Noot 1 (zie blz. 5471)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel inzake de afschaffing van de malus (24 221)

Vraag van het lid Adelmund (PvdA): Kan de verlengde vervolguitkering ook worden toegekend aan personen die op 1 augustus 1993 50 jaar of ouder waren en die op grond van het oude arbeidsongeschiktheidscriterium worden afgekeurd?

Ik ben van mening dat slechts die mensen aanspraak moeten krijgen op een verlengde vervolguitkering WW, die op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium worden afgeschat.

Vragen van het lid Adelmund (PvdA): Gelden de wijzigingen van het Schattingsbesluit (maximering van de theoretische loonwaarde op het eigen maatmaninkomen en de schatting op tenminste 3 functies) ook voor zelfstandigen?

Deze wijzigingen gelden ook voor zelfstandigen.

Is het mogelijk om zo spoedig mogelijk informatie over de uitkomsten en resultaten van het overleg met het Tica te beschikken?

De uitnodiging van het Tica voor overleg is inmiddels verstuurd. Een datum voor het overleg is nog niet gepland. Inzet kan zijn om zo snel mogelijk het overleg te hebben. De brief van het Tica over amber en het schattingsbesluit geeft vertrouwen dat het overleg op korte termijn kan plaatsvinden en goede resultaten zal hebben.

Is de wachttijd van 4 weken die is gehanteerd bij de uitwerking van de motie Van Dijke op basis van de uitvoerbaarheid wel te hanteren, maar als de wachttijd is vervult, de uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen?

De bezwaren verbonden aan het met onmiddellijke ingang herzien van de uitkering zijn helder. Het hanteren van een wachttijd van 4 weken is voor veel gevallen een aanmerkelijke verbetering. De nadelen verbonden aan een wachttijd van 4 weken voor de reïntegratie zijn beperkt.

Het alsnog toekennen van de uitkering als de wachttijd van 4 weken is vervuld zal tot een ingewikkelde uitvoering leiden.

Werkgevers zullen immers gedurende deze 4 weken het loon moeten doorbetalen, daarna zal de bedrijfsvereniging alsnog uitkering moeten toekennen. Dit zal tot de nodige verrekeningen leiden.

Het voorgaande is reden om de uitkering niet met terugwerkende kracht toe te kennen.

Graag een reactie op de positie van mevrouw Miltenburg.

Ik heb u inmiddels een brief geschreven over de situatie van mevrouw Miltenburg. In deze brief heb ik uiteengezet wat de positie van mevrouw Miltenburg is. Inmiddels heb ik een brief aan het Tica geschreven om na te gaan hoe de bedrijfsverenigingen algemeen handelen in situaties van mevrouw Miltenburg.

Door middel van de verplichte toelating tot de verplicht vrijwillige verzekering voor de ZW en de WAO is een adequate verzekering gegarandeerd van uitkeringsgerechtigden die een eigen bedrijf beginnen. Een initiatief van mevrouw Miltenburg moet zonder meer worden toegejuicht en mag niet beperkt worden door de regels van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Daarvan is op dit moment ook geen sprake.

Afhankelijk van de reactie van het Tica zal ik nader overleg overwegen of het noodzakelijk is om de mogelijkheid te creëren van de termijn van 3 jaar af te wijken. Vooralsnog is daar echter geen reden toe omdat het aannemelijk is dat de bedrijfsverenigingen de wet correct zullen uitvoeren.

Vraag van het lid Biesheuvel (CDA): Is de staatssecretaris bekend, dat de rechtbank Den Haag gisteren of eergisteren in een uitspraak heeft bepaald dat de ziekte ME wel leidt tot arbeidsongeschiktheid?

De betreffende uitspraak is mij niet bekend. Informatie bij de rechtbank Den Haag leerde mij dat er geen sprake is van een nieuwe visie van de rechtbank op de ziekte ME.

In de betreffende uitspraak zou de rechtbank de lijn van de Centrale Raad van Beroep (zoals neergelegd in de uitspraak van 2 november 1994) volgen die inhoudt dat met objectief vaststelbare beperkingen bij de schatting rekening gehouden moet worden ook al is de ziekte waaruit de beperkingen voortvloeien niet objectief vaststelbaar.

Vraag van het lid Biesheuvel (CDA): Het kabinet stelt voor door middel van een inkomenssuppletieregeling voor zelfstandigen een eventueel «gat» tussen de werkelijke verdiensten en de theoretische verdiencapaciteit te verkleinen. Toepassing van de regeling zal echter maar 4 jaar kunnen duren. Is dat niet te kort?

Zowel de loonsuppletieregeling voor werknemers, die ook maximaal gedurende 4 jaar zal kunnen duren, als de inkomenssuppletieregeling voor zelfstandigen, zijn bedoeld als mogelijkheden om het gat tussen de werkelijke verdiensten en de hogere, theoretische verdiencapaciteit tijdelijk te verkleinen of te overbruggen. Door de afbouw van de suppletie over een periode van 4 jaar wordt degene die van suppletieregeling gebruik maakt geprikkeld om te streven naar het realiseren van zijn theoretische verdiencapaciteit. Ik acht dit zeer gewenst. De periode van 4 jaar lijkt me hiervoor ruim voldoende.

Vragen van het lid Biesheuvel (CDA): Heeft de maximering van de theoretische verdiencapaciteit ook gevolgen voor zelfstandigen.

Het maximeren van de theoretische verdiencapaciteit heeft voor de schatting van zelfstandigen gevolgen. Benadrukt moet nog worden dat de maximering uitsluitend gevolgen heeft voor die belanghebbende die minder dan het oorspronkelijke aantal uren inzetbaar is. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de maximering van de theoretische verdiencapaciteit op het eigen maatmaninkomen voor zelfstandigen in meer gevallen toepasbaar zal zijn dan voor werknemers. Dit omdat het inkomen van zelfstandigen bij het geleidelijk toenemen van de arbeidsongeschiktheid waarschijnlijk ook zal dalen. Het maatinkomen is dan ook gedaald en daarmee dus ook de theoretische verdiencapaciteit.

Waarschijnlijk zal de maximering in een aantal gevallen voor zelfstandigen tot een hogere uitkering leiden.

