3 Algemene Financiële Beschouwingen en behandeling pakket Belastingplan 2018

Aan de orde zijn de Algemene Financiële Beschouwingen,

en de behandeling van:

  • -de Nota over de toestand van 's Rijks financiën (Miljoenennota 2018) (34775);

  • -het regeerakkoord 2017-2021 VVD, CDA, D66 en ChristenUnie: Vertrouwen in de toekomst;

  • -het dossier Kabinetsformatie 2017 (34700);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2018) ( 34785 );

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele Belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2018) ( 34786 );

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 en enkele andere wetten (Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling) ( 34787 );

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de introductie van een inhoudingsplicht voor houdstercoöperaties, de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting en wijziging van enkele antimisbruikbepalingen in de dividendbelasting en vennootschapsbelasting (Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling) ( 34788 );

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld ( 34819 ),

en van:

  • -de motie-Barth c.s. over een analyse van de maatschappelijke gevolgen van de btw-verhoging (34775, letter F).

De voorzitter:

Aan de orde zijn de Algemene Financiële Beschouwingen en de behandeling van het pakket Belastingplan 2018. Dit pakket betreft de wetsvoorstellen 34785 Belastingplan 2018, 34786 Overige fiscale maatregelen 2018, 34787 Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling, 34788 Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling, 34819 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld.

U heeft waarschijnlijk begrepen dat ik bij de wetsvoorstellen 34785 tot en met 34788 de verkorte titel heb genoemd in plaats van de volledige lange titel uit te spreken.

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer. Het is voor hen het eerste optreden hier in hun nieuwe functie en dat zeg ik heel nadrukkelijk richting de minister van Financiën. Ik wens hun daarbij veel wijsheid toe en ik wens hun succes bij de vervulling van hun ambt. Tegen de minister zeg ik: u kent de Kamer, dus zet u schrap.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Strien.

De heer Van Strien (PVV):

Dank u wel, voorzitter.

Voorzitter. Ook ik feliciteer de nieuwe minister en staatssecretaris met hun benoeming en ik heet ze ook van harte welkom. Maar na deze vriendelijke start moet ik gelijk overgaan op een kritischer toon, want we hebben het vandaag over belangrijke onderwerpen.

Vorige week kwamen hier Asterix en Obelix al voorbij. Ik zou zeggen: het is met het nieuwe kabinet als met de bard Assurancetourix uit Asterix en Obelix. Zoals de bard zelf vindt dat hij zo fantastisch kan zingen en de rest van het dorp zijn valse noten niet aan kan horen, zo vindt dit kabinet dat het fantastisch gaat met Nederland, terwijl de rest van Nederland dat niet vindt. Het kabinet heeft vertrouwen in de toekomst; de rest van Nederland heeft dat niet en al helemaal niet in dit kabinetsbeleid. Politiek moet gaan over Nederland en Nederlanders, minder over cijfers en Den Haag, zo lezen wij op de eerste bladzijde van het regeerakkoord.

Ik kan mij voorstellen dat het kabinet het liever niet over cijfers heeft, want die zijn namelijk niet zo best. Maar daar gaan we het vandaag bij de Algemene Financiële Beschouwingen dus juist wel over hebben. Zo wilde ik eens beginnen met het beschikbare inkomen van huishoudens in Nederland volgens Eurostat. Als je dat bekijkt over de afgelopen jaren, dan is dus in elf jaar tijd het beschikbaar inkomen in Nederland met gemiddeld 1,1% gestegen; aanmerkelijk minder dan in de ons omringende landen. Zo is bijvoorbeeld over een periode van elf jaar de stijging van het beschikbaar inkomen in Duitsland ruim twee maal zo groot. In diezelfde periode van elf jaar is zelfs het EU-gemiddelde bijna twee maal zo hoog. Nogmaals, alle landen om ons heen doen het dus beter, zelfs Frankrijk.

Als we kijken naar de periode vanaf de invoering van de euro in 2002 wordt het beeld nog dramatischer. We kunnen dus zonder meer stellen dat Rutte II helemaal niets heeft gepresteerd, maar dat kunnen we natuurlijk deze minister en staatssecretaris van Financiën niet aanrekenen. Daarom gaan we het vandaag vooral over de begroting van volgend jaar hebben, maar ook over wat ons met Rutte III nog verder te wachten staat. En dat ziet er absoluut niet beter uit. De mensen met een inkomen van 1,75 maal het minimumloon tot 3,5 maal het minimumloon, zeg maar de ruggengraat van onze samenleving, zien aan het eind van dit jaar dat ze met hun koopkracht 0% zijn opgeschoten. Zij krijgen te horen dat ze in 2018 zegge en schrijve 0,6% koopkrachtstijging kunnen verwachten, terwijl de economie de komende jaren groeit. Maar de Nederlander waar het volgens dit nieuwe kabinet over moet gaan profiteert daar niet of nauwelijks van. De afgelopen jaren hebben we moeten inleveren en is ons blijvend 6% economische groei door de neus geboord. En nu er een beetje groei is, wordt dat direct ingepikt en merken Henk en Ingrid daar helemaal niets van. Integendeel, wat ze al wordt voorgespiegeld is minimaal en er staat een lastenverzwaring tegenover die dat kleine plusje ruimschoots in een dikke min zal veranderen.

De zorgpremies zullen de komende vier jaar volgens het CPB stijgen met 24%, als er tenminste nog de nodige akkoorden gesloten kunnen worden, anders wordt het nog dramatischer.

Dan de energiebelasting. De PVV geeft al jaren aan dat het subsidiëren van de windmolenindustrie en de zonnecellenindustrie en sowieso het hele verduurzamingscircus op kosten van de burger gierend uit de klauwen gaat lopen. Nu stelt staatssecretaris Snel dat de meeste huishoudens aan het eind van deze regeerperiode €583,61 energiebelasting moeten betalen. Een stijging van 38%.

