Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering betreffende het proces-verbaal van de terechtzitting en het vonnis (23989).

(Zie vergadering van 27 september 1995.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De heer Van der Burg (CDA):

Voorzitter! Ik heb zojuist als een warm broodje het amendement in handen genomen. Ik neem aan dat de minister het al heeft en dat zij in staat is, haar oordeel te geven. Ik zal goed luisteren.

De heer Van Oven (PvdA):

Het amendement op stuk nr. 12 dat enkele weken geleden is ingediend bij de behandeling van dit wetsvoorstel had twee oogmerken. Het eerste was, duidelijkheid te verschaffen over de veroordeling en de straf aan verdachten en eventuele slachtoffers binnen een termijn van veertien dagen, zoals nu ook in de wet bepaald is. Het tweede oogmerk was, geen contra-legem-praktijk te laten ontstaan tengevolge van de door de minister bij wijze van uitzondering voorgestelde 28-dagenregel.

De minister heeft het parlement daarover bericht per brief van 29 september. Zij heeft daarin haar bezwaren geuit die gedeeltelijk van wetstechnische aard waren. Díe bezwaren waren vooral gericht tegen het begrip uitspraak. Naar aanleiding daarvan is nu door de heer Korthals en mijzelf een gewijzigd amendement ingediend op stuk nr. 14 dat nog steeds beoogt verduidelijking te brengen inzake de termijn van veertien dagen. Daarbij is heel duidelijk gemaakt dat onder uitspraak kan worden verstaan een verkort vonnis.

Van dat verkorte vonnis is in het wetsvoorstel de eventuele uitwerking al geregeld zodat het niet noodzakelijk is, dat alsnog in dit amendement te doen.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! De vorige keer werden op een nogal chaotische wijze amendementen ingediend. Het is goed dat even rust is genomen, zodat wij deze amendementen op hun technische merites konden bekijken.

Het nieuwe amendement kent geen technische bezwaren, maar ik heb wel een inhoudelijk bezwaar. In het voorstel van wet geven wij de rechter de keuze, na veertien dagen een verkort vonnis uit te spreken dan wel het geheel uit te stellen tot na 28 dagen. Wat nu wordt voorgesteld, is sowieso altijd een verkort vonnis uit te spreken na veertien dagen. Dat betekent dat de rechter in de zogenaamde mega-zaken niet meer de keuze heeft om eventueel te wachten tot de 28 dagen. Ik vind dat een nadeel.

De vorige keer is gezegd dat de rechter misbruik mogelijk zal maken van die tot 28 dagen verlengde termijn. Dat geloof ik niet. Als hij kiest voor 28 dagen zal hij zich extra werk op de hals halen. Mijns inziens gaat dat tegen de menselijke aard in. Ik ben het eens met het streven, zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen aan dader en slachtoffer. De rechterlijke macht is zich daarvan dermate bewust dat zij niet naar die 28 dagen zal uitwijken. Hoewel ik dus geen overwegende bezwaren heb tegen dit amendement, ontraad ik het toch.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven