Aan de orde is de behandeling van:

de Voorjaarsnota 1995 (24178).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De president van De Nederlandsche Bank heeft zich in zijn in april jongstleden verschenen jaarverslag in weinig lovende bewoordingen uitgelaten over het macro-financiële beleid van het kabinet. Hij had het over een "op zijn minst weinig ambitieus te noemen doelstelling ten aanzien van het financieringstekort en de staatsschuld", die schraal af zou steken tegen de prestaties van Duitsland. De bankpresident wees tevens op de werkloosheidsbestrijding – de topprioriteit van dit kabinet – die naar zijn mening aanzienlijk drastischer maatregelen vereist dan in het verslagjaar 1994 werden genomen. Voor zover sprake is van een verbetering van de overheidsfinanciën zou die in belangrijke mate te danken zijn aan de opgaande conjunctuur.

Naar onze mening gaat het niet aan deze kritiek zonder meer af te doen als ritueel gesomber. Na zoveel jaren van bezuinigen is de regering er nog steeds niet in geslaagd de rentelasten – thans meer dan 14% van de totale rijksuitgaven – substantieel te verlagen. De hoge rentelasten verdringen de overige overheidsuitgaven. Zal de rentestand overigens niet opnieuw roet in het eten kunnen gooien? Ik wijs in dit verband op het oplopende inflatiecijfer in Duitsland. Bovendien hebben wij te maken met een lage dollarkoers. In hoeverre werkt die lage koers voor het lopende jaar ongunstig uit op de inkomsten van het Rijk, met name in de vorm van aardgasbaten?

Diverse kranten hebben begin deze week beslag weten te leggen op de nog vertrouwelijke tekst van het concept voor de Macro-economische verkenningen. Het Financieele Dagblad presteert het zelfs om de kerngegevens voor de Nederlandse economie alvast te publiceren. Wil de minister het CPB er nog eens op attenderen wat zorgvuldiger met zijn concept-rapportages om te springen?

Nu de gegevens toch op straat liggen, kan ik er niet omheen te vragen wat nu de budgettaire consequenties zijn voor het volgend jaar. Het CPB zou een stijging verwachten van het aantal werkloosheidsuitkeringen. Welke gevolgen heeft dit voor het financieringstekort?

Voorzitter! De regering heeft – in de vorm van de EMU-criteria – een stok achter de deur om het huishoudboekje van de overheid voor de eeuwwisseling enigszins op orde te hebben. Zal Nederland klaar zijn voor de EMU, verondersteld dat die er komt in 1999? Het klinkt misschien wat paradoxaal, maar het beleid van de Europese Unie zou, gezien de torenhoge netto afdrachten die wij de komende jaren op zullen moeten hoesten, mede debet kunnen zijn aan onverhoopt niet slagen voor het EMU-examen.

Voorzitter! De regering heeft in een eerder stadium toegezegd dat indien sprake is van grotere meevallers dan aanvankelijk voorzien, een eenmalige extra bijdrage aan de monumentenzorg zal worden gegeven. Alles wat binnenkomt boven 800 mln. extra zou voor monumentenzorg zijn, aldus staatssecretaris Nuis op enig openbaar moment. Er is echter sprake van een nieuw addertje onder het gras. Als gevolg van het sneuvelen van de bezuinigingsplannen met betrekking tot de prestatiebeurs is op de begroting van OCW plotsklaps een gat ontstaan dat van 178 mln. in 1995 oploopt tot 378 mln. in 1996. De regering voegt deze overschrijdingen bij de prestatiebeurs vervolgens toe aan de taakstellende onderuitputting. Slechts als die gehele taakstelling wordt gerealiseerd, gaat het kabinet kijken of er nog ruimte is voor een extraatje ten behoeve van de monumentenzorg. Ik kan dat toch niet anders zien dan dat achteraf nog eens een extra voorwaarde wordt ingebouwd. Komt de regering daarmee niet impliciet terug op een eerder gedane toezegging? Komt het er feitelijk niet op neer dat wij de eenmalige extra impuls ten behoeve van de monumentenzorg waarschijnlijk wel kunnen vergeten? Dat zou voor de SGP-fractie, verondersteld dat er meer dan 800 mln. extra binnenkomt, onverteerbaar zijn. Wellicht zouden wij dat als Kamer moeten voorkomen door daarover een uitspraak te doen. Maar ik hoop dat dat niet nodig is.

Voorzitter! Vorige week werd overeenstemming bereikt over de arbeidsvoorwaarden voor het overheidspersoneel. Kan de minister aangeven in hoeverre hiermee de door het kabinet afgesproken bezuinigingstaakstelling voor het overheidspersoneelsbeleid wordt gerealiseerd? Het kabinet geeft de voorkeur aan lastenverlichting boven extra terugdringing van het financieringstekort. Gezien de nog steeds omvangrijke werkloosheid is die koers begrijpelijk, maar of het op langere termijn verstandig is, blijft voor ons de vraag. Het kabinet hoopt in de zomer knopen door te hakken over de precieze invulling van de lastenverlichting voor volgend jaar. Globaal gesproken gaat de keuze tussen het goedkoper maken van arbeid over de hele linie of juist het goedkoper maken van arbeid aan de onderkant van het loongebouw. In welke richting denkt het kabinet? Welke optie levert de meeste banen zonder dat de laagstbetaalden moeten inleveren?

Het bedrijfsleven zit door de bank genomen momenteel aardig bij kas. Daarnaast zou uit onderzoek van de OSA blijken dat er beneden het minimumloon een reservoir aan banen ligt dat erop wacht om aangesproken te worden. Het komt de SGP-fractie dan ook voor dat vooral geprobeerd moet worden de arbeidskosten van laaggeschoolde werknemers te verlagen. Graag hoor ik een reactie van de minister op dat punt.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Dijke. Dan de heer Terpstra. Het is toch curieus dat men er niet is. Dan begin ik maar weer opnieuw. Het woord is aan de heer Ybema.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Dank u wel voor deze herkansing. De Voorjaarsnota 1995 ziet er in de ogen van de fractie van D66 op zich goed uit. Ik denk dat een van de verklarende factoren hiervoor is het behoedzame scenario wat ten grondslag heeft gelegen aan de op te stellen begroting 1995. Dat vertaalt zich dan ook onmiddellijk in de eerste resultaten.

Op zich hoeft een tussentijds dreigend tekort van 800 mln. niet verontrustend te zijn. Als je echter wat dieper in de stukken duikt en wat meer analyserend de verschillende risico's de revue laat passeren, dan is het beeld toch wat divers. Een aantal risico's in de sfeer van arbeidsvoorwaarden, VUT, wachtgelden, projecten zoals Maaskades, kunnen ook op termijn nog voor aanvullende budgettaire tegenvallers zorgen. Wij hebben daar in de schriftelijke procedure een aantal vragen over gesteld. Wij hebben daar echter geen echte effectieve antwoorden op gekregen. Ik zou de minister in dit debat dan ook nog eens willen vragen hoe hij de situatie beoordeelt, als hij ook de aanvullende risico's daarbij betrekt.

Ook de besluitvorming in de Eerste Kamer over de prestatiebeurs was natuurlijk toch een onverwachte tegenvaller voor heel wat participanten in deze discussie. Opeens kregen we te maken met een aanvullend budgettair gat van ongeveer 160 mln. in 1995. Voor 1995 is dat bedrag toegevoegd aan de taakstellende onderuitputting die nu vorm moet krijgen. Hoe zijn de budgettaire consequenties voor de besluitvorming rond de prestatiebeurs nu verwerkt voor de jaren daarna? Wordt de zaak voor 1996 nog meegenomen in de begroting voor 1996 of wordt dat ook doorgeschoven naar de Voorjaarsnota 1996?

De begroting 1996 waar het kabinet op dit moment mee bezig is, is de eerste begroting die wordt opgesteld overeenkomstig de nieuwe procedure en de nieuwe begrotingssystematiek. De procedure wordt gekenmerkt door een hoofdbeslismoment in april/mei. De afrondende besluitvorming vindt plaats in de tweede helft van augustus. Ik zou van de minister willen weten wat zijn ervaringen tot nu toe zijn met de nieuwe procedure. Het eerste moment in april/mei, het belangrijkste beslismoment, is zo gekozen omdat dan de gegevens uit de Kaderbrief, nu de Kaderbrief 1996, en de gegevens uit de Voorjaarsnota, nu dus de Voorjaarsnota 1995, samengebracht zouden kunnen worden en in onderlinge samenhang beoordeeld. Kan de minister aangeven in hoeverre deze werkwijze nu vorm heeft gekregen en in hoeverre en op welke wijze de Voorjaarsnota een rol heeft gespeeld bij de beslissingen die over de begroting voor 1996 zijn genomen? Uiteraard kan het niet in detail worden weergegeven. Daar heb ik alle begrip voor. Het gaat mij om de eerste ervaringen in het type besluitvorming dat heeft plaatsgevonden in april/mei.

Het volgende, klassieke, besluitvormingsmoment is tot nu toe steeds het verschijnen van de hangpuntenbrief. Dat woord is nog steeds met de nodige dramatiek omgeven. Als ik heb beeld zo taxeer, zou het mij niet verbazen als van de hangpuntenbrief dit jaar weinig overblijft. Uiteraard hopen wij dat, omdat het een aanvullend bewijs zou leveren voor de stelling dat de nieuwe procedure ook wat dat betreft zijn vruchten begint af te werpen. Is dat ook de verwachting van de minister van Financiën?

De dreigende tegenvaller in de begroting 1995 en uitvoering van de begroting 1995 moet worden "rechtgebreid" door middel van terughoudend kasbeleid. Op die manier moet er ruimte worden gecreëerd, waardoor toch de begroting 1995 bij de afsluiting aan de hand van de Najaarsnota een sluitend beeld zal vertonen. Ik vraag de minister in hoeverre er bij het terughoudend kasbeleid sprake is van beleid. Beleid suggereert een set van maatregelen waarbij je heel actief, sturend en af en toe ingrijpend, bezig bent om de ontwikkelingen naar je hand te zetten. Als ik de ontwikkeling van de afgelopen jaren de revue laat passeren, krijg ik in toenemende mate de indruk dat terughoudend kasbeleid betekent dat men denkt dat er wel weer wat lucht in de begroting zit als het om de uitvoering gaat. Wij zullen het verder maar moeten afwachten. Het verleden heeft geleerd dat het nogal eens exogene, autonome ontwikkelingen zijn die voor de budgettaire ruimte, in de sfeer van onderuitputting, de resultaten leveren.

Terugkijkend naar drie, vier jaar, waarin het terughoudend kasbeleid ieder jaar aan de orde is, kan er wel eens sprake zijn van een structurele component in de onderuitputting. Nu weet ik best dat je als financiële woordvoerder altijd heel voorzichtig moet zijn om dat soort dingen te benoemen. In het verleden heeft men daar wel eens een naam aan gegeven en werd het op voorhand ingeboekt. Dat is absoluut niet een praktijk waarvoor ik nu zou willen pleiten. Dan ga je echt aan de verkeerde kant van het risico staan. Ik wil wel van de minister horen of de structurele ruimte die er misschien toch in zit, uiteraard ieder keer veroorzaakt door andere oorzaken, een structurele rol zou kunnen spelen en een plaats zou kunnen krijgen in het budgettair beleid.

Ik heb net gesproken over de aanvullende risico's. Daarbij kan het zijn dat het totale bedrag dat voor de begroting 1995 moet worden vrijgemaakt om de zaak sluitend te krijgen, royaal boven de 1 mld. uitkomt. Dat verontrust mij enigszins. Ik vraag de minister of je wel kunt volstaan met een terughoudend kasbeleid zoals dat de afgelopen jaren vorm heeft gekregen. Moet je op dat punt niet een stapje verder gaan en kiezen voor het instrument van het terughoudende verplichtingenbeleid? Dat instrument is de afgelopen jaren af en toe uit de kast gehaald, vaak voor een korte periode. Dat gebeurde om aan te geven dat even, budgettair gezien, alle hens aan dek moesten. In het verleden bleek dat het soms kan uitmonden in een verplichtingenstop voor een beperkte periode.

Voorzitter! Bij voldoende ruimte door onderuitputting zal de regering extra middelen beschikbaar stellen voor de monumentenzorg; zo is het verwoord in de Voorjaarsnota. Die beleidsuitspraak verheugt de D66-fractie zeer, maar door de extra korting die nu het gevolg is van de besluitvorming in de Eerste Kamer over de prestatiebeurs, dreigt dat perspectief toch een beetje weg te glijden. Mijn fractie vindt dat dit niet mag gebeuren. De Kamer heeft niet alleen in deze, maar ook in de vorige kabinetsperiode herhaalde malen gepleit voor meer middelen voor de monumentenzorg. Zij heeft ook vele malen uitgesproken dat er actief moet worden ingestoken op het strategisch plan voor de monumentenzorg dat is ontwikkeld door de stichting Nationaal restauratiefonds. Ik ken bijna geen ander plan dat door externen is aangedragen en dat zo grondig is onderzocht op zijn effecten. Het Centraal planbureau en de Nationale investeringsbank hebben meermalen allerlei rekenexercities uitgevoerd om te onderbouwen wat de effectiviteit zou zijn van de besteding van overheidsmiddelen op grond van de voorstellen in het strategische plan.

Ik wil in dit debat deze prioriteit, die het kabinet in beginsel al heeft onderschreven, nog eens met nadruk bij de minister bepleiten. Wij moeten er nu voor zorgen dat deze nu ook materieel wordt ingevuld. Voor mijn fractie is het eigenlijk niet acceptabel dat wij er in 1995 door budgettaire omstandigheden toch weer niet in slagen om op dat punt een belangrijke stap vooruit te zetten. Gelet op het belang van deze zaak overweeg ik om daarover, uiteraard afhankelijk van het antwoord van de minister, een uitspraak van de Kamer te vragen.

Voorzitter! Bij de individuele huursubsidie zijn ook financiële meevallers bij de uitvoering van de begroting voor 1995 geconstateerd. Er is sprake van een financiële meevaller van 179 mln. in 1995, met een vrij forse, meerjarige doorwerking. Vanuit de financiële invalshoek gezien is dat natuurlijk verheugend. In het regeerakkoord is in het hele pakket van 18 mld. aan bezuinigingen ook een taakstellende bezuiniging van 200 mln. opgenomen, te realiseren in de sfeer van de individuele huursubsidie. Deze taakstelling is inmiddels gekoppeld aan het lopende heroverwegingsonderzoek; naar ik meen het enige van de tien heroverwegingsonderzoeken waarin een financiële taakstelling is opgenomen. Hoe verhouden die twee gegevens zich tot elkaar? Nu er gesignaleerd wordt dat er in de begroting voor 1995 sprake is van onderuitputting, dus van financiële ruimte in het IHS-budget, met nota bene een meerjarige doorwerking, ligt het voor de hand dat daarmee ten minste een deel van de structurele taakstelling uit het regeerakkoord op dit punt kan worden uitgevoerd. Wil de minister zijn visie hierop aan de Kamer geven?

Voorzitter! In het regeerakkoord is 9 mld. lastenverlichting afgesproken. Ik kijk nu even vooruit. Volgens de plannen voor 1996, waarvan wij af en toe fragmenten uit de krant vernemen, zou over de eerste twee jaar van de kabinetsperiode meer dan 10 mld. aan lastenverlichting zijn verwerkt in het kabinetsbeleid. Die maatvoering bij de lastenverlichting baart mijn fractie enige zorgen. Ik licht dat kort toe.

Onze beleidsopvatting is, zoals de minister weet, dat bij een aantrekkende conjunctuur het accent van het overheidsbeleid moet liggen op tekortreductie. Bij een afzwakkende conjunctuur moet de overheid vooral aandacht besteden aan extra lastenverlichtingen; een soort steuntje in de rug vanuit het overheidsbeleid om een kwakkelende conjunctuur weer wat op de been te helpen.

Gezien de ontwikkelingen die zich nu in de sociale-zekerheidsuitgaven voltrekken, is het bepaald niet denkbeeldig dat zich de komende jaren ook daar nog meevallers voordoen. Uiteraard hopen wij dat ook. Dat zijn meevallers die zich zonder beleidsmatige inspanningen vertalen in premieverlaging en dus in lastenverlichting. Dat beeld voor ogen nemend, zouden we voor de lastenverlichting in de komende jaren wel eens royaal boven de 10 mld. uit kunnen komen. Als dat gebeurt, vindt mijn fractie dat er een onevenwichtige ontwikkeling dreigt te ontstaan tussen de beleidsdoelstellingen, lastenverlichting, tekortreductie en economische structuurversterking. Een dergelijke ontwikkeling lijkt mij niet gezond en ik pleit voor een verdere tekortreductie in de komende jaren en voor het geven van meer ruimte aan economische structuurversterking. Deze laatste prioriteiten zijn vooral door mijn fractie in het regeerakkoord opgenomen en ik wil er graag in de komende jaren materieel inhoud aan geven.

Voorzitter! Ik sluit af met twee vragen over het economisch perspectief.

De voorzitter:

Wilt u dat heel kort doen, want u heeft een minuut geleden toen uw spreektijd om was, al aangekondigd dat u aan het afronden was.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! Ik wil de heer Ybema nog een korte vraag stellen. Een van de idealen van het kabinet is meer marktwerking in de sociale zekerheid, waardoor werkgevers en werknemers zich beter gedragen en waardoor de premies naar beneden gaan. Dat onderdeel hebben wij steeds gesteund. Is de heer Ybema nu van mening dat als dit lukt, de lastenverlichting op fiscaal gebied niet moet doorgaan? Verstoort hij daarmee niet zijn eigen idealen van goed gedrag van werkgevers en werknemers in de sociale zekerheid?

De heer Ybema (D66):

Nee, dat hoeft helemaal niet. Als de overheid niets doet, vertalen de lagere sociale-zekerheidsuitgaven zich uiteraard in lagere premies en dus in lastenverlichting. Maar de overheid heeft natuurlijk de plicht en de verantwoordelijkheid om te bezien hoe zich dat verhoudt tot het totale sociale, economische en financiële beleid waar je mee bezig bent. In dat sociaal-economische beleid dat is afgesproken en dat nu vorm krijgt, is gesproken over een evenwichtige mix tussen aan de ene kant lastenverlichting om de werkgeverslasten te verlagen en de werkgevers een steuntje in de rug te geven, tekortreductie om vooral de eerste verantwoordelijkheid van de overheid vorm te geven en aan de andere kant, min of meer in samenhang daarmee, het geven van de nodige aandacht aan de economische structuurversterking. Het gaat mij erom, het evenwicht te bewaren in de mix van die drie belangrijke beleidsdoelstellingen en de zaak niet eenzijdig op de lastenverlichting in te zetten. Dat is mijn zorg die ik in dit debat naar voren wil brengen.

De heer Terpstra (CDA):

Die zorg kan ik wel volgen, maar dit betekent dat naarmate werkgevers en werknemers zich meer inspannen om de premies naar beneden te krijgen, des te hoger de belasting opgevoerd wordt. Dat is uw stelling wanneer u een betere mix tot stand wilt brengen.

De heer Ybema (D66):

Nee, het gaat erom dat je bekijkt welke consequenties de verlaging van de premie heeft voor het beleid. Als er sprake is van een evenwichtige ontwikkeling, vertaalt zich dat automatisch in lagere lasten voor werkgevers. Wanneer er daardoor sprake zou zijn van een heel eenzijdige lastenverlichting waarbij de andere beleidsdoelstellingen onvoldoende uit de verf komen, moet de overheid actief ingrijpen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

In een interview met het blad De Tijd heeft uw collega de heer Bakker gezegd dat hij, namens D66, graag de discussie wil heropenen over het nut en de effecten van de lastenverlichting. Nu heeft u budgettair gezien wel problemen met de lastenverlichting maar niet met het rendement ervan.

De heer Ybema (D66):

Ik ben volstrekt overtuigd van het rendement van lastenverlichting, zeker als het een generieke lastenverlichting is. Economisch gezien werkt dat goed. Maar het duurt wel even, want het effect ervan zie je niet onmiddellijk in het volgende jaar. Helaas niet, want zo werkt de economie niet. Maar ik ben absoluut overtuigd van het effect van dat instrument. Ik wil u er echter op wijzen dat het gaat om de maat die je daarbij hanteert. Wanneer je in de eerste twee jaar van de kabinetsperiode al tot een bedrag van meer dan 10 mld. inzet, geef je al een forse impuls aan de verlaging van de werkgeverslasten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat is kennelijk niet de mening van uw collega Bakker.

De heer Ybema (D66):

Ik geloof niet dat er licht zit tussen de opvatting van mijn collega Bakker en mijzelf. In de discussie over de effectiviteit van lastenverlichting gaat het vooral om de vormgeving ervan. Het gaat dan vooral om de vraag of je die lastenverlichting generiek moet laten zijn of dat je specifiek moet inzetten op de onderkant van de arbeidsmarkt of dat je een goede mix moet vinden. Ik denk dat u aan die discussie refereert.

Voorzitter! Ik rond mijn eerste termijn af met twee vragen over het economisch perspectief. Uit de koninginne-MEV zou blijken, dat de economische groei en de inflatie en daardoor het bruto binnenlands produkt lager zouden uitkomen. Kan de minister dat beeld bevestigen en wat zijn daarvan de consequenties voor het financieringstekort en de schuldquote?

De heer De Korte (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De Voorjaarsnota 1995 bevat over het geheel genomen een positief beeld van de overheidsfinanciën. Na saldering van mee- en tegenvallers blijken er compenserende maatregelen nodig van slechts 800 mln. bij het Rijk en 400 mln. in de zorgsector. Er is sprake van een onverwacht grote belastingmeevaller van 2,4 mld. en daardoor komt de micro-lastenverlaging 1995 uit op 5,3 mld. Ik heb het nagekeken en het is een ongeëvenaard hoog bedrag voor één jaar. Het overtreft de micro-lastenverlichting als gevolg van de Oort-operatie van 4,8 mld. in 1990 en gaat, anders dan in 1990, gepaard aan een daling van het beleidsrelevante financieringstekort naar 3,6%. Bovendien daalt ook de EMU-schuldquote. Van de veertien voorjaarsnota's die ik als VVD-kamerlid heb meegemaakt, is de voorliggende Voorjaarsnota wat mij betreft de beste. Dit debat zal mijn zwanezang zijn. Men heeft mij verteld, dat ik zelfs 491 keer, inclusief deze keer, het woord heb gevoerd. In deze zwanezang zal ik dan ook slechts enkele kanttekeningen zetten. Dat is de afgelopen jaren wel eens anders geweest. De voorzitter kijkt wat peinzend alsof hij het er niet mee eens is.

De voorzitter:

Het was een neutraal peinzen!

De heer De Korte (VVD):

Bij de kabinetsformatie is vorig jaar een ijklijn vastgelegd voor de collectieve uitgaven van Rijk, sociale zekerheid en zorgsector. Deze uitgavenlijn staat los van conjuncturele schommelingen bij de inkomsten en vormt de basis voor een begrotingsbeleid, dat daardoor aanzienlijk minder "hijgerig" is dan in voorgaande kabinetsperioden. Bij de algemene financiële beschouwingen van vorig jaar memoreerde ik, dat voor het eerst in het voorjaar 1995 zou moeten blijken hoe sterk de budgetdiscipline is. Het behoedzame groei-uitgangspunt van het regeerakkoord, de zuinigheid en "dijkbewaking" van minister Zalm en de politieke steun van premier Kok aan zijn minister van Financiën houden de ijklijn tot nu toe heel goed overeind. Dat is mijns inziens een compliment aan de meest betrokkenen waard, inclusief de hier bij ons zittende minister van Financiën.

Ik sprak over enkele kritische kanttekeningen. Hier komt de eerste. De ijklijnoverschrijding van 800 mln. op de rijksbegroting wordt gecompenseerd met een niet over de departementen versleutelde taakstellende onderuitputting, te realiseren door terughoudend kasbeleid. Dit is een instrument uit de boedel van het kabinet-Lubbers/Kok. Het hielp dat kabinet drie keer – in 1992, 1993 en 1994 – uit de brand. Dat dit lukte, had echter weinig te maken met het resultaat van terughoudend kasbeleid maar heel veel met exogene meevallers. De buitenwereld was toen zo vriendelijk voor onderuitputting te zorgen. Het lijkt ons niet verstandig om daarop te blijven rekenen bij de instandhouding van de ijklijn. De minister zegt te monitoren met de realisatie. Daarmee houdt hij de vinger aan de pols. Met vingertjes in een dijk? Dan moet je wel een heel dikke vinger hebben om op die manier een gat van 800 mln. in de ijklijn – in de dijklijn – te dichten. Zonder een terughoudend verplichtingenbeleid – de heer Ybema heeft daarover ook een vraag gesteld – leidt een terughoudend kasbeleid mijns inziens onvermijdelijk tot hogere kasuitgaven in volgende jaren. Het is als het ware knijpen in een fietsband. Dat effect heeft het. Het kan ook leiden tot oneigenlijk meergebruik van de inmiddels tot 1% opgehoogde eindejaarsmarge, tenzij er natuurlijk sprake is van structureel te ruim ramen van de uitgaven als een soort ingebakken buffer. Tegen ingebakken buffers hebben wij geen bezwaar, maar dan dient de Kamer vanwege het budgetrecht en de afwegingsfunctie daar openlijk van te weten. Het is of het een of het ander.