Wat is het beleid met betrekking tot de herbeoordeling van vroeggehandicapten?

Voor vroeggehandicapten die op 1 augustus 1993 een uitkering hadden is het gewijzigde arbeidsongeschiktheidsbegrip niet van toepassing.

Het is wel zo dat voor vroeggehandicapten die nog een uitkering ontvangen waarin de werkloosheid is verdisconteerd, te maken hebben of hebben gehad met een herkeuring. Deze herkeuring is dus uitsluitend gericht op het laten vervallen van de verdiscontering en niet op het van toepassing zijn van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium van 1 augustus 1993.

Ik kan mij voorstellen dat het onderscheid dat hiervoor is uiteengezet voor de belanghebbenden niet altijd even duidelijk zal zijn. Het geven van voorlichting op dit terrein is een belangrijke taak van de bedrijfsverenigingen.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Hoe zit het met de pensioensopbouw van de groep die het kabinet na afschatting op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium in aanmerking wil brengen voor de verlengde vevolguitkering WW?

Zoals bekend bestaat er een Fonds Voorheffing Pensioenverzekering waaruit de voortzetting van de pensioenopbouw van oudere WW-gerechtigde werknemers met een loongerelateerde WW-uitkering wordt betaald. Het Fonds voorziet niet in betaling tijdens de vervolgfase. Dit betekent dat de pensioenbijdragen van de groep die in aanmerking zal komen voor de verlengde vervolguitkering niet automatisch zullen worden betaald.

Over de toekomst van het fonds Voorheffing Pensioenverzekering zal binnenkort worden gesproken binnen de Stichting van de Arbeid. Indien de sociale partners dat wenselijk achten kan daarbij aandacht worden geschonken aan en zonodig worden gezocht naar oplossingen voor de voortzetting van de pensioenopbouw voor de betrokken groep.

Vragen het lid Van Dijke (RPF): De heer van Dijke constateert dat de verzachting van de inkomensgevolgen slechts voor zeer weinig personen positieve gevolgen heeft. Betreft dit ca. 10.000 personen? Hij vraagt welk percentage van de personen die gevolgen ondervinden van de herkeuringen recht op een verlengde WW-uitkering krijgen.

Het is correct dat ca. 9.500 personen direct na afloop van de «normale» WW-uitkering een positief effect ondervinden, dat wil zeggen dat zij geen inkomensachteruitgang ondervinden als gevolg van een partner- en inkomenstoets doordat zij niet in de ABW dan wel IOAW komen, maar in de WW blijven. Voor de overigen treedt inderdaad geen inkomensverandering op ten opzichte van de huidige situatie aangezien zij, na afloop van de «normale» WW-periode sowieso een volledige ABW/IOAW-uitkering zouden krijgen, omdat zij geen partnerinkomen dan wel vermogen hebben.

Opgemerkt moet wel worden dat ook voor laatstgenoemde groep echter een positieverbetering optreedt: als gevolg van het feit dat zij een verlengde WW-uitkering krijgen in plaats van een ABW/IOAW-uitkering, ondervinden zij immers ook in de toekomst, indien zich wijzigingen in hun leefsituatie met betrekking tot partnerinkomen of vermogen voordoen, geen wijzigingen voor wat betreft uitkeringshoogte als gevolg van deze wijziging.

De heer van Dijke vraagt nogmaals nader in te gaan of fiscale instrumenten in te zetten in plaats van een pakket van reïntegratiemaatregelen.

In de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven dat een fiscale aftrek om reïntegratie te bevorderen noodzakelijkerwijze zeer generiek moet zijn. Het is niet mogelijk maatregelen voor verschillende specifieke groepen te treffen. Specifieke fiscale instrumenten voor verschillende categorieën leiden immers tot invoering van een groot aantal verschillende aftrekposten, hetgeen in de afgelopen jaren bij de vereenvoudigingen van het belastingsysteem nu juist zo veel mogelijk is teruggedrongen. Bovendien leidt een groot aantal aftrekposten niet tot administratieve vereenvoudiging ten opzichte van het voorgestelde pakket reïntegratiemaatregelen.

Invoering van één fiscaal instrument houdt onmiddellijk in dat het niet meer mogelijk is een specifiek instrument in te zetten toegespitst op de specifieke kenmerken van verschillende categorieën.

Gezien de diversiteit van de doelcategorieën acht ik een pakket maatregelen, elk gericht op een bepaalde groep personen, te verkiezen boven één fiscaal instrument.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): In de pers is het bericht verschenen dat de op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidsbegrip verrichte herkeuringen in Marokko in het geheel niet tot afschattingen leiden. Het is de vraag of deze herkeuringen in Marokko wel goed worden verricht. Wat doet het kabinet hieraan? Spelen dergelijke problemen ook in andere landen?

Inderdaad kunnen vraagtekens worden gezet bij de herbeoordelingsoperatie in Marokko, terwijl het GAK bovendien moeilijkheden heeft ondervonden toen het als alternatieve mogelijkheid probeerde Marokkanen naar Nederland te laten komen voor herkeuring. Ik heb inmiddels een brief gezonden aan mijn Marokkaanse ambtgenoot, waarin ik mijn zorg uitspreek over het feit dat het GAK onvoldoende medewerking krijgt van het CNSS, d.i. het Marokkaanse uitvoeringsorgaan. Ik heb verzocht hierin verandering te brengen.

Op de vraag of soortgelijke problemen als in Marokko ook in andere landen plaatsvinden, kan ik helaas nog niet antwoorden. Het GAK is bezig met een onderzoek op dit punt. Uiteraard zullen de ontwikkelingen hierin nauwlettend worden gevolgd.

Vragen van het lid Van Dijke (RPF): Is bij de discussie over het opvangen van de inkomensgevolgen de leeftijdsgrens van 43 jaar waarboven herbeoordeelden een verlengde WW-uitkering ontvangen aan de orde geweest?

Elke leeftijdsgrens is arbitrair. Dit geldt voor de grens van 45 jaar en ook voor de grens van 43 jaar. Voor belanghebbenden die niet met de afschaffing van de verdiscontering te maken hebben is de grens van 45 jaar steeds uitgangspunt geweest.

