Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het Presidium heeft met eenparigheid van stemmen besloten, te stellen in handen van:

a. de vaste commissie voor Economische Zaken:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet Fonds economische structuurversterking (24146);

b. de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs (24149).

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings- c.q. nota-overleg met stenografisch verslag op:

maandag 12 juni:

  • - van 11.15 uur tot 18.30 uur van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de prioriteitennota landbouw (24140);

  • - van 11.15 uur tot 17.00 uur van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat over de PKB Schiphol (23552);

maandag 19 juni:

  • - van 11.15 uur tot 17.00 uur van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat over de Betuweroute (22589).

Ik stel voor, de heer Van den Doel die mondelinge vragen aan de minister van Defensie wenst te stellen in verband met Joegoslavië, hiertoe na de dinerpauze de gelegenheid te geven, omdat de minister van Defensie op dit moment doende is in de Eerste Kamer. De overige vragen komen uiteraard straks aan de orde.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, het debat naar aanleiding van het algemeen overleg over de inval van Turkije in Irak en de Koerden in verband met dringende bezigheden van de minister van Buitenlandse Zaken van de agenda van deze week af te voeren. De minister van Buitenlandse Zaken heeft mij gevraagd, dit aan de Kamer voor te leggen. Ik herinner mij dat de heer De Hoop Scheffer de vorige week heeft gezegd dat het debat dringend, maar niet zeer dringend was. Omdat hij om het debat heeft verzocht, vraag ik of ook hij ermee instemt dat het debat volgende week plaatsvindt.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Zoals ik van u verwacht, citeert u mij correct. De zaak is dringend, maar niet zo dringend, dat ik op dit moment geen begrip kan opbrengen voor de ongetwijfeld zwaarwegende argumenten van de minister. Ik ga dus akkoord met uw voorstel.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Dit punt zal aan de agenda van volgende week worden toegevoegd.

Het woord is aan mevrouw Verbugt.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Op de agenda van vandaag staan de stemmingen over de moties die zijn ingediend naar aanleiding van het debat over de toekomst van het nationaal ruimtelijk beleid. Mijn fractie heeft behoefte aan een korte derde termijn. Het heeft onze voorkeur dat er dan morgen over de moties wordt gestemd. Dat verzoek wil ik dan ook doen.

De voorzitter:

Ik stel voor, de heropening vanmiddag te houden na de stemmingen en morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Hoop Scheffer.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! De in hoog tempo verslechterende en ernstiger wordende situatie in het voormalige Joegoslavië leidt mijn fractie ertoe de Kamer verlof te vragen om met zeer grote urgentie een brief van de regering te vragen, een brief waarvan al eerder sprake is geweest in de vaste commissie voor Defensie. Ik weet dat collega Van den Doel vanavond mondelinge vragen stelt over een deel van dit onderwerp. Wat wij graag zouden willen vragen is een brief waarin zowel de politieke aspecten – ook de mate waarin Nederland invloed heeft op het besluitvormingsproces binnen de Contactgroep en binnen de Europese Unie – aan de orde komen, alsook de militaire aspecten die zouden kunnen ontstaan, ook ten opzichte van de positie van de Nederlandse blauwhelmen in Joegoslavië, zodat de Kamer – dit is de reden dat ik het woord op dit moment neem, na het ook al genomen te hebben in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie – over dit onderwerp op zo kort mogelijke termijn, wat de CDA-fractie betreft, een plenair debat zou kunnen voeren, eventueel voorafgegaan door een algemeen overleg.

De heer Van den Bos (D66):

Voorzitter! Ik wil dit verzoek van de heer De Hoop Scheffer graag ondersteunen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil het verzoek van de heer De Hoop Scheffer ook ondersteunen. Inderdaad hebben wij in de vaste commissie voor Defensie een afspraak gemaakt over een brief over de laatste ontwikkelingen. Gegeven echter die laatste ontwikkelingen, zoals vanmorgen de beschietingen van Zagreb, hoop ik dat de regering ons met de grootst mogelijke spoed kan informeren, zodat wij hier een plenair debat kunnen voeren.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Ook van onze kant een ondersteuning van het verzoek van de heer De Hoop Scheffer. De brief is al gevraagd, maar ik denk dat het goed is om van deze kant de regering tot extra spoed aan te manen.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ook wij ondersteunen dat verzoek, maar dit neemt niet weg dat wij toch, gezien de ontwikkelingen van de afgelopen 48 uur, onze mondelinge vragen voor vanavond handhaven.

De voorzitter:

Uiteraard blijven de mondelinge vragen doorgang vinden, want op het moment dat er mondelinge vragen worden gesteld, gaan die voor. Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Zodra de brief binnen is, zal er nader moeten worden besloten hoe er met die brief moet worden omgegaan. Dat lijkt mij toch het verstandigste.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! De tuinbouwsector: het is een zeer bijzondere sector, en dat is het. Jaar in, jaar uit worden wij geconfronteerd met discussies in den lande over het moeilijk te verkrijgen zijn van werknemers voor de aspergeteelt, althans, zo willen de telers het ons doen geloven.