Voorzitter. Voor een willekeurig voorbeeld hoe dat komt, kijken we eens naar de boekhouding van Windpark Houten van Eneco. De windopbrengst blijkt de helft te zijn van wat in het prospectus berekend was door Ecofys. Het gevolg is dat de omzet in bijvoorbeeld 2016 nog niet genoeg is om de boekhouder, de onderhoudsmonteur en de verzekering te betalen. Bovenop een opbrengst van €272.000 aan energielevering staat een subsidie van €661.000. Nu is dit slechts een illustratie, maar met al die andere windparken is het niet veel beter gesteld. Sloten subsidie zijn nodig om die windparken draaiende te houden.

Je hoeft niet meer dan alleen een normaal gezond verstand te hebben om te begrijpen dat dit niet gaat werken. Ik vraag daarom aan de minister en de staatssecretaris of zij kunnen garanderen dat het bij de nu voorspelde 38% stijging van de energiebelasting zal blijven, die overigens ook al niet in het lastenverzwaringsplaatje van de regering zit. Met andere woorden: gaat dit kabinet ingrijpen in het subsidiecircus dat door Henk en Ingrid betaald moet worden als de stijging van de energiebelasting nog verder uit de hand loopt? Ik verwijs hier ook nog even naar de tamelijk eufemistische opmerking van de Raad van State in dit verband die zegt: het verdient aanbeveling scherper in beeld te brengen hoe en waar de kosten van het klimaatbeleid richting 2030 gaan neerslaan. Ook die voorzien dus dat het met de kosten gierend uit de klauwen gaat lopen.

Net zo hard als het verduurzamingscircus uit de hand loopt, loopt het uit de hand met de asielindustrie. Even los van de vraag hoe krankzinnig het is om het Nederlandse volk te overspoelen met, volgens sommigen vervangen door, voornamelijk Noord-Afrikanen, moeten we ook eens kijken naar de kosten van dit project. De PVV heeft twee jaar geleden na eindeloos vragen en blijven trekken in de Tweede Kamer kunnen uitrekenen dat je voor de gemiddelde kosten van een asielzoeker, gebaseerd op de eerste aanvraag, uitkomt op €36.000 per asielzoeker. De grootste kostenposten zijn IND, COA en DT&V, Dienst Terugkeer en Vertrek, maar subsidies aan rechtsbijstand voor asielzoekers, VluchtelingenWerk Nederland, Nidos, noem maar op, tikken ook nog aardig aan. Maar dan zijn we er nog niet. Als ze eenmaal statushouder zijn, begint het prijzencircus pas echt. De reguliere kosten die dan gaan lopen, betreffen bijstand, huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderbijslag, individuele inkomenstoeslag, kindgebonden budget, kwijtschelding van heffingen — de heffingen zijn uiteraard alleen voor de autochtone Nederlanders — en gaat u maar door. En dan zegt deze regering tegelijkertijd tegen 65-plussers: werkt u nog maar een paar jaar extra door, want die €9.600 die u per jaar kost zijn ons te veel. En tegen jonge autochtone Nederlanders die een gezin willen stichten en al tijden op de wachtlijst staan voor een woning zegt dit kabinet: wacht u nog even, want we moeten eerst nog een quotum statushouders huisvesten.

Voorzitter. Het bureau Nyfer heeft een paar jaar geleden al berekend dat de totale kosten van de asielinstroom zo’n 7,2 miljard per jaar bedragen. Dat was nog voordat de asielinstroom echt volledig uit de hand liep onder Rutte II. Het is nu dus zeker hoger. Voor dat geld kunnen we niet alleen met z’n allen met 65 met pensioen, maar daarvan kunnen we ook nog het eigen risico in de zorg schrappen en de premie verlagen. Natuurlijk is een deel van de beslissingen op deze onderwerpen genomen onder Rutte II, maar dit kabinet gaat stug door op de ingeslagen weg. Sterker nog, er wordt nog een tandje bijgezet. Want na 2021 volgt, zoals blijkt uit de doorrekening van het CPB, nog eens een lastenverzwaring van 1,2 miljard. En de Raad van State heeft het over lastenverzwaringen op langere termijn die oplopen tot 7 miljard euro.

Dan kom ik nu op de financiële ellende die dit kabinet opnieuw voor de grensstreek in petto heeft. Ik zei vorig jaar al dat Rutte II zich in de Haagse kaasstolp fysiek, al dan niet toevallig, op een zo groot mogelijke afstand van de grensregio bevond en zich, met dit voorbeeld als symbool, ook op maximale afstand van de burger had geplaatst. Rutte III gaat weer een stapje verder met de verhoging van het laagste btw-tarief, met maar liefst 50%, naar 9%, en niet te vergeten de verhoging van de tabaksaccijns. In de hele grensstreek zijn in de vorige kabinetsperiode al tal van benzinepompen, maar ook andere winkels in de directe omgeving daarvan, opgedoekt. Het verschil in prijs van autobrandstoffen tussen Nederland enerzijds en Duitsland en België anderzijds was aan het begin van die periode vrijwel nul en bedraagt nu voor gewone benzine circa €0,30 per liter. Ook de overgebleven middenstand die zich in de nabijheid van deze benzinepompen bevond, leidde al een zieltogend bestaan met alle negatieve werkgelegenheidseffecten als gevolg. Nu krijgen de mensen in de grensregio weer een extra reden om in Duitsland of België te gaan winkelen. En mensen die toch al naar België of Duitsland gaan, zullen daar ook andere producten kopen die niet goedkoper zijn. Op dit moment gaan veel Nederlanders de grens over voor goedkopere benzine, rookwaar, sterke drank en vlees. Dit met dank aan Rutte II. Zoals gezegd, dit kabinet doet er nog een schepje bovenop als het gaat om de uitroeiingstactiek van de middenstand in de grensregio.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter, dank. Even los van deze bewoordingen steun ik senator Van Strien zeer in zijn pleidooi om de effecten van btw-verhoging goed in kaart te brengen, in het bijzonder voor de middenstand en in het bijzonder ook voor de grensstreek. In deze Kamer hebben wij eerder veelvuldig over een grenseffectentoets gesproken. U heeft zich daar recentelijk ook heel positief over uitgesproken. Is de PVV bereid om de motie van mijn fractievoorzitter, zoals vorige week ingediend, over zo’n toets op de btw te steunen?