Daarnaast was er reden om de belanghebbenden die bij de stelselherziening van 1 januari 1987 bij de afschaffing van de verdiscontering zijn ontzien ook nu te ontzien.

De reden daarvoor is dat nu zij in het verleden zijn ontzien, de indruk gewekt kan zijn dat zij ook nu zouden worden ontzien. Daarnaast is van belang dat deze belanghebbenden al langdurig op een AO-uitkering zijn aangewezen.

Wat is de reden van de haast van de behandeling van het wetsontwerp?

Hierop is uitgebreid ingegaan in de nota n.a.v. het verslag. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.

Graag een reactie op de relatie van het Risque Professionel en het Risque social en de onvrede dat de malus ook verschuldigd is als de oorzaak van de AO in de privésfeer ligt.

In de passage uit de memorie van toelichting waar de leden van de RPF-fractie op duiden wordt de kritiek op de malus verwoord. De verwoording van de hierboven omschreven kritiek op de malus, zoals geuit door organisaties van werkgevers, moet niet uitgelegd worden als het onderschrijven van de wenselijkheid van het onderscheid tussen het «risque social» en het «risque professionel».

Gevraagd wordt in te gaan op de termijn van 5 jaar die is gesteld waarbinnen de toename van de arbeidsongeschiktheid vanwege dezelfde oorzaak moet plaatsvinden.

De reden voor het hanteren van de periode van 5 jaar is de beheersbaarheid van regeling en de bewaartermijn die voor de uitvoeringsinstellingen geldt.

Vraag van het lid Van Hoof (VVD): De vraag die de heer Van Hoof heeft gesteld over het aantal arbeidsplaatsen dat betrokken moet worden bij de schatting is eerder ingegaan.

Graag een reactie op het voorstel om de werking van de VG-standaard te bezien.

Uit de reactie van het Tica blijkt dat er binnen de uitvoering een werkgroep is die de gesignaleerde knelpunten van de VG-standaard nader uitwerkt. Ik hecht er met de heer Van Hoof aan dat de werking van de VG-standaard wordt bezien.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): De heer Van Middelkoop vroeg of het misschien een goed idee zou zijn om de werkgever te verplichten een proefplaatsing te accepteren indien de werknemer bij hem graag een proefplaats zou vervullen en de bedrijfsvereniging dit initiatief van de werknemer ondersteunt.

Het voorstel van de heer Van Middelkoop zou ertoe leiden dat werkgevers gedwongen zouden kunnen worden om de deuren van hun bedrijf open te zetten, ook al heeft hij in zijn ogen geen geschikt werk voor de betrokken werknemer beschikbaar en/of heeft hij betrokkene liever niet in zijn bedrijf aan het werk. Ook al gaat het slechts om onbeloond werk gedurende (maximaal) drie maanden, dan nog vind ik een dergelijk voorstel, dat volledig indruist tegen de in Nederland voor werkgevers geldende vrijheid zelf te bepalen of er werk beschikbaar is, of er iemand wordt aangetrokken om dat werk te verrichten en zo ja, zelf te bepalen wie dan wordt aangenomen, onaanvaardbaar.

Overigens zou het voorstel ook erg gemakkelijk door werkgevers kunnen worden gefrustreerd, bijvoorbeeld door de proefplaatsers die hij eigenlijk niet wil hebben geen of vervelend werk te geven, onderricht en begeleiding te onthouden, etc. De heer Van Middelkoop zou toch niet van mij willen vragen, dat ik een heel nieuw systeem opzet om in dit soort gevallen de betreffende werkgevers een sanctie op te kunnen leggen!

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): De heer Middelkoop vraagt naar de gevolgen van de uitbreiding van de keuring tot minimaal drie functies met terugwerkende kracht. Is dit mogelijk en om hoeveel personen gaat het?

Van de uitvoering is vernomen dat keuring op minimaal drie functies technisch mogelijk en uitvoerbaar is. In de brief d.d. 2 juni is reeds aangegeven dat een peiling van het GAK uitwees dat de versoepeling op ca. 5% van de populatie gevolgen heeft en welke de financiële gevolgen van deze versoepeling zijn.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Hoe wordt de terugwerkende kracht van de maatregel de schatting op basis van 3 functies mogelijk te maken, uitgevoerd?

De bedrijfsverenigingen zullen handmatig moeten nagaan of schatting op basis van 3 of minder dan 3 functies heeft plaatsgevonden. Dit is eenvoudig vast te stellen, het moet echter wel handmatig gebeuren. In de gevallen dat de schatting op basis van 3 functies heeft plaatsgevonden kan deze in stand blijven. Indien de schatting op minder dan 3 functies heeft plaatsgevonden zal dit tot een nieuwe schatting moeten leiden. Deze zal met terugwerkende kracht worden geëffectueerd. Het voorgaande zal in een aantal gevallen tot gevolg hebben dat de belanghebbende een hogere uitkering ontvangt, dit zal in veel gevallen een volledige uitkering zijn.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): Graag een reactie op het voorstel om bij de schatting uit te gaan van vacatures.

Dit is een punt dat al tijdens eerdere debatten uitgebreid aan de orde is geweest. Honorering van dit punt zou betekenen dat de situatie van voor 1987 weer zou gaan gelden. U heeft dit eerder afgewezen onder andere op basis van het argument dat dan de arbeidsmarkt weer een grote rol zou gaan spelen bij de AO-schatting en de begrippen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid weer door elkaar zouden gaan lopen. Daarnaast geldt dat het tot gevolg zou hebben dat degenen die arbeidsongeschikt blijven in de praktijk aangewezen zullen blijven op een AO-uitkering ondanks de bestaande arbeidsgeschiktheid.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): De heer Marijnissen heeft gevraagd of ik nog eens kan aangeven waarom degene die met succes een proefplaats heeft afgerond, geen recht kan worden gegeven op een betaalde baan bij de betrokken werkgever.

Zou het voorstel van de heer Marijnissen, om personen die een proefplaatsing zonder incidenten hebben doorlopen recht te geven op een betaalde baan bij de werkgever, worden overgenomen, dan valt op voorhand te verwachten dat van dit reïntegratie-instrument proefplaatsing niet of nauwelijks gebruik zal worden gemaakt. Immers, te verwachten is dat hier een zo grote afschrikwekkende werking jegens de werkgevers van zal uitgaan, dat zij niet snel bereid zullen zijn proefplaatsen aan te bieden.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): Zal de verlengde vervolguitkering ook worden toegekend aan reeds afgeschatten?