De overschrijding van 400 mln. in de zorgsector is een serieuze bedreiging van de ijklijn. Het betreft vooral beleidsmatige besparingsverliezen, die zich om die reden niet gemakkelijk laten compenseren in dezelfde sfeer. De regering lijkt het te gaan zoeken in intertemporele compensatie in de jaren 1996 tot 1998, waarbij dan de "task force volumebeheersing en kostenbeperking" (het klinkt mooi) nieuwe maatregelen moet leveren. Maar op zo'n manier wordt dat intertemporeel compenseren natuurlijk toch een vluchtbeweging naar voren. Ik kom daar straks nog een keer op.

Als er dan in 1995 helemaal niets door de zorgsector ter compensatie te leveren valt, zouden toch krachtens de ijklijnfilosofie, de hoofddijkbewaking, de sectoren rijksoverheid respectievelijk sociale zekerheid moeten bijspringen. De sociale zekerheid levert in elk geval een meevaller op van 100 mln. Die meevaller is wat mij betreft overigens, gezien de meevallende conjunctuur en het onverwacht gunstige resultaat van het WAO-keuringsbesluit, eigenlijk zelfs aan de magere kant. Ik zeg dit met het oog op de ijklijn voor 1996, omdat het kabinet het voor dat jaar voor 100% wil koppelen. Dat geeft extra structurele uitgaven boven de ijklijn, tenzij je gaat bezuinigen of meevallers hebt van circa 700 mln.

De overschrijding van de ijklijn 1995 voor de rijksuitgaven van 800 mln. is in de stukken beperkt gebleven door een te verwachten incidentele meevaller van bijna 1 mld. bij de afdrachten voor de Europese Unie. Moet ons dit als muziek in de oren klinken, omdat het tevens de zeer nadelige Nederlands netto positie althans voor 1994 wat rooskleuriger zou maken? Vooralsnog heeft het op mij in ieder geval niet dat effect. Want de onderuitputting van de EU-structuurfondsen in 1994 die dit veroorzaken, leidt tot extra uitgaven vanaf 1996. Die zorgen dan voor 130 mln. aan meer afdrachten tot en met 1999.

Bovendien bevestigt de regering dat er sprake is van een structurele tegenvaller bij de EU-uitgaven, die oploopt tot 0,5 mld. Als je dat ook weer cumuleert tot en met 1999, is dat 1 mld. aan meerafdrachten voor Nederland.

Ten slotte leidt de meevallende groei van het EU-BNP van 0,5% per jaar naar mijn oordeel beslist tot hogere financiële perspectieven. Want zo gaat dat nu eenmaal in Brussel. Dit leidt opnieuw tot een hogere afdracht van circa 60 mln. tot en met 1999.

Als ik die drie posten saldeer, kom ik aan een gecumuleerde tegenvaller van 1,2 mld. voor de periode tot en met 1999. Dat tegenover die 1 mld. incidenteel in dit jaar, is dan toch een wat minder rooskleurig beeld. Ik vraag mij ook af hoe die 1,2 mld. wordt gecompenseerd. Graag een antwoord van de minister.

De intensivering van politie en justitie wordt nu vrijgegeven. Dat is de bekende 100 mln. voor criminaliteitsbestrijding krachtens de meevallersbepaling uit het regeerakkoord. Deze 100 mln. zou uitgegeven mogen worden zodra het financieringstekort onder de plafondwaarde zou uitkomen. Onze indruk was dat de reële ijklijn vanaf dat moment met 100 mln. opwaarts mocht worden bijgesteld. Die intensivering blijkt echter, in 1995 althans, in het totaalbeeld van de rijksbegroting gecompenseerd te worden. Daartoe is dus ook de taakstellende onderuitputting voor 1995 met 100 mln. opgehoogd, althans zo zie ik het. Dat zie ik toch goed?

Uit het antwoord 17 blijkt voorts dat deze 100 mln. structureel, dus in de jaren na 1995, ingedekt is met uitgavenmeevallers tengevolge van een hogere economische groei. Kan de minister die voor mij benoemen? Want ik ontwaar vooralsnog alleen structurele uitgaventegenvallers uit dien hoofde, namelijk 110 mln. bij OS (NNI-bijstelling) en 0,5 mld. bij de EU-afdrachten, waarover ik zoëven sprak.

En dan is er natuurlijk de IHS-meevaller als gevolg van een stringenter fiatteringsbeleid. Gelukkig dat wij die hebben, want dan is er nog een meevaller af te boeken van overwegend tegenvallers. Die is ook niet afkomstig van hogere groei. Overigens lijkt die IHS-meevaller mij geen enkele aanleiding om daarmee ineens de IHS-uitgaven te gaan ophogen. Ik hoorde dat de heer Duivesteijn daar weer aan denkt. Dat lijkt mij niet gemotiveerd. Kortom, hoe zit dit alles?

De aanvullende post ziekteverzuim en wachtgelden bedraagt gecumuleerd 3,3 mld. Deze post is tussen de totstandkoming van het regeerakkoord en de Miljoenennota 1995 in de boeken verschenen. De status ervan is mij eigenlijk onduidelijk. Al twee keer fungeert de post als stille reserve voor moeilijke problemen. Allereerst mocht minister Ritzen er 700 mln. van gebruiken ter gedeeltelijke leniging van de moeilijk in te vullen hoger-onderwijstaakstelling. Bij deze Voorjaarsnota wordt er vervolgens 160 mln. afgeboekt ter vermindering van de overschrijding 1995. Voor dit jaar blijft er dus volgens de rekensommen 243 mln. in kas voor "wachtgeldgevolgen van generale ombuigingstaakstellingen". Maar in de antwoorden 53 t/m 57 staat: "Bij de invulling van ombuigingstaakstellingen zal zoveel mogelijk de inzet moeten zijn dat nieuwe wachtgeldaanspraken worden voorkomen." Dus kan mijn conclusie zijn, dat deze 243 mln. grotendeels wordt doorgeschoven naar latere jaren of nodig is voor verbetering van het generale beeld 1995, invulling van de taakstellende onderuitputting van 800 mln. Welke kiest de minister?

Vooralsnog resteert er onder de ijklijn voor de rijksbegroting in deze kabinetsperiode een stille reserve van 2,4 mld.

De heer Terpstra (CDA):

De heer De Korte is begonnen met buitengewoon lovende woorden over de Voorjaarsnota te uiten. Dit zou de beste zijn in veertien jaar. Daarna brengt u tien grote vraagstukken naar voren waardoor de Voorjaarsnota minder deugdelijk zou zijn? Blijft u bij uw beginoordeel, of moet ik de tien punten zien als een afzwakking van uw eerste stelling?

De heer De Korte (VVD):

Ik heb deze kritische kanttekeningen al ingebouwd in mijn betoog. Ik zei dat het de beste Voorjaarsnota was die ik heb gezien. Daarmee geef ik een schaalwaardering aan deze Voorjaarsnota. Ik heb echter meteen gezegd, dat dit mij er niet van weerhoudt nog een enkele kritische kanttekening te plaatsen. Daarmee ben ik nu bezig. Ik vind dat ook mijn taak. Niemand in deze zaal verwacht anders van mij en u ook niet, mijnheer Terpstra.

De heer Terpstra (CDA):

Ik ben dat reeds acht jaar gewend van u, mijnheer De Korte!

De heer De Korte (VVD):

Juist en daar gaan wij dus mee door! Die 2,4 mld. stille reserve intrigeert mij. Die past mijns inziens uitstekend in een beleid om over buffers te beschikken, die een veiligheidsmarge verschaffen bij optredende macro-verslechteringen aan de uitgavenkant. Ik zou er wel op tegen zijn dat het resterende bedrag van 2,4 mld. nog een keer wordt gebruikt voor het invullen van regeerakkoordtaakstellingen of voor het compenserende van daarmee samenhangende besparingsverliezen of voor nieuwe beleidsintensiveringen. Daar zou ik helemaal tegen zijn. Laat ik dat heel nadrukkelijk zeggen. Is de minister het daarmee eens? Kan hij zich daarin vinden?

De budgettaire consequenties voor 1995 en daarna van het akkoord over de arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren zijn mij onduidelijk. Is de veronderstelling juist, dat er voor de nieuwe CAO in 1995 nog een ruimte is van 0,75% vanaf 1 april 1995, dus 290 mln.? Wordt die vervolgens ten volle benut voor de voorziene loonstijging van 0,5% per 1 oktober a.s. (kosten 55 mln.) en voor de eenmalige eindejaarsuitkering, waarvan de kosten 225 mln. bedragen? Als dat zo is, moet ik constateren dat de nog niet ingeboekte VUT/wachtgeldtaakstelling uit het regeerakkoord een zekere tegenvaller van 260 mln. voor 1995 gaat betekenen. De arbeidsduurverkortings- en wachtgeldmaatregelen hebben geen effect in 1995, dus moet je de taakstellende onderuitputting voor dat bedrag verhogen.

Aan die 260 mln. moeten wij ook nog eens de schadepost van 178 mln. in 1995 toevoegen die wordt veroorzaakt die het afstemmen van de prestatiebeurs. Verder moeten daaraan toegevoegd worden de hogere uitgaven voor Maaskades. Ik heb mij laten vertellen dat er een overschrijding is van om en nabij de 50 mln.

Vandaag komt dan nog de besluitvorming binnen rondom de GBA-bezuinigingen. Ik moet zeggen dat ik het een merkwaardige gang van zaken vind. Oorspronkelijk was het een bezuiniging van 400 mln. Toen werd het een bezuiniging van 100 mln. Nu wordt er 90 mln. meer uitgegeven door 120 mln. intertemporele verschuiving. Die intertemporele verschuiving moet nu bij de taakstellende onderuitputting gevoegd worden. Die tel ik daar straks bij. Ik vind dit toch een teken van een vlucht naar voren. Dat vind ik jammer. Het beeld van die Voorjaarsnota zou positiever zijn als dit er allemaal niet zou zijn.

Als ik de saldotegenvallers optel, geeft dat het volgende beeld: reeds bestaand: 800 mln.; tegenvallers prestatiebeurs: 180 mln.; tegenvaller VUT: 260 mln.; overschrijding Maaskades: 50 mln. en intertemporele compensatie CBA: 120 mln. Het totaal komt bijna op 1,5 mld. De vraag is dan, of je dit met terughoudend kasbeleid probleemloos oplost, zelfs wanneer de stille reserve van 243 mln. in 1995 zou worden ingezet. Dit alles vraagt echt om een uitleg van de minister. Voor extra taakstellende onderuitputting ten behoeve van nieuwe prioriteiten – collega Ybema voerde zojuist al de monumentenzorg op – lijkt mij op dit moment gewoon geen ruimte. Hoe sympathiek het ook moge zijn, er is geen ruimte voor.

Voorzitter! Volgens de OESO groeit de Nederlandse economie in 1996 minder dan in 1995. Door minder export en minder investeringen daalt de groei naar 2,7%. Maar dat is altijd nog 1% meer dan de behoedzame groeiraming voor 1996 in het regeerakkoord. Wij mogen dus op belastingmeevallers blijven rekenen, ook in 1996. De daarvoor opgeschreven passage in het regeerakkoord wordt door de VVD-fractie gekoesterd. Zolang het financieringstekort conform de definitie in het regeerakkoord niet beneden de 2,7% BBP ligt, komen de belastingmeevallers voor 100% ten gunste van tekort- en staatsschuldreductie. Onze staatsschuld blijft immers een molensteen. De rentetegenvaller over die schuld bedraagt zo'n 400 mln. Dat is een tegenvaller erbij!

Er is nog een molensteen en die ligt misschien wel het allerzwaarst: de niet dalende werkloosheid. Dat is de achilleshiel van het kabinetsbeleid van "werk, werk en nog eens werk". Ook het nabije Frankrijk kampt met dit probleem. Strekt de methode Chirac/Juppé tot navolging? Het schijnt dat de minister in Cannes is geweest. Hij heeft er misschien meer van gehoord. Onzes inziens strekt die methode absoluut niet tot navolging. In Frankrijk verhoogt men zelfs de BTW-lasten om nieuwe banen te financieren en wordt het minimumloon extra verhoogd. Toen minister Zalm nog CPB-directeur was, werden de verkiezingsprogramma's van de grootste partijen door het CPB doorgerekend en met elkaar vergeleken. Het VVD-programma "Nederland moet weer aan de slag" scoorde met 500.000 extra banen op termijn het allerbeste op het punt van het werkgelegenheidsbeleid. Dat kwam door het VVD-voorstel tot invoering van het basisstelsel. De CPB-analyse van toen was: de combinatie van maatregelen die de VVD voorstelt op het terrein van de sociale zekerheid zal op lange termijn niet alleen de werkloosheid fors reduceren, maar ook de arbeidsparticipatie sterk bevorderen. Ook in kringen van de vakbeweging en in de SER groeit het besef van het belang van invoering van het basisstelsel en daarmee ook de animo daartoe. Nu onze paarse coalitiepartners en met name de PvdA nog!

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil de heer De Korte een vraag stellen over "werk, werk en nog eens werk". Kennelijk is het weekblad De Tijd ook bij hem langs geweest. Hij heeft tegen dat blad gezegd: als de werkloosheid niet daalt, zal de VVD proberen het regeerakkoord aangepast te krijgen. Het CPB is van mening dat de werkgelegenheid op haar best gestagneerd kan worden en dat er tussen het moment van aantreden van het kabinet en nu 100.000 uitkeringsgerechtigden bij zijn gekomen, dus van 733.000 naar ongeveer 835.000. De vraag is: wanneer gaat de VVD proberen dat regeerakkoord aan te passen?

De heer De Korte (VVD):

Voorzitter! Ik heb dat artikel natuurlijk ook gelezen. Ik kom er ook zelf in voor. De heer Rabbae citeert ook wat ik daar heb gezegd. Het was voor mij mede aanleiding om in mijn slotpassage de aandacht te vragen voor dat cruciale probleem. Ik heb zojuist al gezegd dat het goed is om het verkiezingsprogramma van de VVD, doorgerekend door het CPB, en de maatregelen daarin in herinnering te brengen. Waarom scoorde dat VVD-beleid zo goed op dat punt, veruit het beste van alle politieke programma's? Door de invoering van het basisstelsel. Ik heb daarvoor een balletje opgegooid: je moet dat punt niet verwaarlozen. Begin of medio volgend jaar is er een moment dat kwalitatief en kwantitatief zal worden bekeken hoe het op dit front met de inactiviteit en de activiteit en met de werkloosheidsontwikkeling in Nederland is gesteld. Daarbij zal ongetwijfeld de vraag aan de orde zijn: hoe staat het met de sociale zekerheid?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Dit is geen direct antwoord op mijn vraag. De heer De Korte heeft gezegd dat de VVD het ministelsel in het spel zal brengen als de werkloosheid niet daalt. Is hij werkelijk van mening dat de werkloosheid in Nederland te wijten is aan het feit dat de uitkeringen in Nederland niet verlaagd zijn?

De heer De Korte (VVD):

Ik denk dat de maatregelen die het kabinet nu neemt, lastenverlichtingsmaatregelen tot 9 mld. of meer, een uitstekend beleid vormen, dat ook gaat helpen. In 1995 gaat het zelfs om 5 mld. Het beleid zal ook invloed hebben op de I/A-ratio. Ik noem ook het beleid van minister Melkert. In het beleid van doorsmeren van de banenmarkt is er heel veel aandacht voor de kwetsbare, laaggeschoolde en laagbetaalde personen op de arbeidsmarkt. Dat is allemaal heel verstandig. Het denken mag echter niet stil blijven staan. De werkloosheidsverlaging moet uiteindelijk gestalte krijgen. Als dat niet lukt, moet je naar andere maatregelen durven omzien. Dat is mijn pleidooi. Deze mogelijkheid zit in het regeerakkoord ingebakken. Medio volgend jaar is er een moment van bezinning ingepast.

De heer Van Dijke (RPF):

De heer De Korte spreekt van een uitstekend beleid, met name gericht op de I/A-ratio. Vooralsnog geven de cijfers geen aanleiding tot optimisme. Ik denk dan even aan de geweldige lastenverlichting die wij nu generiek aan het bedrijfsleven toekennen. Zou het niet meer helpen als wij die zouden inzetten voor grootschalige infrastructurele projecten?

De heer De Korte (VVD):

Op de korte termijn zou dit niet helpen. Op korte termijn zijn er namelijk geen tekorten op het punt van de infrastructurele projecten die nu allemaal in behandeling zijn. De tekorten doemen op voor de periode na deze kabinetsperiode. De financiering voor die tijd is nog lang niet rond. Op dit moment is er echter eerder sprake van onderuitputting. Men kan het geld eenvoudigweg niet wegzetten. Ik denk niet dat het verstandig is om tussen nu en 1998 daar ons heil te zoeken. Wij moeten doorgaan met de infrastructurele voorzieningen. Wij moeten ze letterlijk en figuurlijk goed op de rails krijgen. Wij moeten echter niet denken dat het daarvoor inzetten van het lastenverlichtingsgeld nu opeens een hele hoop werkgelegenheid zou produceren. Dat is de werkelijkheid niet.

De heer Van Dijke (RPF):

Wij zoeken toch juist een oplossing voor de wat langere termijn? Wij willen toch niet altijd alleen maar op de korte termijn scoren? Als wij oplossingen voor de langere termijn zoeken, zal het basisstelsel toch niet zoveel heil brengen? Wij kunnen toch veel beter werken aan een duurzame samenleving waarin infrastructurele voorzieningen dringend noodzakelijk zijn?

De heer De Korte (VVD):

Je moet het één doen en het ander niet laten. Op het punt van de infrastructuur voert dit kabinet een zeer stevig beleid. Dat weten wij allemaal. Wij krijgen iedere week wel een infrastructureel project in de Kamer, waarover dan duchtig wordt gediscussieerd. Dat zit het dus niet in. Over de hoogte en de duur van uitkeringen mag vooralsnog eigenlijk niet gesproken worden. In het regeerakkoord is daarvoor pacificatiewerk verricht. Daarbij geldt de clausule dat als het allemaal uiteindelijk niet tot resultaat leidt, als meer nodig is, dat ook moet kunnen. Daarop heb ik gewezen. Vanwege de hardnekkigheid van de werkloosheid op dit moment zou het wel eens zo kunnen zijn dat wij daarvoor open moeten gaan staan.

De heer Terpstra (CDA):

De heer De Korte heeft zeer heldere antwoorden gegeven op de twee vragen. Mag ik daaruit afleiden dat hij volledig blijft vasthouden aan de lastenverlichting die in het regeerakkoord is afgesproken, en dat de wens van de heer Ybema om tot een andere mix te komen, volledig wordt afgewezen? Is die interpretatie juist?

De heer De Korte (VVD):

Wij houden vast aan de omvang van de lastenverlichting en aan de kwaliteit ervan. Er is een discussie geweest in het kabinet. Daarbij is voor de rest van de periode een afspraak gemaakt om het te zoeken in loonkostenverlaging, toegespitst op de onderkant. Daar kunnen wij ons goed in vinden; wij vinden dat een verstandig beleid. De mix die nu is ingezet, hebben wij ongeveer zo geraamd in het regeerakkoord. Dat lijkt mij juist. Het lijkt mij niet verstandig om daarvan af te wijken.

De heer Terpstra (CDA):

U maakt zich er geen zorgen over dat de lastenverlichting te groot zou zijn, waardoor u een andere mix tot stand zou moeten brengen? Die zorg van de heer Ybema deelt u dus niet?

De heer De Korte (VVD):

Die 5 mld. waarmee wij dit jaar te maken hebben, is meer dan voorzien bij het regeerakkoord. Het gedeelte dat meer is, zit in de premiesfeer. Het heeft er niet toe geleid dat er minder in de belastingsfeer gebeurt. Wat dat betreft heb ik niet zoveel zorg, zeker niet bij deze minister.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Wie de Voorjaarsnota leest zonder daarbij de recente prognoses van het Centraal planbureau te betrekken, zal zonder veel moeite de minister van Financiën een pluim willen geven. Hij heeft de zaken goed op orde. De belastingopbrengsten vallen mee, het financieringstekort dus ook. De uitgaven blijven keurig binnen de ramingen. Alleen in de zorgsector is het beeld wat zorgelijker. Daar dreigt een tekort van 0,4 mld. Maar dat moet binnen de sector gecompenseerd worden. Wij kunnen dus nog meer postzakken vol brieven verwachten. Dat is goed voor onze aandelen in de KPN.

Een kunst die de minister ook verstaat, is die van het verhullend taalgebruik. Ik geef een voorbeeld: de netto uitgaven van de rijksbegroting blijven binnen de ruimte, mede dankzij de inzet van een taakstellende onderuitputting van 0,8 mld. De werkelijkheid is echter, dat er op de rijksbegroting een overschrijding dreigt van 0,7 mld. Om dit te voorkomen of te compenseren is die taakstellende onderuitputting uitgevonden. Zo gezegd, klinkt het toch iets realistischer.

Dat brengt mij bij het fenomeen taakstellende onderuitputting. Dit begrip heeft twee gezichten. Enerzijds is er de ervaring dat aan het eind van het jaar allerlei uitgaven blijken mee te vallen. Anderzijds ligt er de noodzaak dat er zulke meevallers komen. Maar waar raken beide gezichten elkaar nu? De minister zegt dat 0,8 mld. moet kunnen in het licht van de ervaringen in het verleden. Ik zal het niet ontkennen. Maar waarom 0,8 mld. en niet bijvoorbeeld 1 of 1,2 mld.? Het antwoord is simpel: omdat de minister 0,8 mld. denkt nodig te hebben.

Inmiddels weten wij dat een forse tegenvaller als gevolg van het debâcle met de prestatiebeurs in ieder geval zal moeten worden opgevangen. Betekent dat nu dat de taakstelling voor 1995 verhoogd wordt met een kleine 0,2 mld.? Met andere woorden: welk bedrag aan onderuitputting zal moeten worden overschreden wil er sprake kunnen zijn van een eenmalige dotatie ten behoeve van de monumentenzorg? Gaat de taakstelling hierdoor omhoog of zal het moeilijker worden de taakstelling te realiseren? Deze vragen worden uiteraard dringender als ook nog rekening wordt gehouden met alle tegenvallers en verschuivingen die de heer De Korte noemde.

Met die eenmalige dotatie vervolgt de regering een weg die zij vorig jaar is ingeslagen. Toen was de topsport de gelukkige die buiten alle normale prioriteitenstelling om ineens een flink bedrag uit de onderuitputting kreeg. Nu is de keuze gevallen op de monumentenzorg. Een prima keuze, daar niet van. Uitgaven voor dit doel betalen zichzelf. Bovendien is de achterstand groot. Maar moet ik hieruit nu afleiden dat sommige uitgaven die bij de samenstelling van de begroting de boot missen, bij de Voorjaarsnota een herkansing krijgen? Als de regering op die weg wil doorgaan, meen ik dat wij over meer gegevens moeten beschikken.

De aandelen KPN blijken een aantrekkelijke bron van inkomsten. Het Fonds economische structuur versterking is bij uitstek de plaats waar de opbrengsten thuishoren. Dat fonds heeft extra middelen zeker op termijn heel hard nodig. In antwoord op vraag 23 doet de minister of zijn neus bloedt, als hij opmerkt niet te weten welk flankerend beleid wordt bedoeld. Nu, dat kunnen zijn collega's Jorritsma en De Boer hem wel vertellen. Hij heeft toch zelf ook ingestemd met zo'n 800 mln. extra voor de Betuwelijn en met een onbekend aantal miljarden voor de noordelijke aftakking ervan? Dekking moet plaatsvinden uit het FES, maar dat is aan het eind van de kabinetsperiode leeg. Wij hebben deze week de eindstemming over Schiphol. Deze mainport komt er, maar de bijbehorende infrastructuur zal wel te laat gerealiseerd worden volgens de huidige planning. Is het dan niet logisch de hele opbrengst van de verkoop van aandelen in het FES te storten en niet een deel ervan te gebruiken als sluitpost op de begroting? De belastingmeevaller van dit jaar is groot genoeg om de rol van sluitpost over te nemen.

De studiefinanciering blijft niet alleen minister Ritzen achtervolgen, maar ook de minister van Financiën. De minister heeft wel een heel royaal gebaar gemaakt om de financiële gevolgen voor 1995 van de misrekening geheel te betrekken bij de taakstellende onderuitputting. Gebeurt dat altijd als ministers een te groot risico nemen met de invulling van hun bezuinigingstaakstelling? Dat lijkt mij een geruststellend idee voor tal van collega's van de minister.