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb de motie goed bestudeerd. Ik ben het eens met het feit dat er een grenseffectentoets zou moeten plaatsvinden. Maar ik vind nog meer dat, als uit die toets blijkt hoe slecht het gaat, we dan ook maatregelen moeten nemen. Dat vind ik nog veel belangrijker dan alleen meten. Ik woon op 30 meter afstand van de grens en ik zie dat benzinepompen gesloten worden. Ik zie dat de winkels gesloten worden. Ik zie wat er gebeurt. Voor mij hoeft de grenseffectentoets niet, voor Den Haag moet die echter wel. Maar dan moet er ook wat gebeuren. Op de motie komen we later op de dag nog terug.

Op dit moment gaan dus al veel Nederlanders de grens over voor goedkopere benzine, rookwaar, sterke drank en vlees. Met dank aan Rutte II. Zoals gezegd, doet dit kabinet er nog een schepje bovenop. In de oppositie wekte het CDA weleens de indruk zich druk te maken over de grenseffecten. Ik ben benieuwd wat het officiële commentaar van deze CDA-minister nu is. Derhalve graag een reactie hierop straks.

Dan kom ik nu bij Belastingplan en de andere fiscale wetten. Het vorige punt bevond zich natuurlijk ook al op het snijvlak van fiscaliteit en Algemene Financiële Beschouwingen. Nepnieuws schijnt tegenwoordig een groot probleem te zijn. Ik ben geneigd het daarmee eens te zijn. Wat te denken bijvoorbeeld van het volgende: toen de Britten op 23 juni vorig jaar democratisch besloten hun eigen weg te kiezen, ofwel voor een brexit kozen, werd door het kabinet-Rutte II op bijna hysterische wijze verkondigd dat dat land aan de ander kant van de Noordzee, z’n ondergang regelrecht tegemoet ging. Een uittocht van bedrijven vanuit Groot-Brittannië zou ontstaan. Ook het CPB voorspelde dat Nederland en andere EU-lidstaten meer buitenlandse investeringen zouden trekken door de brexit. Groot-Brittannië werd namelijk minder aantrekkelijk voor investeerders als toegangspoort tot Europa. In de kranten wordt, gestuurd door de voorlichting van het kabinet, gesproken van een brexit-ravijn. Inmiddels weten we natuurlijk allemaal hoe men aan dat brexit-ravijn gekomen is. Het stond aan de rand van dat brexit-ravijn, volgens de laatste politieke lectuur, natuurlijk vol met voorlichters! En wat was het eerste dat dit nieuwe kabinet aan fiscale maatregelen kon bedenken? Het afschaffen van de dividendbelasting die nota bene al tot de laagste van de ons omringende landen behoort, met het doel te voorkomen dat Nederlandse bedrijven naar Londen verhuizen. Het is of het een of het ander: óf het kabinet-Rutte II heeft nepnieuws verspreid óf het kabinet-Rutte III verspreidt het nepnieuws. Ik hoor graag van de minister of de staatssecretaris van Financiën welk van de twee kabinetten nu de verspreider van nepnieuws is.

Los van de vraag wie nu de verspreider van nepnieuws is — Rutte II over de brexit of Rutte III over de dividendbelasting of mogelijkerwijs allebei, want dat is nog het meest waarschijnlijk — blijft de vraag waar de rationaliteit in deze discussie is. Volgens Het Financieele Dagblad van 15 november heeft de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen op basis van een analyse van het aandeelhouderschap van de tien grootste AEX-bedrijven geconcludeerd dat 77% van de aandelen in handen is van aandeelhouders die er niets op vooruitgaan als Nederland de dividendbelasting afschaft. Deze aandeelhouders moeten, omdat de dividendbelasting slechts een voorheffing is, vervolgens in eigen land meer belasting betalen. Dat leidt ertoe dat hun belastingvoordeel volledig in buitenlandse schatkisten terechtkomt. Meer dan drie kwart van de 1,4 miljard die deze maatregel kost, verdwijnt dus rechtstreeks in buitenlandse schatkisten. Het ene kwart dat overblijft, circa 320 miljoen, verdwijnt in de zakken van vooral Amerikaanse hedgefondsen en vermogensbeheerders, die opereren vanuit Bermuda, de Kaaimaneilanden, Cyprus of het Verenigd Koninkrijk. Die laatste zijn namelijk de landen die dividendbelasting niet verrekenen. Deze hedgefondsen en vermogensbeheerders, opererende vanuit genoemde landen, en sedert vorige week door de VVD aangevuld met oude omaatjes uit Chili, zouden dan de koers van onze multinationals moeten gaan opkrikken en er daarmee voor zorgen dat de hoofdkantoren in Nederland blijven. Een dergelijke luchtfietserij van onze belastingcenten komt van een kabinet dat met een hernieuwde btw-verhoging en een verhoging van de tabaksaccijns, de middenstand in de grensstreek de nek omdraait, dat de huizenbezitters met eenzelfde donderslag bij heldere hemel, even onberedeneerd en onbesuisd, een aflosboete oplegt, dat een systeem heeft opgezet om onder het mom van verduurzaming structureel met miljarden subsidies aan het bedrijfsleven te strooien op kosten van gezinnen, dat structureel miljarden spendeert om kansloze gelukszoekers in huizen te stoppen die voor onze kinderen en kleinkinderen bedoeld waren, en dat onze ouderen laat doorwerken tot 67 en straks misschien 70 jaar, omdat de AOW niet betaalbaar zou zijn. Bij de voorbereiding dacht ik weleens dat ik in het spookhuis van de Efteling terechtgekomen was, maar met dat verschil, dat je hier niet na tien minuten weer buiten staat om naar adem te kunnen happen.

