Vragen van het lid Rabbae aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de wachtlijsten in de basiseducatie.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Iedereen, ook de Kamer, onderstreept de cruciale rol van de Nederlandse taal bij de integratie van allochtone migranten in de samenleving in het algemeen en de arbeidsmarkt in het bijzonder. Wel moeten wij in dat verband de wachtlijsten, waarop op 1 november jl. tienduizenden mensen stonden, zien weg te werken. Een aantal instellingen voor de basiseducatie heeft deze opdracht kennelijk letterlijk opgevat. Zo is onze fractie in het bezit gekomen van een brief van een instelling voor basiseducatie, gericht aan een cursist. Daarin wordt de volgende mededeling gedaan: Op 30 september 1993 heeft u zich bij ons aangemeld voor de Nederlandse-taalles. U staat dus al enige tijd op de wachtlijst. Onlangs is gebleken dat wij u helaas voorlopig geen geschikte lesplek kunnen bieden. Wij weten niet hoe lang het duurt voordat wij wel een plaats voor u hebben. Daarom is besloten, u van de wachtlijst af te halen.

Voorzitter! Ik herhaal: deze instelling heeft de opdracht kennelijk te letterlijk opgevat. De instellingen beroepen zich voor deze actie op twee zaken. In de eerste plaats noemen zij de beëindiging van de extra impuls van de minister van Onderwijs. Als ik mij niet vergis, gaat het om 106 mln. In de tweede plaats noemen zij de bezuiniging van de minister van Sociale Zaken op de RBA's. Ik wil beide ministers de volgende vragen stellen.

1. Zijn deze ministers op de hoogte van deze zorglijke ontwikkeling?

2. Zijn zij bereid om te bekijken in hoeverre deze initiatieven breed in het land heersen?

3. Zijn zij bereid om maatregelen te treffen en de Kamer daarover te rapporteren?

Minister Ritzen:

Mijnheer de voorzitter! Het is ons bekend hoe de budgetontwikkeling voor de educatie vorm heeft gekregen. Mijn antwoord op de eerste vraag van de heer Rabbae is dat wij goed op de hoogte zijn van de algemene ontwikkeling. Die ontwikkeling is overigens veel gunstiger dan de meeste instellingen ooit hadden verwacht. Immers, de budgetontwikkeling zou er een zijn geweest van 387 mln. in 1995, met vervolgens een daling in 1996 naar 320 mln. In het landelijk overzicht dat onlangs is gestuurd aan de instellingen voor volwasseneneducatie – volwasseneneducatie in totaal, dus basiseducatie plus VAVO – staat dat de ontwikkeling als volgt vorm krijgt. Het budget voor 1995 bedraagt 387 mln. In 1996 is er een verhoging met 30 mln., dus naar 412 mln. En dan is er een verhoging, oplopend naar 442 mln. Dat is de achtergrond. Een en ander moet mogelijkheden bieden om wachtlijsten te verkleinen.

Een punt dat ik in dit verband zeker moet vermelden, is dat een belangrijk deel van die middelen behoort te worden ingezet voor inburgering. En dat zal zeker een verschuiving betekenen in de deelname aan de basiseducatie, een verschuiving met een nieuwe prioritering. Ik heb onlangs overleg gehad met de VNG over eventuele negatieve effecten elders. Daarbij is de toezegging gedaan dat de vormgeving ertoe zal leiden dat er geen negatieve effecten plaatsvinden. Deze afspraak kan ik echter pas vorm geven in de begroting voor 1996.

Ik kom op de RBA's. Wij hebben samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook zelf enig onderzoek verricht. Het blijkt inderdaad dat er tussen de 15 mln. en 30 mln. minder door de RBA's zal worden ingekocht. Dat betekent nog altijd dat het totale budget voor de basiseducatie samen met het VAVO stijgt. Ik neem echter aan dat mijn collega hierover nog iets zal zeggen in het kader van de algemene vormgeving van de manier waarop de bezuinigingen bij het CBA en de RBA's tot stand komen.

De heer Rabbae refereert aan een brief. Ik kan niet overzien in hoeverre het hierbij gaat om een individueel geval. Ik zal mij er nader in verdiepen en de Kamer daarover informeren.

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik begin met de bijdrage van de RBA's aan de basiseducatie. Er is sprake van een verandering in de verantwoordelijkheidsverdeling. Er is aan de ene kant meer verzakelijking. Arbeidsvoorziening kiest ervoor primair in te kopen en niet zelf aan instituutfinanciering te doen. Aan de andere kant is er een helderder verantwoordelijkheidsverdeling met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De instituutfinanciering en de inkoop van activiteiten zullen daarmee in de toekomst duidelijk onderscheiden worden. Dat neemt niet weg dat het juist vanuit mijn departement van bijzonder belang is, dat er voldoende ruimte in de basiseducatie blijft bestaan om de aansluiting op de arbeidsmarkt mogelijk te maken die voor grote groepen van allochtonen een groot probleem vormt.

Het is ook tegen die achtergrond dat het kabinet afgelopen vrijdag heeft besloten – gisteren heb ik de Kamer daarover geïnformeerd – dat voor arbeidsvoorziening meer middelen beschikbaar worden gesteld, zowel op korte termijn, als het gaat om liquiditeitsproblemen, als op langere termijn, als het gaat om structurele financiering. In de brief heb ik aangegeven dat ik in het Centraal bestuur arbeidsvoorziening erop zal aandringen, dat voor maximaal 20 mln. de inmiddels gesignaleerde knelpunten als gevolg van bezuinigingen bij RBA's op basiseducatie-activiteiten en op CBB's op korte termijn zullen worden weggenomen. Hierbij wordt er rekening mee gehouden dat op iets langere termijn, door de wat ruimere structurele financiering, ook in de toekomst een adequate bijdrage vanuit RBA's zal kunnen worden geleverd. De kwesties waarop de heer Rabbae wijst, zullen zich dan niet behoeven voor te doen. Basiseducatie dient een integraal bestanddeel te zijn van actief en activerend werkgelegenheidsbeleid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! In de richting van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zeg ik dat, ondanks de vergroting van het budget, de concurrentie tussen zittenden en nieuwkomers ertoe zal leiden dat netto geen winst zal worden geboekt. Het is de vraag of het wel tot een extra krachtig beleid zal leiden als wij de ene groep vervangen door de andere. Ik heb tot nu toe overigens niet vernomen dat de VNG in haar componenten in het land hiertoe heeft besloten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt dat hij extra middelen heeft toegekend. Als ik mij niet vergis, slaat dat op de grote gemeenten, de grote RBA's. Kan hij zeggen hoe het staat met de andere RBA's? Ten principale wil ik de minister het volgende vragen. Als iedereen graag ziet dat allochtonen kansen op de arbeidsmarkt krijgen, waarom is hij dan niet bereid een deel van de lastenverlichting voor dit doel aan te wenden? In dat geval kunnen wij krachtig aan de scholing van deze groep werken.

Minister Ritzen:

Mijnheer de voorzitter! Het kabinet heeft volstrekt in overeenstemming gewerkt met de vragen die de heer Rabbae stelt. De afgelopen vijf jaar is het budget voor basiseducatie bijna verdubbeld, met een extra bedrag voor het Nederlands als tweede taal. Vervolgens hebben wij de stap genomen, te bezien hoe je het beleid voor de lange termijn het best inricht. Je hebt dan twee mogelijkheden. Enerzijds kun je je vooral richten op de mensen die er al wat langer zijn. Anderzijds ben je natuurlijk veel effectiever als je je meteen richt op de groep mensen die binnenkomen en ervoor zorgt dat je daarvoor een sluitende aanpak hebt.

De volgende vraag is dan in hoeverre de sluitende aanpak onafwendbaar leidt tot het verdringen van andere groeperingen. Wij hebben de lijn gekozen, dat dit niet nodig zou moeten zijn. Daarvoor is dan ook een extra budget beschikbaar gesteld. Wij spreken dan van 1995 tot 1999 over een groei van ongeveer 15%. Daarbij is dan nog niet de afwikkeling van het zogenaamde Ter Veld-traject betrokken. Dat is onderwerp van gesprek geweest met de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Dat zij daar nog niet mee naar buiten is gekomen, heeft te maken met het feit dat wij dit nog definitief in het kabinet moeten "afhechten". Daarop doelde ik, toen ik aangaf dat dit pas in zijn volle omvang bij de presentatie van de begroting voor 1996 naar voren kan komen. Ik ben ervan overtuigd dat, als de heer Rabbae op dat moment de ontwikkeling van het budget beoordeelt, hij het gevoel zal hebben dat dit boven verwachting is, ook afgezet tegen de verzoeken die wij de afgelopen tijd hebben gehad. Die zijn immers meer dan gehonoreerd.

Minister Melkert:

Voorzitter! De heer Rabbae vroeg of de extra middelen voor arbeidsvoorziening in relatie tot de basiseducatie uitsluitend voor de grote gemeenten ter beschikking waren gesteld. Ter verduidelijking wijs ik erop dat het om twee posten gaat. Enerzijds is voor de komende jaren een jaarlijks bedrag van 40 à 50 mln. ter beschikking gesteld voor de RBA's in de grote steden. Het ligt in de rede om te veronderstellen dat ook een deel van die middelen voor basiseducatie-activiteiten zal worden aangewend. Anderzijds bestaat door de vergrote liquiditeitsruimte in de kas van de arbeidsvoorziening de mogelijkheid om de ernstigste knelpunten af te wenden die zich in 1995 dreigden voor te doen. Daarbij gaat het om de maximaal 20 mln. voor basiseducatie en CBB's die ik noemde. Vervolgens kan worden bezien of in de grotere structurele ruimte voor de komende jaren dan wel in de nieuwe inrichting van de activiteiten in de andere verantwoordelijkheidsverdeling, ook door middel van inkoop van activiteiten door derden, de basiseducatie-activiteiten op het peil kunnen blijven dat het kabinet noodzakelijk acht om de basiseducatie de rol te laten spelen in het werkgelegenheidsbeleid, zoals ik eerder heb toegelicht.

De heer Rabbae vroeg ook nog waarom de lastenverlichting niet kan worden ingezet voor het onderhavige doel. Ik meen dat door de inzet van lastenverlichting, gericht op versterking van de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt en op de versterking van het leerlingwezen, nadrukkelijk ook wordt geïnvesteerd op het terrein van werkgelegenheid en aansluiting op de arbeidsmarkt. Dat komt tegemoet aan de geest van de opmerkingen van de heer Rabbae.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! Het blad Contrast meldt ons dat het niet om een individueel geval gaat, zoals de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zei. De gemeente Amsterdam, de gemeente Haarlem en Kennemerland hebben een paar duizend van deze brieven geschreven. Ik vraag de minister of hij een inventarisatie wil maken van de plaatsen waar deze brieven zijn verstuurd. Ik denk immers dat deze brieven niet alleen in Amsterdam, Haarlem en Kennemerland zijn verstuurd, maar in meer plaatsen in Nederland. Hoe wil de minister dit dan corrigeren?

Aan de minister van Sociale Zaken wil ik vragen of hij weet dat het hier gaat om de positie van migrantenvrouwen. Als migrantenvrouwen net in Nederland zijn, melden zij zich niet gelijk voor cursussen Nederlands, omdat zij zich moeten aanpassen en zo hun eigen problemen hebben. Zij melden zich dus op een later tijdstip en komen dan op die wachtlijsten te staan. Wil de minister van Sociale Zaken bevorderen dat de positie van migrantenvrouwen versterkt wordt? Als er verdringing door de inburgeringscontracten gaat plaatsvinden, komen de migrantenvrouwen namelijk nergens meer. En wij kennen de kwetsbare positie van migrantenvrouwen. Welke maatregelen neemt de minister dus om hun positie te verbeteren?

Minister Ritzen:

Mijnheer de voorzitter! In antwoord op de vragen van mevrouw Varma kan ik zeggen dat ik mij graag zal verdiepen in de wijze waarop de verschillende instellingen van basiseducatie omgaan met het fenomeen wachtlijsten versus wachttijden. Wij hebben daar ook in de Kamer al eerder over gesproken. Ik kan nu niet precies overzien welke uitwerking heeft plaatsgevonden. Ik wil dit echter graag in kaart brengen en een standpunt hierover formuleren. Bij mijn standpuntbepaling zal ik nadrukkelijk rekening houden met het feit dat de basiseducatie onder verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. Dat laat echter onverlet dat de rijksoverheid daar een eigen verantwoordelijkheid in heeft.

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Het spreekt vanzelf dat, als wij ons inspannen om ongewenste ontwikkelingen in de basiseducatievoorziening tegen te gaan, het oog daarbij ook uitdrukkelijk gericht is op de positie van migrantenvrouwen. Ik ben het namelijk eens met mevrouw Varma dat juist langs die lijn de positie van deze op de arbeidsmarkt bijzonder moeilijk gepositioneerde groep beter zou moeten worden.

De vraag van mevrouw Varma over de relatie tussen de instroom van migrantenvrouwen in deze voorziening en de inburgeringscontracten vond ik wat moeilijker te begrijpen. Mevrouw Varma suggereerde een soort verdringing, maar ik geloof niet dat dat aan de orde is. De activiteiten die in het kader van de inburgeringscontracten plaatsvinden, komen namelijk ook bij vrouwen terecht. Het moet dus een en/en-lijn zijn. Daarvoor is echter wel nodig dat de basiseducatie op een voldoende peil kan blijven functioneren.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Het is toch aardig om te zien dat de Nederlandse regering voortgaat met een beleid, zij het af en toe met andere aspecten, als dat in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, terwijl daar na dertig jaar het faillissement van dat beleid steeds duidelijker wordt aangetoond. Om eens in de taal van de minderheden te spreken: wij zijn, wat dat betreft, de Chinezen van Europa. Ik heb daarom de volgende vragen aan de regering.

Lang niet iedere vreemdeling die tot Nederland wordt toegelaten, en ook lang niet iedereen die hier asiel vraagt, is onvermogend. Sommigen hebben in het buitenland grote vermogens op de bank staan. Is de regering voornemens om ervoor te zorgen dat mensen die in het buitenland over grote geldelijke vermogens beschikken, een redelijke, zo niet een afdoende bijdrage leveren aan de basiseducatie? Of voert zij dit reeds in de praktijk uit? Als dat gebeurt, behoeft niet alles door onze samenleving te worden betaald.

Het gaat natuurlijk niet alleen om minderheden aan de onderkant van de samenleving. Wij hebben daar ook een aantal Nederlanders zitten. Is de regering bereid om relatief – dat wil zeggen uitgerekend per hoofd van hetzij Nederlandse delen van die onderkant dan wel minderheden – per hoofd van de doelgroep evenveel geld uit te trekken voor Nederlanders om hun educatie ook te verhogen? Mogelijk heeft dat wat meer rendement, maar dat is in het onderwijs nooit weg.

Minister Ritzen:

Mijnheer de voorzitter! De achtergrond van waaruit de heer Janmaat zijn eerste vraag stelt, is er een die ik moet bestrijden. Ik geloof namelijk niet dat het correct is om aan te nemen dat er, gemiddeld genomen, sprake is van grote vermogens achter mensen die als allochtoon in ons land verblijven. Het punt van de eigen bijdrage heeft overigens wel voortdurend de aandacht. Er is geen enkele reden om op welk terrein van het onderwijs dan ook niet uit te gaan van mogelijkheden van bijbetaling naar vermogen. In het algemeen houdt dit in dat juist bij de basiseducatie sprake is van een vrijwel drempelloze toegang, met lage bijdragen van deelnemers.

Dan de tweede vraag van de heer Janmaat. Binnen de basiseducatie is heel veel ruimte aanwezig voor het bevorderen van de sociale redzaamheid van mensen die hier al langer zijn, dan wel voor hen die in Nederland zijn geboren, autochtonen dus. Dat punt willen wij de komende jaren voor ogen blijven houden, ook gelet op het totale evenwicht.

Naar boven