Ik wil de Kamer graag toestemming vragen, de minister van Sociale Zaken te interpelleren over deze kwestie en in het bijzonder over het aspect van de brief die hij heeft doen uitgaan naar de colleges van B en W, waarin hij pleit voor een stringent beleid, een beleid waarbij gemeenten sancties moeten opleggen aan mensen met een uitkering, indien zij weigeren werk te verrichten in de aspergeteelt.

Ik wil de minister met name interpelleren op het punt van hoe die sancties eruit zouden moeten zien en welke sancties de minister zelf wil treffen in de richting van gemeenten die weigeren sancties toe te passen. Verder wil ik graag weten of hij die verplichting aan het adres van de gemeenten ook nog wil verbinden aan voorwaarden, met name waar het gaat om de naleving van de CAO.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Ik heb mondelinge vragen in dezen aangekondigd. Ik zou uw toestemming willen vragen, mede op verzoek van de heer Blauw, die mondelinge vragen om te zetten in een interpellatie; die interpellatie zo spoedig mogelijk te houden en deze te richten op ook andere aspecten dan door de heer Marijnissen genoemd, met name op die aspecten die betrekking hebben op de arbeidsvoorziening. Er dreigt nu een nieuwe noodsituatie te ontstaan bij een aantal bedrijven. Wij hebben helaas wederom dezelfde situatie als een jaar geleden: een aantal bedrijven dreigt in grote problemen te komen. Ik zou de Kamer willen vragen die interpellatie toe te staan.

De voorzitter:

Er liggen nu in feite twee interpellatieverzoeken met betrekking tot hetzelfde onderwerp, waarbij wel gelet dient te worden op de volgorde.

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer de voorzitter! De fractie van D66 ondersteunt het verzoek om een interpellatie. Ik laat het graag aan u over om te beoordelen wie de eerste was die het aankondigde en hoe u dit verder wilt organiseren, maar de behoefte aan een interpellatie wordt door de fractie van D66 ondersteund.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik had mij vanmiddag vanzelfsprekend aan kunnen sluiten bij de mondelinge vragen van de heer Van der Linden, maar ik wilde toch de Kamer een uitspraak vragen, daar waar het gaat om het sanctiebeleid dat door de minister bepleit wordt; vandaar mijn verzoek.

De voorzitter:

Ik stel voor, allereerst te voldoen aan de verzoeken om de bewindslieden te mogen interpelleren van achtereenvolgens de heer Marijnissen en de heer Van der Linden in combinatie met de heer Blauw. Verder lijkt het mij verstandig om de interpellaties niet achter elkaar te doen plaatsvinden, maar te combineren, waarbij de heer Marijnissen, die als eerste het verzoek deed de bewindslieden te mogen interpelleren, uiteraard ook als eerste het woord zal voeren. Ik stel voor, de spreektijden vast te stellen op telkens vijf minuten. Dus eerst de heer Marijnissen, dan de heer Van der Linden, vervolgens het antwoord van de regering, waarna zoals gebruikelijk telkens vijf minuten spreektijd geldt. Kunt u hiermee instemmen?

Wat het tijdstip betreft stel ik voor, de interpellatie vanavond na de dinerpauze te doen plaatsvinden. Dat heeft het voordeel dat wij morgen nog in de loop van de middag kunnen stemmen. Als wij morgen de interpellatie hebben, zal dat lastig worden.

De heer Blauw (VVD):

Voorzitter! Bij mijn weten zou ook een andere procedure denkbaar zijn, namelijk morgenmiddag de interpellatie houden en ter afronding van de agenda de generale stemmingen. Dat is te doen gebruikelijk, dacht ik.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil mij hier graag bij aansluiten. Ook met het oog op de voorbereiding heeft het als het enigszins mogelijk is mijn voorkeur de interpellatie morgen te houden.

De voorzitter:

Het gebruik waar de heer Blauw aan refereert, is mij onbekend. Maar dat laat onverlet dat over het tijdstip gesproken kan worden. Dus ik stel u voor, de interpellatie morgenmiddag na de aanvang van de vergadering te houden.

Dat betekent overigens dat morgen in de loop van de vergadering stemmingen zullen plaatsvinden. Ik streef ernaar dat voor de dinerpauze te doen. Er is morgen overigens wel een avondvergadering, maar mij lijkt het aanbevelenswaardig om vóór de dinerpauze te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kamp.