De verlengde vervolguitkering WW zal worden toegekend aan personen uit 2 doelgroepen als zij op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium worden afgeschat. In het zogenaamde Cohortenbesluit is neergelegd welke leeftijdscategorieën wanneer zullen worden herbeoordeeld. Aan de hand van dat besluit kan worden nagegaan dat de personen in de twee groepen die het kabinet wil beschermen pas vanaf 1996 zullen worden herbeoordeeld op grond van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium. Er zijn dus op dit moment geen mensen die zijn herbeoordeeld of afgeschat op grond van dit criterium en die bovendien tot de bedoelde doelgroepen behoren.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): De heer Rosenmöller vroeg om een uiteenzetting over het nieuwe reïntegratie-instrument van proefplaatsing. Met name vroeg hij aandacht te besteden aan het risico van verdringing. Tevens vroeg hij, samen met de heer Van Dijke, om in te gaan op de vraag in hoeverre misbruik zou kunnen worden gemaakt van het instrument.

Op een proefplaats zullen onbeloond werkzaamheden worden verricht die normaliter beloond worden verricht. Al naar gelang de duur van de proefperiode langer mag zijn, zal dit tot een grotere kans op verdringing van beloonde arbeid door onbeloonde op proefplaatsen leiden. Om het risico op verdringing niet te groot te laten worden, heb ik ervoor gekozen de duur van de onbeloonde werkzaamheden te maximeren op 3 maanden.

Misbruik door de werkgever zal allereerst voorkomen worden doordat de uitvoeringsorganisatie bij een aanvraag tot toekenning van een reïntegratie-uitkering zal moeten toetsen of de betrokken cliënt al eerder dezelfde of gelijksoortige werkzaamheden op een proefplaats bij dezelfde werkgever heeft verricht. Is dat het geval, dan mag de reïntegratie-uitkering niet worden toegekend. Is dat niet het geval maar is bijvoorbeeld bij de bedrijfsverenigingen bekend dat de betrokken werkgever steeds personen op een proefplaats laat werken, zonder ze ooit in dient te nemen, dan kan de bedrijfsvereniging op grond van haar vrije beleidsruimte toekenning van de reïntegratie-uitkering weigeren. Zonder die uitkering zal de werknemer niet op een proefplaats gaan werken.

Misbruik door de werknemer zal niet zo vaak optreden. De voorwaarde dat er een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering door de werkgevers is afgesloten, zal eraan in de weg staan dat betrokkenen de proefplaatsing kunnen gebruiken voor iets anders dan het verrichten van onbeloonde werkzaamheden bij de werkgever (bijvoorbeeld op vakantie gaan). Het risico dat een arbeidsovereenkomst ontstaat, zal ertoe leiden dat de werkgever er niet snel toe geneigd zal zijn de werknemer naast onkostenvergoedingen en onderricht iets extra's toe te stoppen. Verzwijgen van inkomsten door de werknemer zal dus alleen al hierom niet vaak voorkomen. Overigens voorziet de bepaling inzake de proefplaatsing in een sanctie op de reïntegratie-uitkering bij misbruik door de werknemer.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): De heer Rosenmöller vraagt of ik zijn oordeel deel dat effectiviteit van reïntegratie-maatregelen uitermate gering is.

Ik erken, dat over de effectiviteit van maatregelen weinig bekend is. Ik heb al aangegeven, dat die ook moeilijk vastgesteld kan worden. Voor mij is dat echter geen reden om een verdere verbetering van het pakket van maatregelen achterwege te laten. Mijn streven is een zodanig spectrum aan maatregelen te creëren dat voor allerlei relevante situaties een adekwate maatregel beschikbaar is, opdat daaruit gekozen kan worden. Daarbij streef ik ernaar om rekening houdend met signalen uit de praktijk verbeteringen in het huidige pakket aan te brengen. Vandaar de voorstellen in de wetsvoorstel amber.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Moet de remigratieregeling voor geëmigreerde WAO-ers niet worden ingezet? Immers, indien dezen, wonend in het buitenland, worden afgeschat, hebben ze geen recht op WW-uitkering of op bijstandsuitkering, aangezien deze uitkeringen in het algemeen alleen aan degenen die in Nederland wonen, wordt uitbetaald?

Voor werknemers die zijn geëmigreerd naar Kaap Verdië, Marokko, Tunesië, Suriname, (voormalig) Joegoslavië, en voor vluchtelingen en asielgerechtigden met een niet-Nederlandse nationaliteit die naar het buitenland zijn verhuisd, is de remigratie-regeling al ingezet. Op het moment dat zij, wonend in het buitenland, worden afgeschat krijgen zij recht op remigratie-uitkering, die (samen met een eventueel restant van de WAO-uitkering) recht geeft op een bedrag aan uitkering dat voldoende is om in het betreffende land in de kosten van levensonderhoud te voorzien. De werknemers moeten dan wel 50 jaar of ouder zijn, tenminste 5 jaar rechtmatig in Nederland hebben gewoond, en tenminste 6 maanden in Nederland WAO-uitkering hebben gehad.

Voor onderdanen van EG-landen die met hun WAO-uitkering naar hun vaderland zijn geremigreerd, geldt dat zij na afschatting een beroep kunnen doen op regelingen van hun woonland.

Vragen het lid Rosenmöller (Groen- Links): De heer Rosenmöller vraagt of er meer gegevens voorhanden zijn met betrekking tot het aantal reïntegraties.

Op dit moment zijn er geen gegevens bekend met betrekking tot het aantal reïntegraties van herkeurde personen in 1994. Deze gegevens, zo deze al bekend worden in reguliere statistieken, zullen pas in jaarverslagen en statistieken (eventueel onderzoek) over 1994, maar vooral vanaf 1995 kunnen worden afgeleid. Het is daarbij nog de vraag of daaruit afgeleid kan worden hoeveel personen die zijn herkeurd werk hebben vervat. Uitvoeringsinstanties houden geen registraties bij van hervatten van werk indien de uitkering wordt beëindigd.