Er is niet alleen sprake van een taakstellende onderuitputting, maar ook van een taakstellende budgetverlaging. De reisvoorziening voor studenten wordt met ingang van 1998 taakstellend verlaagd. Ik kan mij de wens hiertoe goed voorstellen. Het kan echter toch niet zo zijn dat de Kamer nu al gebonden is aan de verlaging over drie jaar, terwijl nog niets bekend is over de vormgeving van de voorziening in dat jaar. Deze taakstelling beschouw ik dan ook als een voornemen voor intern gebruik, waarover pas bij de begroting voor 1998 zal worden beslist.

Ten slotte wil ik enige opheldering vragen over de maatregelen inzake de kinderbijslag. In afwijking van het regeerakkoord zou besloten zijn om de hele progressie af te schaffen en uit de opbrengst daarvan de kinderbijslag voor het eerste kind te verhogen. Een sigaar uit eigen doos dus ten gunste van de kleinste gezinnen. Is deze maatregel nu al in de AKW verwerkt of komt daarvoor nog een voorstel? Misschien had ik het moeten weten, maar dat is niet het geval.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Het gaat goed met de Nederlandse economie. Er is sprake van een groei van 3%. De grote bedrijven maken grote winsten. De kleine bedrijven profiteren daarvan. Kortom, het gaat prima. De minister van Financiën kan dus tevreden zijn. In tegenstelling tot zijn voorgangers kan hij een beetje tot rust komen. Zoals de Japanners echter zeggen, heeft elke dag zijn nacht. Dat is ook het geval met deze economische groei. Dat geldt niet alleen voor het milieu en de natuurlijke hulpbronnen, maar ook voor de werkgelegenheid. Tegenover de grote winsten van grote bedrijven staat namelijk nog steeds een groot aantal uitkeringen: zo'n 835.000 dit jaar. Het CPB – een bekend orgaan bij onze minister van Financiën – voorspelt dat het in de toekomst ook niet beter zal gaan. Ik weet wel dat de heer Van Zijl van de PvdA zegt dat hij die sombere jongens en meisjes van het CPB wel kent en dat zij eigenlijk niets anders doen dan dit soort sombere prognoses maken, maar het is toch een serieus planbureau. Wij hebben het planbureau volgens mij ook allemaal serieus genomen.

Nu het CPB dit zegt, is het natuurlijk de vraag wat dit jaar het rendement van de lastenverlichting is. Kan de minister dit aangegeven? Als wij het komende jaar generiek, zij het met enige bijstelling, ook met lastenverlichting willen gaan werken, wat zal dan het rendement daarvan zijn? Is het niet beter om deze middelen aan iets anders te besteden? Het is toch water naar de zee dragen. Bedrijven maken grote winsten, terwijl wij proberen om een als het ware procyclisch beleid te voeren bij een redelijke groeiende economie. Het is merkwaardig dat juist deze minister die ontwikkeling kennelijk ondersteunt. Voor de toekomst is het de vraag of dit kabinet bereid is om de werkloosheid te bestrijden en dan niet alleen door een aantal projecten van de heer Melkert. De heer De Korte heeft die projecten onvoldoende verklaard, alhoewel hij hier eigenlijk een lofzang over de heer Melkert heeft gehouden. Maar goed, bij zijn zwanezang kan hij waarschijnlijk een andere muziek fluiten.

Voorzitter! Ondanks alle plannen durft het kabinet het blijkbaar nog niet aan om serieus te kijken naar herverdeling van arbeid, terwijl dat toch een belangrijk instrument is. Wij constateren dat arbeidsduurverkorting in sommige bedrijven wel gehanteerd wordt bij een dreigend verlies van arbeid. Wij durven het echter niet aan om dit met werkgevers in groeiende bedrijfstakken te bespreken. Daar moeten wij echter juist werkgelegenheid zien te creëren. Is de minister bereid om samen met zijn collega's met het oog op de begroting voor 1996 te komen met fiscale maatregelen om arbeidsduurverkorting te stimuleren? Dan ontstaat ook in de groeiende bedrijven een kans op verdeling van werk en vermeerdering van arbeid aldaar. Ik wacht even de reactie van de minister af. Is die niet positief, dan leg ik de Kamer in tweede termijn een uitspraak voor.

Ik kom op de koopkracht. De koopkrachtverslechtering is aanzienlijk lager dan wij als fractie van GroenLinks en wellicht ook andere fracties gevreesd hadden. Echter, vijftien jaar kaalslag op uitkeringen heeft zijn werking niet gemist. En zo hebben wij in Nederland, dat toch een welvarend land is, te maken met zo'n 200.000 mensen die met hun schulden in de problemen zijn gekomen en een beroep moeten doen op de gemeentelijke banken om hieruit te komen. De minister van Sociale Zaken, de heer Melkert, heeft dit beaamd. Hij heeft toegezegd dat hij in het najaar met een nota over armoede in Nederland komt. Daarop vooruitlopend, heeft hij gezegd dat hij aankoerst op koopkrachtbehoud voor de minima in 1996. Mijn vraag aan deze minister en via hem aan het kabinet is of het kabinet koopkrachtbehoud voor de minima in 1996 kan garanderen.

Dan het aspect van de meerkosten als gevolg van lange asielprocedures. De minister erkent dit aspect, maar verwijst vervolgens naar een brief van de staatssecretaris over de kwestie. Mijn fractie is van mening – daar hebben wij al eerder voor gepleit – dat meer personeel in dienst moet worden genomen, omdat is gebleken dat dit personeel zichzelf terugverdient. De staatssecretaris heeft natuurlijk wel wat gedaan op dit punt, maar het lijkt mij beter als de personeelsformatie wordt versterkt. Dat is goed voor het beleid, goed voor de vluchtelingen en kennelijk ook goed voor de financiën.

Mijn laatste punt heeft betrekking op de energieheffing. Het kabinet heeft vorig jaar aangegeven, op ons verzoek, dat in het voorjaar van 1995 een wetsvoorstel daarover naar de Kamer zou komen. Tot nu toe hebben wij dat wetsvoorstel nog niet gezien. Welke factoren verzetten zich tegen het indienen van dit wetsvoorstel bij de Kamer? Welke compensatie denkt de minister in dit verband te verstrekken aan bedrijven en burgers? Hoe wil het kabinet verder communiceren met burgers en bedrijven, zodat deze maatregel een draagvlak krijgt in de samenleving?

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! De eerste Voorjaarsnota die onder het bewind van deze minister van Financiën is uitgebracht, biedt de gelegenheid voor een eerste beoordeling van het financiële beleid dat, zoals bekend, deels op nieuwe uitgangspunten is geformuleerd. Niet langer staan normen als financieringstekort en collectieve-lastendruk centraal als ijkpunten voor de uitgavenontwikkeling, maar de van te voren vastgestelde uitgavenkaders zelf.

Een eerste beschouwing leert dat de minister bepaald niet mag mopperen over het verloop van de gang van zaken tot nu toe. Dat valt af te leiden uit het feit dat de minister nog maar betrekkelijk zelden in de Kamer verantwoording heeft hoeven afleggen over het gevoerde beleid. Uiteraard heeft hij daarbij de economische wind mee, zodat hem grote tegenvallers bespaard zijn gebleven. Door het gunstige tij is het financieringstekort zelfs dik onder het plafond uit het regeerakkoord gebleven. Aan de andere kant, het economisch gunstige tij zegt niet alles als het gaat om het in de hand houden van de uitgavenontwikkeling zelf. Daartoe is ook een goede budgetdiscipline noodzakelijk. De geraamde vrij geringe overschrijding, exclusief de prestatiebeurs, van 800 mln. wijst uit dat de hand stevig op de knip zit.

Qua informatieverstrekking is de Voorjaarsnota weer een stapje vooruitgegaan, in vergelijking met eerdere uitgaven, nu de Kamer tegelijkertijd is geïnformeerd over de uitgavenontwikkeling in de sociale zekerheid en de zorg. Daarvoor dank ik de minister. Overigens is de informatie in de bijgevoegde brieven wel erg summier, zodat het netto rendement beperkter is dan wellicht had mogen worden gehoopt. De uitgaven in het kader van de sociale zekerheid geven wat dit aangaat per saldo geen overschrijdingen te zien; in de zorg daarentegen wel. Hoewel de inzet er wel is, is op dit moment nog niet in compensatie voorzien. Ligt het in de bedoeling, compensaties nog te laten terugwerken tot op het jaar 1995?

Harde compensaties voor de 800 mln. overschrijding zijn er dit jaar niet. De minister zoekt zijn heil, evenals zijn voorganger, de premier, in taakstellende onderuitputtingen. Nu lijkt ongeveer 0,5% onderuitputting op het totaal van de rijksbegroting niet buitengewoon veel. De neiging bestaat dan om te zeggen dat dit probleemloos moet kunnen. Anderzijds roept het meerjarig gebruik van dit instrument vragen op naar de accuratesse van de ramingen en de lucht die er kennelijk in de begroting zit. Nogmaals, 800 mln. acht ik niet overdreven veel, maar het geeft toch te denken dat zonder veel moeite een klein miljard op de rijksuitgaven kan worden bezuinigd. De heer De Korte zei dat een buffer goed is, maar ook ik vind dat de Kamer daarvan wel op de hoogte moet zijn. Dan kan de Kamer dit in haar afwegingen betrekken.

De problematiek wordt overigens nog verergerd door de prestatiebeurs, die een extra tegenvaller van een kleine 400 mln. met zich brengt. Hoe schat de minister de haalbaarheid in van het aparte AKW-wetje om de kinderbijslag voor 18-plussers te schaffen, nu de Senaat te kennen heeft gegeven juist met dit onderdeel veel moeite te hebben? Mijnheer de voorzitter! Over de kwaliteit van sommige ramingen hoeven wij overigens niet zo tevreden te zijn. De populariteit van de weekkaart is groter dan die van de weekeindkaart en dat was te voorzien.

Bij de AKW doen zich ook merkwaardige ontwikkelingen voor. De verwachte bezuinigingen vallen tegen. Het antwoord bestaat hieruit dat de progressie nu helemaal vervalt. Ik hoor graag een toelichting op deze gang van zaken. Waarom vallen de bezuinigingen precies tegen? Zijn er weglekeffecten of zijn de verschillende bezuinigingsmodellen eenvoudigweg bij elkaar opgeteld? Wanneer moeten de nieuwe maatregelen van kracht worden? Worden ook nu compensaties voorzien? Al met al heeft mijn fractie hieraan geen goed gevoel overgehouden. Kennelijk is het doel om hoe dan ook 1 mld. op de AKW te bezuinigen en de rechtvaardiging achteraf wordt dan meer en meer een bijzaak, evenals de fundamentele bezinning op de kinderbijslag als onderdeel van het sociale stelsel.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! Wij behandelen vanavond de Voorjaarsnota 1995 en wij letten dus op de vraag in hoeverre de begroting in 1995 wordt nageleefd. Ik heb in mei jongstleden bij de regeling van werkzaamheden een vraag gesteld over een lastenverlichtingsvariant voor 1996. De minister van Financiën heeft toen helder en duidelijk gezegd dat hij daarop pas antwoord zal geven bij de presentatie van de Miljoenennota. Ik ga er dus ook vanavond van uit, dat de minister alle vragen die over 1996 gaan op dezelfde wijze zal beantwoorden als mijn vraag over de lastenverlichtingsvariant. Die beantwoordt hij dus niet. Mocht dat wel het geval zijn, dan kom ik terug op mijn vraag van mei.

Het beleid van de CDA-fractie op het gebied van de financiering van de collectieve sector is altijd helder en duidelijk geweest. Dat vinden wij althans zelf. Wij willen de overheidsfinanciën saneren met het oog op de vermindering van de staatsschuld, zonder de lasten te verhogen. Daarnaast hebben wij steeds gestreefd naar een verschuiving binnen de collectieve sector in de richting van meer investeringen.

Bij de algemene financiële beschouwingen eind vorig jaar heeft de CDA-fractie ingestemd met het invoeren van een uitgavennorm voor de gehele collectieve sector. Tevens hebben wij ingestemd met een verlaging van het financieringssaldo en de lastenverlichting voor 1995. Bij de lastenverlichtingsvariant hebben wij een voorkeur uitgesproken voor die variant die voor de werkgelegen heid het gunstigst is en die voorkeur houden wij voorlopig.

Meevallers bij de belastingen willen wij gebruiken voor vermindering van de staatsschuld. Meevallers bij de sociale zekerheid moeten automatisch leiden tot lagere premies voor werkgevers en werknemers. Indien werkgevers en werknemers zich op het gebied van bestrijding van het ziekteverzuim en bestrijding van het gebruik van de WAO zeer goed gedragen en een beter beleid voeren, moet dat tot lagere premies leiden. De suggestie van de heer Ybema om dan ogenblikkelijk na te denken over de lastenverlichtingsvariant op andere gebieden, vinden wij onjuist. Dit werkt naar ons idee averechts op het goede gedrag van de sociale partners in de maatschappij.

Op al deze punten – verlaging van het financieringstekort, het gebruik van meevallers voor de reductie van de staatsschuld en gebruik van die lastenverlichtingsvariant die het gunstigst is voor de werkgelegenheid – hebben wij bij de financiële beschouwingen moties ingediend, die allemaal zijn verworpen. Uit de Voorjaarsnota blijkt dat de minister van Financiën de belastingmeevaller heeft gebruikt voor vermindering van de staatsschuld. Dit vinden wij verstandig, ook gelet op onze verworpen motie.

Ook op het gebied van de beheersing van de uitgaven ziet de Voorjaarsnota er goed uit. De overschrijdingen van 800 mln. zijn niet groot. Ik heb een tegenvaller van de vorige minister van Financiën wel eens verdedigd met de opmerking dat deze slechts 1% van de belastingopbrengsten bedroeg. Dit moet ruw bekeken worden. Dat geldt ook voor het bedrag van 800 mln.

Wel kun je vraagtekens plaatsen bij de dekking voor het jaar 1995. De overschrijdingen bij het Rijk worden alle gedekt door een rem op de uitgaven te zetten. Dit geldt ook voor de jongste tegenvallers bij bijvoorbeeld de prestatiebeurs. De vorige minister van Financiën gebruikte deze methode ook reeds. Vaak is het gelukt, zo blijkt uit de antwoorden op de schriftelijke vragen, door exogene factoren. Betekent dit nu dat de begroting de afgelopen jaren steeds te ruim is geweest? Gaat de minister van Financiën ervan uit dat er elk jaar wel een exogene factor zal zijn? En heeft het gebruik maken van dit instrument niet steeds meer risico naarmate de tijd vordert?

Voorzitter! Bij de zorg valt het op dat een deel van de bezuinigingen wordt verschoven naar het Financieel overzicht zorg 1996. Mag ik hieruit afleiden dat de minister van Financiën er nu reeds van uitgaat dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport haar zaken in 1995 niet op orde kan brengen?

Bij meevallende economische groei staat naar ons idee de uitgavennorm als eerste onder druk. Dat blijkt bijvoorbeeld bij ontwikkelingssamenwerking. Als de economische groei meevalt, worden de uitgaven automatisch hoger, ook voor een deel van de afdrachten aan de Europese Unie. Ook bij de koppeling van de uitkeringen en bij de ambtenarensalarissen zie je dat mechanisme. Naarmate bepaalde uitgaven zijn gerelateerd aan loonstijgingen, wordt er een opwaartse druk op de uitgavennorm gezet. Mag ik er ondanks dit systeem van uitgaan dat de minister van Financiën de komende vier jaar hard vasthoudt aan zijn reële uitgavennorm?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Is de heer Terpstra van mening dat de doorwerking van de groei van het nationaal inkomen op de post voor ontwikkelingssamenwerking geneutraliseerd moet worden om te voldoen aan de uitgavennorm?

De heer Terpstra (CDA):

Dit is een automatisme. Als de overheid zegt dat de collectieve sector reëel gelijk moet blijven – wat wij als CDA bij de financiële beschouwingen gesteund hebben, mede omdat het in het rapport van de commissie-Zijlstra staat – dan betekent dit dat uitgavenposten die automatisch stijgen, zoals bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking, afdrachten aan de Europese Unie of de koppeling van de uitkering, op de andere onderdelen van de collectieve sector in mindering moeten worden gebracht. Dat is een automatisme. Naarmate het economisch beter gaat, waar ik op zichzelf voor ben, wordt het risico van de overschrijding van de uitgavennorm groter. Ik vraag nu aan de minister van Financiën of hij, ondanks dit verschijnsel, de komende vier jaar keihard vasthoudt aan de ook door ons gesteunde uitgavennorm. Dus als de ene post stijgt, moet je ergens anders bezuinigen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De uitgave voor ontwikkelingssamenwerking mag dus wel stijgen als gevolg van de automatische doorwerking van het nationaal inkomen bij groei, maar de compensatie moet gezocht worden bij andere posten? Die moeten omlaag. Is dat uw redenering?

De heer Terpstra (CDA):

Dat is het automatisme van de gedachte dat wij vasthouden aan een uitgavennorm voor ontwikkelingssamenwerking op het huidige niveau. Dat is inhoud van de motie-Heerma van vorig jaar. Wij steunen een relatieve beperking van de collectieve sector via de reële uitgavennorm. Dat betekent dat er, als je die twee dingen combineert, ergens anders meer moet worden bezuinigd. Wij hebben dat vorig jaar aanvaard. Wij aanvaarden dat dus vijf maanden later ook.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het inkomen is nu gelukkig aan het groeien. Waar moet er volgens de CDA-fractie dan compensatie gezocht worden voor de groei van de post ontwikkelingssamenwerking?

De heer Terpstra (CDA):

Het is u hoogstwaarschijnlijk ontgaan dat het CDA sinds de vorige verkiezingen niet meer in het kabinet zit. Het kabinet heeft deze afspraak gemaakt. Wij wijzen alleen op een verschijnsel. Wij vragen de minister van Financiën of hij, ondanks dit verschijnsel, vasthoudt aan zijn reële uitgaven. Ik ben niet geroepen om alle problemen van de minister van Financiën voor 1996 op te lossen. In de eerste plaats zit ik in de oppositie. In de tweede plaats heb ik bij het begin van mijn betoog gezegd dat ik over 1996 helemaal niets zeg.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik weet dat het CDA niet in het kabinet zit. Maar ik neem aan dat het CDA wel eigen prioriteiten heeft. Als het om de afweging tussen ontwikkelingssamenwerking en andere posten gaat, ga ik ervan uit dat het CDA dan ook weet welke post er dan moet bloeden. Maar kennelijk weet het CDA dat niet.

De heer Terpstra (CDA):

Wij hebben de motie-Heerma gesteund. Hier staat in dat het ontwikkelingssamenwerkingspercentage voor de komende vier jaar op het huidige niveau moet blijven. Aangezien wij ook het idee van de bevriezing van de reële uitgaven van de collectieve sector hebben gesteund, zijn wij genoodzaakt ergens anders bezuinigingen te vinden. Alleen, die noodzaak heeft de minister van Financiën ook. En waarom zou ik mij druk maken om de problemen van de heer Zalm? Daar ben ik niet voor ingehuurd. De heer Zalm wel.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat betekent dus dat u blanco bent als het gaat om de afweging van prioriteiten tussen ontwikkelingssamenwerking enerzijds en het compenseren daarvan bij een andere post anderzijds. Daar heeft u geen mening over?

De heer Terpstra (CDA):

Wij hebben de motie-Heerma ingediend en dus ook gesteund. Daar staat in dat wij, wat er ook gebeurt, niet willen bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking ten aanzien van het huidige niveau. Dat is een duidelijke prioriteit. Dat betekent dat wij het moeten zoeken bij de andere 99,2% van ons nationaal inkomen. Wij hebben immers 0,8% afgescheiden voor ontwikkelingssamenwerkingsdoeleinden. Dat vind ik een heldere prioriteit.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De heer Terpstra pleit ervoor, als iemand die jarenlang lid is geweest van een goede bestuurderspartij, aan het uitgavenkader vast te houden. Tegelijkertijd zegt hij dat het niet zijn verantwoordelijkheid is om daar een invulling voor te zoeken. Hoe verhoudt uw pleidooi voor een strak uitgavenkader zich met het feit dat het CDA talloze voorstellen tot bezuiniging afwijst? Ik wijs op de vele amendementen bij de prestatiebeurs. Die CDA-amendementen kosten honderden miljoenen guldens. Ik verwijs naar het feit dat het CDA de bezuinigingen op de kinderbijslag heeft afgewezen. Ik verwijs naar de heer Dankers, die in een recent overleg de bezuiniging van 200 mln. op de arbeidsvoorziening heeft afgewezen. Hoe verhouden al deze dingen zich tot de uitspraak dat het niet de taak van de heer Terpstra is om plannen te vinden om aan reële uitgaven vast te houden? Hoe geloofwaardig is dan de financiële soliditeit van het CDA?

De heer Terpstra (CDA):

Ten aanzien van de bezuinigingen op de sociale zekerheid hebben wij een alternatieve dekking aangegeven voor de kinderbijslag. Ten aanzien van de bezuinigingen op het CBA is ons idee eigenlijk dat de overheid niet eenzijdig de afspraken tussen overheid en CBA scheef kan trekken. Wij hebben steeds bepleit dat de overheid, in de persoon van de minister van Sociale Zaken, overleg voert met het CBA om de problemen zelf op te lossen. Wij hebben de indruk dat de minister van Sociale Zaken op dit punt een groot eind in onze richting is opgeschoven.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het gaat toch ook het CDA serieus om het handhaven van het reële uitgavenkader? Dat verhoudt zich niet met het keer op keer afwijzen van bezuinigingsvoorstellen zonder met een serieus alternatief te komen. Ik heb gewezen op de kinderbijslag. Ik heb gewezen op de debatten met uw collega's over de prestatiebeurs waar door die collega's amendementen ingediend zijn die honderden miljoenen guldens kosten. Wij wachten nog steeds op een goede dekking voor de begroting van het CDA, die ook een serieus alternatief biedt om aan een strak uitgavenkader vast te houden.

De heer Terpstra (CDA):

Over de kinderbijslag hebben wij alternatieven ingediend. Ten aanzien van alle alternatieven die wij bedenken voor 1996 zullen wij een degelijke dekking naar voren brengen.

Uit de Voorjaarsnota blijkt dat het Rijk steeds meer gaat bijdragen aan de sociale fondsen in de sfeer van sociale zekerheid en volksgezondheid. Het CDA acht dit op zichzelf niet gewenst. Wij zijn voor een kostendekkende premie in de sociale zekerheid en de volksgezondheid. Meevallers in die sectoren leiden dan tot premiedalingen, net zoals meevallers bij het Rijk leiden tot een kleiner financieringstekort. Zijn de grotere rijksbijdragen geen gevaar voor dit mechanisme en is het op langere termijn geen gevaar voor de budgetdiscipline? Wij zijn niet zo voor een vermenging van het Rijk en de sectoren sociale zekerheid en volksgezondheid.

Overeenkomstig de discussies bij de algemene beschouwingen vorig jaar gaat er 100 mln. naar de versterking van de veiligheid. Waarom is niet gekozen voor een fifty/fifty-verdeling tussen Justitie en Binnenlandse Zaken? Uit de stukken blijkt dat Binnenlandse Zaken 51 mln. krijgt en Justitie 49 mln. Zit daar iets achter? Is daar een redenering voor te bedenken?

Indien de rem op de uitgaven meer opbrengt dan 800 mln., aangevuld met de nieuwe tegenvallers, gaat een deel naar monumentenzorg. Beschouwt het kabinet dit als een tegemoetkoming aan mijn aangehouden motie tijdens de vorige algemene financiële beschouwingen over het reserveren van meer geld voor monumentenzorg?

Een groot deel van de lastenverlichting voor 1995 loopt via de premies voor de sociale zekerheid. Betekent dit dat zelfstandigen zonder werknemers er dit jaar qua lastenverlichting slechter voorstaan? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de gezinsbedrijven in de landbouw zonder werknemers? Is de lastenverlichting in die sectoren kleiner dan voor bedrijven met werknemers?

Een groot deel van de meevaller in de uitgaven komt voor rekening van de afdrachten aan de Europese Unie, terwijl de discussie in ons land steeds meer gaat in de richting van grotere afdrachten. Valt de stelling te verdedigen dat Nederland automatisch meer bijdraagt, naarmate de landbouw minder zwaar weegt in de Europese uitgaven en regionaal beleid en andere onderdelen van het beleid zwaarder wegen? Leidt het ideaal van de regering om minder aan Europees landbouwbeleid te doen er per definitie toe dat Nederland een grotere netto bijdrage levert? Is het dan niet een beetje vreemd dat wij herziening van het landbouwbeleid bepleiten, maar er problemen mee hebben dat wij netto betaler worden? Zijn beide verschijnselen niet aan elkaar gekoppeld?