Maar we hebben nog niet alle attracties van dit kabinet gehad. De afschaffing van de wet-Hillen, uitfasering heet dat in ambtelijke newspeak, is weer zo’n wet die als een duveltje uit een doosje komt. Ik mag wel zeggen: als een duivel. Behalve dat dit voorstel weer tot een enorme lastenverzwaring leidt voor vooral ouderen en een boete is op een deugd- en spaarzaam leven leiden, wordt met dit voorstel vooral de volslagen onbetrouwbaarheid van de overheid gedemonstreerd. Mensen wordt angst aangejaagd voor de toekomst en hun vertrouwen in de overheid en de politiek wordt volledig geknakt. Ik wil op dit punt graag weten of de minister en de staatssecretaris zich hiervan bewust zijn. Graag expliciet hier een reactie op.

Eerst was het: handen af van de hypotheekrenteaftrek. Daarna, toen de hypotheekrenteaftrek toch in 30 jaar werd afgebouwd, zei Rutte II: dit is het, dit gaan we de komende 30 jaar doen. U kunt nu gaan besluiten op basis van dit fiscale gegeven. En nu, vier jaar later, wordt de hypotheekrenteaftrek verder versneld afgebouwd. Met daarbovenop nog de afschaffing van de wet-Hillen. Eerst wordt men dus verleid om zijn huis af te lossen, om daarna de regeling weer om zeep te helpen. Net als bij de hypotheekrenteaftrek wordt beloofd om dit in 30 jaar langzaam af te bouwen.

Voorzitter. Geen mens die dit kabinet nog gelooft. Geen mens die door de opeenstapeling van bedrog nog vertrouwen heeft in de overheid. Een van de redenen die het kabinet aanvoert om de wet-Hillen af te schaffen, is dat er meer aflossingen plaatsvinden door de lage rente op spaartarieven. Verbijsterender kan het niet. Je wordt als spaarder gepakt doordat wij zo nodig in de euro moeten zitten samen met feestvierende Zuid-Europese landen die mijnheer Draghi in Frankfurt hebben geïnstalleerd om door middel van het onbeperkt creëren van geld ervoor te zorgen dat hun schulden als sneeuw voor de Zuid-Europese zon verdwijnen. Daardoor is de rente vrijwel nul geworden en de spaarzame Nederlander die dan wat extra aflost op zijn huis, wordt vervolgens door deze regering te grazen genomen. De door ongeremde immigratie toegenomen bevolkingsgroei zorgt vervolgens nog eens voor een enorme stijging van de huizenprijzen waardoor de kassa in Den Haag dubbel rinkelt. En de ouderen, die hun pensioen ook al zien slinken door diezelfde mijnheer Draghi, mogen op een houtje bijten.

Voorzitter. In dat verband heb ik nog een concrete vraag aan de staatssecretaris. Is hij bereid om, als de afschaffing van de wet-Hillen zou worden aangenomen, dat wij natuurlijk niet hopen, op voorhand toe te zeggen dat het forfaitaire tarief bij stijging van de WOZ boven de inflatie, naar rato wordt verlaagd?

Voorzitter. Ik kom bij de vlaktaksflauwekul. Vlaktaks of proportionele belasting is een vorm van inkomstenbelasting waarbij ieder inkomen met hetzelfde percentage wordt belast, aldus Wikipedia. Omdat socialisten proportionele belastingen niet leuk vinden, heeft dit kabinet een sociale vlaktaks uitgevonden. Geen mens die eigenlijk weet wat dat is, maar laten wij eens naar de uitwerking kijken. Wij hadden door het oerwoud aan inkomensafhankelijke heffingskortingen, die elkaar overlappen en dan nog met verschillende trajecten van op- en afbouw, de facto zo’n zeven schijven. Hierbij moet opgemerkt worden dat de belasting door het bizarre stelsel van heffingskortingen niet geleidelijk oploopt, maar onder de 20.000 zelfs een dip vertoont. En wat hebben wij nu voorliggen? “Nog maar twee belastingschijven”, roept het kabinet. Maar door het volledig intact gebleven oerwoud aan inkomensafhankelijke heffingskortingen, waar wederom wat aan gemorreld is maar dat als systeem volledig gehandhaafd blijft, komen wij nu uit op, drie keer raden: zeven schijven. Behalve de dip onder de 20.000 hebben wij nu ook nog een bult van meer dan 60% rond de €70.000. Kortom, het kabinet komt wederom met nepnieuws.

Hierbij heb ik dan nog niet vermeld dat het laagste tarief al twee keer door dit kabinet is verhoogd zelfs voordat het nieuwe tarief is ingevoerd. Op 27 oktober noemt de minister van Sociale Zaken het oorspronkelijke tarief van de eerste belastingschijf 36,89%, in het regeerakkoord is het 36,93% en enkele weken later is het 36,95%. Nou, dat belooft nog wat met dit kabinet!

Voorzitter. Ik wacht de beantwoording van mijn vragen graag af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Strien. Ik geef het woord aan de heer De Grave.

De heer De Grave (VVD):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Allereerst ook namens de leden van mijn fractie een hartelijk welkom aan de beide nieuwe bewindslieden. Voor de minister geldt, om in sporttermen te spreken, dat hij hier een thuiswedstrijd speelt. Dat is natuurlijk een voordeel, maar ik weet uit ervaring dat je ook thuiswedstrijden kunt verliezen. Maar goed, deze minister kennende, zal hij zich realiseren dat met alle welwillendheid en vertrouwen in zijn persoon, bij mijn fractie uiteindelijk de inhoud bepalend zal zijn voor de steun die zij aan het beleid zal geven. Voor de staatssecretaris geldt dat de Eerste Kamer een nieuw terrein is, maar gelet op zijn brede relevante ervaring heeft mijn fractie alle aanleiding om uit te kijken naar een constructieve en vruchtbare samenwerking. Ter geruststelling zeg ik tegen de staatssecretaris dat nachtwerk en filibusteren hier hoogst ongebruikelijk zijn. Ik zie hem opgelucht lachen.

Voorzitter. De bewindslieden hebben al Algemene Politieke Beschouwingen en Financiële Beschouwingen achter de kiezen in de Tweede Kamer. Wij hebben vorige week Algemene Politieke Beschouwingen gehad — toen was ik helaas wegens belangrijke staatsaangelegenheden elders — maar mijn fractie heeft er geen behoefte aan dit allemaal over te doen. Dat kan bovendien ook niet gelet op de beperkte spreektijd. Vandaar dat wij een aantal onderwerpen willen aansnijden van meer fundamentele aard, deels ter voorbereiding van debatten die hier ongetwijfeld zullen worden gevoerd aan de hand van concrete wetsvoorstellen.

In de eerste plaats betreft dat het begrotingsbeleid voor de komende jaren zoals weergegeven in het regeerakkoord. In het algemeen steunt mijn fractie dat voorgenomen beleid. De cijfers geven daar ook aanleiding toe. Er is een bescheiden overschot, en de staatsschuld daalt verder en komt ruim onder de grenswaarde van 60% bbp. Natuurlijk zijn er risico’s, vooral op internationaal terrein met de brexit als grootste zorgpunt, maar de Nederlandse economie staat er robuust voor en kan een stootje hebben. Het regeerakkoord als geheel levert volgens het Centraal Planbureau een bijdrage aan een verdere versterking van die economische groei. Mooi! Maar kijken wij op wat langere termijn dan is het beeld minder florissant, althans wat betreft de overheidsfinanciën. Het houdbaarheidssaldo slaat volgens het CPB om van een plus van 0,2 naar een min van 0,4% bbp en er is ook sprake van een doorloopeffect. Maar goed, toch is er na 2021 7 miljard aan lastenverzwaringen ingeboekt. Zonder deze lastenverzwaringen komt het houdbaarheidstekort boven 1% van het bbp. De Raad van State plaatst hier terecht kritische kanttekeningen bij.

Uit de antwoorden op door mijn fractie bij de schriftelijke voorbereiding van dit debat gestelde vragen blijkt dat deze omslag geheel is toe te schrijven aan de extrapolatie van de zorguitgaven. Zonder de door het CPB verwachte ontwikkeling van de zorguitgaven, is het beeld van de overheidsfinanciën juist uiterst gezond, maar bij de beheersing van de zorguitgaven heeft mijn fractie twijfels over de komende kabinetsperiode. Beheersingsinstrumenten als een hoger eigen risico, hogere eigen bijdragen en ingrepen in het pakket zijn niet voorzien in het regeerakkoord. Op zich begrijpt mijn fractie dit. Dit zijn moeilijke maatregelen die kwetsbare burgers kunnen raken en daardoor op een gering maatschappelijk en een gering politiek draagvlak kunnen rekenen. Het gevolg is wel dat het regeerakkoord inzet op een omvangrijk groeiafremmingspakket, zoals het dan heet, van een kleine 2 miljard en dan volledig in de curatieve sector op basis van nieuwe afspraken met de sector in nieuwe hoofdlijnenakkoorden. Bijzonder is dat het CPB heeft geweigerd deze 2 miljard volledig te honoreren als een realistische ombuiging; het komt op de helft. Dat is vrij uitzonderlijk. Ik kan mij niet herinneren dat dit erg vaak gebeurt. Kan de minister aangeven waarom hij, in afwijking van het Centraal Planbureau, dit bedrag wel haalbaar acht en voor zijn budgettaire verantwoordelijkheid wil nemen?

Juist vanwege het grote effect van de aannamen rond de uitgavenontwikkeling “zorg” zou de VVD-fractie graag zien dat het houdbaarheidstekort in beeld wordt gebracht, in- en exclusief de ontwikkeling van de zorguitgaven, dit ter vergroting van het inzicht in onderliggende factoren. Is de minister bereid hierover in overleg te treden met het Centraal Planbureau?

Tevens leeft bij mijn fractie de gedachte of voor zorguitgaven niet aparte budgettaire afspraken zouden moeten worden gemaakt, een soort eigenstandige Zalmnorm; de Hoekstranorm mag die dan ook heten. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan een koppeling aan de groei van het bbp. Dit betekent dat de zorguitgaven in de regeerperiode als percentage van het bbp gelijk blijven, wellicht met afwijkingen als het bbp duidelijk meer of minder groeit dan het langjarig gemiddelde. Het grote voordeel hiervan is dat er dan geen sprake meer is van verdringing van andere belangrijke collectieve uitgaven als veiligheid en onderwijs, evenals een oplopende zorgrekening voor burgers en bedrijven. Afwijking van deze norm kan natuurlijk altijd ex post op basis van politieke besluiten. Dan moet tevens worden aangegeven ten laste van welke andere collectieve uitgaven dit gaat of dat dit ten laste gaat van burgers of bedrijven.

Mijn fractie vraagt de minister van Financiën of hij bereid zou zijn om in samenspraak met het CPB deze Kamer een notitie te doen toekomen waarin hij nader ingaat op de voor- en nadelen van een aparte budgettaire norm voor de zorg, gekoppeld aan de groei van het bbp. Ik kijk uit naar zijn reactie.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik volg deze redenering met grote belangstelling, want de groei van de zorguitgaven is een zorg voor ons allen. Ik heb toch wel een vraag over het voorstel, namelijk de gedachte om dit te koppelen aan de groei van het nationaal product. De reden dat dit zo complex is voor de zorg lijkt mij onder andere dat een Baumoleffect, als ik het zo mag noemen, dus het feit dat de productiviteit in de zorg bijna inherent niet zo snel kan stijgen als de productiviteit in de grote totale economie, al direct roet in het eten van een dergelijke koppeling gooit. Hoe kijkt de heer De Grave daartegenaan?

