6 Gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Instelling van een gedeeltelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het onderwijs, het openbaar vervoer, overheidsgebouwen en de zorg (Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding) ( 34349 ),

en van:

  • -de motie-Schalk c.s. over de wenselijkheid van een onderzoek om gezichtsbedekkende kleding in zijn algemeenheid te verbieden bij manifestaties en demonstraties (34349, letter G).

(Zie vergadering van 19 juni 2018.)

De voorzitter:

Aan de orde is heropening van het debat over de wet 34349, Instelling van een gedeeltelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het onderwijs, het openbaar vervoer, overheidsgebouwen en de zorg oftewel de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding.

Ik breng de Kamer in herinnering dat de plenaire behandeling van het wetsvoorstel heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Tijdens die behandeling is de motie-Schalk (SGP) c.s. over de wenselijkheid van een onderzoek om gezichtsbedekkende kleding in zijn algemeenheid te verbieden bij manifestaties en demonstraties (Kamerstuk 34349, letter G) ingediend. De voor 19 juni 2018 voorziene stemmingen over het wetsvoorstel en genoemde motie zijn op 19 juni van de plenaire agenda afgevoerd nadat de Kamer had ingestemd met het verzoek van de SP-fractie om toestemming tot heropening van het debat om in een korte derde termijn nog een motie in te kunnen dienen. Gelet op de beschikbaarheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is afgesproken deze derde termijn heden te houden en aansluitend de stemmingen te laten plaatsvinden.

Ik heet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt heropend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Köhler.

De heer Köhler (SP):

Voorzitter. Voor de fractie van de SP is het debat over het wetsvoorstel vooral gegaan over de doelmatigheid en uitvoerbaarheid van de wet. Wij vinden dat de uitvoering van de wet geen problemen moet veroorzaken bij instellingen waar die nu niet zijn. Duidelijk moet zijn dat de wet verbiedt om met gezichtsbedekkende kleding de genoemde publieke instellingen en voorzieningen binnen te gaan. Dit verbod richt zich tot de dragers van deze kleding en niet tot de artsen, verpleegkundigen of buschauffeurs die naar bevind van zaken reageren als zij met deze wetsovertreding worden geconfronteerd. Mijn fractie vindt het van belang de verheldering over de manier waarop de wet zal worden uitgevoerd en de toezeggingen van de minister daarover vast te leggen, zodat die voor alle betrokkenen duidelijk zijn. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Köhler, Van Apeldoorn, Wezel, Meijer en Gerkens wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het wetsvoorstel beoogt de algemene norm te stellen dat het dragen van gezichtsbedekkende kleding niet is toegestaan in onderwijs-, zorg- en overheidsinstellingen en het openbaar vervoer, in het belang van onderlinge en herkenbare communicatie voor kwalitatief verantwoorde dienstverlening en het waarborgen van de veiligheid;

constaterende dat er op dit moment nog onvoldoende inzicht is in de doelmatigheid en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, met name wat betreft de subsidiariteit van het wetsvoorstel;

verwelkomt de toezegging van de regering om voor invoering van de wet overleg te plegen met de betrokken sectoren (onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen, zorginstellingen, openbaar vervoer) en de Kamer over de resultaten van dat overleg te informeren;

stelt vast dat de mensen die in deze sectoren werken, niet zijn of zullen worden belast met het handhaven van de wet;

constateert dat het bevoegd gezag van de instellingen en bedrijven in de betreffende sectoren zelf kan bepalen of en hoe de wet in huisregels en werkinstructies zal worden verwerkt;

verwelkomt de toezegging van de regering om, na invoering van de wet, de effecten ervan te volgen en na een periode van twee tot drie jaar de bevindingen in kaart te brengen, waarbij naast de nationale ervaringen ook de ervaringen in andere Europese landen zullen worden betrokken;

verzoekt de regering deze bevindingen ter bespreking voor te leggen aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (34349).

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik zoek nog een beetje naar de pointe. Wat is precies de intentie van de motie? Dit zijn heel veel vaststellingen en constateringen van wat er allemaal al gezegd is. Er zit een verzoek aan vast, namelijk om de uitkomst ook naar de Kamer te sturen. Dat lijkt mij een beetje een open deur, dus ik zoek eventjes naar wat precies de bedoeling is. Wat zeggen we als we hier ja op zeggen en welk effect heeft dat?

De heer Köhler (SP):

De bedoeling van de motie is om voor iedereen die betrokken is bij de uitvoering van de wet duidelijk te maken wat de wet wel en niet inhoudt. Met name vinden wij het van belang dat er wordt vastgesteld dat deze wet geen bindende werking heeft voor mensen die in de betrokken sectoren werken, dat zij niet belast zijn met het handhaven van de wet, omdat er in die sectoren veel angst is dat dat wel zou gebeuren. Op zichzelf wordt er in deze motie niks nieuws vastgesteld. Er wordt wel duidelijkheid verschaft over wat de wet niet zal inhouden en ook wat de wet wel zal inhouden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Misschien kan de heer Köhler nog duidelijker maken waarom de motie nodig is, als die iets zegt over wat er niet in de wet staat. Er zijn heel veel dingen die niet in de wet staan en daar gaan we niet allemaal moties over aannemen. Wat is precies de reden waarom we hier ja op moeten zeggen? Overtuigt u mij alstublieft.