Met de vorige minister van Financiën heeft de Kamer al eens gesproken over het feit dat sommige uitgaven en belastingen aan elkaar worden vastgeknoopt, zonder dat daar een duidelijk verband tussen bestaat. Wij hebben toen steeds bepleit dat de Kamer apart discussieert over de uitgaven en over de belastingen. Anders gaat alles in een grote pot, de begroting van de minister van Financiën, en wordt alles ook gedekt uit diezelfde grote pot.

In dit licht vragen wij de aandacht van de minister van Financiën voor zijn staatssecretaris. De opbrengsten uit reparatiewetten worden steeds meer volgens het hitlijstsysteem verdeeld, terwijl de minister dit systeem in een antwoord op vragen juist heeft afgewezen. Wij menen dat de staatssecretaris deze methode wel toepast. Het idee om de opbrengst van de reparatie van een wet meteen te gebruiken voor andere uitgaven binnen die wet, vindt mijn fractie principieel onjuist. Vindt de minister van Financiën niet ook dat de Kamer apart moet kunnen discussiëren over uitgaven en inkomsten en dat de koppeling tussen die twee factoren niet gewenst is?

Tot slot een vraag over de Voorjaarsnota zelf. Kan de minister nog eens helder het verschil uiteenzetten tussen voor je uitschuiven en intertemporele compensatie? Is die intertemporele compensatie een soort uitschuifsysteem, toegestaan binnen vier jaar? Is daaraan niet het risico verbonden dat de regering eerder zal vallen, naarmate er meer vooruit wordt geschoven, een soort ingebouwd risicosysteem dus?

Bij de Voorjaarsnota gaat het om de begroting van dit jaar. Elk jaar werd echter uitgebreid gesproken over het jaar erna. Ook vanavond is dat weer gebeurd. Ik zal het in principe ook nu niet doen. Met de minister is afgesproken dat wij ons niet elke week zullen bezighouden met de economische toestand en wij zullen ons ook niet elke week bezighouden met de begroting. Dit lukt alleen indien ook de regering zich aan deze afspraken houdt.

Er is enkele keren uitgebreid in de pers beschreven welk conflict er nu weer was opgelost. Naar aanleiding van deze lekkages heb ik vragen gesteld. De stijl van beantwoording van de minister van Financiën stel ik op hoge prijs. Dat pleit voor de bewindspersoon zelf en voor het zeer grote gevoel voor humor van het ambtelijke apparaat, met name van de secretaris-generaal. Uit brieven van de heer Melkert, bijvoorbeeld zijn brief over het voorjaarsoverleg, blijkt echter dat het lekken gewoon doorgaat. Ondanks het inschakelen van de loodgieter is het lekken bij het ministerie van Financiën steeds doorgegaan. Zou de loodgieter niet alleen drie exemplaren van de besluiten kunnen meenemen voor de regeringsfracties, maar ook nog een vierde exemplaar voor ons, opdat ook wij kunnen meedoen aan de discussie over voornemens die het kabinet volgens de pers heeft?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De Voorjaarsnota geeft, dankzij het behoedzame ramen en het feit dat we de wind mee hebben, een gunstig beeld van de overheidsfinanciën. Er is sprake van een onverwacht grote belastingmeevaller van ruim 2 mld., een incidentele meevaller in de afdracht aan de EU van ongeveer 1 mld. en er is een beheerste uitgavenontwikkeling. Het feitelijke en ook het beleidsrelevante financieringstekort ontwikkelen zich ten opzichte van de raming in de Miljoenennota gunstig en zij komen ook onder de plafondwaardes van 1995 uit. Het is ook gunstig gesteld met de staatsschuldquote en met de micro-lastenverlichting.

De belangrijkste meevallers in de netto uitgaven ten opzichte van de Miljoenennota zijn overigens voornamelijk de IHS, waarop ik straks uitgebreid terug zal komen, en de afdracht aan de EU. Het probleem is daardoor een stuk minder vanwege exogene meevallers. De heer De Korte zei al dat de meevaller in de EU er voornamelijk voor zorgt dat de schade van 800 mln. nog enigszins binnen de perken blijft.

Om aan het reële uitgavenkader vast te houden zijn in 1995 ombuigingen nodig van ongeveer 800 mln., 0,5%, op de rijksbegroting en van 400 mln. in de zorg. Het bedrag van 800 mln. zal misschien wel stijgen tot ongeveer 1,4 mld. nadat rekening is gehouden met de toezegging aan minister Ritzen in verband met het gat van 180 mln. dat is ontstaan door uitstel van de prestatiebeurs, met de 260 mln. doordat minister Dijkstal nog niet de besparing heeft gerealiseerd op VUT- en wachtgeldaanspraken en met ongeveer 100 à 155 mln. hogere uitgaven voor de Maaskades. Zijn er naast deze drie verwachte overschrijdingen, die niet in de Voorjaarsnota voorkomen, nog andere waarschijnlijke tegenvallers bij de regering bekend? Kan de regering duidelijkheid verschaffen over de totale taakstellende onderuitputting die nu te verwachten is?

Al met al verwacht de PvdA dat er nog een fors bedrag binnengehaald moet worden door middel van taakstellende onderuitputting en terughoudend kasbeleid. Hoewel het instrument een relatief pijnloze manier van bezuinigen is – soms komt het politiek ook goed uit – moet toch de vraag gesteld worden of deze vorm van structureel bezuinigingsbeleid niet een beetje vreemd is. De minister zegt desalniettemin in antwoord op de vragen dat het onwaarschijnlijk is dat het instrument van de verruimde eindejaarsmarge niet in het geding behoeft te komen. Hij denkt dat het instrument van intertemporele compensatie in 1995 niet aan de orde is. Mag de PvdA-fractie, gezien de forse problematiek, hieruit afleiden dat er blijkbaar voldoende ruimte is om de tegenvallers op te vangen zonder dat het reële uitgavenkader overschreden hoeft te worden?

Boekt de regering wel voldoende voortgang met de uitgavenbeheersing op alle terreinen? Hoe zit het met de besparing van 300 mln. oplopend tot 1,5 mld. op de ambtenarensalarissen? De bedoeling van het regeerakkoord was, dat deze taakstelling voornamelijk tot stand moest komen door een versobering van de secundaire arbeidsvoorwaarden met instandhouding van de werkgelegenheid onder ambtenaren. De eerste signalen zijn echter dat het voornamelijk om een ingreep in de primaire arbeidsvoorwaarden gaat en dat een aantal banen op de tocht staat. De ATV gaat immers niet gepaard met herbezetting? Hoe verhoudt zich dat met de afspraken die in het regeerakkoord zijn gemaakt? Heeft deze minister er vertrouwen in dat de taakstelling voor de ambtenarensalarissen van 260 mln. voor 1995 inderdaad gehaald wordt door zijn collega minister Dijkstal? De eerste berekeningen van de commissie voor de Rijksuitgaven suggereren dat nog steeds 130 à 160 mln. op de VUT bespaard moet worden. Harde afspraken over toekomstige besparingen op de VUT leveren pas op termijn de vereiste bezuinigingen op. Is de minister van Financiën van plan dergelijke VUT-besparingen mogelijk te maken door gebruik te maken van het instrument van intertemporele compensatie? Wordt er bijvoorbeeld gedacht aan het verlengen van de termijn waarbinnen de bezuinigingen gehaald moeten worden in ruil voor harde afspraken op langere termijn over de afschaffing van de VUT, welke dan eventueel vervangen kan worden door een systeem van flexibele pensionering?

De PvdA maakt zich ernstig zorgen of minister Voorhoeve zijn taakstelling realiseert. Nu kampt minister Voorhoeve reeds met 200 mln. aan oningevulde besparingen op Defensie. Deelt de minister deze zorg? De VVD-leider, de heer Bolkestein heeft in recente uitspraken te kennen gegeven dat de bezuinigingen op Defensie niet allemaal gehaald hoeven te worden. Deelt de minister deze mening van zijn partijgenoot?

De minister van Financiën maakt niet echt haast met het beperken van de aftrekbaarheid van rente op consumptief krediet. Het gaat wellicht om een bedrag van 600 mln., inclusief 100 mln. aan premies. De PvdA is van mening dat alle ministers, ook die van het VVD-smaldeel en de minister van Financiën zelf, de bezuinigingstaakstelling van het regeerakkoord moeten halen.

De heer De Korte (VVD):

Dat consumptief krediet was een verschuiving. De heer Van der Ploeg moet het regeerakkoord even goed lezen! Het heeft niet te maken met bezuinigingen. Als er iets met het consumptief krediet gebeurt, wordt dat vervolgens teruggegeven. Dat is toch iets anders dan het niet halen van bezuinigingen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Zeer zeker, mijnheer De Korte. In het regeerakkoord staat, dat iets wordt gedaan aan het beperken van de aftrekbaarheid van de rente op consumptief krediet. Dan is er inderdaad iets om terug gegeven te worden. Dat kan echter op een manier gedaan worden, die misschien ook goed uitkomt voor bijvoorbeeld de achterban van de PvdA. Het punt is, dat er op dat terrein nog geen succes is geboekt. De VVD roept altijd hard, dat bezuinigingen essentieel zijn. Zij zal daardoor ook haar bijdrage moeten leveren, anders kan het wel eens ten koste van de lastenverlichting – ook de VVD erg lief – en bovendien ten koste van de werkgelegenheid gaan. Onze vraag aan de minister van Financiën is of hij ervoor kan zorgen, dat het principe van "gelijke monniken, gelijke kappen" zal gelden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Het consumptief krediet valt toch onder het beheer van de staatssecretaris van Financiën?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Zeer zeker, maar ook wij spreken onze eigen staatssecretaris van Financiën aan. Staatsrechtelijk houdt de minister van Financiën natuurlijk toezicht op de staatssecretaris van Financiën. Ik vertrouw erop, dat in de goede coalitieverhoudingen onze minister van Financiën voor voldoende daadkracht zal zorgen bij onze staatssecretaris.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het is mij bekend, dat u elke week een bewindsliedenoverleg hebt.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat lijkt op de BLO! Het is het bewindspersonenoverleg! Het BPO!

De heer Rabbae (GroenLinks):

Prima, maar wat is uw kennis over het feit dat uw eigen staatssecretaris niet begonnen is met deze klus?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U kunt er zeker van zijn, dat de fractie van de PvdA ook bij onze eigen staatssecretaris erop aandringt om voortgang te boeken met het dossier van het beperken van de aftrek van de rente op consumptief krediet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maar waarom is hij daar nog niet mee begonnen? Weet u dat?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat weet ik nog niet. Daarom stel ik het ook hier aan de orde, want de PvdA hecht er een uitermate groot belang aan dat ook op dit terrein voortgang wordt geboekt. Het kan niet zo zijn, dat de coalitie op vele gevoelige dossiers – kinderbijslag, de keuringen voor de WAO en op vele andere terreinen waar keiharde bezuinigingen geboekt moeten worden – voortgang boekt maar juist bij de beperking van de aftrek van de rente op het consumptief krediet een slakkegang heeft.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb oog voor uw staatsrechtelijke invalshoek, maar ik vind het toch vreemd dat u een U-bocht moet maken om uw eigen staatssecretaris via de minister van Financiën aan te spreken.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ja, dit is het dualisme waar veel van de oppositie dagelijks om vraagt!

Vanuit een puur financieel oogpunt bezien, gaat het goed met de sociale zekerheid. De netto uitgaven blijven 0,1 mld. onder de gestelde ijklijn. Hieruit leidt de PvdA af dat het beleid van het vorige kabinet vruchten afwerpt. De PvdA heeft geen behoefte aan een fundamentele herbezinning over de sociale zekerheid om puur financiële redenen. Ik ga ervan uit dat dit ook geldt voor de VVD. Er is sprake van financiële bevrijding op middellange termijn, zeker nu er ruimte is gecreëerd voor versoepeling van de WAO-keuringen en de arbeidsvoorzieningen. Het is nu gewenst de genomen en de afgesproken maatregelen hun effect te laten hebben. De PvdA heeft bijvoorbeeld geen behoefte aan een discussie over een ministelsel maar wel aan een kwalitatieve discussie over de vraag hoe de sociale zekerheid gemoderniseerd moet worden in het licht van de tendens van een toenemend aantal werknemers met een kortdurend dienstverband en tot individualisering. Het lijkt erop dat de 100 mln., die tijdens de algemene politieke beschouwingen zijn binnengehaald voor bestrijding van criminaliteit en veiligheid, in de grote soep van uitgaven zijn meegenomen. Ook de heren Ybema en De Korte hebben daarop gewezen. Waarom is het reële uitgavenkader voor 1995 niet met dit bedrag verhoogd? Betekent dit dat het benodigde bedrag aan taakstellende onderuitputting met 100 mln. verhoogd is? Is de minister het met ons eens, dat dit in strijd is met de gemaakte afspraken?

De PvdA heeft de stellige indruk, dat miljarden gebruikt worden om het financieringstekort te verlagen en stelt zich de vraag of het onder alle omstandigheden goed is om al dat geld simpelweg af te boeken. De voornaamste taak van de minister van Financiën is, dat economisch beleid financieel goed onderbouwd moet worden, maar wij van de PvdA vinden het nog belangrijker dat financieel beleid ook goed economisch onderbouwd moet worden. Dit lijkt niet altijd het geval te zijn. Het Zalm-kader voor de reële uitgaven – en dat is belangrijk om te constateren – staat niet in het regeerakkoord. Het is dus een particulier Zalm-kader. Doch tijdens de behandeling van de Miljoenennota hebben wij gezegd dat dit kader in principe keihard is. Want voordat je het weet, is de begrotingsdiscipline naar de knoppen, zie de voorgaande opmerkingen over de discipline van de ministers, ook ministers van de VVD in het kabinet.

Maar het Zalm-kader mag geen dogma worden als dit zou uitnodigen tot onverstandig beleid. Een voorbeeld is van minister Zalm zelf, die tijdens een recent algemeen overleg zei dat hij liever een overschrijding van het uitgavenkader zou tolereren dan vanuit een bedrijfseconomisch oogpunt onverstandig beleid zou uitvoeren. Deze opmerking sloeg op nuttige investeringen met een marktrendement.

Een ander voorbeeld van een ongewenst neveneffect van een strak uitgavenkader, is de toenemende vlucht in fiscale faciliteiten. Geen probleem als het kinderopvang of leerlingwezen betreft. Maar wij zetten wel vraagtekens bij de manier waarop bijvoorbeeld de BTW-verlaging voor de cultuur vormgegeven wordt. Het is de bedoeling dat de prijskaartjes niet verlaagd worden, maar dat van de opbrengsten een fonds gecreëerd wordt. Deelt de minister de mening dat dit een wel zeer omslachtige omweg is om tot een verstandig cultuurbeleid te komen? Hoe kan de overheid voldoende greep houden op de uitgaven uit dit fonds?

Het regeerakkoord stelt dat we, als we onder het vastgestelde plafond voor het financieringstekort komen, de afweging moeten maken tussen een verdere verlaging van het financieringstekort, verdere lastenverlichting en economische structuurversterking, dit alles onder de garantie van evenwichtige inkomensverhoudingen. Zoals bekend, kiest de PvdA in deze afweging zonder flauwekul voor die route welke het meeste bijdraagt aan de werkgelegenheid. Ook het regeerakkoord benadrukt de belangrijke plaats van de werkgelegenheidstoets. De PvdA heeft al eerder betoogd dat verdere lastenverlichting gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt meer banen creëert dan verdere reductie van het financieringstekort. Daarom is het wellicht beter om op deze manier meer te investeren in werkgelegenheid zolang we onder het afgesproken plafond voor het financieringstekort blijven. Is de minister het met deze zienswijze eens?

Ook verdere structuurversterking kan een bijdrage leveren aan de werkgelegenheid. Natuurlijk is het goed het financieringstekort te verlagen, om zo de lasten van toekomstige generaties te verlagen. Kan de minister zich ook voorstellen dat toekomstige generaties misschien wel meer gebaat zijn bij investeringen met een hoog bedrijfseconomisch of maatschappelijk rendement, zeker als dit ook de werkgelegenheid stimuleert?

Daarom stel ik naast het Zalm-kader het Van der Ploeg-kader. De ruimte die ontstaat wanneer het financieringstekort onder het plafond komt, moet niet mechanisch, klakkeloos doorvertaald worden naar een verdere verlaging van het financieringstekort. Maar een hersenrijke aanwending moet gevonden worden die het meeste doet voor de werkgelegenheid: als het kan meer lastenverlichting aan de onderkant en investeringen in scholing, training, kennis en de sociale en economische infrastructuur in zoverre deze nuttig zijn en de werkgelegenheid stimuleren. De PvdA constateert ook dat op een aantal van deze terreinen het kabinet ook voortgang boekt.

Van de verkoop van de tweede tranche KPN wordt ongeveer de helft voor voeding van het FES gebruikt. De inzet van de PvdA is, een gedeelte van deze opbrengst te gebruiken voor de grote steden, of daar in ieder geval aan te denken. Het tafelzilver moet wellicht in klinkende munt omgezet worden in beleid voor de grote steden, mede omdat de werkloosheid daar het meest acuut is. Hierbij denkt de PvdA onder andere aan investeringen in gemengde woningbouw, herinrichting van oude en sanering van vervuilde bedrijfsterreinen, ontwikkeling van bedrijfsverzamelgebouwen voor het midden- en kleinbedrijf, de bedrijfsomgeving, de toeristische infrastructuur, waar met name de grote steden grote potentie hebben, wandel- en fietspaden, en sociale voorzieningen, zoals sociale pensions voor dak- en thuislozen met zware psychiatrische problemen. Ik constateer dat ook D66 meer wil investeren in de grote steden. De minister-president pleit ook voor meer middelen voor het voorkomen van sociale uitsluiting van mensen die het ook in de grote stad het moeilijkst hebben.

De PvdA pleit daarom voor het versneld uitvoeren van de voorgenomen intensivering cluster III sociale woningbouw, economische infrastructuur, natuur en milieu en deze voor te financieren uit het FES. De PvdA verzoekt de minister van Financiën zijn collega's die over het grote-stedenbeleid gaan te helpen met de financiering van nuttige projecten op de terreinen van werk, zorg, veiligheid en leefbaarheid en het benutten van de economische potenties die in de grote steden beschikbaar zijn. Mijn collega Van Heemst heeft zich gisteren sterk gemaakt voor meer investeringen in de grote steden. Het spreekt voor de PvdA vanzelf dat een dergelijke extra rijksbijdrage aan het grote-stedenbeleid wordt voorzien van prestatie-eisen. Voor de voeding kan eventueel gedacht worden aan een tijdelijke verplichtingenstop of aan voeding uit het FES. Wij overwegen hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

De heer De Korte (VVD):

Er is nu een soort "hand aan de ploeg"-lijn geformuleerd.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Beter de hand aan de ploeg dan de hand aan de zalm!

De heer De Korte (VVD):

Die "hand aan de ploeg"-lijn houdt in, als ik het goed begrijp, dat méér naar het FES moet en wel uit middelen die anders voor het afboeken van de staatsschuld zijn voorzien. Met die middelen wilt u dat soort projecten voorfinancieren. Daarmee gaan wij dus over de ijklijn heen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het Zalm-kader van de reële uitgaven is inderdaad een particulier Zalm-kader. Het staat niet in het regeerakkoord. In principe houdt de PvdA vast aan dat Zalm-kader. Het Zalm-kader moet echter geen dogma worden. Het kan niet zo zijn dat, als het bedrijfseconomisch verstandige beslissingen zijn, je door strak vast te houden aan zo'n uitgavenkader, deze beslissingen niet zou nemen. Ik zal u direct een voorbeeld geven voor bijvoorbeeld monumentenzorg.

De heer De Korte (VVD):

De minister heeft volgens u een keer gezegd, dat het beter is te overschrijden dan onverstandig beleid te voeren.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Precies.

De heer De Korte (VVD):

Het allerbeste is niet te overschrijden, want dat is het meest verstandige, om het met diezelfde bewoordingen te zeggen. Daaraan houd ik u eigenlijk, ook in het kader van het regeerakkoord. Of u het nu Zalm-kader of Van der Ploeg-kader noemt, wij hebben iets met elkaar afgesproken en daar kunnen wij niet omheen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De bijbel daarvoor is het regeerakkoord. Als u het regeerakkoord leest, hebben wij afgesproken dat wij verder gaan met het verlagen van het financieringstekort totdat wij de norm van 2,7% hebben gehaald. Dan gaat er 100 mln. naar Justitie. Daarna komt er een afweging tussen een verdere verlaging van het financieringstekort, een verdere lastenverlichting en economische structuurversterking, met een soort garantie voor evenwichtige inkomensverhoudingen. Nergens in het regeerakkoord staat dat wij hard vasthouden aan een reëel uitgavenkader. Het is een soort spelregel die wij onszelf opleggen. Die spelregel moet echter niet opgelegd worden als die zou leiden tot onverstandige beslissingen.

De heer De Korte (VVD):

Ik herinner mij uit een eerder debat dat het namelijk zo zou zijn dat, als die infrastructurele component aan bod zou komen, dit moet gebeuren uit uitgavenmeevallers uit de groei, anders ga je over die ijklijn heen. Ik zie die vooralsnog niet. Daarom denk ik dat hetgeen u voorstelt, niet mogelijk is.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Als je daarvoor méér ruimte wilt creëren en het kan uit uitgavenmeevallers, is dat prima. Als dat kan uit belastingmeevallers, is het wat ons betreft ook prima. Je zou een voeding uit het FES ook moeten kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld het beleid in de grote steden. Die mogelijkheid wordt momenteel niet toegestaan. Wij pleiten voor een verdere injectie voor de grote steden.

Voorzitter! Door de progressie in de individuele huursubsidie te verminderen, wordt verloedering in grote steden vermeden en de armoedeval verminderd. Zo zien bijvoorbeeld alleenstaanden in een Melkert-baan of in een banenpoolplaats een behoorlijk deel van hun netto inkomensverbetering wegvallen door een lagere individuele huursubsidie. Meer middelen voor de IHS kunnen leiden tot zowel een krachtig inkomensbeleid als een ferm arbeidsmarktbeleid. Daarom maak ik mij samen met de collega's Ybema en Duivesteijn sterk voor de IHS. Bovenop de voorgenomen bezuiniging van 200 mln. verlaagt de Voorjaarsnota het bedrag voor IHS in 1995 met 179 mln. Dat loopt in totaal ongeveer op tot 1,35 mld. De afspraak is echter dat bijstellingen tengevolge van succesvol beleid door het ministerie zèlf ingezet mogen worden. Het gaat volgens staatssecretaris Tommel om een bedrag van 140 mln. van de 179 mln. Met de fractie van D66 vragen wij ons af, waarom de regering heeft besloten alle IHS-overschotten naar algemene middelen te laten terugvloeien, onder handhaving van de taakstelling. Minister Zalm haalt voordelen naar zich toe, terwijl hij kan weten dat als gevolg van nu reeds geaccepteerde beleidscorrecties ten behoeve van de kwetsbare groepen, de IHS niet goedkoper zal worden. Staatssecretaris Tommel heeft naar aanleiding van de motie-Duivesteijn, ingediend tijdens het debat over de Wet op de balansverkorting, toegezegd dat de ontvangers van de IHS beter worden gecompenseerd voor opgelegde huurverhogingen. Hiervoor is extra geld nodig. Dus dan zeg ik: niet-meevallers in 1995 afboeken, mede omdat er een nieuw stelsel voor de IHS in voorbereiding is. De PvdA stelt daarom voor de IHS-meevaller voor dit doel te gebruiken. Collega Duivesteijn heeft reeds een amendement van deze strekking ingediend ten behoeve van de behandeling van de suppletore begroting VROM.

De heer De Korte (VVD):

De heer Van der Ploeg is financieel woordvoerder van de PvdA en moet toch een beetje als schoolmeester fungeren binnen de PvdA-fractie.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat doe ik ook!

De heer De Korte (VVD):

De leerlingen moeten goed bij de les zijn. De heer Van der Ploeg is ook nog eens professor. Dus hij is echt een bovenmeester. Hij zou het dus in eigen kring nog eens goed moeten uitleggen. Hij heeft zojuist een vertaling gegeven van wat er plotseling in eigen kring opborrelt. Maar als wij het zo veralgemeniseren, bevinden wij ons snel op een hellend vlak.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik kan het u ook uitleggen. Er is een meevaller van 179 mln. De vraag is: hoeveel van die meevaller is autonoom en hoeveel van die meevaller is veroorzaakt door beleidswijzigingen van VROM, van de heer Tommel? Het blijkt dat van die 179 mln. 39 mln. autonoom is en dat 140 mln. het resultaat is van beleid.