Ook het Ctsv meldt in zijn onderzoek dat vooralsnog geen kwantitatieve gegevens voorhanden zijn.

Overigens heeft SZW inmiddels bij het Ctsv aangekaart dat behoefte bestaat aan periodieke informatievoorziening over onder meer de mate waarin reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikt verklaarden plaatsvindt.

De heer Rosenmöller vraagt naar de uiteindelijke volumedoelstelling AAW/WAO en hoe de resultaten van de (her)keuringen in dit licht moeten worden beoordeeld.

De resultaten van de herkeuringen in totaliteit gezien bevestigen de verwachting die reeds in het regeerakkoord was opgenomen, namelijk een daling van het aantal arbeidsongeschikten. In het regeerakkoord is evenwel tevens opgenomen om middels aanvullende maatregelen dit aantal nog verder te reduceren. Afgezien van individuele onredelijke elementen, die in onderhavige wetsvoorstel worden opgelost dan wel verzacht, is er geen reden de huidige volume-ontwikkeling af te remmen.

Vragen van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Wat zijn de belangrijkste problemen die spelen bij de herkeuring?

De belangrijkste problemen bij de herkeuringen zijn het feit dat de belanghebbende de uitkomsten van de schatting als te theoretisch ervaren. Daarenboven bestaat het probleem dat de belanghebbenden de mogelijkheden niet zien om betaalde arbeid te gaan verrichten.

Door de aangekondigde maatregelen in mijn brief zal het theoretische karakter van de schatting verminderen. De kans op betaalde arbeid zal door de in Amber opgenomen maatregelen verbeteren. Er wordt dus aan de belangrijkste problemen van de herkeuring tegemoet te komen. Erkend moet wel worden dat de problemen die door de belanghebbenden worden ervaren in de ogen van de belanghebbende niet zullen worden opgelost.

Kan de VG-standaard voor mensen die bijvoorbeeld ME hebben worden aangepast?

In de brief van 2 juni is opgenomen dat het Tica bezig is met een nadere uitwerking van het medische kerncriterium. Onderdeel daarvan is de ontwikkeling van een VG-standaard hoe om te gaan met de eis van medische objectiviteit. Dit zal naar ik aanneem tot gevolg hebben dat of de bestaande VG-standaard wordt uitgebreid, of dat er een aanvulling komt van de bestaande VG-standaard.

De nieuwe VG-standaard zal tot een eenduidige beoordeling door de uitvoeringsorganisaties van moeilijk objectiveerbare aandoeningen. De ontwikkeling van een VG-standaard zal niet tot gevolg hebben dat belanghebbenden die bijvoorbeeld ME hebben altijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering zullen krijgen. Er zal steeds uitgegaan moeten worden van de mogelijkheden die een belanghebbende nog heeft.

Graag een reactie op het voorstel om het aantal arbeidsplaatsen dat geduid moet worden alvorens tot schatting te verhogen. Ook de heer Van Hoof stelt deze vraag.

Bij de vaststelling van het aantal arbeidsplaatsen dat geduid moet kunnen worden is dat de schatting reëel moet zijn. De reële inhoud van de schatting is naar mijn mening gewaarborgd door het aantal van 30 arbeidsplaatsen. Het verhogen van het aantal arbeidsplaatsen tot 50 arbeidsplaatsen hoeft niet tot gevolg te hebben dat de schatting aan reële inhoud zou winnen. In het Fis is een aantal functiebeschrijvingen opgenomen. De eis van 50 arbeidsplaatsen zal tot gevolg hebben dat de inhoud van het Fis zal moeten worden uitgebreid. Het zal in vrijwel alle gevallen zo zijn dat van de op dit moment in het Fis opgenomen functies ook mogelijk zijn om het benodigde aantal arbeidsplaatsen van 50 te bereiken.

Uitbreiding van het aantal functies zal dus nauwelijks invloed hebben op het realiteitsgehalte van de schatting, het zal tot een forse uitbreiding van het Fis leiden.

Het moet dan gaan om functies die in voldoende mate representatief zijn voor de arbeidsmarkt in Nederland als het gaat om de vereiste bekwaamheden, de belasting, de beloning en de mate waarin deze functies voorkomen. Daarbij is ook nog van belang hoe het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in het Fis is uitgewerkt in het Fis in relatie tot de regionale spreiding. Over het voorgaande zal ik met het Tica overleggen.

Vraag van de leden Rosenmöller (GroenLinks),Marijnissen (SP), v.d. Vlies (SGP) en Van Dijke (RPF): Verscherpte selectie op gezondheid is als reden voor het afschaffen van de malus aangegeven, maar vervolgens wordt de premiedifferentiatie geïntroduceerd met hetzelfde effect. Kan de Staatssecretaris aangeven welke maatregelen genomen worden om verscherpte selectie te voorkomen?

Verscherpte selectie is slechts 1 van de argumenten om de malus af te schaffen. Ook de vervanging van de ene financiële prikkel door de andere, en de kritiek van werkgevers, dat de malus onredelijk uitwerkt, zijn argumenten geweest.

Premiedifferentiatie en marktwerking zijn met name gericht op het in dienst houden van arbeidsongeschikten. De met dit wetsvoorstel voorgestelde reïntegratiemaatregelen zijn er op gericht deze groep mensen meer kansen te geven om aan het werk te komen en daarmee de eventuele nadelige effecten van deze maatregelen weg te nemen.

De verwachting is dat daarmee een groot aantal werkgevers de behoefte aan verscherpte selectie weg zal nemen.

Toch hebben wij gemeend daarmee niet te kunnen volstaan en in het kader van flankerend beleid maatregelen te moeten nemen om ongewenste selectie op gezondheid aan banden te leggen. In de nota n.a.v. het verslag staan de belangrijkste maatregelen opgesomd. Op hoofdlijnen komen de maatregelen hier op neer:

1. stimuleren dat het Protocol Aanstellingskeuringen gaat werken. Door partijen aan te sporen om CAO-afspraken hierover te maken en tot een goede klachtenregeling te komen. Na 2-3 jaar zal aan de hand van de resultaten van de evaluatie worden bezien of nadere maatregelen, zoals wetgeving, noodzakelijk en wenselijk zijn.