De heer Köhler (SP):

Dat zal ik nogmaals proberen, maar ik vrees dat ik in herhaling moet vervallen. Een van de punten van discussie voor verschillende fracties in de vorige termijnen is geweest of deze wet niet averechts gaat werken, of die geen problemen gaat veroorzaken bij de uitvoering in instellingen die dat nu naar bevind van zaken goed hebben opgelost. Wij hebben daar ook een aantal vragen over gesteld aan de minister. Duidelijk is, hoewel dat niet expliciet in de wet staat, dat de mensen die in de betrokken sectoren werken niet zijn of zullen worden belast met het handhaven van de wet. Duidelijk is ook dat de wet niets afdoet aan het recht van instellingen en bedrijven om zelf hun huisregels en werkinstructies op te stellen. Dat is een duidelijkheid die wij graag naar buiten, met name naar de betrokkenen toe, willen verschaffen. Dus dit is een motie van duidelijkheid. Daar kan zeker de GroenLinksfractie niet tegen zijn, denk ik.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Köhler. Wenst een van de andere leden nog het woord in derde termijn? Dat is niet het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Minister Ollongren:

Voorzitter, dank u wel. Laat ze aan de overkant niet horen dat dat ook een optie is: een motie van duidelijkheid. Misschien twee dingen vooraf. Volgens mij is net ook al door de heer Köhler gesteld dat het wetsvoorstel ziet op het maatschappelijk belang dat wij onderkennen van goede communicatie en herkenbaarheid van burgers onderling, de effecten daarvan op de kwaliteit van dienstverlening en veiligheid — de heer Köhler zei dat zonet ook — en de individuele vrijheid van iedereen om zich te gedragen en ook te kleden zoals bij hem of haar past. Dat zijn de dingen die steeds tegen elkaar zijn afgewogen. Het wetsvoorstel ziet op een gedeeltelijk verbod dat gelegitimeerd is in de sectoren als zonet opgesomd door de heer Köhler. Dat is de doelstelling van het wetsvoorstel dat hier in de Kamer is behandeld.

De motie bevestigt eigenlijk nog eens wat ik in mijn termijn heb gezegd. Het zijn niet de werknemers in de sectoren die dit gaan handhaven. Dit ziet op het verbod aan de kant van degene die gezichtsbedekkende kleding dragen. Ik heb in het debat ook gezegd dat ik het belangrijk vind om in de gaten te houden wat de effecten zijn en dat ik mijn best ga doen om die zo goed mogelijk in beeld te brengen. Dat zal ik doen door hierover contact te houden met de betrokken sectoren en te kijken naar de ontwikkelingen in de rechtspraak. Een suggestie van de ChristenUnie was om hier ontwikkelingen in andere landen bij te betrekken. Al die bevindingen zal ik met de Kamer delen. Ik geloof dat dat ook is waar de motie om vraagt.

Misschien mag ik hierbij aantekenen dat in de motie als considerans staat dat er voor invoering overleg zal zijn met betrokken sectoren. Dat klopt. Dat is om te kunnen bepalen wanneer de wet kan worden ingevoerd. De toezegging ziet er niet op dat ik daarvoor al met die bevindingen kom. Eerst is er dus overleg, dan de invoering. Dan worden na een aantal jaren deze bevindingen gebundeld in een brief aan beide Kamers. Met deze uitleg zou ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer laten.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik zou graag een schorsing van tien minuten willen vragen.

De voorzitter:

Kunt u een reden voor de schorsing aangeven?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik zou graag nog even met een aantal mensen over de motie willen overleggen.

De voorzitter:

Ik kijk naar de Kamer. We hebben de motie vorige week toegestuurd gekregen. Ik laat even in het midden wat ik ervan vind, maar ik denk dat u zeker een week de tijd heeft gehad om de motie te bestuderen. Mevrouw Faber.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik vind het nu wel welletjes geweest. We hebben steeds obstructie gehad van de SP-fractie. We willen nu gewoon eens een keer tot stemming overgaan. Ze hebben hier alle tijd voor gehad. Ze hebben een week extra gehad en dan is het nog niet genoeg. Wat ons betreft kunnen we nu gewoon gaan stemmen.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de Kamer. Er is een verzoek gedaan om tien minuten te schorsen. Vijf minuten schorsen? Ik zie nee en ik zie ja. Een schorsing van vijf minuten. Het is nu 13.59 uur, om precies te zijn. U krijgt de tijd tot 14.05 uur. Ik geef u één minuut extra. Zes minuten schorsing dus. We gaan echt om 14.05 uur verder.

De vergadering wordt van 14.00 uur tot 14.05 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van het debat over wetsvoorstel 34349, maar we debatteren niet meer.

Aan de orde zijn de stemmingen. We gaan eerst stemmen over de moties.

Naar boven