De heer De Grave (VVD):

Dat is een bekende economische theorie. Ik ben geen econoom, maar ik heb me er wel in verdiept. Het geldt voor meer onderdelen van de economie. Als ik naar het bredere plaatje kijk, is het toch wel interessant om vast te stellen dat bijvoorbeeld de afgelopen jaren, op grond van hoofdlijnakkoorden, we er als samenleving, ook onder beleid van de vorige minister, in geslaagd zijn om de groei van de zorguitgaven terug te brengen onder het percentage van de groei van de economie, namelijk 1%. Dat is inclusief het Baumoleffect. Met andere woorden, er zijn heel veel aspecten die van belang zijn voor de zorguitgaven, anders dan het Baumoleffect. Overigens sluit ik niet uit dat er sprake kan zijn van een bewuste keuze van ons allemaal om te zeggen: we hechten er toch aan om dat deel dat we collectief financieren in de zorg, hoger te laten zijn dan de groei van het nationaal inkomen. Er is gisteren een uitvoerig bericht verschenen in de krant waaruit blijkt dat Nederland in de uitgaven van de zorg apart is. Dat geldt niet zozeer voor de uitgaven aan de curatieve sector. Daar zitten we gemiddeld. Dat bleek gisteren uit cijfers. Waar wij zeer afwijken is in het feit dat we een heel groot deel van de langdurige zorg collectief financieren. Een land als Duitsland kent dat niet. Mag ik even voorstellen dat ik een klein zijstapje maak in de richting van de eerste spreker? Die heeft het over het feit dat de inkomens in Nederland zo achterblijven. Ja, dat is voor een deel dus heel erg verklaarbaar, omdat een belangrijk deel van die inkomensgroei aan de zorg wordt besteed. Duitsers krijgen wat meer inkomen, maar die moeten dus volledig de langdurige zorg betalen. Dat is een keuze die wij als samenleving hebben gemaakt, om een groot deel van die economische groei te besteden aan collectief gefinancierde langdurige zorg.

De heer Van Strien (PVV):

De heer De Grave suggereert dat de kwaliteit van onze zorg boven het Europees gemiddelde uit zou stijgen. Dat is volstrekt niet waar. Als we de zorg vergelijken met die van een aantal andere Europese landen, zien we dat die minstens zo goed is als in Nederland. Dat kan dus niet de reden zijn om achter te blijven op ander gebied.

De heer De Grave (VVD):

Het kan zijn dat u naar iets anders heeft geluisterd dan naar wat ik zei, maar dit heb ik absoluut niet gezegd. Het ging me om de hoogte van de uitgaven in relatie tot de vraag over de norm. Ik heb gezegd dat Nederland op één staat wat betreft de totale uitgaven aan de langdurige zorg. Dat is logisch, want bijvoorbeeld iets als de AWBZ bestaat helemaal niet in Duitsland.

De heer Van Strien (PVV):

De uitgaven überhaupt aan zorg in Nederland zijn niet beter dan in een groot aantal andere Europese landen.

De heer De Grave (VVD):

Dat is een heel andere discussie. Ik stel alleen vast dat een belangrijk deel van de groei van de Nederlandse economie is gegaan naar verhoging van de zorguitgaven. Ik noem maar een voorbeeld: 2,1 miljard extra voor de ouderenzorg. Dat is dan niet beschikbaar voor het inkomen van burgers. Overigens geeft deze discussie wel aan hoe interessant de gedachte is die ik aanlever, omdat het deze discussie veel inzichtelijker maakt. Er is namelijk een verband tussen hoeveel je uitgeeft aan collectief gefinancierde zorg en inkomens en andere collectieve uitgaven. Als we meer besteden aan zorg, is er minder voor andere onderwerpen beschikbaar. Zo logisch is dat. Dat is een heel andere discussie dan de vraag of wij in Nederland onze zorguitgaven al dan niet efficiënt zouden besteden. Dat is een andere discussie, maar die lijkt me niet voor de Algemene Financiële Beschouwingen.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, meneer Van Strien.

De heer Van Strien (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik probeer het nog een laatste keer. De heer De Grave suggereert dat ten minste de kosten bij ons hoger oplopen dan in de ons omringende landen. Ik ga er dan van uit dat dat zou moeten komen doordat bij ons de zorg kwalitatief beter is, dat dat gelijk oploopt. Dat is natuurlijk onzinnig.

De heer De Grave (VVD):

De term “onzin” gebruikt de heer Van Strien, geloof ik, elke 30 seconden. Het lijkt mij dat in dat rapport waar ik naar verwijs, wordt aangegeven dat wij een groter deel van de zorguitgaven collectief financieren. Daar staan we helemaal op één. Heel veel landen, bijvoorbeeld Duitsland, kennen helemaal geen collectieve voorzieningen. Daar wordt privaat gefinancierd. De vraag is of het in Duitsland of in Nederland efficiënter is. Daar blijf ik even buiten. Het gaat mij alleen maar om een systeemkeuze die in Nederland is gemaakt om een belangrijk deel van de zorguitgaven collectief te financieren. Daar kun je van alles en nog wat van vinden, maar het gaat mij er vooral om dat het heel belangrijk is dat dat zo goed mogelijk inzichtelijk wordt gemaakt, omdat we dan ook de belangrijke afwegingen die eronder liggen zo goed mogelijk kunnen maken.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De heer De Grave stelt volgens mij heel terecht dat het een politieke keuze is hoeveel we willen uitgeven aan de zorg en hoeveel we daarvan collectief willen financieren. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld de langdurige zorg. Dat kan dus een politieke keuze zijn waar wij met z’n allen achter staan.

De heer De Grave (VVD):

Zeker.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Tegelijkertijd stelt hij voor om een nieuwe norm te introduceren waar gesteld wordt dat de zorguitgaven niet meer mogen groeien dan de economische groei. Daar zit volgens mij een tegenstrijdigheid in, want als we die politieke keuze maken, is het vreemd dat we ons vooraf committeren aan een norm waarmee we eigenlijk de politieke discussie uitschakelen of in ieder geval tijdelijk op de achtergrond zetten. Die politieke discussie kan dan alleen komen door die norm weer ter discussie te stellen. Waar is de heer De Grave op uit?