2. t.a.v. de solllicitatiecode kan ik het volgende zeggen. Ik overweeg non-discriminatiewetgeving t.a.v. handicap en leeftijd. Begin 1996 kan de Kamer nader geïnformeerd worden als de resultaten van een onderzoek hierover bekend zijn.

Hoewel het wervings- en selectiebeleid primair de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers is, acht ik het non-discriminatiebeginsel een fundamenteel recht, waar de overheid een rol op zich dient te nemen. Echter met wetgeving alleen zijn we er nog niet. Met name doordat aan de handhaafbaarheid van wetgeving op dit terrein de nodige haken en ogen zitten. We moeten partijen in het veld overtuigen van het belang om deze groep mensen binnen het arbeidsproces te houden en moeten proberen eventuele vooroordelen weg te nemen. Wij zullen hen moeten aansporen in actie te komen. Derhalve zal een groot accent gelegd worden op voorlichting en deskundigheidsbevordering, om de beeldvorming t.a.v. mensen met een arbeidshandicap positief te beïnvloeden. Een centrale rol is daarin weggelegd voor de Nationale Commissie Chronisch Zieken. De doorwerking van de Aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid inzake werving en selectie uit 1991 in CAO's en in het ondernemingsbeleid zal in 1996 door SZW onderzocht worden. Verder zal de Stichting van de Arbeid advies worden gevraagd naar de mogelijkheden om zelfregulering en deskundigheidsbevordering d.m.v. CAO-afspraken te stimuleren.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Regres invoeren op werkgever voor arbeidsongeschiktheid werknemer?

Zoals in de Nota n.a.v. het Verslag is opgemerkt (paragraaf 5.2.7) zal het regres op de werkgever indien de werknemer door diens schuld arbeidsongeschikt is geworden, aan de orde komen in het kader van de heroriëntatie op de Arbeidsomstandighedenwet. Voor een discussie is het thans nog te vroeg.

Vraag van het lid Schimmel (D66): Uit onderzoek is gebleken dat aan WW-aanvragers vanuit de WAO minder vaak een WW-uitkering wordt toegekend dan aan overige ontslagwerklozen. Kan de Staatssecretaris daar een reactie op geven?

Het betreft hier een onderzoek van de heer Besseling, getiteld «Werkloze arbeidsongeschikten: hoe normaal zijn ze?», gepubliceerd in Sociaal Maandblad Arbeid van mei 1995.

Inderdaad blijkt uit het onderzoek van de heer Besseling dat aan geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikten die worden afgeschat iets minder vaak een ontslaguitkering wordt toegekend dan aan de overige ontslagwerklozen. Van de aanvragen van geheel afgeschatte WAO-gerechtigden wordt nl. 84% gehonoreerd, van de gedeeltelijk afgeschatten 83% en van de overige ontslagwerklozen 88%.

De oorzaak hiervan is, dat vanuit de WAO afkomstige WW-aanvragen vaak ziek, d.w.z. niet beschikbaar voor arbeid, blijken te zijn, of dat er een zgn. «uitsluitingsgrond» van het ontvangen van een ZW-uitkering of een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 80/100% van toepassing is. Vooral dit laatste is zeer vaak voorgekomen. Het is dan kennelijk gegaan om personen die in eerste instantie na de afschatting een WW-uitkering hebben aangevraagd, die tegelijkertijd hebben geprotesteerd tegen die afschattingen, en die dat protest gelijk hebben gekregen. Toen de onderzoekers een aantal maanden na de aanvraag van de WW-uitkering gingen registreren of de aanvraag was gehonoreerd, leidde dat uiteraard tot de conclusie dat de aanvraag was afgewezen, echter, betrokkenen hadden vrijwel allemaal achteraf recht op een (volledige) a.o.-uitkering of een ZW-uitkering gehad. De uitslagen van het onderzoek kunnen dus niet tot de conclusie leiden dat afgeschatte WAO-ers voor hun WW-uitkering slechter uit zijn dan overige ontslagwerklozen: betrokkenen waren immers achteraf gezien niet afgeschat, dan wel hadden weer recht op ZW-uitkering.

Vragen van het lid Schimmel (D66): Kunt u een toelichting geven op de berekening van de hoogte van de loonsuppletie?

Ervan uitgaande dat in het voorbeeld uitgegaan wordt van maandlonen, bedraagt de loonsuppletie maximaal 20% per maand. In het voorbeeld dus f 600.

De maximering van de theoretische verdiencapaciteit is uitsluitend van belang voor belanghebbenden die nog maar voor minder dan het oorspronkelijke aantal uren inzetbaar zijn. Het is dus niet van belang voor belanghebbenden die in hun eigen werk nog voor een beperkt aantal uren inzetbaar zijn, maar in een andere functie wel volledig inzetbaar zijn.

Verzocht wordt om een reactie op de wens om de gevalsbehandeling te verbeteren, waaronder het verbeteren van het overleg tussen de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige.

Het Tica geeft in het technische commentaar aan dat op korte termijn een standaard voor de gevalsbehandeling ontwikkeld zal worden die op korte termijn gehanteerd kan worden.

Is er voldoende tijd voor de gevalsbehandeling?

In de brief van 2 juni wordt aangegeven dat gehecht wordt aan het nemen van voldoende tijd voor de beoordeling. Voor een aanpassing van het cohortenbesluit bestaat geen aanleiding. Dit temeer nu het Tica in de reactie op de brief van 2 juni opmerkt te hechten aan de tijdigheid van de beslissingen met gelijktijdige verbetering van de kwaliteit van de AO-beoordeling.

Het voorgaande beschouw ik als een goede ontwikkeling.

Graag een reactie op het invoeren van een second-opinion.

Vragen van de leden Schimmel (D66) en de heer Van Hoof (VVD): De bedrijfsverenigingen zijn verantwoordelijk voor de AO-beoordeling. De uitvoering hiervan gebeurt onder het toezicht van het Ctsv. Vastgesteld kan worden dat het Tica voorstellen doet om de kwaliteit van de gevalsbehandeling te verbeteren. Daarnaast geldt uiteraard ook nog dat de belangheb bende in beroep kan gaan tegen een beslissing van de bedrijfsvereniging. Gegeven het voorgaande zie ik geen reden om een onafhankelijke second opinion in te voeren.

