Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Marijnissen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de sollicitatieverplichting voor alleenstaande moeders die zijn aangewezen op een bijstandsuitkering.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Op een bijeenkomst in Bodegraven van D66 zaterdag een week geleden, liet de minister van Justitie weten, het niet eens te zijn met de maatregel die alleenstaande moeders in de bijstand met kinderen ouder dan 5 jaar verplicht, te solliciteren. De maatregel hangt samen met de nieuwe Algemene bijstandswet die per 1 januari 1996 van kracht wordt. Het is goed om in dit verband op te merken dat de SP-fractie reeds bij de behandeling van de bijstandswet tegen de wijziging van de bestaande praktijk heeft geprotesteerd. De praktijk houdt nu in dat alleenstaande ouders in de bijstand in het algemeen worden ontzien indien zij nog kleine kinderen hebben.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb de volgende vragen aan de minister.

1. Deelt de minister de opvatting van de minister van Justitie dat het onjuist is, moeders met kleine kinderen de vrijheid te ontnemen, zelf uit te maken of zij hun kinderen willen verzorgen, opvoeden dan wel dat geheel of gedeeltelijk over te laten aan anderen?

2. Is de minister van Sociale Zaken het met de minister van Justitie eens dat er in dezen gesproken kan worden van een mogelijke strijdigheid tussen de essentiële behoeften van kinderen en de desbetreffende overheidsregels?

3. Vindt de minister het terecht dat een moeder met een kind van 5,5 tegenover de sociale dienst moet uitleggen waarom zij voor het kind wil zorgen en dus geen betaald werk kan aanvaarden?

4. Is de minister het met de SP-fractie eens dat, wanneer vanaf 1999 de gemeenten 22% van de kosten verbonden aan de uitkeringen voor hun rekening moeten nemen en zij zodoende een groot belang krijgen bij het verminderen van het aantal uitkeringen, de zorgvuldigheid daaronder wel eens te leiden kan hebben?

5. Is de minister het eens met de stelling dat hier zelfs op het delicate terrein van de opvoeding een tweedeling dreigt? Enerzijds zijn er mensen die de vrijheid hebben om de opvoeding van hun kinderen geheel zelf te doen en anderzijds zijn er alleenstaanden met een zeer laag inkomen, die door de sociale dienst gedwongen kunnen worden, te solliciteren.

De voorzitter:

De heer Marijnissen heeft vorige week al aangegeven dat hij zijn vragen alleen en uitsluitend aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wenste te stellen. Het woord is dan ook aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik deel niet de suggestie die de heer Marijnissen in de eerste vraag heeft neergelegd, dat de opvatting van de minister van Justitie een andere zou zijn dan die van het kabinet. De minister van Justitie heeft willen wijzen op de problemen die kunnen ontstaan in de relatie tussen ouders en kinderen in éénoudergezinnen. Daarbij zijn de vraagstukken van het kunnen werken of het kunnen combineren van werk en zorgtaken aan de orde. Er is wat mij betreft dan ook geen aanleiding om positief in te gaan op de andere door de heer Marijnissen gestelde vragen. Hij gaat namelijk uit van het misverstand dat iedereen vrij is om te kiezen tussen het opvoeden van kinderen en werken, het verdelen van arbeid en zorgtaken. Was het maar waar dat die vrijheid bestond.

Voorzitter! Het lijkt mij dat mensen in eerste instantie zelf moeten beoordelen op welke wijze zij de taken met betrekking tot het opvoeden van kinderen en tot het verrichten van werk verdelen. Tal van vooral vrouwen combineren al jaren betaald werk met de zorg voor één of meerdere kinderen. Niet omdat de overheid hen daartoe heeft verplicht, maar omdat zij dat zelf wensen. Het gaat dus ook om vrouwen in de bijstand of die afhankelijk zijn van een uitkering.

De vraag is wel welke eisen aan alleenstaande ouders gesteld mogen worden die niet in hun eigen inkomen voorzien, maar bijvoorbeeld een bijstandsuitkering ontvangen. De bijstand is bestemd voor wie niet in staat is in eigen levensonderhoud te voorzien. Kan een alleenstaande ouder per definitie niet in eigen levensonderhoud voorzien? De praktijk bewijst dat deze stelling onjuist is, maar het omgekeerde geldt natuurlijk ook. Niet iedere alleenstaande ouder zal in staat zijn om betaald werk te vinden of de zorgtaken te combineren met een baan.

