ik ben dus nog steeds voor de gekozen burgemeester.

Het tweede wat ik heb gezegd – dat sluit aan bij de eerste opmerking van de heer Schutte – is dat totdat de Grondwet anders luidt, ik de huidige Grondwet als een gegeven aanvaard en dus ook artikel 131 daarvan.

Het derde wat ik heb gezegd, is dat er afspraken zijn gemaakt in het kabinet over het feit dat er een kroonbenoeming blijft bestaan – die opstelling wordt overigens ruimschoots gedeeld hier in de Kamer – waarbij een aantal sturende elementen een rol zou spelen. Het gaat dan om een voorkeursbehandeling voor vrouwen, politieke spreiding en horizontale en verticale doorstroming van zittende burgemeesters. Daarnaast zou de positie van de vertrouwenscommissie worden versterkt in procedurele zin. Dat is ook uitvoerig met de Kamer besproken.

Het vierde wat ik in Assen heb gezegd, is dat er een frictiepunt optreedt tussen de wensen vanuit de verantwoordelijkheid voor de kroonbenoeming aan de ene kant en de inspraak en het oordeel van de vertrouwenscommissie aan de andere kant. Dat kan op een gegeven moment tot problemen aanleiding geven, zoals overigens uit kranteberichten bleek, zowel ten aanzien van Groningen als, toen ik in Assen sprak, ten aanzien van Den Haag. Ik heb gezegd in Assen dat – ik herhaal dat hier – mijns inziens bij de evaluatie van de nieuw ingezette procedure, let wel, bij de evaluatie van de nieuw ingezette procedure het te overwegen zou zijn om, mede gehoord de reacties uit Den Haag en Groningen, indien het per se een vrouw moet zijn of indien het bijvoorbeeld in Drenthe in verband met de gemeentelijke herindeling van 30 naar 10 gemeenten per se een zittende burgemeester moet zijn, wat volwassener en directer met elkaar te communiceren. Dat kan ook gebeuren met betrekking tot de keuzen voor politieke kleuren. In mijn woorden van toen heette het dat er zo sprake is van recht voor de vertrouwenscommissie binnen de dranghekken van het kroonbenoemingselement van de Grondwet.

Overigens, ik ben nog steeds van oordeel dat wij ten slotte naar een gekozen burgemeester en commissaris toe zouden moeten gaan.

Minister Dijkstal:

Mijnheer de voorzitter! De heer Schutte heeft weinig tijd voor het stellen van de vragen. Hij doet daardoor in zijn inleiding een beetje onrecht aan de problematiek die hier zo uitgebreid in de Kamer is besproken: de benoemde burgemeester en de benoemde commissaris van de koningin tegenover de algehele notie dat je de raad/vertrouwenscommissie ook ruimte moet geven. Wij weten allemaal dat daar spanning tussen zit. In het stuk dat het kabinet aan de Kamer heeft voorgelegd en dat uiteindelijk ook door de Kamer is geaccordeerd, mede door het afwijzen van een aantal moties, wordt erkend dat het Rijk bovenlokale of, in dit geval, bovenprovinciale belangen kan meewegen, zijnde meer vrouwen in het openbaar bestuur, een zekere vertegenwoordiging van de politiek stromingen in ons land en andere overwegingen. Bij dat laatste denk ik bijvoorbeeld aan de gemeentelijke herindelingen en de burgemeesters die hierdoor beschikbaar komen. Dat is het spanningsveld dat hier uitgebreid is besproken.

Ik ga nu specifiek in op de aan mij gestelde vragen. Ben ik betrokken geweest bij een deal? Nee. Er zijn in de Kamer lobbyisten die bij benoemingen een zeker voorwerk verrichten. Dat weet de heer Schutte ook. Hij is in die hoedanigheid ook wel eens bij mij geweest. Ik heb daar geen bemoeienis mee. Ik wens daar ook geen bemoeienis mee te hebben. Ik heb een eigen verantwoordelijkheid, soms in een directe zin omdat ikzelf benoem. Bij bepaalde andere benoemingen doet het kabinet dat. Het kabinet is dan vrij om daarbij allerlei overwegingen te betrekken.

Er is door de heer Schutte een verkeerde suggestie gedaan. Ik weet niet waar hij die vandaan heeft. Er zou door mij maar één kandidaat zijn doorgestuurd. Dat is niet waar. Er zijn door mij meerdere kandidaten doorgestuurd, trouwens ook van meer dan één partij. Het enige motief dat ik heb bij de vraag om door te sturen, is of iemand benoembaar of niet-benoembaar is. Die beoordeling is heel "sec". Ik zeg daar wel eerlijk bij dat op de weg terug, als alles uiteindelijk weer bij mij terechtkomt, ik afwegingen kan maken. In dit geval kunnen wij in het kabinet een afweging maken over wie wij uiteindelijk gaan benoemen. Dan zijn er altijd twee mogelijkheden: wij volgen het advies of wij doen dat niet. Dat is ook een uitgesproken recht van het kabinet bij een kroonbenoeming.