Wordt bij de schatting van part-timers uitgegaan van het aantal uren dat belanghebbende steeds heeft gewerkt?

Ja, dit op basis van onder andere een uitspraak van de CRvB.

Vraag van het lid Schimmel (D66): Mevrouw Schimmel haalt een voorbeeld aan van een boer met knieklachten met een AAW-uitkering die wordt afgeschat. Deze heeft dan alleen recht op een Rww-uitkering en moet zijn bedrijf opgeven. Kan de staatssecretaris hierop reageren? Zijn de voorgestelde maatregelen voldoende om het eigen bedrijf in stand te houden? Geldt de inkomenstoeslag alleen indien recht op een AAW-uitkering bestaat? Als een vroeggehandicapte zoveel kan verdienen dat hij geen recht meer heeft op een AAW-uitkering bestaat dan recht op een loonsuppletie?

Zowel de regeling van de loonsuppletie als de inkomenssuppletie voor zelfstandigen zal alleen gelden voor personen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. In het door mevrouw Schimmel gegeven voorbeeld van de boer met knieklachten met een AAW-uitkering geldt na afschatting het volgende. Indien betrokkene niet volledig wordt afgeschat zal hij aanspraak kunnen maken op de inkomenssuppletie. Wordt hij wel volledig afgeschat, maar is hij niet in staat zijn eigen werk te verrichten geldt deze mogelijkheid niet en zal hij elders werk moeten zoeken. Lukt dit niet dan zal hij inderdaad een beroep moeten doen op een bijstandsuitkering. Hierop kan echter een uitzondering worden gemaakt indien betrokkene met een voorziening als bedoeld in art. 57, eerste lid AAW wel zijn eigen werk kan behouden. Zo is er een geval bekend waarin voor een boer, die wegens gezondheidsklachten zijn bedrijf alleen kon voortzetten indien er een speciale stal voor het vee kwam, deze stal met behulp van middelen op grond van art. 57 is gefinancierd. Tegelijk met de brief die ik over de startersregeling zelfstandigen aan de uitvoerders van het Bijstandsbesluit zelfstandigen en van art. 57 zal zenden zal ik voor investeringsmogelijkheden als hier bedoeld aandacht vragen.

Voor de vroeggehandicapte geldt, mutatis mutandis, hetzelfde als in bovengenoemd voorbeeld is gesteld.

Vraag van het lid Schimmel (D66): Mevr. Schimmel merkt op dat bijna niemand meer volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard, tenzij betrokkene zeer ernstige klachten dan wel gebreken heeft.

De genoemde constatering is niet geheel juist. Van alle nieuwe uitkeringen bij toepassing van het nieuwe ao-criterium krijgt 78,5% nog steeds een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering (bron: «Volume-effecten van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium» Ctsv).

Vraag van het lid Schimmel (D66): Mevr. Schimmel merkt op dat het aantal loonkostensubsidies slechts 2700 is, terwijl het structurele aantal is becijferd op 35.000.

Het aantal van 2.700 subsidies betrof het aantal in 1994, en dan nog alleen de loonkostensubsidie bij een andere werkgever. Het aantal van 35.000 betreft ten eerste de structurele situatie, dus nadat nog een groot aantal in de loop der jaren naar verwachting zal zijn ingestroomd, en ten tweede het aantal van alle instrumenten (loonkostensubsidie bij andere werkgever, uitbreiding naar eigen werkgever per 1-1-1995 ingevoerd en bonus) tezamen.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Graag een nadere onderbouwing waarom het met terugwerkende kracht invoeren van de eis dat duiding van functies gebaseerd moet zijn op 3 functies met name voor diegenen die maar in zeer beperkte mate belastbaar zijn.

De uitwerking van het Schattingsbesluit houdt in dat uitsluitend dan op minder dan 3 functies is toegestaan als het niet mogelijk blijkt 3 functies te duiden.

Het is waarschijnlijk dat minder dan 3 functies te duiden zijn voor belanghebbenden die maar in zeer beperkte mate belastbaar zijn. Als dit niet het geval is kunnen immers wel 3 functies geduid worden.

De belanghebbenden die van deze maatregelen zullen kunnen profiteren zullen dus degenen zijn met beperkte belastbaarheid en daarmee ook beperkte mogelijkheden voor reïntegratie op de arbeidsmarkt.

De herbeoordeling als gevolg van de eis dat de schatting op basis van drie functies moet plaatsvinden, zal betrekking hebben op 5% van de populatie. Deze herbeoordeling zal zo snel, als voor de uitvoering mogelijk is, moeten plaatsvinden. Omdat de invoering met terugwerkende kracht plaats zal vinden is de termijn waarop de herbeoordeling plaatsvindt voor de uiteindelijke rechtspositie van de uitkeringsgerechtigde.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Betekent de passage in de brief van 2 juni over raadpleging van de curatieve sector, dat dit altijd moet plaatsvinden op verzoek van de belanghebbende?

Dit is niet bedoeld. Uitgangspunt voor het contact opnemen met de curatieve sector is de kwaliteit van de gevalsbehandeling. Als de kwaliteit van de gevalsbehandeling niet verbeterd wordt door overleg met de curatieve sector, dan hoeft dit overleg niet plaats te vinden.

Overigens kan de wens van de belanghebbende om contact met de curatieve sector op te nemen mee van belang zijn bij beantwoording van de vraag of dit contact moet worden opgenomen.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Er zijn zo hebben wij begrepen langdurig zieken die onder de regels van het ABP vallen en langer dan één jaar in de ziektewet hebben gezeten voor ze werden afgekeurd. Deze mensen waren dus wel voor 1-1-1986 ziek, maar zaten op 1-1-1987 niet in de WAO. Is de regering bereid voor deze groep een regeling te treffen?