De heer De Grave (VVD):

Waar ik op uit ben, is ervoor zorgen dat dit soort debatten politiek inzichtelijk zijn, inclusief de consequenties. Het valt mijn fractie bijvoorbeeld op dat er toch eigenlijk zonder enige brede discussie 2 miljard voor de langdurige zorg extra is gekomen. Dat is heel veel geld. Dat heeft consequenties. Die 2 miljard is dus niet beschikbaar voor het inkomen van mensen, niet beschikbaar voor veiligheid, onderwijs, noem het allemaal maar op. Natuurlijk beslist de politiek altijd over dit soort afwegingen, maar het gaat me er wel om dat je die discussie inzichtelijk moet houden op basis van die bredere afweging. Het voordeel van die norm — overigens kan ook van de Zalmnorm worden afgeweken — is dat je wel ergens begint, dat je het inzichtelijk maakt en die afweging politiek kan worden gemaakt, inclusief de effecten. De groei van het nationaal inkomen is 2,5%. Als wij met z’n allen zouden willen dat de groei van de zorguitgaven er bovenuit stijgt, is het belangrijk dat inzichtelijk wordt gemaakt ten koste waarvan dat gaat: inkomens van burgers, bedrijfswinsten of andere collectieve uitgaven.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Volgens mij zijn de kosten zonder zo’n norm ook inzichtelijk en gaat het erom welke politieke keuze we maken. De langdurige zorg kost geld, maar we groeien ook met z’n allen, dus kunnen we vervolgens de vraag stellen hoe we dat moeten financieren. Dan zijn er verschillende mogelijkheden. Ik wil er graag op wijzen dat bij de langdurige zorg en de collectieve zorg de arbeidsvoorwaarden alleen maar verslechterd zijn de afgelopen jaren. In die zin geldt gewoon dat zorg duur is. Vervolgens is de vraag welke politieke keuzes je wilt maken en hoe je dat wilt financieren. Aan een dergelijke norm hebben we volstrekt geen behoefte.

De heer De Grave (VVD):

Dat is duidelijk. Dat is omdat u bang bent dat deze discussie dan ook wordt gevoerd inclusief de consequenties. Wij denken er anders over. Dat geeft al aan dat wat u betreft die zorguitgaven nog veel harder kunnen groeien. Maar ik vind wel dat u de samenleving dan verplicht inzicht moet geven in welke keuzes de SP dan maakt. Het antwoord is dan ook gewoon: ja, dat gaat ten koste van uw inkomen; ja, dat gaat ten koste van het geld dat beschikbaar is voor onderwijs; ja, dat gaat ten koste van het geld dat beschikbaar is voor veiligheid. Dan moet je die discussie ook eerlijk willen voeren. Dan ben ik uw persoon. Dan maken wij andere afwegingen dan de SP. Dat is maar goed ook overigens. Maar ik zou niet weten waarom u bang bent voor die inzichtelijkheid.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn. Kort.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Tot slot twee korte reacties. De heer De Grave gaat er in zijn betoog de hele tijd van uit dat de totale overheidsuitgaven vaststaan en niet kunnen groeien. We kunnen er natuurlijk ook voor kiezen om het totale aandeel overheid in de nationale economie te laten groeien en dat te financieren via bepaalde belastingen. Ook dat is een politieke keuze. Dan zouden we ook nog meer kunnen investeren in bijvoorbeeld het onderwijs.

De heer De Grave (VVD):

Kan ook, ja. Dat heeft natuurlijk ook consequenties. Dat moet u dan wel aan de heer Van Strien uitleggen, die nu al roept dat de Nederlanders er nauwelijks op vooruitgaan.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Laatste punt, voorzitter. De heer De Grave heeft het over zorgkosten die alsmaar stijgen. De SP is er niet voor om de zorgkosten alsmaar te laten stijgen. De SP heeft heel goede ideeën hoe de zorgkosten teruggedrongen kunnen worden, bijvoorbeeld door de marktwerking in de zorg af te schaffen, maar daar hoor ik de heer De Grave niet over.

De voorzitter:

Dat onderwerp staat ook niet op de agenda.

De heer De Grave (VVD):

Ik laat mij niet provoceren.

De voorzitter:

Nee, dat staat niet op de agenda. Meneer Van Strien, één interruptie nog op dit punt.

De heer Van Strien (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb hier wat CBS-gegevens. Terwijl de zorgkosten in 2013, 2014 en 2015 stegen met gemiddeld 0,9% per jaar, nam de Nederlandse economie met gemiddeld 1,7% per jaar toe, niet gecorrigeerd voor inflatie. Daardoor zijn de zorguitgaven, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product, in 2015 voor het derde jaar op rij gedaald en beslaan deze nu ruim 14% van het bbp. Dit zijn CBS-cijfers.

De heer De Grave (VVD):

Ja, maar dat heb ik al gezegd. Ik moet u echt vragen of u ietsje beter wilt luisteren als ik iets zeg. Ik heb al aangegeven dat het heel knap was dat we die zorguitgaven onder de 1% hebben kunnen brengen, ten gevolge van de afspraken op hoofdlijnen. Dat heb ik uitvoerig aangegeven, meneer Van Strien. Opvallend is alleen dat het Centraal Planbureau bij de berekening van het houdbaarheidstekort van veel hogere groeipercentages uitgaat. Daarom is er een houdbaarheidstekort, dat heb ik uitvoerig uitgelegd. Vandaar weer terug naar de discussie. Het zou fijn zijn als iets wat ik zorgvuldig probeer uit te leggen, ook wordt verinnerlijkt. Maar goed, ik leg het graag nog een keer uit.

Voorzitter. Ik ga verder. Ik ben geloof ik bij de fiscale voorstellen. Daar gaat mijn collega Van de Ven op in. Ik kan mij beperken tot opmerkingen van meer algemene aard. Algemeen: positief, evenwichtig, per saldo een duidelijke plus voor de burgers, vanuit het regeerakkoord geredeneerd; voor bedrijven in mindere mate. Daarbij is het wel van belang om de diverse maatregelen in samenhang te zien. Alleen de lastenverzwaringen in beeld brengen en niet de lastenverlichting of andersom draagt niet bij tot een evenwichtig beeld en daarmee ook niet tot evenwichtige afwegingen. Zo heeft mijn fractie met enige verbazing aangekeken tegen het hevige en soms zelfs een beetje emotionele debat over de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting in de Tweede Kamer en vanmorgen ook hier al. Als we daarover de media mogen geloven ... bijzonder. We hebben hier te maken met een belasting die, als ik de deskundigen mag geloven, een heel bijzondere belasting is. Ze is namelijk uniek en levert heel veel geld op, maar heeft geen enkel nadeel. 1,4 miljard, maar nadelen zijn er niet.