De kern van de bijstandswet is dan ook dat naast een aantal algemene regels altijd een individuele afweging van groot belang is. Voor alleenstaande ouders met een kind beneden de 5 jaar wordt als regel aangehouden dat de bijstandsgerechtigde de zorgtaken niet kan of hoeft te combineren met het zoeken naar en het verrichten van betaald werk, tenzij de betrokkene daar zelf anders over denkt. Die voorbeelden zijn er ook. Voor alleenstaande ouders met een kind van 5 jaar of ouder wordt als regel verwacht dat de betrokkene beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, tenzij de gemeente meent dat er in het individuele geval redenen zijn om ontheffing te verlenen van de eis om beschikbaar te zijn voor betaald werk.

Die redenen kunnen zeer uiteenlopend zijn, maar een belangrijke factor is uiteraard de beschikbaarheid van kinderopvang of naschoolse opvang. Dit is vaak doorslaggevend om ook in technisch opzicht de vraag te beantwoorden of het allemaal wel gecombineerd kan worden. Die genuanceerde benadering, die rekening houdt met zowel het belang van de zorgtaken als de noodzaak om de afhankelijkheid van een uitkering zo kort mogelijk te laten duren, is de afgelopen jaren na zorgvuldige afwegingen tot stand gekomen, mede op basis van de unaniem door deze Kamer aanvaarde motie-Schutte en de aanbevelingen van de commissie-Doelman-Pel. Men zal zich immers herinneren dat ik de Kamer in het debat over de Algemene bijstandswet op dit punt expliciet heb gevolgd.

Het is tegen die achtergrond dat ik mij verzet tegen het beeld dat de heer Marijnissen schetst van een tweedeling op het terrein van de opvoeding. Het gaat om de eigen keuze van mensen. Als mensen als hoofd van een éénoudergezin afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering en als er eisen worden gesteld die daarmee verband houden, dan is altijd doorslaggevend wat in een individuele situatie in redelijkheid gevraagd mag worden, en daartoe behoort dat er goed voor kinderen kan worden gezorgd. Daarbij doet het er niet toe of het kind ouder of jonger is dan 5 jaar.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik hoorde de minister zojuist zeggen dat er geen enkel verschil van mening is tussen de minister van Justitie en het kabinet. Dat verbaast mij enigszins, omdat ik de minister zelf op televisie heb horen zeggen dat zij vindt dat de sollicitatieverplichting niet kan. Maar ik begrijp dat het CDA hierover dadelijk opheldering zal vragen, dus dan horen wij het wel.

Dit neemt niet weg dat de zorg van de SP op dit punt nog steeds buitengewoon groot is en in het geheel niet is weggenomen door de beantwoording van de minister. Hij is bijvoorbeeld niet ingegaan op mijn opmerking dat het financiële belang dat afzonderlijke gemeenten zullen krijgen bij het verschaffen van uitkeringen – vanaf 1999 moeten zij 22% zelf betalen – kan leiden tot een onverantwoorde vergroting van de druk op moeders of vaders in de bijstand. De essentie van de zorg van de SP is gericht op de verplichting, niet op de inzet, want die is prima. Het gaat mij erom dat mensen verplicht zouden kunnen worden om te solliciteren terwijl zij zelf van mening zijn dat dit gezien de omstandigheden niet kan.

Mijnheer de voorzitter! Is de minister er voorstander van dat er gekort wordt op uitkeringen indien moeders in de bijstand besluiten, niet te voldoen aan de sollicitatieplicht? Is hij er voorts van op de hoogte dat er nu al op gemeentelijk niveau wordt gediscussieerd over de interpretatie en de uitvoering van de wet?

Vervolgens een vraag aan de fractie van D66. Hoe denkt men daar over de uitlatingen van de naar de mening van de D66-aanhang meest geprefereerde opvolger van Van Mierlo?

Tot slot een vraag aan de fractie van het CDA, naar aanleiding van een artikel van de heer Heerma dat afgelopen zaterdag in NRC Handelsblad stond. Daarin zegt hij tegen mevrouw Sorgdrager dat het weliswaar laat is, maar toch: "join the family". Is de heer Heerma, nu hij de opmerkingen van mevrouw Sorgdrager zo positief benadert, met mij van mening dat het toch misschien tijd is voor een wetswijziging voordat de wet ingaat op 1 januari?

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik ben blij dat de heer Marijnissen wat gas heeft teruggenomen. Hij heeft geen kritiek op het feit dat wij ons inzetten om zoveel mogelijk vrouwen in de bijstand uitzicht op werk te bieden. Laten wij niet vergeten hoe het vroeger was. Vrouwen die twaalf jaar of langer voor hun kinderen zorgen, hebben daarna geen enkele kans meer op de arbeidsmarkt. De achtergrond van het nieuwe beleid, waarover indertijd met de Kamer is gediscussieerd, is nu juist het zo kort mogelijk houden van de periode waarin je niet aan de arbeidsmarkt deelneemt, als dat gecombineerd kan worden met de zorg voor kinderen. Op die inzet heeft de heer Marijnissen kennelijk niks aan te merken. Op dit punt wijkt hij af van de bijdrage die hij indertijd heeft geleverd. Dat vind ik een goede ontwikkeling.

Ik heb al aangegeven dat het bij de verplichting om een individuele afweging gaat. Daarbij wordt uitgegaan van de plicht tot arbeid, maar daarop kunnen altijd in alle redelijkheid uitzonderingen worden gemaakt. Het spreekt vanzelf dat gemeenten op dit moment discussiëren over de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven. Dat gebeurt in het verlengde van de keuze die de wetgever heeft gemaakt, namelijk om de uitvoering van belangrijke onderdelen van de Algemene bijstandswet in de praktijk te decentraliseren naar gemeenten.

Ik zie niet in waarom gemeenten financieel belang zouden hebben bij een beleid dat afwijkt van de algemene regel op dit punt. Dat financiële belang kan immers hooguit gelegen zijn in het bepalen van de leefvorm, het soort huishouden waarin mensen leven. Dat kan op grond van de wet tot verandering van uitkeringsniveaus leiden. Dat geldt echter niet voor dit punt.

De laatste vraag van de heer Marijnissen was of er gekort kan worden op uitkeringen als men niet voldoet aan de sollicitatieplicht. Als in alle redelijkheid wordt vastgesteld dat iemand zich beschikbaar moet houden voor de arbeidsmarkt – er is bijvoorbeeld voldoende kinderopvang, er is een baan beschikbaar of er zijn voldoende opleidingsmogelijkheden – gelden de regels die voor iedere bijstandsgerechtigde gelden. Laten wij niet vergeten wat het uitgangspunt bij de bijstand is. Iemand die buiten zijn schuld of toedoen niet kan werken en ondersteuning nodig heeft – dat geldt ook als het gaat om het fatsoenlijk kunnen opvoeden van kinderen – dient een fatsoenlijke uitkering te krijgen. Maar als je kunt werken, moet je zelf voor een inkomen zorgen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mijnheer de voorzitter! Over de opvolging van Van Mierlo kan ik de heer Marijnissen wel geruststellen of teleurstellen – dat laat ik aan hem over – maar die is niet aan de orde.

Wat de minister van Justitie heeft gezegd, hebben wij als volgt geïnterpreteerd. Zij heeft een oproep gedaan aan de gemeenten om bij de beoordeling van individuele gevallen niet te krampachtig te zijn en goed te kijken naar de specifieke situatie. Daar heeft de minister van Sociale Zaken ook duidelijk op gewezen. Dit zal een belangrijke beoordelingsfactor zijn bij het beantwoorden van de vraag of een alleenstaande moeder met jonge kinderen al dan niet tot sollicitatie moet worden verplicht.

De heer Heerma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De heer Marijnissen verzoekt mij te reageren op zijn vragen. Op zijn eerste vraag antwoord ik dat je in dit land meerderheden en coalities nodig hebt om politieke doelstellingen te realiseren. Daarom nodig ik ook de minister van Justitie hartelijk uit: join the family!

Als het kabinet op basis van de uitlatingen die de minister van Justitie vorige week zaterdag deed, tot nadere wetsvoorstellen op dit onderwerp overgaat, discussiëren wij daar graag over. Of dit voor ons ook "join the cabinet" betekent, wil ik nog even voor mij houden.

De heer Van Dijke (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik ben blij met de positieve aandacht die zorgtaken de laatste tijd krijgen, want daar waren wij een aantal jaren geleden wat zorgelijker over. Maar er blijven een aantal vragen over.

In de nabestaandenwet is men bij zorgtaken tot 18 jaar gevrijwaard van sollicitatieplicht. Zou niet als algemene vuistregel voor de gemeenten kunnen gelden dat deze leeftijd wordt aangehouden?

In de voorlichting aan medewerkers van sociale diensten over de nieuwe nabestaandenwet blijkt er geen eenduidigheid te bestaan over deze kwestie. Verdient het niet de voorkeur dat de minister hierover richtinggevende uitspraken doet, zodat er niet krampachtig met deze zaak wordt omgegaan, om de woorden van D66 te gebruiken?

De minister heeft gezegd dat wij wat strenger moeten zijn, als er voldoende kinderopvang is. Maar als de moeder vindt dat haar kind meer gediend is met het op zich nemen van de zorgtaak door de moeder zelf, moet er toch ruimte zijn voor die opvatting?

Minister Melkert:

Voorzitter! De aandacht voor de zorgtaken is niet van de laatste tijd, maar zij waren een belangrijk discussiepunt, toen wij in de Kamer over de bijstandswet spraken. Toen is ook aan de orde geweest of het niet 18 jaar moest zijn. Ik dacht dat toen met instemming van de fractie van de heer Van Dijke de motie-Schutte is aangenomen, waarin het op 5 jaar werd gezet.

De voorlichting en eenduidigheid hangen natuurlijk van het beleid van de gemeenten zelf af. Wij hebben de ruimte gegeven aan de gemeenten om al naar gelang de omstandigheden van de betrokkenen en de condities die op plaatselijk niveau bestaan, bijvoorbeeld in de sfeer van kinderopvang het een en ander te organiseren. Dat moet op zo goed mogelijke wijze tot stand worden gebracht.

Individuele situaties laten zich niet onder één noemer brengen. Er liggen ook niet direct per 1 januari voor iedereen opleidingen en banen voor het oprapen. Daarom moeten vraag en aanbod zo goed mogelijk bij elkaar worden gebracht. Ik onderschrijf de woorden van mevrouw Scheltema dat gemeenten daar niet krampachtig mee om moeten gaan. Wij zullen wel proberen, langzaam maar zeker wat afstand te nemen van de gegroeide praktijk dat wie eenmaal bijstandsmoeder is, altijd afhankelijk blijft van de bijstand. Het is een taak voor iedereen om dat te doorbreken. Dat is een opdracht voor diegenen die de doelstelling van volledige participatie als mogelijkheid voor iedereen, man of vrouw, kinderen of geen kinderen, serieus nemen.

De afweging tussen kinderopvang of bij de moeder zelf blijven, dient dus ook plaats te vinden in het contact tussen de gemeente en de betrokkene.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De minister van Sociale Zaken is ook minister voor emancipatie, maar hij weet evengoed als ik dat er veel alleenstaande moeders zijn die aan het werk willen. Maar er zijn geen banen en de wachtlijsten voor kinderopvang zijn eigenlijk kilometers lang. Mijn vraag aan hem is hoe hij wil bewerkstelligen dat deze alleenstaande Rabbaemoeders, die graag aan de bak willen, worden geholpen aan een baan en aan kinderopvang.

Minister Melkert:

Wat de banen betreft zei ik al dat wij daar onverkort naar moeten streven, maar dat wij natuurlijk geen garantie op een baan kunnen geven voor iedereen die daarnaar zoekt. Was het maar zo. Als er geen baan is, doet het probleem waarover wij nu spreken, zich ook niet voor, dus dat zou je een blessing in disguise kunnen noemen.

Wat de kinderopvang betreft zijn er mogelijkheden bij de sociale diensten om te kijken of er wat extra ondersteuning kan zijn, bijvoorbeeld in de vorm van geld uit de bijzondere bijstand. Daardoor kan men ervoor zorgen dat de toegang tot kinderopvang een lagere drempel heeft dan elders. Als het gaat om gemeentelijke kinderopvang, is het zelfs denkbaar dat er een aantal plaatsen worden gereserveerd voor mensen die op die manier uit de bijstand zouden kunnen komen. Wij zien hier opnieuw een voorbeeld dat wij niet de pretentie moeten hebben om op rijksniveau voor te schrijven hoe dat precies moet. De vormgeving hiervan zal van plaats tot plaats verschillen, zodat baan en kinderopvang de factoren zijn op grond waarvan wordt beoordeeld of iemand aan het werk kan of niet.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Door het beeld dat door de uitspraken van de minister van Justitie is opgeroepen, is bij sommigen het idee ontstaan dat volgens de regeling zoals deze nu in de wet is vastgelegd een bijstandsmoeder of een éénoudergezin met kinderen boven de 4 jaar koste wat het kost een full-time baan zou moeten accepteren. Dat beeld heeft de Partij van de Arbeid niet.

Wij zijn er altijd van uitgegaan dat de bijstandswet vraagt om individueel maatwerk. Er dient zorgvuldig bekeken te worden of het hebben van een deeltijdbaan past in de betreffende gezinssituatie en of opvang goed te regelen is. De gemeente moet zich ervan overtuigen dat dit alles goed te realiseren is alvorens verplichtingen op te leggen. Ik zou de minister van Sociale Zaken willen vragen of het beeld dat ik heb, juist is. Is het zijn bedoeling dat éénoudergezinnen in de bijstand met jonge kinderen boven de 4 jaar een sollicitatieverplichting hebben als de individuele situatie dat toelaat en er in voldoende mate voorzieningen getroffen kunnen worden zodat de balans tussen het verzorgen van kinderen en het verrichten van betaald werk – ten slotte doet een derde van de jonge vrouwen in Nederland die kinderen hebben dat – op een goede manier in evenwicht wordt gehouden?

Minister Melkert:

Voorzitter! Met inachtneming van de eigen ruimte die de gemeenten moeten nemen om een reëel oordeel te kunnen geven over wat in een gegeven geval in een bepaalde plaats, afhankelijk van de voorzieningen die er zijn, mogelijk is, lijkt mij dat een juiste benadering. Ik onderstreep daarom nogmaals dat in de bijstandswet niet staat, noch voor alleenstaande moeders, noch voor andere mensen in de bijstand, dat uit de sollicitatieplicht voortvloeit dat alles wat zich aandient onverkort gepakt moet worden op straffe van het korten op dan wel het stopzetten van een uitkering. Altijd geldt in de bijstand de individuele afweging. Deze betreft in het bijzonder de positie van alleenstaande moeders. Het uitgangspunt moet heel eenvoudig zijn dat er goed gezorgd moet worden voor de kinderen.

Het beeld echter dat alleen gezorgd kan worden voor kinderen door een vrouw thuis – waarom geen man thuis, daarover hebben wij het niet eens – is mij veel te eenzijdig. Het staat op gespannen voet met de werkelijkheid van heel veel vrouwen die werken en ook voor hun kinderen zorgen, ook als zij alleenstaand zijn. Het staat ook op gespannen voet met de mogelijkheden die er zijn om de opvang van kinderen op een andere manier te regelen. Dat blijft uiteindelijk een afweging die in de gegeven omstandigheden moet worden gemaakt.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik ga ervan uit dat ook de minister van Sociale Zaken uitgaat van eenduidigheid in de regelgeving. Daarover wil ik hem een vraag stellen. De heer Van Dijke heeft dat ook gedaan, maar hij heeft op zijn vraag geen antwoord gekregen. In de Algemene bijstandswet geldt een sollicitatieplicht voor mensen met kinderen vanaf 5 jaar. In de Algemene nabestaandenwet waarover wij straks zullen stemmen, geldt de sollicitatieplicht pas als je uit de kleine kinderen bent. Daar is de grens getrokken bij 18 jaar. Hoe ziet de minister de verhouding tussen de ene sollicitatieplicht en de andere in de verschillende soorten regelgeving?

Minister Melkert:

Voorzitter! Het is niet nodig om onder alle omstandigheden de sollicitatieplicht op dezelfde wijze te regelen. Ik neem trouwens aan dat de Kamer uitgebreid over dat punt heeft gediscussieerd met staatssecretaris Linschoten. Wij hebben in goed overleg tussen Kamer en regering besloten om in het kader van de bijstandswet die een directe afhankelijkheid inhoudt van een uitkering, af te komen van die afhankelijkheid. Dat is iets anders dan wat in het kader van de nabestaandenwet aan de orde is. Wij hebben getracht een weg te zoeken die het mogelijk maakt voor diegenen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering zich te kwalificeren om zo snel mogelijk uit die afhankelijke situatie te geraken. Dat is een aparte doelstelling in de bijstandswet. Zij is anders dan in elke andere sociale verzekering die wij kennen. Zij kan trouwens wel een relatie hebben met leeftijden. Beide zijn niet op dezelfde wijze te vergelijken.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik ben onder de indruk van de verve waarmee de minister eigenlijk het hoge emancipatiegehalte van deze maatregel verdedigt, maar tegelijkertijd gaat hij voorbij aan een toch wel vrij essentieel onderdeel. Hij zegt dat een ieder de eigen keuze moet hebben voor werk of voor zorgtaken. Dat ben ik helemaal met hem eens, maar door deze maatregel wordt die keuze voor een alleenstaande moeder beperkt. Vervolgens stelt de minister dat er altijd een individuele toets is. Die toets kan lang op zich laten wachten. Kan de minister ons duidelijk maken wat precies de voorkeur is die alleenstaande moeders krijgen, zodat in zijn visie de eigen afweging nog steeds kan worden gemaakt? Als de minister zegt dat het individueel is en dat er een baan en kinderopvang moeten zijn omdat de plicht anders komt te vervallen, kunnen wij daar tegenover stellen dat de baan er niet zou kunnen zijn, maar ook de kinderopvang kan er bijvoorbeeld niet zijn, want het duurt ongeveer anderhalf jaar voordat men daartoe overgaat. Welke directe richtlijnen zijn er dus geweest zodat een alleenstaande moeder met kleine kinderen toch een individuele afweging kan maken: zorg ik of werk ik?

Minister Melkert:

Die richtlijnen moeten op lokaal niveau door de gemeenten zelf worden gemaakt. Daar hebben mevrouw Sipkes en haar fractie zelf mee ingestemd. Het lijkt mij ook juist om het op die manier te doen. Ik geloof niet dat het enig doel zou dienen om vanuit Den Haag heel fijnmazig weer allerlei regels uit te vaardigen en te zeggen hoe het precies moet worden gedaan. Wat werk en zorgtaken betreft: dat wordt natuurlijk voorafgegaan door de plicht om voor je eigen inkomen te zorgen. Als je dat niet kunt, is er de bijstand, maar voorop staat de plicht om voor je eigen inkomen te zorgen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Gezien de onduidelijkheid die kennelijk hier, in deze zaal, maar misschien ook in het land aanwezig is over de vraag wat voor soort argumenten een rol kunnen spelen bij de individuele beoordeling voor het goed kunnen zorgen voor kinderen, vraag ik de minister of het niet nuttig zou zijn om bij circulaire aan de gemeenten te doen blijken welke argumenten in ieder geval mee kunnen spelen bij de beoordeling of tot een sollicitatieplicht moet worden overgegaan of niet. Dat zou misschien nog een idee zijn; geen richtlijn, maar een soort "denk daaraan en daaraan bij de beoordeling".

Minister Melkert:

Ik begrijp op zich de zorg van mevrouw Scheltema, die er ook in gelegen is dat de wetgever – dat geldt voor de Kamer en ook voor de regering – wil zien hoe de nieuwe bepalingen verder invulling krijgen in het kader van de nieuwe bijstandswet. Dat geldt overigens niet alleen voor deze bepaling, maar ook breder. Ik wil niet graag insteken op de gedachte van een circulaire, omdat een van de gevoelens bij de totstandkoming van de nieuwe bijstandswet erin was gelegen om het aantal circulaires richting de gemeenten te beperken. Ik heb tot nu toe geprobeerd om mij daar vrij consequent aan te houden. Ik ben er echter wel voor in – dat zeg ik mevrouw Scheltema ook graag toe – om in de loop van volgend jaar, wanneer de eerste ervaringen met de implementatie van de bijstandswet in het algemeen, maar zeker ook specifiek op dit punt bekend zijn, daar nog eens een beeld van te geven en de Kamer daarover te informeren. Als het nodig is, zal daarover natuurlijk nader met de Kamer van gedachten worden gewisseld. Wij blijven immers natuurlijk onder alle omstandigheden meester van onze eigen keuze die wij hebben gemaakt in de bijstandswet om dit belangrijke onderdeel te decentraliseren, maar niet vanuit de gedachte "laat maar waaien". Wij willen natuurlijk kijken of daar verstandig mee wordt omgegaan. Ik heb het vertrouwen dat gemeenten dat zullen doen, maar ik vind het volkomen vanzelfsprekend dat wij na verloop van tijd daar nog eens een gedachtenwisseling over voeren op grond van verzamelde feiten.

Naar boven