De Kamer,
gehoord de beraadslagingen over het wetsvoorstel inzake een beperkt verbod op gezichtsbedekkende
kleding,
constaterende, dat het wetsvoorstel beoogt de algemene norm te stellen dat het dragen
van gezichtsbedekkende kleding niet is toegestaan in onderwijs-, zorg- en overheidsinstellingen
en het openbaar vervoer, in het belang van onderlinge en herkenbare communicatie voor
kwalitatief verantwoorde dienstverlening en het waarborgen van de veiligheid,
constaterende, dat er op dit moment nog onvoldoende inzicht is in de doelmatigheid
en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, met name wat betreft de subsidiariteit van
het wetsvoorstel,
verwelkomt de toezegging van de regering om voor invoering van de wet overleg te plegen
met de betrokken sectoren (onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen, zorginstellingen,
openbaar vervoer) en de Kamer over de resultaten van dat overleg te informeren,
stelt vast dat de mensen die in deze sectoren werken, niet zijn of zullen worden belast
met het handhaven van de wet,
constateert dat het bevoegd gezag van de instellingen en bedrijven in de betreffende
sectoren zelf kan bepalen of en hoe de wet in huisregels en werkinstructies zal worden
verwerkt,
verwelkomt de toezegging van de regering om, na invoering van de wet, de effecten
ervan te volgen en na een periode van twee tot drie jaar de bevindingen in kaart te
brengen, waarbij naast de nationale ervaringen ook de ervaringen in andere Europese
landen zullen worden betrokken,
verzoekt de regering deze bevindingen ter bespreking voor te leggen aan de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
Köhler
Van Apeldoorn
Wezel
Meijer
Gerkens