Voor het overheidspersoneel geldt een geheel eigen regelgeving met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid. Dat is overigens geen beletsel om – vooruitlopend op het moment waarop het overheidspersoneel feitelijk onder de werknemersverzekeringen zal worden gebracht, naar verwachting 1-1-1998 – voor het overheidspersoneel dezelfde maatregelen te treffen als voor werknemers in de marktsector. Dit heeft u kunnen zien in het kader van de TBA-maatregelen. Ook nu zullen de maatregelen overeenkomstig worden ingepast in de overheidsregelingen, zodat een overeenkomstig resultaat wordt bereikt.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Hoeveel personen die recht krijgen op de verlengde WW-uitkering zouden sowieso geen last hebben van partner- en/of vermogenstoets?

In de brief dd. 2 juni is aangegeven dat ca. 32.250 personen recht zullen krijgen op een verlengde WW-uitkering. Dit betreft ca. 75% van de totale groep voor wie de versoepeling van toepassing is en die als gevolg van de herkeuring een lagere uitkering krijgt.

Tevens is in die brief aangegeven dat voor ca. 9.500 personen van de 32.250 personen als gevolg hiervan géén inkomensachteruitgang optreedt door het achterwege laten van partner- en/of inkomenstoets. Ca. 22.500 ondervinden weliswaar geen direct inkomensgevolg als gevolg van het voorstel, echter ook voor deze personen betekent het voorstel een verbetering: iedere wijziging in de positie van het huishouden in de toekomst (behalve eigen inkomen) heeft geen invloed op de hoogte van de uitkering.

Vraag van diverse kamerleden: Diverse kamerleden hebben er hun onvrede over uitgesproken dat er nog zo weinig bekend is over gebruik, effectiviteit en efficiency van bestaande reïntegratie-instrumenten.

Dit ben ik met hen eens.

Vraag van het lid Schimmel (D66): Mw. Schimmel vraagt zo snel mogelijk een rapportage om inzichtelijk te maken hoe vaak reïntegratie-maatregelen worden toegepast en de effecten daarvan.

Zoals aangegeven in de nota n.a.v. het verslag blijkt het niet eenvoudig om die informatie te verkrijgen omdat daarvoor de benodigde informatie in geautomatiseerde systemen ontbreekt en voorzover beschikbaar tussen uitvoeringsinstellingen op verschillende wijze. Dus alleen al voor een overzicht van het gebruik is het opzetten en op elkaar afstemmen van geautomatiseerde systemen nodig of het dossieronderzoek. Dit blijkt een moeizame zaak. Het vaststellen van de effectiviteit kan niet door middel van registratie; daarvoor is afzonderlijk onderzoek nodig. De effectiviteit van instrumenten kan moeilijk vastgesteld worden als zoveel maatregelen tegelijkertijd werkzaam zijn; op individueel niveau is dit bijna helemaal niet te doen.

Het voornemen is de nieuw in te voeren instrumenten tezamen met de bestaande instrumenten op te nemen in een monitor die kwantitatieve ontwikkelingen volgt. Ook zal gepoogd worden door kwalitatief onderzoek inzicht te verkrijgen in de effectiviteit, bekendheid en ervaringen met de toepassing van de verschillende instrumenten.

Vraag van meerdere sprekers: Het kabinet wijkt wat betreft de uitvoeringskosten van malusopleggingen af van de Tica-raming.

Deze constatering is correct. Het verschil zit hem vrijwel geheel in de gehanteerde veronderstelling welk percentage werkgevers tegen een malusoplegging in beroep gaat. Het kabinet zit daarbij een stuk lager dan het Tica. Naar het oordeel van het kabinet moet de door de rechter opgelegde zwaardere motivatie-eis ertoe leiden dat beslissingen minder aanleiding geven tot een beroepsgang.

Overigens doet de hogere Tica-raming niets af aan de constatering dat er een gunstige verhouding is tussen, wat de Raad van State noemt, maatschappelijke kosten en opbrengsten van nog op te leggen malussen.

Vragen van diverse kamerleden inzake Beperking inkomensgevolgen van herbeoordeling op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium.

Opmerkingen: Diverse Kamerleden hebben ervoor gepleit af te zien van herbeoordelingen van AAW/WAO-gerechtigden in het algemeen, of specifiek voor de groep personen die op 1 augustus 1993 45 jaar of ouder, maar jonger dan 50 jaar waren (en toen reeds recht hadden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering)

Commentaar: Dit zou betekenen dat wordt teruggekomen op het ten tijde van de totstandkoming van de Wet TBA genomen besluit slechts personen buiten de herbeoordeling te laten die op 1 augustus 1993 50 jaar of ouder waren en toen reeds recht hadden op een AAW/WAO-uitkering. Aldus zal het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium voor een beduidend grotere (naar mijn mening: onaanvaardbaar grote) groep niet gaan gelden. Dit betekent dan tevens, dat het doel van de Wet TBA, namelijk te kijken naar het werk dat men nog wel kan verrichten, in plaats van naar het werk dat men niet meer kan verrichten, voor een even zo grote groep niet zal worden bereikt, en dat de verborgen werkloosheid voor deze groep ook verborgen blijft. Dit vindt het kabinet niet gewenst.

Het «slechts» vrijstellen van herbeoordeling van de groep die op 1 augustus 1993 45 jaar of ouder, maar jonger dan 50 jaar was, zal de roep doen ontstaan om ook jongere groepen vrij te waren van herbeoordeling. Er zal nauwelijks te motiveren zijn waarom nu juist de nieuwe grens bij 45 jaar wordt gelegd.

Ik ben van mening dat met het kabinetsvoorstel de beste weg wordt bewandeld, omdat na inwerkingtreding daarvan een soort trapsgewijs systeem zal ontstaan: personen die op 1 augustus 1993 reeds een AAW/WAO-uitkering hadden en toen 50 jaar of ouder waren, dat wil zeggen personen met een zeer slechte arbeidsmarktpositie, worden van herbeoordeling vrijgesteld. Personen met een goede tot redelijke arbeidsmarktpositie krijgen wel te maken met herbeoordeling en voor hen worden geen verzachtende maatregelen getroffen. Personen met een arbeidsmarktpositie die niet florissant is, maar ook niet erg slecht, ten slotte, krijgen wel te maken met herbeoordelingen, maar voor hen worden de inkomensgevolgen daarvan verzacht via de verlenging van de vervolguitkering WW.

Naar boven