Dan was er de vraag of ik het eens ben met de staatssecretaris op het punt van het van tevoren bekendmaken. Ik moet erkennen dat hij wel een punt heeft, want het is misschien een mogelijkheid om dat spanningselement weg te nemen. Maar daar staan misschien nadelen tegenover. Ik ben daar dus nog lang niet over uitgedacht. Wij hebben dat ook besproken naar aanleiding van een motie van mevrouw Scheltema, die verworpen is. Ik beschouw dat punt op dit moment dan ook als afgedaan, maar ik vind het goed om zijn suggestie in het vizier te houden, nu wij ervaring opdoen met het aangepaste systeem waar wij nu mee werken. Misschien kunnen wij er te zijner tijd nog eens met elkaar over van gedachten wisselen.

Ik heb impliciet ook al aangegeven dat ik vind dat er altijd verschillende kandidaten zouden moeten zijn, hoe het dan ook vanuit de politiek wordt gestuurd. Ik doe er dus erg mijn best voor dat er meer mensen solliciteren, zodat ik er meer kan doorsturen onder de noemer "benoembaar".

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Dank voor de beantwoording. Eén ding is in ieder geval niet aan de orde, namelijk dat er sprake kan zijn van bovenprovinciale of bovenlokale belangen, hoewel beide bewindslieden er wel over spraken. Dat is niet in discussie, het gaat er hier om of er politieke deals gesloten en geëffectueerd worden, waarbij de rol van de vertrouwenscommissie en uiteindelijk ook van de minister wordt beperkt.

Dan heb ik nog een vraag ten aanzien van de mogelijkheid in Groningen om meer dan één persoon kandidaat te stellen. Kan de minister expliciet bevestigen dat de indruk die in de media gewekt is, dat er in Groningen niet meer dan één benoembare kandidaat was uit de hoek van de Partij van de Arbeid, onjuist is? Als dat zo is, dan is dat inderdaad een bewezen punt. Kan de minister bevestigen dat artikel 3 van de Grondwet voluit geldt, ook als het gaat om benoemingen in deze functies? Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.

De heer Wallage vraag ik of hij kan bevestigen dat er in de provincie Groningen meer dan één serieus benoembare kandidaat uit zijn partij is voorgedragen.

Ik heb ook nog een vraag aan de heer Remkes. Er zijn vandaag berichten in de media dat er moeilijkheden zijn tussen de VVD Groningen en de heer Bolkestein. Kan hij misschien toelichten wat hij bedoelde met zijn uitspraak in de media dat de vertrouwenscommissie in Groningen alleen de cake kon eten die hier in Den Haag gebakken was? Als dat inderdaad de situatie is, kan ik mij voorstellen dat er wat moeilijkheden waren in Groningen, maar dat wil ik graag uit zijn mond horen.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Ik bevestig dat er meer dan één kandidaat was. Natuurlijk zijn alle Nederlanders op gelijke voet benoembaar, zoals de heer Schutte dat zei. Misschien mag ik er voor alle duidelijkheid het volgende aan toevoegen. Er zijn twee circuits. Er is het politieke circuit, waar de Kamer bij betrokken is en de regering heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. De minister van Binnenlandse Zaken moet bij benoemingen voor commissarissen van de koningin beoordelen of de kandidaten die zich hebben gemeld benoembaar zijn en zij worden uitsluitend doorgestuurd als die vraag met ja kan worden beantwoord. Op de weg terug heeft het kabinet een eigen verantwoordelijkheid om alles af te wegen en op grond daarvan tot een besluit te komen.

De heer Wallage (PvdA):

Voorzitter! Ik heb begrepen van kandidaten dat er inderdaad meer dan één persoon uit de kring van de PvdA voor deze functie beschikbaar was. Ik voeg daar overigens aan toe dat, als dat niet zo zou zijn geweest, het niets afdoet aan het feit dat de vertrouwenscommissie de kwaliteit en de geschiktheid van die kandidaat moet beoordelen. Die functie wordt dus wel degelijk vervuld bij gebleken geschiktheid naar het oordeel van de vertrouwenscommissie. Ik vind de casus dat er meer dan twee of drie kandidaten moeten zijn dan ook bestrijdbaar. Gelukkig deed die casus zich hier niet voor.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik zie het oorzakelijk verband tussen de berichtgeving van vandaag en de mededelingen van vorige week niet. Misschien kan de heer Schutte daar straks nog een nadere toelichting op geven.

De voorzitter:

U mag geen vraag stellen. U mag alleen een vraag beantwoorden.

De heer Remkes (VVD):

Het antwoord op de vraag wat ik daarmee bedoeld heb, is dat er te constateren was dat het speelveld van de vertrouwenscommissie niet zo ruim was als in Groningen als wenselijk werd ervaren.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Als ik de Drentse Courant mag geloven, heeft de staatssecretaris gezegd dat de politieke beslissingen over dit soort benoemingen tot nu toe in achterkamertjes vielen en dat wij dit nu maar open en bloot moeten toegeven. Dat is dan de winst: het open en bloot toegeven.

Hij zegt als D66'er nog steeds voorstander te zijn van gekozen burgemeesters en commissarissen van de koningin. Waarom zet hij zich in dit geval dan niet in voor een open sollicitatie? Ook als er voor Groningen meer sollicitanten van één partij zijn, kan er nog maar uit 60.000 mensen gekozen worden, zijnde het ledenbestand van de PvdA. Dat is toch veel te beperkt?

Staatssecretaris Kohnstamm:

Voorzitter! Ik hoef mij niet zo nodig in te zetten voor een open sollicitatie, want de sollicitatie voor dit soort posten is nu eenmaal open. Dat is op zichzelf een goede zaak.

Ik herhaal dat ik in Assen desgevraagd heb gezegd dat het mij een lief ding waard is dat wij, als wij op een gegeven moment de huidige procedure evalueren, het frictiepunt tussen de kroonbenoeming en de versterking van de vertrouwenscommissie verder stroomlijnen. Als suggestie heb ik hiervoor gedaan dat als een of andere overweging, hetzij voorkeursbehandeling, hetzij doorstroming, hetzij politieke kleur, een belangrijke rol speelt bij de kroonbenoeming, de vertrouwenscommissie dit zoveel mogelijk van tevoren weet, opdat de inspraak op basis hiervan zo adequaat mogelijk kan zijn. Dit lijkt mij overigens te leiden tot een iets minder hybridische toestand dan er nu met dat frictiepunt is. Dat heb ik gezegd en dat blijf ik herhalen.

Overigens, in de richting van de heer Wallage: ongevraagd heb ik aan mijn overwegingen toegevoegd dat ik vind dat Groningen een uitstekende commissaris van de koningin heeft gekregen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Deze nadruk op duidelijkheid van beide bewindslieden spreekt mij aan. Ik neem aan dat ik hun betoog zo mag uitleggen, dat zij vinden dat er met terughoudendheid van die beleidsruimte gebruik moet worden gemaakt en dat het, als er van die ruimte gebruik wordt gemaakt, duidelijkheid moet zijn.

Dit brengt mij direct op een vraag aan de heer Remkes. Geeft het antwoord van beide bewindslieden de heer Remkes er aanleiding toe om alsnog uit Groningen te verhuizen?

Ik heb een tweede vraag aan hem. Ik heb indertijd een motie ingediend waarin juist om die duidelijkheid gevraagd werd. Ik hoorde hem met zoveel woorden betogen dat hij voor die duidelijkheid is. Waarom heeft hij dan, toen het aan de orde was, tegen de motie gestemd?

De voorzitter:

Ik merk dat het het kabinet is ontgaan dat u een vraag hebt gesteld. Kunt u uw vraag herhalen?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik vroeg of ik het betoog van de bewindslieden zo mag uitleggen dat er terughoudend gebruik zal worden gemaakt van de beleidsruimte die er in een benoemingenbeleid altijd is. Verder vroeg ik of het, als er dan gebruik van gemaakt wordt, wenselijk is dat er voor de vertrouwenscommissie meer duidelijkheid komt.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Terughoudend gebruik maken van de beleidsruimte die wij hebben, doen wij altijd al. In principe willen wij honoreren wat de vertrouwenscommissie, hoogst zorgvuldig afgewogen, heeft geadviseerd. Er zijn soms overwegingen waarom wij vinden dat wij toch moeten afwijken, maar wij doen dat terughoudend.

Ik kom met een antwoord over de duidelijkheid op dit moment niet veel verder dan wat ik in eerste instantie erover gezegd heb. De spanning is er en ik begrijp de behoefte om er meer duidelijkheid in te krijgen, maar ik wil er, wellicht nog in overleg met de Kamer, wat zorgvuldiger over nadenken wat de voordelen en zeker ook de nadelen ervan zijn.

De motie van mevrouw Scheltema, die overigens niet alleen over de politieke kleur maar ook over andere overwegingen ging, is verworpen. Ik denk niet dat wij nu net moeten doen alsof zij is aangenomen.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Het antwoord op de eerste vraag van mevrouw Scheltema luidt: ik kan mij niet voorstellen niet meer in dezelfde provincie als zij te moeten wonen. Het antwoord is dus nee.

Het antwoord op de tweede vraag is dat de motie van een zo algemene strekking was, dat ik er ook op dit ogenblik weer van harte tegen zou stemmen.

Naar boven