De heer De Korte (VVD):

Een stringenter fiatteringsbeleid. Dat is iets anders dan een beleid waarbij wordt ingegrepen in de tarieven of in de tabellen, waardoor een echte bezuiniging ontstaat. Neen, dit is het echt goed uitvoeren van het fiatteringsbeleid. Daardoor ontstaat deze meevaller. Minister Zalm heeft terecht gezegd: ik ga die meevaller schrappen tegen tegenvallers die ik ook ergens in mijn huishoudboekje heb staan. Per saldo is het nog altijd 800 mln. in zijn nadeel.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik kan mij voorstellen dat u dat wilt doen. Maar wij maken een onderscheid. Wij vragen ons eerst af welk deel van die meevaller autonoom is. Als dat 179 mln. was, dan was het bedrag geheel aangewend voor algemene middelen of voor een verlaging van het financieringstekort. Maar 140 mln. van die 179 mln. is tengevolge van beleidswijzigingen. Tegelijkertijd zien wij dat de Tweede Kamer heeft besloten dat de positie van de mensen met de laagste inkomens op het punt van de huren beschermd moet worden. Dat heeft de heer Tommel ook toegezegd. Dus nu reeds is bekend dat er extra uitgaven zullen komen op het dossier van de individuele huursubsidie. Of je nu hoogleraar bent of niet, wat ons voor ogen staat lijkt ons niet meer dan logisch en volstrekt volgens de regels betreffende goede overheidsbegrotingen. Het lijkt ons ook redelijk in de richting van de huurders met de zwakste inkomensposities. Er wordt 140 mln. weggehaald door beleidswijzigingen. Tegelijkertijd is afgesproken dat er meer moet worden ingezet om de huurders met de meest kwetsbare inkomens te beschermen. Het kabinet heeft dat ook toegezegd. Het lijkt mij waanzin om dat bedrag dan eerst weg te halen en om vervolgens geen geld te hebben om dat uit te voeren.

De heer De Korte (VVD):

Dan speelt ook dat er nog een IHS-bezuinigingstaakstelling moet worden uitgevoerd. Het gaat hier om enkele dossiers. De bezuinigingstaakstelling moet worden uitgevoerd. Dat vereist gerichte maatregelen. Het beleid dat in gang is gezet, moet goed worden uitgevoerd. Dat gebeurt bij het fiatteringsbeleid. Daardoor ontstaan meevallers. Vervolgens heeft de heer Van der Ploeg wensen, die zich uiten in intensiveringen. Dat zijn drie verschillende dossiers. Die moet hij goed uit elkaar houden. Ik heb er best begrip voor dat hij dit allemaal naar voren brengt. Maar ik wil eerst de bezuinigingen ingevuld zien. Dat is krachtens het regeerakkoord afgesproken. Dan wil ik graag dat de ijklijn in stand blijft voor 1995. Dat betekent dat de 800 mln. moet worden gevonden. Als deze post de minister ook weer uit handen wordt genomen, heeft hij nog meer onderuitputting goed te maken. Zo kunnen wij niet met elkaar werken. Zo werkt het niet ordelijk. Zo loopt het vast.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mijnheer De Korte, het zou u sieren, na uw uitvoerige pleidooi, om open te staan voor een alleszins redelijke analyse. Er is een bedrag van 140 mln. tot stand gekomen tengevolge van beleidswijzigingen. Dat bedrag moet weer worden ingezet voor de IHS, zeker omdat het kabinet daartoe al een toezegging heeft gedaan. U zou de hardheid van uw pleidooi ook moeten gebruiken om uw eigen ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken hun taakstelling te laten halen op hun dossiers. Dan gaat het om bedragen die veel hoger zijn dan 140 mln. Het gaat hier om mensen, vooral ook in de grote steden, met een slechte inkomenspositie, die door steeds verdere stijging van huren keer op keer benadeeld worden. Voor de PvdA is het een hard punt dat deze 140 mln. daar weer voor ingezet kan worden. Dat past ook bij ons in het kader van het grote-stedenbeleid.

Ik kom nu op een item dat de VVD-fractie wellicht wat vriendelijker in de oren klinkt: de monumentenzorg. Er is geld beschikbaar gesteld voor de topsport. Helaas is er echter nog steeds geen beslissing genomen over een eenmalige dotatie voor de monumentenzorg. Er was wel kamerbrede steun voor meer geld uit cluster IV. De PvdA-fractie hecht aan een grotere prioriteit voor de monumentenzorg, omdat aangetoond is dat investeringen in deze sector een uitermate goede bijdrage leveren aan de werkgelegenheid. Iedere gulden subsidie lokt bijna twee gulden extra investeringen van de eigenaren uit. Het zijn prachtige investeringen. Voor de overheid kost het, door extra BTW-inkomsten en loonbelasting, zelfs als rekening wordt gehouden met minder onderhouds- en rente-aftrek, slechts 26 cent. Er wordt dus 74 cent teruggehaald. Volgens het CPB levert elke 100 mln. aan subsidie 2100 mensjaren op. Het is dus ook nog eens goed voor de werkgelegenheid. Op lange termijn, als je rekening houdt met de werkgelegenheidseffecten, levert het de overheid zelfs 8 mln. op. Per baan kost het instrument van de monumentenzorg ƒ 12.900. Als je rekening houdt met alle werkgelegenheidseffecten, levert het scheppen van werk zelfs geld op voor de schatkist.

Kortom, investeren in de monumentenzorg is vanuit bedrijfseconomisch, cultureel, toeristisch en werkscheppend oogpunt bezien een grandioze investering. Volgens het strategisch plan monumentenzorg is in de periode 1995-1999 224 mln. per jaar nodig, terwijl voor de hele periode een stuk minder, ongeveer de helft, beschikbaar is. Het gevaar dreigt dat er minder financiële ruimte is, nu de netto tegenvallers hoger zijn dan verwacht. Anderen hebben het al gehad over de toezegging voor de prestatiebeurs. De PvdA-fractie maakt zich, gezien de mogelijke vertraging in diverse FES-projecten, sterk voor een substantiële tijdelijke bijdrage uit bijvoorbeeld het FES voor de monumentenzorg. Het kan ook op een andere manier gevonden worden, als er maar een grotere injectie komt. De heren Ybema, Van der Vlies en ik zelf overwegen hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

De heer De Korte (VVD):

Ik hoor hier een warm pleidooi voor de monumentenzorg. Wij hebben daar natuurlijk allemaal een goed oog voor, maar wij zijn financiële woordvoerders die zich met een Voorjaarsnota hebben in te laten. Die Voorjaarsnota ziet er op zichzelf in grote lijnen goed uit. Dat moeten wij ook vooral zo houden. Op onderdelen weten wij dat er 800 mln. aan tegenvallers is, die oplopen tot 1,4 mld. Wij hebben dat allebei uitgerekend. Wij moeten vervolgens gaan persen. De minister heeft gezegd dat, indien de onderuitputting op de rijksbegroting in enge zin de 800 mln. overschrijdt, nader beraad over een eenmalige dotatie zal plaatsvinden. De heer Van der Ploeg zegt zelf dat het om 1,4 mld. zal gaan. Hoe kan hij dan nu zo'n vlammend pleidooi houden, zelfs met een motie ondersteund, om van de minister te eisen dat hij veel verder gaat dan hij heeft toegezegd? Is dat niet een beetje oneigenlijk?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

"Fladderig" en "oneigenlijk" zijn nogal fraaie complimenten in uw laatste debat.

De heer De Korte (VVD):

Ik ben heel behoedzaam, maar wil het ook wel wat krachtiger zeggen. Vindt u dit niet onverstandig?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Nee, ik vind het juist heel verstandig en zal uitleggen waarom. Ik ben mijn verhaal begonnen met de steun van de PvdA-fractie voor het Zalm-kader. In principe is een strenge begrotingsdiscipline uitermate belangrijk. Het gaat om investeringen met een zeer hoog rendement die zichzelf op lange termijn netjes terugverdienen, zoals het Centraal planbureau ook heeft berekend. Ik heb het dan dus niet over Keynesiaanse inverdieneffecten. Het zou dan toch onverstandig zijn om je deze investeringen in de monumentenzorg te ontzeggen door vast te houden aan een jezelf opgelegd uitgavenkader dat niet eens in het regeerakkoord staat, te meer daar er in de Kamer brede steun is om meer middelen vrij te maken voor de monumentenzorg? Het is goed voor de werkgelegenheid, op langere termijn levert het de schatkist zelfs geld op. Het is zeer belangrijk dat de minister van Financiën juist voor zoiets probeert meer ruimte te vinden via een soort voorfinancieringsconstructie.

De heer Terpstra (CDA):

Mag ik een vraag stellen over de Van der Ploeg-lijn versus de Zalm-lijn. Ik kan die twee lijnen wel goed van elkaar onderscheiden. De PvdA heeft bij de vorige algemene en financiële beschouwingen de Miljoenennota 1995 goedgekeurd en alle toen ingediende amendementen afgewezen. Ik kreeg daaruit de indruk dat de Van der Ploeg-lijn voor 1995 exact gelijk moet zijn aan de Zalm-lijn. Voor 1995 is er dan geen verschil mogelijk. Alles wat de heer Van der Ploeg nu zegt, kan dan alleen maar op 1996 slaan. Of zie ik dat verkeerd?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De PvdA is gebonden aan wat in het regeerakkoord staat. Het Van der Ploeg-kader is dus niets anders dan het regeerakkoordkader. Geleidelijkaan worden evenwel extra kaders of normen in de discussies ingevoerd, soms terecht en soms minder terecht. Ik wijs bijvoorbeeld op het beleidsrelevante financieringstekort en op het strakke reële uitgavenkader voor het Rijk en de sociale fondsen. In principe steunt de PvdA dat. Maar wij zitten nu ook onder het plafond voor het financieringstekort, zo zeg ik ook tegen de heer De Korte. Met verwijzing naar de principes van de kapitaaldienst meen ik dan dat wij ons deze investeringen in de monumentenzorg niet mogen ontzeggen, omdat zij op langere termijn werkgelegenheid opleveren. Bovendien brengen zij zoveel extra belasting- en premie-inkomsten met zich, dat zij uiteindelijk voor de schatkist ook nog geld opleveren. Voor 99% zijn wij het eens met het Zalm-kader. Verstandig economisch beleid moet een goede financiële onderbouwing hebben, maar een verstandig financieel beleid moet ook een goede economische onderbouwing hebben. Het voorbeeld van de monumentenzorg is daarvan een prima illustratie.

Tot slot wil ik een korte opmerking maken over de vooruitzichten voor 1996, waarop ook de heer De Korte is ingegaan. De OESO en het Centraal planbureau hebben hierover recent rapporten uitgebracht. Het stoort ons overigens ook dat je die eerder in de krant leest dan dat je die rapporten krijgt, maar dat schijnt zo te moeten. In beide rapporten wordt de voorspelde groei neerwaarts bijgesteld. De regering voorziet moeilijkheden bij het halen van de bezuinigingstaakstelling in 1996. De PvdA wijst erop dat nu het moment is om te investeren in de grote steden en de werkgelegenheid. Wij moeten het eventuele gevaar van een afzwakkende groei in volgende jaren dan ook nu al tegengaan.

De heer Hendriks:

Voorzitter! De Voorjaarsnota 1995 is voor mij als tussentijds document van groot belang voor de sturing van onze staatshuishouding. Hierin wordt namelijk ten aanzien van de uitvoering van de rijksbegroting 1995 ingegaan op de ontwikkeling van de staatsuitgaven, zoals over de manier waarop sociale zekerheid en sociale zorg uit de specifieke fondsen worden gefinancierd. De prognoses hiervoor van het CPB vormen terecht een basis. Echter, zij mogen nooit als finale rekeneenheden worden gehanteerd.

Gelukkig blijkt uit de Voorjaarsnota dat de netto rijksuitgaven als gevolg van de budgetdiscipline rijksbegroting in enge zin binnen het inspanningskader van de regering voor 1995 zullen blijven. Hulde! Ik constateer ook dat voor 1995 het financieringstekort van de overheid 2,2 mld. lager zal uitvallen dan in de Miljoenennota 1995 was voorzien. Prima! Vraag: hoe is dit ontstaan?

Op de begroting nationale schuld staat helaas een rentetegenvaller van 400 mln. genoteerd. De rentestand is toch laag? Hoe is die tegenvaller precies ontstaan? Daarentegen blijken de rente-ontvangsten bij het ministerie van VROM tengevolge van vervroegde aflossingen van woningwetleningen 1994-1995 aanzienlijk te zijn, namelijk 384 mln. Mijn advies is om dit bedrag toe te voegen aan de uitgavenraming voor de individuele huursubsidie; daar is het hard nodig.

Voorzitter! Ik ben tevreden over de lagere afdracht – ruim 1 mld. – aan de Europese Unie voor 1995. Ik heb hier vorig jaar bij herhaling voor gepleit.

De opbrengst van de verkoop van de tweede tranche KPN-aandelen is ingezet op 5 mld. Van dit bedrag heeft de regering 45% bestemd voor incidentele taakstelling 1995. Wat houdt dit eigenlijk in? Waarom wordt het resterende bedrag van 2,8 mld. bestemd voor het Fonds economische structuurversterking? Ik ben hier teleurgesteld over. De minister-president heeft mij immers tijdens het vragenuur van 13 december 1994 voorgehouden dat zijn regering mijn standpunt erkent dat in een tijd van hoogconjunctuur – daarin leven wij nu gelukkig – de sociaal-maatschappelijke structuur van onze samenleving moet worden versterkt. Bekend is dat vooral bij de uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten, waar ook veel ouderen onder vallen, zich geldgebrek manifesteert. Meer geld is hier hard nodig. Bestem dus de 2,8 mld. KPN-opbrengst hiervoor. Dat kan zonder problemen gedaan worden. Dat sluit ook goed aan op de sociaal-maatschappelijke intentie van zowel de minister-president als mijzelf en mogelijk de Kamer.

De voorzitter:

Mij lijkt het verstandig om toch te proberen de Voorjaarsnota vandaag, althans in deze vergadering, geheel te behandelen. Wij kunnen de afhandeling natuurlijk morgen doen plaatsvinden, maar dat levert geen tijdwinst op. Laten wij de lasten dus maar over alle dagen spreiden. Ik heb begrepen dat de minister ongeveer drie kwartier nodig heeft voor zijn antwoord hier in de Kamer. Daar komen nog wat interrupties bij, maar ik denk dat het mogelijk is om de vergadering toch nog op een heel redelijk tijdstip te beëindigen.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De vergadering wordt van 22.56 uur tot 23.00 uur geschorst.

Minister Zalm:

Voorzitter! Op aanbeveling van de heer Terpstra zal ik mij vooral proberen te beperken tot 1995, want anders krijg ik weer nieuwe vragen. Dat maakt de beantwoording bovendien iets korter.

Iedereen heeft het thema van de onderuitputting aangeroerd, de 800 mln. taakstellende onderuitputting. Er zijn ook heel wat vragen over gesteld. Er is onder andere gevraagd of de onderuitputting een structureel karakter heeft en of het een degelijke dekking is. De heer Schutte heeft gevraagd of het niet een soort sluitpost is. De begroting in Nederland kent een maximumkarakter. Dat speelt een rol. Als alles netjes in orde is, dan kun je alleen maar overhouden. Dan ga je er niet overheen. Zo zou het budgetrecht van de Kamer in ieder geval moeten functioneren. Wij zien echter ook dat departementen, als ze een halfjaar verder zijn dan de opstelling van de Miljoenennota, de oorspronkelijke begroting, vooral veel oog hebben voor posten waar ze geld op te kort komen. Meestal heeft men het vermoeden, als men wat achterblijft met de uitgaven, dat men dit in de loop van het jaar zal inhalen. Dat geeft een zekere onbalans. In het stadium tussen Miljoenennota en Voorjaarsnota heb je als regel meer tegenvallers dan meevallers. Vervolgens zie je later in het jaar de meevallers binnenkomen. Dat maakt het op zichzelf verantwoord om voor dat jaar zelf rekening te houden met een zekere onderuitputting. De ervaring geeft daar ook enige steun voor. Het is staatsrechtelijk ook goed verklaarbaar, vanwege het maximumkarakter. Departementen verlagen hun begrotingsposten natuurlijk pas als ze zeker weten dat ze het geld niet nodig hebben. Dat vergt enige tijd. Daardoor wordt dat vaak pas in november toegegeven. Bij de behandeling van de Najaarsnota vorig jaar was de toenmalig ingezette onderuitputting in beeld – het ging om 1 mld. – maar daarna bleek er toch nog meer onderuitputting te komen. Er is dus sprake van een zekere behoedzaamheid, ook bij de departementen.

Je kunt niet in algemene zin zeggen dat structureel fout wordt geraamd. Het zit vaak op verschillende begrotingen. De plekken waar de onderuitputting zich voordoet, wisselen ook van jaar tot jaar. Het is verder geen negatief verschijnsel dat departementen binnen hun begroting blijven en geld overhouden. Wat wij niet moeten doen – vanuit de Kamer is daarvoor ook geen aanmoediging geweest – is die onderuitputting meerjarig inzetten. Je zult elk jaar zien, als je van Miljoenennota naar Voorjaarsnota gaat, dat nieuwe, eenmalige tegenvallers boven water komen. Dan is onderuitputting een nuttig instrument om dat zonder paniek in te zetten. Er wordt in de Voorjaarsnota overigens niet gesproken over terughoudend kasbeleid, maar over terughoudend uitgavenbeleid. Dat is toch een slagje anders. Wij zijn niet van plan om allerlei betalingen over de jaargrens heen te zetten. Het is een mix van terughoudend verplichtingen en terughoudend betalingen.

De heer De Korte (VVD):

De minister had het eerst over terughoudend betalingenbeleid. Vervolgens had hij het over terughoudend uitgavenbeleid. Als het gaat om terughoudend uitgavenbeleid, dan kan verplichtingenbeleid daarin vervat worden. Dan is het inderdaad veel safer.

Minister Zalm:

Ja, dat stel ik ook. Dit kan zich op allerlei manieren uiten. Stel bijvoorbeeld dat een departement nog ruimte ziet in een bepaalde uitgavenpost. Wij kunnen dan zeggen dat men dat, vanwege de onderuitputtingstaakstelling, niet mag benutten om andere uitgaven extra te doen. Daar moet men dan mee wachten. Die herschikkingen binnen het departement kunnen dus op termijn worden gesteld.

De heer Ybema (D66):

Het begrip "terughoudend uitgavenbeleid" zal natuurlijk materieel moeten worden ingevuld. Met terughoudend kasbeleid kun je bekijken wat op kasbasis mogelijk is, om dat voorlopig even aan je te houden. Daarnaast is het instrument van het terughoudend verplichtingenbeleid opgevoerd. Bij het begrip terughoudend uitgavenbeleid lijkt dat een beetje in elkaar over te lopen. Hoe wordt dat nu materieel vertaald? Wanneer gaan wij over op het wat stringentere element van het verplichtingenbeleid?

Minister Zalm:

Voorzitter! Zodra ik meen dat het uit de hand loopt en dat wij ver weg raken van de geplande totale uitgaven, kan ik het kabinet voorstellen om scherper toe te zien op de verplichtingen. Tot nu toe heb ik daar geen aanleiding voor. De realisaties tot en met mei duiden erop dat de uitgaven inderdaad keurig binnen de perken blijven. Ik heb dus geen enkele reden om nu aan de noodrem te trekken. De uitgaven blijven spontaan achter bij het referentiepad.

De procedure die wij volgen, is dat wij een uitgaventotaal – of het nu een Miljoenennota of een Voorjaarsnota is – op basis van kaspatronen proberen uit te zetten. Dat doen wij ook voor iedere maand afzonderlijk. Ik krijg dus iedere maand gerapporteerd hoe het uitgavenverloop voor het totaal en per departement is. Daaruit kunnen bepaalde tendenties van onderuitputting afgeleid worden. Ik heb nu geen enkele aanleiding om het kabinet rigoureuze maatregelen voor te stellen om de totaalstand van de Voorjaarsnota te realiseren. Ik denk dat die totaalstand haalbaar is bij een spontane en beheerste ontwikkeling van de uitgaven.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Dat kan ik mij voorstellen, maar dat betekent eigenlijk een beleid waarbij de vinger aan de pols wordt gehouden. Er wordt van maand tot maand aan de minister gerapporteerd. Dat is heel goed. Als het resultaat wat tegenvalt, is het dus denkbaar dat de minister in het najaar zegt dat er een tandje bij moet, om het in de termen van zijn voorganger te zeggen. Dan kan worden overwogen meer de nadruk te leggen op het verplichtingenkarakter.

Minister Zalm:

Dat is denkbaar, maar ik vermoed dat de Kamer niet zal staan te juichen, wanneer ik de concrete gevolgen daarvan voorleg. Dit klinkt natuurlijk in abstracto prima, maar ik heb vandaag, meer dan bij de laatste algemene financiële beschouwingen, voornamelijk wensen in opwaartse zin gehoord en minder in neerwaartse zin. Sterker nog, ik heb vandaag helemaal niets gehoord over het terugdringen van uitgaven. Ik heb alleen gehoord dat wensen op allerlei terreinen onvoldoende worden gehonoreerd. Als dat onvoldoende tot uitdrukking komt in het bestaande uitgavenbeleid is er een probleem. De bestaande uitgaven zijn prioritair in de ogen van het kabinet en dat is bevestigd door de Kamer bij de algemene politieke en financiële beschouwingen. Als die uitgaven wezenlijk ter discussie worden gesteld, hebben wij een heel ander soort gesprek dan dat van vandaag.

De heer Ybema (D66):

Dat is volstrekt duidelijk. Wij leggen ook niet gemakkelijk extra wensen op tafel. Het gaat erom dat wordt bezien wat er in combinatie met een stringent uitgavenbeleid in de loop van 1995 mogelijk is. Er moet uiteraard sprake zijn van een evenwicht. Het is dus van belang dat de minister zeer strak de vinger aan de pols houdt.

Minister Zalm:

Zeker, maar er moet sprake zijn van een prioriteitenstelling. Met het "toesleutelen" van bedragen naar departementen en het versleutelen van de onderuitputtingstaakstelling van departementen maak je niet echt de politieke prioriteiten duidelijk. Het moment daarvoor is de reguliere begrotingsvoorbereiding. Verder moet je de begrotingsuitvoering netjes binnen de perken houden en vooral voorkomen dat er, ondanks de prioriteitenstelling in de oorspronkelijke begroting, tussentijds allerlei wensen op tafel komen. Als er wensen zijn, moet daarvoor dekking aangegeven worden. Op dat gebied is er een goede traditie opgebouwd, zeker met de coalitiepartijen. Ik heb vandaag echter wensen gehoord waarvoor geen dekking is aangegeven.

Er is gewezen op een aantal ontwikkelingen sinds de Voorjaarsnota. De prestatiebeurs is afgestemd door de Eerste Kamer. Dat levert een extra probleem van 180 mln. in 1995 op. Er is ook gewezen op andere factoren. De heren Van der Ploeg, Ybema en De Korte stelden dat de arbeidsvoorwaarden het Rijk ongeveer 260 mln. zullen kosten. Dit bedrag kan niet worden gekwalificeerd als een risico voor 1995. Er is nog geen CAO voor de gehele overheidssector. De concept-CAO beperkt zich tot het Rijk. Dit wil niet zeggen dat het bedrag 260 mln. – de taakstelling voor 1995 – volledig is verdwenen. Er is beter onderhandeld dan alleen maar het weggeven van dat bedrag. Maar ik moet daar een beetje voorzichtig mee zijn. Ik wil mij hier het liefst een beetje toe beperken. Die onderhandelingen zijn nog niet rond. Er moet ook nog met andere sectoren worden onderhandeld. Het is op zich juist dat de VUT-taakstelling voor 1995 niet doorgaat, althans als dit concept-akkoord inderdaad definitief wordt. Maar dat wil niet zeggen dat er dus niets anders is gebeurd.

De heer De Korte (VVD):

Daarom heb ik een vraag gesteld. De ruimte is nog ongeveer 290 mln. Op het arbeidsvoorwaardenfront is voor 225 mln. plus 55 mln. vergeven, althans volgens de berichten. Er blijft dan nog maar 10 mln. over. Dat is maar een heel kleine bijdrage om die 260 mln. in te vullen.

Minister Zalm:

Dat is geen goed beeld. Ik denk dat het niet in het financiële belang is van de Staat die in onderhandeling is, dat ik hier omstandig ga uitleggen hoeveel schade respectievelijk baten er liggen. Overigens is het niet zo, zoals door de heer Van der Ploeg is gesuggereerd, dat er in de concept-CAO geen enkele herbezetting zou zijn. Er is wel degelijk sprake van herbezetting.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Er is sprake van gedeeltelijke herbezetting. Maar baart het u geen zorgen dat juist daar waar het regeerakkoord zegt dat de bezuinigingen gevonden moeten worden, de secundaire arbeidsvoorwaarden, de VUT, de eerste signalen zijn dat hier relatief weinig voortgang geboekt wordt? Ook in de andere sectoren moet hierover nog onderhandeld worden. In het vervolg daarvan ligt mijn volgende vraag. Bent u van mening dat minister Dijkstal, als de taakstelling voor 1995 niet gehaald wordt, zelf dat probleem moet oplossen?

Minister Zalm:

Maakt u zich daar geen zorgen over. Minister Dijkstal wordt net zo aan de spelregels gehouden als andere collega's. Wat dat betreft probeer ik ook de heren Melkert en Tommel te houden aan dezelfde spelregels die u mij zo aanbeveelt voor de heren Voorhoeve en Dijkstal. Er wordt dus het adagium "gelijke monniken, gelijke kappen" gehanteerd, waarbij we natuurlijk wel eerst moeten kijken of die monniken gelijk zijn.

Voorzitter! De heer Ybema heeft gevraagd naar de ervaringen met de nieuwe begrotingsprocedure. In één document lagen inderdaad de begrotingsuitvoering 1995 en de vooruitzichten 1996 voor het kabinet op tafel. Dat is naderhand weer uitgesplitst in de Voorjaarsnota 1995. Dat is op zich heel plezierig geweest. Je kunt dan de mogelijke problemen 1995 in het perspectief van 1996 en latere jaren zien. Dat heeft goed gewerkt. Wat mij betreft bestaat de zogenaamde hangpuntenbrief niet meer. De bespreking van het beeld voor 1996 in juni, juli is meer een verslaggeving van hoe het gegaan is met de invulling van de afgesproken zaken. Ik heb geen aanleiding om te verwachten dat daar hectische kabinetsvergaderingen uit voortkomen.

We zouden nog wel moeten kijken in hoeverre nieuwe macro-economische ramingen in de economische sfeer, waar sommigen over gesproken hebben, het beeld wijzigen. Maar we hebben daar ook de stellingname dat niet voor iedere nieuwe prognose de hele begrotingsbespreking weer wordt heropend, behoudens in geval van "majeure afwijkingen", zoals ik ook in de brief aan de Kamer heb geschreven. Laten we hopen dat het geen majeure afwijkingen betreft, dan kunnen we allemaal een rustige en zorgvuldige begrotingsvoorbereiding tegemoetzien.

Voorzitter! Er is nog een ander punt genoemd, namelijk de kades in Limburg. Die kosten zullen moeten worden opgevangen binnen de begroting van Verkeer en Waterstaat. Dat zal dus niet het algemene beeld belasten.

Door veel sprekers is ook de monumentenzorg naar voren gebracht. Dit punt heeft ook gespeeld bij de algemene politieke en financiële beschouwingen. Er staat ook in het regeerakkoord een passage over, bij cluster IV. Als ik mij goed herinner is de motie van de heer Terpstra toen aangehouden. De kabinetsvoornemens zijn toen geaccordeerd. Nieuw is dat het kabinet in de Voorjaarsnota gezegd heeft dat het, als het nog een gaatje ziet, een dotatie zou doen. Je verwacht dan dat de Kamer zal zeggen: Dat is toch wel aardig. Dat is meer dan we eigenlijk verwacht hadden bij de algemene politieke en financiële beschouwingen. Maar als er eenmaal een beweging is op zo'n onderwerp, moet het blijkbaar nog wat radicaler. Ik heb de hoop niet opgegeven dat we voor die monumentenzorg toch een bedrag kunnen doteren aan het fonds. Overigens is het verschaffen van een dotatie niet de enige manier om het volume van het fonds te vergroten wat betreft de werking. Wij zijn ook bezig om te kijken naar een bepaalde achtervangconstructie, zodat ook langs die manier een groter effect kan worden bereikt. Men kan ook kijken naar het subsidiepercentage. Fiscaal wordt het ook al gefaciliteerd. Wij zijn dus ook langs andere wegen bezig om te bekijken in hoeverre wij met de bestaande middelen het volume van de monumentenzorg kunnen verbeteren. Een bijdrage aan het einde van het jaar zou daar een extra impuls aan geven. Ik heb nu verder geen mogelijkheid om te zeggen dat ik een bepaald bedrag garandeer voor de monumentenzorg. Het moet immers allemaal binnen het uitgavenkader gevonden worden. Ik heb wel redelijke hoop dat wij de monumentenzorg aan het einde van het jaar nog iets kunnen bedelen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Vergis ik mij nu, als ik vaststel dat eerder meer concrete uitspraken zijn gedaan dan nu gebeurt met "als wij een gaatje zien" en "ik hoop dat aan het einde van het jaar...". Er gebeurt een heleboel en dat is een goede zaak. Met alle respect, maar er is ooit gezegd dat als er meer extra inkomsten zijn dan de 800 mln. waarvoor wij al een bestemming hebben, wij die, prioritair, zullen gaan besteden aan de monumentenzorg. Dat is heel concreet zo naar buiten gebracht.

Minister Zalm:

De heer Schutte heeft al opgemerkt dat die 800 mln. het bedrag is dat nodig is om binnen het kader van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota te blijven. De afspraak was – zo heb ik die altijd opgevat – dat als wij aan het einde van het jaar merken dat als wij met het uitgaventotaal onder het plafond voor de rijksuitgaven blijven, er een mogelijkheid is om monumentenzorg te bedienen. Nu is er concreet, bijvoorbeeld bij de studiefinanciering, een nadere tegenvaller in beeld gekomen. Ik sluit niet uit dat er ook concrete, nadere meevallers in de loop van het jaar verder in beeld zullen komen. De cijferstanden wijzigen met de dag. Het uitgaventotaal dat wij hebben afgesproken, proberen wij ook te handhaven. Als blijkt dat wij er onder blijven, is er de mogelijkheid om iets extra's voor de monumentenzorg te doen. Het zal november, december zijn voordat wij dat beeld goed hebben. Het kabinet zal er dan een besluit over nemen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik wil de minister uitnodigen iets concreter te zijn, natuurlijk onder bepaalde randvoorwaarden. Het geld moet er eerst zijn voordat het uitgegeven kan worden. De prioriteit van het geheel zakt toch wat weg bij de minister, althans, zo beluister ik dat. Dat zou niet moeten kunnen.

Minister Zalm:

Het is de eerste beleidsprioriteit bij de uitvoering van de begroting 1995. Het was niet mijn prioriteit om de prestatiebeurs te laten sneuvelen. Dat is een feit dat je voor de voeten loopt en wat, onder andere, dit iets moeilijker maakt. Dat ben ik helemaal met u eens. Het is echter de eerste prioriteit voor een eenmalig bedrag, voor 1995. Bij mijn weten is het ook het enige bedrag. Ik heb geen andere verzoeken voor dit soort eenmalige steunondernemingen gehad.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maakt uw constructie en uw stringente aanpak van de reële uitgavenlijn niet, dat zowel het bedrag voor de monumentenzorg als de 100 mln. voor de veiligheid op een gegeven moment helemaal kan verdwijnen omdat u er zelf geen prioriteit aan toekent? Het is u opgelegd door de Kamer en u zegt, conform uw eigen logica, dat u het wel noteert en dat het kan als er een gaatje valt. Als er geen gaatje valt, kan de Kamer het wel vergeten. Zo kan het helemaal tot 1998 lopen.

Minister Zalm:

Dat ligt anders bij de 100 mln. voor politie en justitie. Dat bedrag zit gewoon in de Voorjaarsnota, ook op verzoek van de Kamer. Overigens is dat niet vanwege het argument van de 2,7. Ik heb in de stukken althans geen enkel tekort kleiner dan 2,7 kunnen vinden. Wij hebben dat bedrag wel in de Voorjaarsnota opgenomen, omdat wij weten dat de Kamer er kamerbreed aan hecht. Monumentenzorg is wat later op het toneel verschenen. Daarvoor hebben wij een "provisoir". Als wij de ruimte hebben, zullen wij het bedrag in het fonds storten. Als blijkt dat de ruimte er niet is, zal het in 1995 niet gaan. Het spijt mij, maar het is niet anders.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U bent een man van directe taal. Het is volgens uw logica dus niet uitgesloten dat het bedrag voor monumentenzorg helemaal verdwijnt als er geen gaatje gevonden kan worden binnen het uitgavenkader?

Minister Zalm:

Voor 1995, ja.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maar ook voor 1996.

Minister Zalm:

Nee, dan moet er opnieuw een afweging worden gemaakt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat bedoel ik.

Minister Zalm:

Er is onder meer gewezen op cluster IV. De heer Van der Ploeg heeft gevraagd of niet een groot deel van die cluster daarvoor kan worden bestemd. Ik moet zeggen, het is dringen in cluster IV. Daarin zitten ook de gewone cultuur, de jeugdhulpverlening, de inburgering en de bestrijding van de jeugdcriminaliteit. Maar goed, in de Miljoenennota zullen wij tonen hoe het kabinet over cluster IV beslist en bij de behandeling daarvan kan er ook over de prioriteitenstelling van het kabinet voor 1996 worden gediscussieerd. Wij praten nu alleen over 1995. Voor dit jaar was niet voorzien in een extra bedrag voor de monumentenzorg. Het kabinet meent een gaatje te hebben gevonden in de Voorjaarsnota en je zou kunnen zeggen dat dit een meevaller is voor de liefhebbers van de monumentenzorg. Als dat gaatje er niet blijkt te zijn, zal de discussie over de prioriteitenstelling opnieuw aan de orde zijn bij de bespreking van de Miljoenennota, bij de algemene politieke en financiële beschouwingen.

Voorzitter! Er is gesproken over de verhouding tussen de tekortreductie en de lastenverlichting, en over de vraag of het kabinet niet teveel op de lijn van de lastenverlichting zit. De heer Van der Vlies heeft de president van De Nederlandsche Bank aangehaald. Ik heb het jaarverslag van de president niet zo negatief opgevat. Hij vindt de doelstellingen wat weinig ambitieus, maar volgens hem staat daar tegenover dat de regering voor 1994 heeft besloten, de feitelijke ontwikkeling zodanig in het tekort te laten neerslaan dat Nederland op de goede weg lijkt in de richting van afdoende sanering van de overheidsfinanciën. Het gaat erom dat er in het regeerakkoord is gerekend op basis van een behoedzaam scenario met vrij matige veronderstellingen voor de economische groei. Ik hoop dus dat er een stille reserve zit in de veronderstellingen, waardoor meevallers kunnen ontstaan. Als minister van Financiën zie ik het als mijn belangrijkste taak om meevallers te creëren. Men denkt misschien dat je meevallers niet kunt creëren, maar dat kan wel degelijk. Een meevaller is iets ten opzichte van eerdere verwachtingen. Als je maar niet teveel verwacht, ontstaan er veel meevallers. Dat geldt in het persoonlijke leven, maar ook voor de overheidsfinanciën als een goede stelregel: niet te optimistische verwachtingen, dan valt het altijd mee. Die officieel doorgerekende cijfers die bij het scenario van een geringe groei behoren – die de president van De Nederlandsche Bank, naar ik meen terecht, als weinig ambitieus kwalificeert – moeten wij dus kunnen verslaan. Dat moet op veel terreinen kunnen, bijvoorbeeld op die van het tekort en, naar ik hoop, van de lastenverlichting en daarmee ook op dat van de werkgelegenheid.

Ik kom toe aan de mix. In het regeerakkoord is heel weinig verlaging van belastingen gepland; uit mijn hoofd gezegd een dikke miljard. Voortvloeiend uit besluiten van het vorige kabinet was echter in 1995 al 2 mld. vergeven, dus er zit eigenlijk per saldo geen belastingverlaging in de planning. Door het nemen van bepaalde maatregelen, zoals bestrijding van BTW-constructies, kun je soms toch wel iets doen, maar voor de belastingen als totaal zit er na 1995 geen verlichting meer in. Dan kom je dus uit op de lijn die tot nu toe door het kabinet is aangehouden. Voor de toekomst kun je echter ook een andere lijn overwegen, bijvoorbeeld die van de heer Terpstra: eventuele meevallers in de premies gebruiken voor verlaging van de arbeidskosten, met een accent op de onderkant van de arbeidsmarkt, en eventuele meevallers in de belastingen gebruiken voor verkleining van het tekort. Dat is in ieder geval voor 1994 en 1995 gebeurd. Uit de Miljoenennota zal blijken hoe het in 1996 gaat.

De heer Ybema oppert dat dit misschien moet worden heroverwogen. Ik sluit zo'n heroverweging nooit uit, zeker niet als de tekortreductie in de problemen zou komen. Maar op zichzelf heeft de mix waarover de heer Ybema sprak – de premies financieren de eigen uitgaven en de belastingen rollen min of meer automatisch in het tekort – wel enige logica. Het sluit aan op het automatisme dat beide sectoren kennen. Het is min of meer de normale status quo. Op dit moment vind ik het nog voldoende evenwichtig. We zouden de belastingtarieven echt moeten verhogen, willen we de tekortreductie financieren uit premieverlaging, en dat is toch enigszins bezwaarlijk.

Voorzitter! We proberen natuurlijk zo goed mogelijk de ijklijn te handhaven. Het blijft natuurlijk altijd bij voornemens en wij moeten zien hoe het concreet wordt uitgewerkt. Ik doe mijn best om die ijklijn gedurende de hele kabinetsperiode overeind te houden, want het is een belangrijk punt. Maar garanderen doe ik het niet. In het verleden is er door veel van mijn voorgangers van alles gegarandeerd dat niet waargemaakt kon worden.

Ik kom nog even terug op de kwestie van de 100 mln. voor de politie. Ik meldde zojuist al dat het tekort nog niet beneden de 2,7 zit. Wat dat betreft is het een geste om in de Voorjaarsnota toch de 100 mln. voor politie op te nemen. Vervolgens spreekt het regeerakkoord over meevallers in de groei en die hebben niet alleen betrekking op de inkomstenkant. Wanneer je meer economische groei krijgt, kun je ook een lager tekort en lagere rentelasten krijgen. Meer economische groei en een betere inkomensontwikkeling kan ook minder beroep op IHS betekenen. Het kan ook minder uitgaven betekenen voor de exportkredietverzekering vanwege stroppen. Het kan ook – en daar zijn we op uit – minder uitkeringsgerechtigden in de sociale zekerheid betekenen. Dat kan weer leiden tot lagere premies en ook tot lagere loonkosten bij de overheid. De overheid betaalt immers ook sociale premies en dus kunnen ook de werkgeverslasten van de overheid daardoor lager uitvallen. Groeimeevallers kunnen zich ook uiten in de uitgaven van niet alleen de sociale fondsen maar ook van de rijksbegroting. Daar staat natuurlijk Ontwikkelingssamenwerking tegenover, waarvoor meer groei ook meer uitgaven betekent. Toch heb ik het vermoeden dat die andere posten van groter gewicht moeten zijn bij een meevallende economische groei dan de bijstelling van Ontwikkelingssamenwerking.

Helaas moet ik tegen de heer De Korte zeggen dat wij geen stille reserve van 243 mln. hebben. Ik begrijp waaruit hij dit bedrag heeft afgeleid, namelijk door de staartpost van de Miljoenennota te nemen en daarvan af te trekken wat in de Voorjaarsnota ervan is afgehaald. Er liggen echter nog claims op de wachtgeldvoorziening die nog geregeld moeten worden en die zullen worden toegevoegd aan departementale begrotingen. Dat speelde onder andere bij het CBA waarover de Kamer recent een brief heeft ontvangen. Zoveel buffer zit er dus niet meer in.

De heer De Korte (VVD):

Inderdaad hebben wij dat voor het CBA gezien in de reeks die wij van de minister ontvingen. Ik begrijp nu dat die onder andere uit die 243 mln. wordt gevoed. Dat is dus nog niet verwerkt maar dat gebeurt bij de Miljoenennota. Maar de intertemporele bijdrage van 120 mln. moet in ieder geval wel geteld worden bij de onderuitputting.

Minister Zalm:

Wat u over die 120 mln. zegt, is correct. Wat het ook worden moge, want dat hangt een beetje af van hoe het met de kinderbijslag 18-plus zal gaan alsmede van de 180 mln. van de prestatiebeurs die ook vaststaat.

Onder anderen de Schutte heeft gesproken over de 0,4 mld. van de zorgsector. Het zal buitengewoon moeilijk zijn, zo niet onmogelijk, om in de loop van 1995 nog allerlei bezuinigingen in de zorgsector te realiseren. Overigens gaat het ook in latere jaren niet zozeer om extra bezuinigingen die nog niet bekend waren. De minister van Volksgezondheid is zo verstandig geweest om een buffer te maken. De 1,3 uit het regeerakkoord was krap. Dat wisten wij. De maatregelen die in het regeerakkoord voorzien waren, zijn aangevuld met additionele maatregelen, waaronder de geneesmiddelenprijzenwet. Dat zou enige ruimte kunnen geven om de tegenvaller die nu in beeld is te compenseren, voor zover je dat niet in de eigen regeling kunt terugschroeven. Overigens vergt het terugschroeven in de eigen regeling ook enige tijd voordat je het op een ordelijke wijze hebt gedaan. Maar bij de zorgsector zal de intertemporele compensatie wel degelijk een rol moeten spelen. Ook daarover zullen wij berichten rond Prinsjesdag.

Voorzitter! Het vorige kabinet heeft afspraken gemaakt over de KPN-aandelen. Ik ben gesteld op continuïteit van regeringsbeleid, ook al heeft mijn partij geen deel genomen aan het vorige kabinet. Hier gaat het om deel van de KPN-opbrengsten, bedoeld om de staatsschuld te reduceren. Het was een incidentele dekking waaraan wij vasthouden. Het additionele deel is beschikbaar voor het FES en wel voor de financiering van de geplande uitgaven voor de infrastructuur. Om nu weer allerlei prachtige nieuwe plannen daarmee te financieren, is niet volgens de afspraken die impliciet in het regeerakkoord zijn opgenomen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Grofweg de helft van de verkoop van de tweede tranche van de KPN-aandelen wordt inderdaad gebruikt voor verdere verlaging van het financieringstekort. De andere helft gaat naar het FES. Ons pleidooi was niet om die afspraak van het vorige kabinet te schenden...

Minister Zalm:

Maar van het FES!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

...maar om het FES te gebruiken voor nuttige doeleinden, mede omdat in de eerste jaren tot en met 1997 sprake is van grote ruimte in het FES terwijl die in latere jaren weer iets minder is.

Minister Zalm:

Voorzitter! Er staan grote openstaande rekeningen in het FES. Ik wijs op de Betuwelijn, welke kosten mede in het verkeer met de Kamer nog met 800 mln. zijn verhoogd, op de hogesnelheidslijn, etc. Tot 1998 hebben wij net voldoende middelen bij elkaar gesprokkeld maar na 1998 zullen wij de bronnen nog bij elkaar moeten krijgen. Om dan te zeggen, dat er wel wat leukers is te vinden voor die opbrengst van de KPN-aandelen... Dat zal toch moeilijk gaan. Als ik de rekening van de verplichtingen in de infrastructuur heb afbetaald – de HSL, de Betuwelijn en de investeringsimpuls, die ook de grote steden ten goede komt – is er discussie over de vraag wat er gebeurt met wat wij hebben overgehouden. Wij hebben niets over, maar we komen te kort. Daarmee kan eindelijk een bijdrage worden geleverd om dat fonds wat te vullen. Bovendien vallen die leuke dingen helemaal niet onder de FES-criteria. Op het lijstje van de heer Van der Ploeg stonden gemengde woningbouw – hetgeen niets met nationale projecten voor grote infrastructuur ten behoeve van de economische ontwikkeling te maken – sociale pensions voor dak- en thuislozen – ik ben daar niet tegen maar het heeft niets te maken met de criteria van het FES – en de monumentenzorg, die daar ook niets mee te maken heeft.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Vele uitgaven ten behoeve van de grote projecten zullen pas in latere jaren plaatsvinden. In de jaren 1995, 1996 en 1997 is er veel ruimte in het FES. Wat betreft de latere jaren heeft de minister gelijk; dan speelt het FES quitte. Als wij kijken naar de monumentenzorg...

De voorzitter:

U heeft geen termijn.

Minister Zalm:

Voorzitter! Toen ik aantrad...

De voorzitter:

U mag wel een vraag stellen en zelfs een kleine toelichting geven...

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De vraag was of de minister het niet met mij eens is...

Minister Zalm:

Neen! Toen ik aantrad, trof ik een FES-fonds...

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Bent u het niet met mij eens...

De voorzitter:

Eerst de minister en dan mag u weer reageren.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het punt was...

De voorzitter:

De minister lichtte toe waarom hij het niet met u eens was. Daarna mag u weer reageren. Dan hebben wij ook inzicht in de overwegingen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mijn stelling was...

De voorzitter:

Neen, de minister!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Bent u het met mij eens dat de minister van Financiën geen goede...

De voorzitter:

U hebt het woord nu niet! De minister!

Minister Zalm:

Voorzitter! De filosofie achter het FES-fonds is, dat je het een beetje uitmiddelt in de jaren. Als er een groot bedrag binnenkomt, mag je dat ook gebruiken om verplichtingen voor latere jaren te dekken. Daarom is het ook een stock-benadering en geen flow-benadering, om de heer Van der Ploeg eens in professorale taal toe te spreken!

Toen ik aantrad, waren er wel verplichtingen in het FES maar geen middelen. We hebben nu ongeveer 5 mld. door de eerste twee tranches KPN bij elkaar gesprokkeld en dat is net voldoende om verplichtingen tot en met 1998, die in feite politiek en maatschappelijk zijn aangegaan – de Betuwelijn, de hogesnelheidslijn en de investeringsimpuls – te dekken. Dan kan ik niet zeggen dat ik nog wat over heb. Nee, ik kom alleen nog maar te kort. Want wij moeten de financiering van die projecten tot 2005 afmaken. Daar zullen wij nog middelen voor moeten vinden. Common area staat nog op de lijst. Ik heb dus absoluut nog geen overschot in het FES dat voor andere leuke dingen aangewend kan worden. Ik maak mij er eerder zorgen over dat de rekening die ten laste van het FES komt, weer met 800 mln. is opgelopen in verband met de Betuwelijn. De problematiek van de financiering is dus eerder groter dan kleiner geworden.

Mijn collega van Economische Zaken is de eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel over het FES, dat binnenkort in deze Kamer zal worden behandeld. In dat FES staan vrij goede criteria. De hele lijst van sympathieke aanwendingen die de heer Van der Ploeg heeft opgesomd – ik heb er een stuk of tien geteld – komen volstrekt niet in aanmerking voor die FES-criteria. Wij moeten het wel zuiver houden. Als wij iets extra's voor bepaalde doelstellingen willen doen, moet daar gewoon geld voor op tafel komen. Dan moeten wij kiezen en besluiten wat wij niet doen en wat wij wel doen, omdat wij dat belangrijker vinden. Maar het geld komt niet uit de hemel vallen.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Mag ik dan een vraag stellen? Heeft de minister wel eens nagedacht over de grote mogelijkheden die wij in de private sector hebben? U weet, die is schatrijk. En wij kunnen toch ook gaan privatiseren? Wat denkt u van de HSL en de Betuwelijn? Dat behoeft toch niet op de schouders van de minst draagkrachtigen in onze samenleving te rusten?

Minister Zalm:

Het gaat ook niet ten laste van de schouders van de minst draagkrachtigen, het gaat uit de verkoop van aandelen KPN en van een claim die de Nederlandse Staat heeft op een aantal grote oliemaatschappijen. Dat is de financiering.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ik bedoel hiermee dat u de middelen, verworven door verkoop van KPN-aandelen, voor andere doelen kunt bestemmen en dat juist de private sector tot grotere mogelijkheden moet worden gebracht dan tot op heden het geval is. Wij hebben Schiphol politiek gezien nu laten privatiseren. Dat moet grandioos veel geld opbrengen. Dus ik heb de indruk dat u een bijzonder goede toekomst tegemoet gaat.

Minister Zalm:

Ik zal ijverig mijn best doen om alle onnodige staatsdeelnemingen zo snel mogelijk te verkopen.

De heer Van Dijke heeft opgemerkt dat er een rekenfout gemaakt is in verband met de Algemene kinderbijslagwet. Er is inderdaad een rekenfout gemaakt. Als de gevolgen van een aantal maatregelen zoals de bevriezing en de progressie apart worden uitgerekend, krijg je een bepaald bedrag. Maar als je de maatregelen allemaal tegelijk toepast, krijg je een lager bedrag. Daarmee is destijds iets misgegaan. Wat nu gedaan is, is dat nu die misrekening als een tegenvaller is gekwalificeerd. Daarvoor zijn geen extra bezuinigingen voorgesteld in de sfeer van de kinderbijslag.

In de richting van de heer Schutte kan ik zeggen dat de maatregelen al per 1 januari van dit jaar zijn ingegaan. Dat zit ook in de stukken vervat.

De heer Van Dijke (RPF):

Het schrappen van die laatste progressie is toch nog niet ingegaan?

Minister Zalm:

Ja, die is ook per 1 januari 1995 voor de nieuwe gevallen doorgevoerd. Dus wat dat betreft is er geen leed meer onderweg, als wij het positief willen zien.

De heer Terpstra heeft mij vooral hartelijk ondersteund. In mijn ogen staan rijksbijdrage en budgetdiscipline toch betrekkelijk los van elkaar. Wat vroeger wel mogelijk was, namelijk de rijksbegroting op orde maken met mutaties in de rijksbijdrage, is geen instrument meer in de nieuwe benadering, waarin wij toch de gehele collectieve sector proberen te beheersen. Niettemin kan er de noodzaak zijn tot rijksbijdragen. Dat zal onder andere ook gaan spelen rond de nieuwe financieringsvormen van de AAW, vroeggehandicapten etc.

In het regeerakkoord is ook overeengekomen dat er een rijksbijdrage van 2,7 mld. naar het ziekenfonds zal gaan, in samenhang met het verschuiven van bejaardenoorden naar de AWBZ. Daarbij spelen inkomenspolitieke en werkgelegenheidsoverwegingen een rol. Het heeft geen negatieve gevolgen voor de budgetdiscipline. Maar het is duidelijk een economisch-politieke afweging die gemaakt is ten tijde van het opstellen van het regeerakkoord.

De heer Terpstra (CDA):

Een minuut of tien geleden hield de minister een waardevolle beschouwing over het mechanisme waarbij meevallers in de sociale zekerheid kunnen leiden tot premiedalingen en meevallers bij het Rijk kunnen leiden tot een verlaging van het financieringstekort. Dat mechanisme vind ik op zichzelf een goed idee. Heffen de stijgende rijksbijdragen aan de sociale zekerheid dat mechanisme echter niet voor een deel op?

Minister Zalm:

In de Voorjaarsnota zit geen wijziging in de voorgenomen rijksbijdragenpolitiek. Als wij spreken over het regeerakkoord, dan staat bij de rijksbijdrage aan het ziekenfonds van 2,7 mld. dat er uitgaven van de rijksbegroting verschuiven naar de verzekeringssector. Dat leek mij redelijk neutraal, hoewel het natuurlijk wel een bijzondere plek in de sociale verzekeringen is waar die 2,7 mld. terechtkomt. Dat is namelijk niet precies dezelfde plek als waar de bejaardenoorden terechtkomen. Daaraan lagen inkomenspolitieke overwegingen ten grondslag.

Voorzitter! Ik denk dat het toelaatbaar is binnen de regels van budgetdiscipline in de fiscale sfeer, om als er maatregelen getroffen worden die bepaalde mazen in de wet dichten, gelijktijdig, ook aan de Kamer, aan te geven waarvoor dat in de fiscale sfeer wordt aangewend. Dat vind ik disciplinair en dat houdt de inkomstendiscussie apart van de uitgavendiscussie, zoals de heer Terpstra bepleit. Het zou anders worden als reparatiewetgeving in de fiscale sfeer vermengd zou worden met beslissingen over de uitgaven.

De heer Terpstra (CDA):

Tijdens het vorige kabinet hadden wij een discussie over een kwartje accijns op de sigaar ter bestrijding van de tekorten in de jeugdhulpverlening.

Minister Zalm:

Dat is voorbij.

De heer Terpstra (CDA):

Het gaat mij om het principe dat wij de belastingheffing willen stoppen in de schatkist en daarna een zinvolle discussie houden over uitgavenprioriteiten. Indien wij nu bepaalde belastingverhogingen meteen weer besteden voor andere belastingverlagingen, lijkt mij op de langere termijn het hele mechanisme zo ingewikkeld te worden dat ik liever besluiten over verhogingen en verlagingen van belastingen apart bespreek en niet in één pakketje, ook niet in relatie tussen allerlei uitgaven en belastingen.

Minister Zalm:

In het verleden is de regering met voorstellen naar de Kamer gekomen om bepaalde verzwaringen te realiseren en dat de Kamer dan zei, dat zijn gewoon ordinaire belastingverhogingen. En dan de regering maar roepen, dat het wel weer teruggegeven zal worden en de Kamer maar zeggen: dat zien wij nooit! Er is natuurlijk wel een zekere connectie. In het kader van de disciplinaire afweging voor de Kamer heeft het wel iets om al die leuke dingen die ermee gedaan kunnen worden, af te wegen tegen die verzwaringen. Anders kom je al snel in een situatie waarin verzwaringen grote weerstand wekken en de verlichtingen op massale sympathie kunnen rekenen. Het kan ook voor de afweging een voordeel zijn ze naast elkaar te presenteren. Wat het zwaarst weegt, moet dan ook maar het zwaarst wegen. De vermenging met de uitgavenkant is in ieder geval niet de bedoeling.

Wat de lekkages betreft, op Financiën lekt het niet. Als er iets in de krant staat over het CPB, is men al heel snel de mening toegedaan dat het wel van het CPB zal komen. Uit eigen ervaring kan ik u zeggen, dat dit niet het geval is en in ieder geval niet hoeft te zijn. Het CPB maakt voor het kabinet in juni een soort tussenstandje over de economie. Dat gaat naar een viertal departementen. Vervolgens gaan daar de kopieermachines aan het werk en dan komen de gegevens al snel ergens naar buiten. Bovendien weten de journalisten ook dat dit rond deze tijd gebeurt. Ze zitten al bij iedereen te hengelen en te vissen. Het circuit is vrij groot. Er zijn heel wat mensen betrokken bij de begrotingsvoorbereiding. Ik weet dan ook niet waar het vandaan komt. Ik kan de heer Terpstra dan ook niet toezeggen, dat ik de volgende keer een extra exemplaar zal laten draaien, want ik heb ze niet verschaft.

De heer Terpstra (CDA):

Het lekt dus bij een van de andere drie?

Minister Zalm:

Ja, ik zou het niet anders weten. Ik denk dat het CPB op dit punt niet anders is geworden dan in de tijd dat ik daar nog zat. Bij het CPB komt het niet vandaan. Het komt ook altijd pas in de publiciteit als het het CPB heeft verlaten.

Voorzitter! Dan kom ik bij een aantal punten die de heer Van der Ploeg naar voren heeft gebracht. Het Zalm-kader is een particulier kader, zo stelde hij. Ik maak daar ernstig bezwaar tegen. Ik sta hier niet als particulier, ik sta hier als minister. Dat in de eerste plaats. In de tweede plaats is de Miljoenennota niet een solo-operatie van de minister van Financiën, maar van het hele kabinet. Het uitgavenkader, de benadering van het uitgavenkader en de brief over het uitgavenkader worden gesteund door het voltallige kabinet. Het betreft hier geen particuliere hobby van de heer Zalm.

De heer Van der Ploeg gebruikte de term "keihard". Dat laatste doe ik graag. Zijn steun heb ik daarbij. Maar als het concreet wordt, wordt dat keiharde wat zachter, zo heb ik begrepen. Ik ben het ermee eens dat wij ervoor moeten oppassen om een vlucht in de fiscale faciliteiten te zoeken. Een zekere accentuering, ook bij lastenverlichting, kan nuttig zijn en wel ten gunste van een aantal doelstellingen die ook in deze Kamer breed worden gesteund. Dat is echter ook niet weersproken. De heer Van der Ploeg maakte kritische kanttekeningen bij de cultuur. Dat had toch ook brede steun vanuit de Kamer. Wij zouden de BTW op cultuur moeten verlagen. Ik meen dat dit punt zelfs bij de regeringsverklaring aan de orde is geweest. Bovendien moet je proberen om de commerciële cultuur bij te laten dragen voor de niet-commerciële cultuur. Dat slaatje moet je eruit proberen te slaan. Dat heeft de staatssecretaris van Financiën samen met de staatssecretaris van Cultuur geprobeerd. Hopelijk levert het wat op. Ik heb daar geen bezwaar tegen. Dat is een soort goed koopmanschap. Je moet proberen wat uit de BTW-verlaging te krijgen ten gunste van de niet-commerciële cultuur.

Over de tweede tranche KPN hebben wij het uitvoerig gehad. Ik neem kennis van de wensenlijst van de heer Van der Ploeg. Ik zal het doorgeven aan de collega's, opdat zij daarvoor binnen hun begroting wellicht ruimte kunnen maken.

De heer Van der Ploeg vroeg mij overigens of de minister van Financiën zijn collega's wil helpen in de sfeer van het grote-stedenbeleid. Dat is precies wat ik de afgelopen tijd heb gedaan. Ik heb samen met de staatssecretaris gesprekken gehad, zowel met de wethouders van de grote steden als met de collega's in het kabinet, om te bekijken wat van de bestaande middelen kan worden toespitst op de grote steden. Ik meen dat de staatssecretaris maandag het parlement schriftelijk heeft bericht. Ik weet niet hoe de reactie van het parlement is geweest. Ik heb in de krant gelezen wat de reacties van de grote steden waren. Amsterdam en Den Haag zijn in ieder geval redelijk content met de bedragen die wij ondanks alle problemen hebben weten vrij te maken voor het grote-stedenbeleid. Daarin zitten ook middelen van cluster III.

Dan kom ik bij het vooruithalen van uitgaven van cluster III. In het regeerakkoord wordt alleen gesproken over het achteruit kunnen zetten van intensiveringen, namelijk als ombuigingstaakstellingen achterlopen. Maar goed, verder zal de Miljoenennota de uitslag geven, ook wat deze vraag betreft.

Voorzitter! Er is een meevaller op het punt van de individuele huursubsidie. Het is niet zo, dat er sinds het aantreden van dit kabinet allerlei beleidsmaatregelen in de sfeer van de individuele huursubsidie zijn genomen. Althans, die zijn mij niet bekend. Zij zijn ook niet in het kabinet aan de orde geweest. Er zijn wel maatregelen genomen, maar dan in opwaartse zin. Ik noem de kindertabel en de reservering normhuur. Die maatregelen heeft dit kabinet tot nu toe genomen in de sfeer van de individuele huursubsidie. De bijstelling in de raming is dus een meevaller. Daarover kan geen twijfel bestaan. Een andere kwestie is of het kabinet in de komende jaren de individuele huursubsidie overeind houdt. Dat is het geval. Wij hebben een reservering voor de normhuurverhoging. Het kabinet heeft, bij monde van de minister-president èn bij monde van staatssecretaris Tommel, aangegeven dat het zal proberen te voorzien in een oplossing voor de problematiek van het aansluiten van de reële woonlasten etcetera. Ik noem het kortheidshalve de kwaliteitskorting. Dat is de begroting 1996. Op 1 juli 1995 gaan de nieuwe tabellen in, dus daarover hoeven wij geen discussie meer te hebben. De tabellen staan vast, inclusief de kindertabel, die ook door de Eerste Kamer is geaccepteerd. De discussie gaat er dus over wat wij in 1996 gaan doen. Daar is een ideaal moment voor, namelijk de behandeling van de Miljoenennota en de begroting. Dit jaar ligt het moment iets later, omdat wij die heroverweging hebben. Het leek ons efficiënt om bij die heroverweging van de individuele huursubsidie een aantal zaken te bekijken. Meer fundamenteel moet de vraag gesteld worden wat wij met het instrument willen. Wij willen ook naar de ramingen kijken. Ik sluit het niet uit dat een verdere bijstelling van de raming kan plaatsvinden. Verder willen wij de hele instrumentatie bekijken. Het rapport moet in oktober, november verschijnen. Dan zijn wij nog ruim op tijd om beslissingen te nemen die verband houden met de tabellen voor 1996. Overigens was de bezuiniging op de individuele huursubsidie in het regeerakkoord aangeduid met twee mogelijkheden. Ten eerste is er de vermogenstoets. Als de PvdA-fractie daar geen bezwaar tegen heeft, begrijp ik niet waarom de ombuigingstaakstelling plotseling ter discussie wordt gesteld.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voor 1995 zijn de tabellen klaar, dus dat is een gelopen zaak. Op grond daarvan zegt de minister: dat bedrag halen wij terug. In de Voorjaarsnota staan echter ook meerjarige ramingen, terwijl over latere jaren nog gediscussieerd zal worden. Het is met name dat punt waar de PvdA-fractie zich zorgen over maakt.

Minister Zalm:

Dat is een bijstelling van de raming. Dat betekent niet dat wij vervolgens niet kunnen besluiten om aan intensivering in de individuele huursubsidie te doen. Dat staat het niet in de weg. Als de leerlingenaantallen in het onderwijs meevallen, kun je daarvoor een meevaller in je cijfers zetten. Vervolgens kun je toch besluiten om de klassen te verkleinen, om maar eens een hypothetisch geval te noemen. Het is dus niet zo, dat er per definitie geen enkele opwaartse bijstelling in beleidstermen in de individuele huursubsidie mogelijk zou zijn.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De vraag is duidelijk. Zijn de toezeggingen die door de heer Tommel en het kabinet op het gebied van de individuele huursubsidie gedaan zijn, in de meerjarencijfers verwerkt?

Minister Zalm:

Die zullen worden verwerkt in de Miljoenennota 1996. Het kabinet komt altijd zijn toezeggingen na, tenzij zich buitengewoon bijzondere omstandigheden voordoen. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan deze toezegging. Ik vraag de Kamer, maar zeker de coalitiepartijen, om het kabinet op zijn minst het voordeel van de twijfel te geven en de discussie weer op te rakelen bij de Miljoenennota, respectievelijk bij ommekomst van het heroverwegingsrapport en de formulering van beleidsconclusies die het kabinet daaraan verbonden heeft.

Ik zeg de heer Hendriks dat het vrij moeilijk is om een tegenvaller die wij hebben op rentelasten bij VROM, aan te wenden voor een extra bedrag in de individuele huursubsidie. Je kunt niet met de ene overschrijding de andere overschrijding dekken, integendeel, ze cumuleren.

Wat KPN betreft gaat het om een eenmalig bedrag. De financiering van iets als gehandicaptenvoorzieningen kun je niet afhankelijk maken van een eenmalig bedrag. Dan heb je maar voor één jaar dekking. Dat staat nog los van het feit dat het de lijn is om opbrengsten van deelnemingen in de vermogensachtige sfeer aan te wenden voor het FES en voor grote infrastructuurprojecten.

Ik hoop dat ik hiermee volledig ben geweest.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb de minister vier vragen voorgelegd en daarop geen enkel antwoord gekregen. Het kan toch niet zo zijn dat alle fracties behalve die van GroenLinks recht hebben op antwoord?

Minister Zalm:

Voorzitter! De heer Rabbae heeft gesproken over het rendement van lastenverlichting. Er is wat mij betreft geen enkele twijfel over de effectiviteit van lastenverlichting met loonkostenverlaging aan de onderkant. De werkgelegenheid groeit ook fors. Wat de totale inactiviteit betreft is de ontwikkeling ook veel gunstiger dan wanneer je alleen kijkt naar de werkloosheid. Ik zie geen reden tot twijfel op dit punt.

Inzake de herverdeling van arbeid neem ik aan dat de heer Rabbae met enig genoegen kennis genomen heeft van het concept-akkoord met de rijksambtenaren. Daarin zit enige verkorting van de arbeidsduur. Dit betekent overigens geen oplossing in algemene zin voor het werkgelegenheidsvraagstuk. Op zichzelf leidt de arbeidsduurverkorting, zeker bij de meer gekwalificeerden, tot extra schaarste en waarschijnlijk dus ook tot een opwaartse druk op hun loon en niet tot extra werkgelegenheid. Je moet daarbij maatwerk leveren, en dat moet dan maar per CAO georganiseerd worden.

De heer Rabbae sprak ook over fiscale maatregelen ter bevordering van de arbeidstijdverkorting. Het systeem is al ATV-vriendelijk of deeltijdvriendelijk. Bondskanselier Kohl heeft in Cannes Nederland nog eens aan andere landen ten voorbeeld gesteld op het gebied van de deeltijdarbeid. Een en ander geldt bijvoorbeeld voor het ziekenfonds: ook een deeltijder zit in het ziekenfonds. Wij hebben geen deeltijd-belastingvrije voet; ook als je in deeltijd werkt, heb je de volle belastingvrije voet. Zo zijn er al behoorlijk wat mechanismen die het makkelijker maken om in deeltijd te gaan werken. De progressie in de belastingen werkt daar ook aan mee. Als je in uren teruggaat, is de netto teruggang in inkomen altijd kleiner dan de bruto teruggang. Zo is ons hele systeem tamelijk deeltijdvriendelijk opgezet.

Voorts sprak de heer Rabbae over de koopkracht voor de minima. Het is de inzet van het kabinet om zijn uiterste best te doen, de minima hun koopkracht te laten behouden. Goed, ik mag dat van de heer Terpstra niet zeggen, maar het blijft toch nog algemeen.

De heer Terpstra (CDA):

Het gaat nog net.

Minister Zalm:

Wij kunnen het koopkrachtbehoud niet garanderen. De Miljoenennota zal op dat punt het resultaat laten zien.

Voor de asielprocedures hebben wij al meer personeel in dienst genomen. De capaciteit wordt op een hoog niveau gehandhaafd om de achterstanden weg te werken. De heer Rabbae heeft gelijk, dat dit zichzelf meer dan terugbetaalt. Er zijn vaak van die plannen die op papier het terugverdienen beloven, maar hier is dat echt het geval. Dit is een nuttige investering.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb nog uw antwoord gemist over het wetsvoorstel met betrekking tot de energieheffing.

Minister Zalm:

Dat wetsvoorstel mag de Kamer nog deze week of anders volgende week verwachten.

De voorzitter:

De spreektijden in tweede termijn zijn een derde van die in eerste termijn en dat zal nauwkeurig worden gemeten.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn beknopte beantwoording.

Ik wil eerst kort stilstaan bij de bijdrage van collega De Korte aan dit debat. Ik moet zeggen dat die bijdrage ook vanavond weer zo was als ik de afgelopen zes jaar heel vaak van hem heb mogen horen: puntig, vasthoudend, steeds blijven bij de feiten, iedereen wijzen op de budgettaire risico's, of dat nu een minister van de PvdA of een minister van de eigen partijpolitieke groepering is, consequent, consistent, al kun je soms over de effectiviteit discussiëren, heel vasthoudend aan zijn lijn, met als één centraal thema: soliditeit. Wat dat betreft, is collega De Korte voor mij de vleesgeworden soliditeit. En dat mag je als een compliment opvatten.

De minister houdt bij het terughoudend uitgavenbeleid de vinger aan de pols. Dat is heel belangrijk. Het eerstvolgende moment van rapportage is de Miljoenennota, met de vermoedelijke uitkomsten. Dat is voor de Kamer een moment om te bezien, hoe wij ervoor staan en of aanvullende maatregelen nodig zijn.

De minister sprak ook over de individuele huursubsidie. Mag ik zijn antwoord als volgt begrijpen? In de afgesproken heroverwegingsoperatie wordt ook gekeken naar de mogelijkheden met betrekking tot de taakstelling van 200 mln. Daarbij wordt ook betrokken wat nu is afgeboekt op het budget voor de begroting 1995 met een meerjarige doorwerking. Die zaken worden duidelijk in samenhang bekeken als aan het eind van het jaar over de taakstelling wordt gerapporteerd. Ik heb ook uit de woorden van de minister opgemaakt dat de toezeggingen van het kabinet op het punt van het volkshuisvestingsbeleid zullen worden verwerkt in de begroting 1996. Het gaat dan met name over de brutering, de kwaliteitskorting en de normhuurcompensatie. Het is in ieder geval de intentie van het kabinet om die toezeggingen volledig na te komen.

Voorzitter! Ik kom tot slot op de monumentenzorg. Ik denk dat wij het volledig met elkaar eens zijn over de kwaliteit van het strategisch plan dat op dat punt is ontwikkeld. De collega's hebben nog eens gewezen op de grote revenuen en de spin-off van een dergelijk plan. De minister zegt dat hij de hoop niet heeft opgegeven dat extra middelen mogelijk zijn, te beginnen in 1995. Hij heeft ook gewezen op een andere manier, namelijk de mogelijkheid om via fiscale maatregelen nog het een en ander te realiseren. Ik twijfel niet aan de intentie van de minister, maar het lijkt mij toch goed dat de Kamer de prioriteiten op dit punt nog eens onderstreept. Ik wil op dit punt dan ook een uitspraak van de Kamer vragen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in de Voorjaarsnota 1995 een eenmalige dotatie ten behoeve van de monumentenzorg in het vooruitzicht wordt gesteld;

constaterende, dat door de besluitvorming over de prestatiebeurs deze mogelijkheid lijkt te worden beperkt;

voorts constaterende, dat de Kamer al meerdere malen de prioriteit voor de monumentenzorg, onder meer in de vorm van het Strategisch plan voor de monumentenzorg, heeft uitgesproken;

dringt er bij de regering met klem op aan alles in het werk te stellen om in 1995 een (eerste) substantiële dotatie ten behoeve van de monumentenzorg te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ybema, Van der Ploeg en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (24178).

De heer De Korte (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Wie is niet gevoelig voor een compliment? Ik ben dat dus ook voor het compliment uit de mond van de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, de heer Ybema. Ik dank hem voor zijn woorden, waarmee hij mij eigenlijk een waarmerk gaf als vleesgeworden soliditeit. Ik dank de collegae in deze sfeer ook voor hun voortdurende weerwoord en weerwerk. Ik zal deze debatten zeker missen. Ik zal echter aan u blijven denken in de toekomst, omdat het belangrijke debatten zijn. Ik moet zeggen dat die ook altijd in een zakelijke sfeer worden afgewikkeld. En dat maakt het een extra genoegen om hier altijd bij te hebben mogen zijn.

In dit debat is helderheid geschapen. Er is geen particuliere Zalm-norm of een particulier Zalm-kader; er is hooguit een particulier Van der Ploeg-kader of een particuliere Van der Ploeg-lijn. Welnu, het is niet zo erg, als de heer Van der Ploeg, die toch van sociaal-democratische huize is, het eens in de private sector gaat zoeken. Dat mag best. Wij gunnen hem dat ook graag, zolang hij zich uiteindelijk maar weer laat corrigeren door deze solide minister van Financiën.

Het lijkt mij nuttig dat de minister mij nog vertelt of ik het goed heb dat de hoofdaanpak van de ijklijn is dat, als zorgsector de dekking voor die tegenvaller van 450 mln. niet kan vinden, de dekking in andere sectoren gevonden moet worden. Dat is toch de ware filosofie of heb ik dat niet goed?

Wat de uitgaven van de EU betreft, heb ik na een optelsom geconstateerd dat het in feite om 1,2 mld. cumulatief meer gaat tot en met 1999. Kan hier nog commentaar op volgen, eventueel schriftelijk?

Ten aanzien van de aanvullende post ziekteverzuim en wachtgelden heb ik geconcludeerd dat er een restpost van 2,4 mld. was, die als een buffer gebruikt zou worden. Ik begrijp inmiddels dat die post 243 mln. minder is, omdat je daar voor 1995 niet meer zo over mag praten. Dan is er echter toch nog ruim 2 mld. als buffer voor de jaren 1996 t/m 1998. Dat zie ik toch goed? Ik vind het juist dat wij dat hebben. Ik hecht eraan om te zeggen dat het goed is om die post ook als buffer te zien.

De heer Van der Ploeg en ik waren het erover eens dat de optelsom 1,4 mld. bedroeg. De minister zei dat hij op het punt van de VUT niet het achterste van zijn tong kon laten zien, maar dat hij dacht dat het met die 260 mln. wellicht mee kon vallen. Ik zie dat vooralsnog niet, maar als het lukt, dan is het 260 mln. minder dan de heer Van der Ploeg en ik dachten wat betreft de optelsom. Over de Maaskades zegt de minister dat het geld daarvoor binnen Verkeer en Waterstaat moet worden gevonden. Dat maakt de onderuitputting daar al lastiger te vinden. Dan krijgt de minister daar minder bijdragen. Ik handhaaf dus mijn optelsom in de sfeer van de 1 à 1,5 mld. aan tegenvallers die ons bedreigt. Dat is absoluut geen reden om nu te komen met moties in de uitgavenverhogende sfeer. Dat is de conclusie die ik uit dit debat getrokken zou willen zien. Ik vraag de minister of hij die conclusie met mij deelt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer De Korte zal het aanpassen door de VVD van het regeerakkoord hier waarschijnlijk niet meemaken. Hij zal het op afstand meemaken. Het zij hem vergund. Ik wens hem veel succes in zijn nieuwe baan.

Ik heb twee opmerkingen over het antwoord van de minister. Hij onderschreef mijn stelling dat het verkorten van de asielprocedure een mes is dat aan drie kanten snijdt, in positieve zin, namelijk voor het beleid, voor de vluchtelingen en voor de centen. Ik heb echter niet van de minister gehoord dat hij zich zal verstaan met zijn collega van Justitie over het extra toevoegen van personeel aan de bestaande formatie. Daardoor wordt de efficiency van deze procedure echter nog verbeterd en daardoor komt iedereen er positief uit!

Dan de arbeidsduurverkorting. De elementen die de minister heeft genoemd, zijn juist. Toch is het tot nu toe alleen via een CAO gelukt om hier en daar, meestal in crisissituaties, herverdeling van arbeid mogelijk te maken. De elementen die de minister noemde, hebben op de individuele werknemer betrekking. De essentie van mijn gedachte gaat echter uit naar het bevorderen, stimuleren en aanmoedigen van de werkgever om over te gaan tot herverdeling van arbeid. Ik weet uit mijn eigen contacten met werkgevers dat zij daartegen meestal bezwaar maken in verband met de extra kosten. Daarom dacht ik dat een fiscale bevordering op dit punt voor de werkgevers aantrekkelijk is om mensen toe te voegen in het kader van de verkorting van de arbeidsduur. Vandaar dat ik de volgende motie indien, in de hoop dat die steun krijgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het gelet op de blijvende hoge werkloosheid wenselijk is om tot verdere herverdeling van betaalde arbeid te komen;

constaterende, dat vormen van arbeidsduurverkorting vrijwel alleen zijn opgenomen in CAO's van bedrijfstakken waar een dreigend verlies aan arbeid zoveel mogelijk wordt bestreden;

van mening, dat het voor de groei van de werkgelegenheid wenselijk is om ook in bedrijfstakken die groei laten zien, tot vormen van arbeidsduurverkorting te komen;

verzoekt de regering bij de presentatie van de rijksbegroting 1996 met voorstellen te komen die vormen van arbeidsduurverkorting – ook fiscaal – stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (24178).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik dank de minister voor het antwoord. Er zat veel beschouwends in, in die zin dat het eerst kan neerslaan in de begroting 1996 en verdere trajecten. Overigens heeft de minister ook veel vragen over 1995 beantwoord. Dat is mij niet ontgaan, maar toch zal veel neerslaan in komende stukken.

Eén concreet punt heeft betrekking op 1995. Dat is wat er gebeurt met de extra meevallers die uitstijgen boven de intussen beroemde 800 mln. Ik was er erkentelijk voor dat in de Voorjaarsnota prioriteit werd gelegd bij de monumentenzorg. Ook andere bewindslieden hebben er in het openbaar over gesproken. Daardoor is een zekere verwachting ontstaan. Ik was er wat ongelukkig mee dat de politieke werkelijkheid van het afwijzen van het wetsvoorstel inzake de prestatiebeurs daar een schaduw over legde. Ik heb de motie van collega Ybema medeondertekend. Wellicht is de Kamer op deze wijze in staat die prioriteit als het ware te herbevestigen. Dat zou voor de minister een stimulans moeten zijn om al het mogelijke in het werk te stellen om de gewenste extra impuls aan te brengen. Ik heb uit het vorige debat het standaardgegeven onthouden dat een investering in die sfeer van ƒ 1, ongeveer ƒ 1,25 oplevert. Als je daar elke dag je werk van zou kunnen maken!

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! Ik heb volgens ruwe berekeningen nog ongeveer vijf minuten spreektijd. De helft daarvan besteed ik aan de minister van Financiën en de andere helft aan de woordvoerder van de fractie van de VVD, de heer De Korte, die vanavond voor de 492ste keer – ook weer volgens ruwe berekeningen – meedoet aan een debat in deze Kamer.

Ik begin met minister Zalm. Ik dank hem hartelijk voor de antwoorden, zowel op mijn vragen als op die van collega's. De fractie van het CDA is een groot voorstander van een structureel begrotingsbeleid, gebaseerd op een behoedzaam scenario. Dit leidt er automatisch toe dat wij de meevallers in de sociale zekerheid willen besteden aan premieverlaging en de meevallers bij het Rijk aan vermindering van de staatsschuld.

Op grond van deze filosofie hebben wij bij de behandeling van deze Voorjaarsnota als grootste oppositiepartij geen extra uitgaven bepleit. De heer Van der Ploeg zou ons dan trouwens ogenblikkelijk hebben verweten dat wij te veel geld ongedekt uitgeven. Het is mij overigens opgevallen dat hij zelf dit wel doet op basis van de Van der Ploeg-lijn. De vraag of wij door anderen ingediende moties zullen steunen, zullen wij in de fractie bestuderen. De heer Van der Ploeg stelde terecht dat behalve financiële argumenten ook economische argumenten een rol spelen. Behalve economische argumenten spelen echter ook sociaal-psychologische factoren een rol en die zijn meestal het duurst van allemaal. Uit mijn CNV-tijd kan ik mij het volgende herinneren. Als je economisch maar 1% loonsverhoging kon beredeneren, wist de voorzitter van het verbond er altijd op grond van sociaal-psychologische factoren nog 4% bij te praten.

Ten aanzien van het FES ben ik er principieel op tegen dat de heer Van der Ploeg het levenswerk van de heer Melkert en mij totaal vernietigt. Ik zal hem op dit gebied niet steunen.

Ten aanzien van het kader voor de begroting voor 1995 stel ik vast dat er in de Kamer drie lijnen zijn: een Zalm-lijn, die staatsrechtelijk niet zo genoemd mag worden, een Van der Ploeg-lijn, die gewoon in de private sector opereert en een Ybema-mix. Voor 1995 en misschien ook wel voor 1996 – maar daar spreek ik in principe niet over – kiezen wij voor de lijn van de minister van Financiën. Wij wijzen de mixen en de private lijnen dus af.

Dan het hoogtepunt van de avond: het afscheid van Rudolf de Korte, die vanavond voor de 492ste keer het woord heeft mogen voeren. Namens de gehele CDA-fractie – dat waren vroeger heel veel mensen en nu wat minder – dank ik hem voor het naar voren brengen van zijn deskundigheid in alle debatten in deze Kamer. Tevens prijs ik zijn vasthoudendheid. Ik denk dat de vorige minister van Financiën veel last heeft gehad van zijn eigenschap dat hij zes keer dezelfde vraag met geweldige inzet kan stellen. De vorige minister van Financiën kon daar niet zo goed op reageren.

Verder dank ik de heer De Korte hartelijk voor de vriendschappelijke verhoudingen. Het meest opgevallen is mij zijn grote inzet als kamerlid, als minister en als kamerlid na zijn ministerschap. Dat laatste zie je niet zo vaak. De heer De Korte en de kamervoorzitter zijn uitzonderingen.

Zijn benoeming in Luxemburg bewijst eens te meer dat ons land nog wel degelijk meedoet bij benoemingen in de internationale wereld. Bij zijn vertrek is er één ding zeker in Nederland: er komt nooit meer iets terecht van de kapitaaldienst. Ik wens de heer De Korte het allerbeste.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! De PvdA is verheugd over de bevestiging van de minister van Financiën dat de meerjarige toezegging van staatssecretaris Tommel betreffende de motie-Duivesteijn in de Miljoenennota 1996 verwerkt wordt.

Wij hebben gezegd dat monumentenzorg zeer belangrijk is. Wij hebben daarom ook mede de motie die de heer Ybema heeft voorgelezen, ondertekend.

Ik wil nog even terugkomen op het FES. Onze berekeningen laten zien dat er inderdaad voor 1995 ruim 5 mld. in zit. Maar deze berekeningen kunnen natuurlijk fout zijn. De minister heeft al gezegd dat de eerste tranche ruim 2 mld. was en de tweede tranche eveneens ruim 2 mld. en dat er verder de export van aardgas was. We komen dan uit op ongeveer 5,3 mld. We zien voor 1995 dan uitgaven van 1,4 mld. voor het infrafonds verkeer en vervoer, bodemsanering, kennisinfrastructuur en een aantal andere posten zijn. We komen dan uit op een totaal aan uitgaven van ongeveer 2 mld. We houden dan over een ruimte van ongeveer 3,3 mld. Deze cijfers kunnen fout zijn. Ik laat me dan graag corrigeren. Het beeld blijft echter hangen dat er in de jaren 1995, 1996 en 1997 enige ruimte is. Ik doel dan met name op ruimte voor een tijdelijke voorfinanciering, waarbij je bijvoorbeeld zou kunnen denken aan monumentenzorg. Het zou natuurlijk nog mooier zijn als de monumentenzorg gewoon geregeld wordt wanneer de minister een gaatje kan vinden, zoals hij ook heeft toegezegd heeft. We zijn daar natuurlijk ook verheugd over. Maar stel dat het projecten zijn die dienen voor economische structuurversterking zoals met name in grote steden. Dit geldt natuurlijk in veel sterkere mate voor de monumentenzorg. Als het projecten zijn waarvan later baten komen, zoals ook de heer Van der Vlies heeft nog eens heeft benadrukt, dan kun je dit geld later weer in het FES stoppen.

De PvdA spreekt waardering uit voor de extra inzet die het kabinet heeft gedaan voor de grote steden. NRC Handelsblad verhaalt hierover ook op de voorpagina vandaag. Het betreft met name de leefbaarheid en de stadseconomie. Toch vonden we het nodig om de volgende motie voor te leggen aan de Kamer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in het kader van het grote-stedenbeleid een investeringsimpuls gewenst is in het kader van economische structuurversterking ten behoeve van leefbaarheid en werkgelegenheid;

constaterende, dat de steden bereid zijn hieraan zelf een financiële bijdrage te leveren en hierover prestatie-afspraken met het Rijk te maken;

verzoekt de regering eenmalig een substantieel bedrag toe te voegen aan het budget dat voor het grote-stedenbeleid beschikbaar is door een herschikking binnen bestaande middelen waarbij onder meer gedacht kan worden aan voeding uit het FES,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ploeg en Ybema. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (24178).

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Tot slot nog twee korte punten. OESO/CPB zijn pessimistischer voor de volgende jaren. De PvdA pleit ervoor juist nu meer ruimte te creëren voor investeringen. We hebben het al gehad over de monumentenzorg en de economische structuurversterking in de grote steden.

Ik wil nog even iets zeggen over de particuliere Zalm-norm. Dit is ironisch bedoeld. Het is natuurlijk een kader dat ook voor het kabinet geldt. Dat is ook in de Miljoenennota aan de orde geweest. Ik moet overigens wel zeggen dat dit een norm is die niet in het regeerakkoord staat. We hebben dit in de Miljoenennota geïntroduceerd hebben om overigens grotendeels goede redenen.

Een tweede punt is het volgende. Als het kabinet collectief besluit af te wijken van het uitgavenkader, kan dat bijvoorbeeld verhoogd worden. Ik probeerde dat punt te benadrukken. De heer Zalm heeft dat bij vorige gelegenheden ook gedaan. Het kan soms voorkomen dat bepaalde investeringen zo goed zijn dat je, als er geen gaatje is, desnoods maar een gaatje moet maken. Je zou echter stom zijn als je die investering dan laat lopen.

Mijn laatste punt gaat over de heer De Korte. In de korte tijd dat ik in de Kamer zit, heb ik altijd met veel plezier met hem mogen werken. Het kost mij ook enige moeite om daarvan afscheid te nemen. Ik vraag mij ook af of ik meer gebaat ben met u dan met uw opvolger. Ik heb u altijd ervaren als een charmante, kiene, doortastende en consequente collega. U gaat er prat op de vleesgeworden soliditeit genoemd te worden. Met een beetje aanmoediging van onze kant bent u er misschien zelfs wel prat op de vleesgeworden solidariteit genoemd te worden. De heer Terpstra heeft gezegd dat dit het einde van de kapitaalrekening is in de Kamer. Misschien mag ik in bescheiden vorm in ieder geval dat stokje overnemen en het pleidooi voor de kapitaalrekening doorzetten. Het ga u goed in Europa!

Minister Zalm:

Mijnheer de voorzitter! Tegen de heer Ybema zeg ik dat het inderdaad zo is dat de Miljoenennota ook een verslag bevat over de ontwikkeling over 1995. Dat is dus het eerste moment om daar over te spreken. Ik ben blij met zijn opmerking dat wij er verstandig aan doen om het hele IHS-vraagstuk op het geëigende moment te bezien. Op het moment dat wij de heroverwegingsrapporten hebben, komt ook de invulling van de taakstellingen aan de orde, de ramingen, en komt ook meer principieel het hele instrumentarium aan de orde.

Verder heb ik bevestigd dat de eerder gedane toezeggingen uiteraard blijven staan. Met de onderstreping van de prioriteit van de monumentenzorg heb ik op zich niet zo'n probleem. Ik zit altijd een beetje met de formulering "alles eraan doen". "Alles" is immers wel heel erg normloos! Als bedoeld wordt dat ook de minister van Financiën zijn uiterste best zal doen om te zorgen dat het bedrag in 1995 vrijgespeeld kan worden binnen het uitgaventotaal, kunt u mijn steun daarvoor inboeken.

De heer De Korte (VVD):

Betekent dit dat de motie van de heer Ybema en de zijnen gezien moet worden als een steun in de rug voor de minister van Financiën? Was die motie nodig?

Minister Zalm:

In de brief van de minister van Financiën werd voor het eerst deze mogelijkheid geopend. Eerder was die nog niet aan de orde. Blijkbaar is het enthousiasme van de Kamer zo groot geworden dat zij mij daar een motie van eer en prijs voor aan de broek smeren. Dat vind ik wel leuk. U kunt op mijn inzet rekenen voor dit onderwerp.

De heer De Korte vroeg of er wat betreft de zorgsector niet elders gecompenseerd moet worden. Ik vind het belangrijkste dat wij als vertrekpunt houden dat iedere sector zijn eigen broek op houdt. De zorg wordt dus afgerekend op de zorg. Daarnaast is er de mogelijkheid om onderling, tussen sectoren, compensatie te regelen. U zult begrijpen dat het in 1995 allemaal niet meer zo eenvoudig is. Wat moet je in 1995 nog doen aan maatregelen in de sociale zekerheid? Dat is wetstechnisch al niet meer mogelijk. Bovendien geldt ook hier dat je niet van alles in paniek moet raken en alles tot de laatste cent moet willen regelen. Structureel moet het op orde zijn en iedere sector moet zijn zaakjes regelen. Daarbij is het middel van de intertemporele compensatie een instrument om ervoor te zorgen dat een sector er niet aan ontsnapt en dat men de zaak op orde kan brengen wanneer het geschikt is.

Wat betreft de uitgaven voor de Europese Unie wil ik de heer De Korte wel een schriftelijke uiteenzetting toezeggen. Het kabinet was bij de invulling van het praktische beleid veel werkgelegenheidsvriendelijker dan het cynische ministerie van Financiën ooit had gedacht. Daarom houden wij geld over bij de wachtgeldvoorziening. Dat is een teken dat het beleid ten aanzien van de bezuinigingsinvulling over het algemeen veel werkgelegenheidsvriendelijker is dan wij, althans de rekenaars van Financiën, destijds hadden verwacht.

In de Miljoenennota zullen wij verslag doen van de stand voor de arbeidsvoorwaarden 1995. Als de CAO's echt rond zijn, kunnen wij opening van zaken kunnen geven over de financiën. Ik heb hier wel de indruk weg willen nemen dat wij in 1995 "een dijk van een gat" op ons af zien komen.

Tot de heer Rabbae kan ik zeggen dat wij de kwestie van de opvang van asielzoekers voor 1995 eigenlijk al hebben geregeld. Dit jaar hebben wij te maken met lagere aantallen: 35.000 of minder, terwijl de instroom in 1994 55.000 was. Niettemin hebben wij de behandelcapaciteit van justitie op dat niveau gehouden, opdat wij de achterstand kunnen inlopen. De mensen kunnen dan ook de procedure sneller doorlopen en als ze hier mogen blijven, kunnen ze ook sneller worden uitgeplaatst naar gemeenten. Wat dat betreft is de heer Rabbae dus op zijn wenken bediend. Ik heb hier ook hartelijk aan meegewerkt omdat het uiteindelijk per saldo tot een besparing leidt, niet tot extra uitgaven.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik wil u wel geloven, maar ik krijg ook signalen van een aantal gemeenten dat het helaas nog steeds lang duurt. Ik verzoek u dan ook of u dit alsnog aan uw collega van Justitie wil doorgeven, in de hoop dat de achterstand inderdaad weggewerkt wordt.

Minister Zalm:

Dit punt staat met grote regelmaat op de agenda van de vergaderingen van een speciaal team van ministers, want het vraagstuk is ook budgettair van zodanig belang dat de minister van Financiën en zijn ambtenaren hiermee een bijzondere bemoeienis hebben. Er is ook een aparte groep ambtenaren van verschillende departementen die zich met deze kwesties bezighoudt.

De heer Van der Vlies refereerde aan de prachtige sommen die al eerder ter sprake zijn geweest en die overigens van de Nationale investeringsbank afkomstig zijn. Nu heeft deze bank ook een liaison met dat fonds, in ieder geval in de sfeer van een personele unie. Ik moet zeggen dat ik wel vaker sommen heb gezien waaruit zou blijken dat je er alleen maar rijker van wordt, als je bepaalde uitgaven doet. Ik heb daar toch wat twijfels over. De uitkomsten zijn in ieder geval niet door het CPB doorgerekend, al is er wel gebruik gemaakt van het CPB-spoorboekje. Ik heb de stukken gelezen, maar ik moet zeggen dat ik dit niet het meest overtuigende aspect vond. Dit neemt niet weg dat die investering in monumentenzorg niet alleen op grond van de cultuurhistorische waarde wordt gedaan, al geeft die natuurlijk wel de doorslag, maar het ook economisch bepaald niet slecht uitvalt. Dat is een soort mix die het ook enigszins sympathiek maakt. Het probleem is alleen dat de vorige minister van toen nog WVC een prachtig plan naar de Kamer had gestuurd waarover iedereen heel enthousiast was, terwijl hij daar geen dekking voor geregeld had. Dat achtervolgt de huidige bewindslieden natuurlijk wel, wat heel vervelend is.

Ik zeg de heer Terpstra weer dank, maar ik geloof niet dat ik verder hoef te reageren op zijn betoog. Ik zeg alleen dat ook ik de lijn die hij van de drie lijnen kiest, de beste vind.

De heer Ybema (D66):

Ik wil nog even op de monumentenzorg ingaan. De minister weet dat de staatssecretaris zelf reeds een klein bedrag uit zijn eigen middelen heeft ingezet voor de monumentenzorg. Ik meen dat het om ongeveer 5 mln. gaat, een klein bedrag dus. De praktijkervaringen tot nu toe zijn vrij beperkt, maar ik heb toch begrepen dat zij uitwijzen dat een en ander in grote trekken werkt zoals in het strategisch plan werd verwacht. De ervaringen zijn dus bemoedigend ten aanzien van de filosofie achter dat plan.

Minister Zalm:

Ik geloof wel dat het werkt. Financiën is ook heel nauw betrokken bij de hele vormgeving van die faciliteiten. Het gaat mij nu even om de macro-sommetjes die suggereren dat je twee gulden terugverdient, als je één gulden uitgeeft. Als dat waar was, zou ik er natuurlijk 100 mld. aan moeten besteden en dan zou ik 200 mld. terugkrijgen. Zulke Von Münchhausen-verschijnselen treden wel eens op, maar ze zijn buitengewoon zeldzaam.

Voorzitter! Ik ga nog even in op het Fonds economische structuurversterking en de ruimte daarin. Het FES is opgezet als een fonds waarin je à la de kapitaaldienst "stocks" met elkaar vergelijkt. De totale inkomstenstroom en die van uitgaven moeten in de tijd overeen komen en als het even kan moeten de inkomsten voorafgaan aan de uitgaven, dat is ook belangrijk. Nu wij twee van die tranches verkocht hebben, zit er iets in de pot. Maar wij weten al dat er allerlei verplichtingen zijn waardoor het geld er weer uitstroomt. Zelfs in 1998 is de pot weer leeg, en dan moet er nog dekking gevonden worden voor allerlei uitgaven daarna. Als wij dus spreken over tijdelijke voorfinanciering, wat is dan de permanente financiering van de wensen van de heer Van der Ploeg? Die zie ik niet, want hij geeft geen dekking aan. Ik heb die althans niet gehoord.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Over de monumentenzorg wordt gezegd dat je van elke gulden 76 cent terug haalt. En als je, op langere termijn, rekening houdt met de werkgelegenheidseffecten, zonder nu zo pessimistisch te zijn als u zojuist was, dan kun je toch een fors stuk terug halen? Het is de bedoeling om dat later weer terug in het FES te stoppen.

Minister Zalm:

Maar van de verhoging met één gulden van de ambtenarensalarissen krijgen we ook 60 cent en van een bezuiniging op de ambtenarensalarissen met één gulden raken we ook weer 60 cent kwijt. Als we netto gaan rekenen dan is de wensenlijst ongetwijfeld buitengewoon lang.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Is de minister van Financiën het met mij eens dat een constructieve verhoging van de uitgaven, zoals een verhoging van de ambtenarensalarissen, iets heel anders is dan een investering die zichzelf terugverdient? De minister heeft zelf gezegd, dat het FES ook gebruikt moet worden als een soort kapitaalrekening om investeringen die in de toekomst rendement opleveren, mogelijk te maken. Monumentenzorg en de economische structuurversterking in de grote steden zijn daar bij uitstek voorbeelden van.

Minister Zalm:

Zeker. Wat wij moeten doen, is prioriteit geven aan investeringen boven consumptieve uitgaven. Dat is het probleem niet. Wat je niet moet doen is, nadat die keuze is gemaakt, zeggen dat investeren zo leuk is omdat je voor die uitgaven geen dekking nodig hebt. Dat is fout. Je moet wel die prioriteit stellen. Economie is het maken van keuzen, zo vertelde mijn eerste economieleraar in een notedop het vak. Wat de heer Van der Ploeg probeert, is geen economie bedrijven maar het ontlopen van keuzes. Je kunt het één doen, je kunt het ander doen, het kost je niets en het komt wel uit de lucht vallen. Dat is geen economie bedrijven en geen keuze maken. Dat is ook geen politiek bedrijven.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Zo ken ik er nog een paar. De minister mag gerust weer bij mij en bij veel van mijn collega's economielessen volgen, om hem goed uit te leggen dat zolang wij onder het plafond van het financieringstekort zitten, verdere reductie van het financieringstekort, vergeleken met investeringen in bijvoorbeeld monumentenzorg of in grote steden, heel erg weinig oplevert voor de werkgelegenheid. Hij weet ook dat investeringen veel meer voor de werkgelegenheid doen dan het verder verlagen van het financieringstekort. Daar gaat het ook om. Die economische afweging moet ook gemaakt worden. Dat moet de minister toch met mij eens zijn.

Minister Zalm:

En de bestuurlijke en de economische stabiliteit is ermee gediend, dat we niet als het een beetje meeloopt met de economie en we enigszins onder het plafond zitten, steeds langs het randje van het financieringstekort lopen. Wat dat betreft ben ik wel een Keynesiaan. Immers, als het straks een keertje tegen zit, wat moeten we dan? Dan moeten we weer bezuinigen en belastingen verhogen, enzovoorts. Laat het tekort zijn bufferfunctie vervullen!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Daarover hebben wij in het regeerakkoord met de paarse coalitie afspraken gemaakt om ervoor te zorgen, dat het financieringstekort onder bepaalde plafondwaardes komt. Ik constateer echter, dat wij in ieder geval voor 1995 onder de plafondwaarde zitten. Dat betekent, dat dan de afweging gemaakt wordt. Ik kijk dan vooral naar de werkgelegenheid, de verdere lastenverlichting, de structuurversterking of verdere reductie van het financieringstekort. Dan is bij de minister de bewijslast, dat verdere reductie van het financieringstekort meer zoden aan de dijk zet voor werkgelegenheid. Ik geloof niet, dat hij dat kan waarmaken.

Minister Zalm:

Voorzitter! Die afweging is gemaakt in de Miljoenennota en in de algemene financiële beschouwingen voor 1995 gesteund door de heer Van der Ploeg. Wij zitten nog niet op de 2,7 en wat dat betreft, hoeft hij zich dus ook geen zorgen te maken. Wij zullen die discussie nog wel eens voeren. Het gaat mij niet om het bagatelliseren van het belang van investeringen; ik heb er alleen geen zin in om als minister van Financiën in een kabinet te zitten à la de vorige kabinetten: in het begin de deuren open om allerlei klussen erbij te halen en dan hijgerig elke keer weer de begroting moeten bijstellen omdat je heel kwetsbaar bent voor de macro-economische ontwikkelingen. Een zekere buffer kan in bestuurlijk opzicht geen kwaad. Over consumptief versus investeringsuitgaven zijn wij het helemaal met elkaar eens. Die mix moet gewijzigd worden ten gunste van de investeringsuitgaven. Over het belang van de lastenverlichting zijn wij het ook eens en vandaar dat dit kabinet, door alledrie partijen gesteund, dat als belangrijk punt in het vaandel voert.

Ik kan de heer Van der Ploeg overigens meedelen, dat het kabinet altijd collectief kan besluiten zich niets aan te trekken van eerdere afspraken. Het kabinet kan besluiten om de Kamer voor te stellen het tekort te verdubbelen, maar het kan ook besluiten dat het naar nul gaat. Dat kan allemaal. Het kabinet kan zelfs zijn eigen besluiten herzien. Dat is allemaal mogelijk. Niettemin zijn in het regeerakkoord een paar spelregels opgenomen, die in de Miljoenennota verder zijn uitgewerkt. Dat is voorlopig even de status quo. Dat wil overigens niet zeggen, dat die status quo niet ooit kan worden herzien.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag aan het einde van de vergadering te stemmen over de moties.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 0.35 uur

Naar boven