Mevrouw Kamp (VVD):

Voorzitter! Namens de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heb ik het volgende verzoek. In het kader van de behandeling van de prestatiebeurs heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ons vanaf vrijdag ter vertrouwelijke inzage gelegd twee rapporten betreffende de uitvoeringstoets van de prestatiebeurs. Het gaat om het rapport van de Informatiebeheergroep en een contra-expertiserapport van Berenschot.

De vaste commissie verzoekt u, per omgaande aan de minister te vragen om deze rapporten openbaar te maken. Dan zullen ze onderwerp zijn van beraadslaging in het algemeen overleg dat morgenochtend plaatsvindt tussen de minister en de vaste commissie.

Verder hoor ik graag van u of het mogelijk is morgenmiddag plenair nog even in een korte derde termijn het wetsvoorstel inzake de prestatiebeurs te behandelen. Dan kan direct daarna gestemd worden.

De voorzitter:

Omdat dit een verzoek is van de kant van de commissie, neem ik aan dat verder niemand hierover het woord wil.

Ik kan mevrouw Kamp meedelen dat terwijl de bel voor deze vergadering ging, de minister mij heeft laten weten dat de door haar bedoelde rapporten openbaar gemaakt kunnen worden. Ik behoef dat verzoek dus niet meer door te geleiden. Dat betekent dat het overleg dat voor morgenochtend voorzien is, kan plaatsvinden. Ik ga uit van een heropening morgenmiddag, die kort zal duren. Ook voor dit onderwerp geldt dat de stemmingen indien mogelijk voor de dinerpauze zullen plaatsvinden.

Dit betekent dat de agendapunten 10 en 11 van de agenda van vandaag zijn afgevoerd en op de agenda van morgen zullen worden geplaatst. Ook in verband met de interpellatie zal ik deze middag een herzien schema laten rondgaan.

Kan de Kamer instemmen met het voorgaande?

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Vorige week hebben wij bij de regeling van werkzaamheden gevraagd spoedig te worden geïnformeerd over de situatie in Rwanda. Behalve een brief was ook toegezegd dat wij antwoord zouden krijgen op schriftelijke vragen die eerder waren ingediend door de woordvoerders van verschillende partijen.

Eind vorige week hebben wij een brief gekregen van de minister van Buitenlandse Zaken, waarin hij mededeelde dat hij de eer had mede namens zijn ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking ons te informeren dat maandag 1 mei, dus gisteren, de antwoorden naar ons zouden worden toegestuurd. Tot op dit moment hebben wij die antwoorden echter nog niet ontvangen. Wij zullen morgen overleg voeren met de betrokken bewindslieden over de vraag, welke gevolgen verbonden moeten worden aan de slachting in Kibeho. Het lijkt mij derhalve zeer relevant dat wij alsnog die antwoorden ten spoedigste ontvangen. Ook zou ik gaarne vernemen waarom wij, in tegenstelling tot eerdere berichten, deze antwoorden gisteren niet ontvangen hebben.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Als betrekkelijk nieuw kamerlid probeer je eens wat uit en stel je wat schriftelijke vragen. Volgens het Reglement van orde moet de minister binnen drie weken antwoorden. Als de minister uitstel vraagt, kan de termijn verlengd worden tot zes weken en daarna kan het omgezet worden in mondelinge vragen.

Nu dacht ik slim te zijn om in een spoedeisend geval een brief aan de minister te vragen. Het gaat om een verzoek aan staatssecretaris Schmitz over de gefinancierde rechtshulp. Ik heb dat verzoek gedaan op 7 maart jl. Dat is acht weken geleden. Wat moet ik nu doen? Moet ik nog langer wachten? Ik heb een aantal malen contact met het ministerie gehad en heb begrepen dat de zaak op de lange baan wordt geschoven. Het moet toch niet mogelijk zijn dat, wanneer ik een brief vraag, het nog langer duurt voordat er een antwoord komt dan wanneer ik schriftelijke vragen stel.

De voorzitter:

Ik kan uw vraag kort beantwoorden. Indien schriftelijke vragen naar het oordeel van de vragensteller niet snel genoeg worden beantwoord, heeft hij de mogelijkheid die vragen mondeling te stellen. Ook kan de route van een interpellatie gevolgd worden. Dat moet de vragensteller zelf beoordelen.

Ik zal overigens, indien de Kamer daarmee instemt, het stenogram van dit deel van de vergadering doorgeleiden naar de staatssecretaris van Justitie.

De heer Marijnissen (SP):

Doet u dat vergezeld gaan van een advies?

De voorzitter:

Nee, de voorzitter staat wat dat aangaat boven de partijen.

De heer Wallage (PvdA):

Voorzitter! Ik steun graag het verzoek en de conclusie van de heer Marijnissen.

De voorzitter:

Het is verder aan de leden te beoordelen, hoe gereageerd moet worden op het uitblijven van antwoorden.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

Naar boven