Ik dacht even: vervijfvoudigen, die belasting! Dat levert dan 7 miljard op en heeft toch geen nadeel voor Nederland. Dat kan niet waar wezen. Ik ben weliswaar geen fiscalist; ik ben zelfs geen econoom, ik ben maar een eenvoudige jurist, maar dit lijkt wel een sprookje: een belasting zonder nadelen. Is dat nou juist? Dat kan toch niet waar wezen? Ik zou dus de minister willen meegeven dat het voor een evenwichtig debat echt cruciaal is om bij de voorbereiding van het wetsvoorstel in te gaan op alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor een goede en integrale afweging. Dat begint natuurlijk al bij de onderbouwing van de budgettaire derving van 1,4 miljard structureel, welke gemoeid zou zijn met de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting. Hoe bestendig is deze structurele opbrengst, gelet op de invloed die het bedrijfsleven, het internationale bedrijfsleven, kan uitoefenen op de opbrengst? Dat betekent een groot aantal juridische procedures — ik verwijs ook naar de antwoorden op schriftelijke vragen — die in Europees verband tegen de Nederlandse fiscus lopen, waarbij wordt gesteld dat de Nederlandse dividendbelasting discriminatoir is en in strijd met het vrije kapitaalverkeer in Europa.

Ik zie de heer Postema bij de interruptiemicrofoon staan, maar zal ik even het stukje dividendbelasting afmaken? Ik kan mij voorstellen dat hij op meer dingen wil reageren. Dan mag u dat zo dadelijk als eerste doen, maar kan ik mijn samenhangend verhaal eerst afmaken? Ik heb nog veel meer dingen waar u ongetwijfeld op wilt reageren.

De voorzitter:

De voorzitter bepaalt dit, meneer De Grave.

De heer De Grave (VVD):

Mevrouw de voorzitter, als u dat een goed idee vindt? Ik ben mij ervan bewust dat ik dadelijk nog meer provocerende teksten heb in de richting van de Partij van de Arbeid. Dan kan dat gelijk worden meegenomen. Het zou jammer zijn als hij zijn kruit verschoten zou hebben.

De voorzitter:

Is dat akkoord wat u betreft, meneer Postema?

De heer Postema (PvdA):

Ja.

De heer De Grave (VVD):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Waar de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting deel uitmaakt van het totale pakket aan lasten voor het bedrijfsleven, zien wij ook graag zo goed mogelijk in kaart gebracht hoe dit voornemen zich verhoudt tot een alternatief zoals de verdere verlaging van de vennootschapsbelasting. We horen ook graag ten principale wat nu, anno 2017, nu het kabinet met steun van de VVD inzet op een stevige aanpak van belastingontwijking via het toegesneden instrument van bronheffingen en heffing op royalty’s, precies nog de rechtsgrond van een dividendbelasting is. Een in Nederland gevestigd bedrijf heeft aan alle fiscale verplichtingen voldaan. Dat moet. Misbruik en oneigenlijk gebruik wordt hard bestreden, met steun van mijn fractie. Dat bedrijf heeft dus een bijdrage geleverd aan de financiering van collectieve voorzieningen in ons land. De rest is winst ter vrije besteding. Kiest de ondernemer ervoor een deel daarvan uit te betalen aan zijn kapitaalverschaffers, dan is dat irrelevant als die kapitaalverschaffer in Nederland woont, want dan wordt de dividendbelasting gewoon verrekend met de looninkomstenbelasting. Gaat het echter om een buitenlandse kapitaalverschaffer, dan heft Nederland 15% en of die kapitaalverschaffer daar iets van terugziet, hangt af van de vraag of en zo ja welk belastingverdrag Nederland heeft met het woonland van de kapitaalverschaffer.

Nou ja, daar komt het mooie voorbeeld van mevrouw Jorritsma naar voren, die vroeg: hoe leg ik dat uit aan die mevrouw in Chili met haar aandeeltjes Philips voor haar pensioen? Het Financieele Dagblad noemde dit voorbeeld zaterdag hilarisch, maar wel juist, en sprak van “roofgedrag”. Ik citeer: “Roofstaat Nederland roomt vermogenswinst af van ingezetenen van andere landen, die in tegenstelling tot de eigen en veel EU-burgers dit niet kunnen verrekenen, en heft zo de facto nog eens belasting over winst die al een keer is belast”. Vervolgens concludeert het FD dat de hoop is dat Nederland rechtszaken over de dividendbelasting verliest, want “politiek is de dividendbelasting al een verloren zaak”, aldus het FD. Zo gaat framen. Nog voordat het wetsontwerp in debat is geweest, is de beeldvorming al klaar. Daar zouden wij als senaat niet aan moeten meedoen. Wij moeten oordelen over argumenten en niet over beeldvorming.

De voorzitter:

Meneer Postema.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter, dat omaatje in Chili, dat is toch beeldvorming, en vrij goedkope beeldvorming ook. Uit volkomen merkwaardige hoek gaan wij in een keer over de omaatjes spreken. Ik nodig u van harte uit om het komend jaar vooral die beeldspraak vaak te gebruiken. Hoe vaker u die gebruikt, hoe meer weerstand u zult genereren. Daar wilde ik het echter niet over hebben. Ik hoorde u ook zeggen dat u het graag feitelijk onderzoekt. Dat spreekt mij natuurlijk aanzienlijk meer aan, temeer ik niet denk dat u automatisch mee wilt gaan in het rijtje — het is een vrij beperkt rijtje — dat blijkbaar dat rechtsgrondargument van u zou ondersteunen. Dan hebben we het over de Isle of Man, Guernsey, Malta, Cyprus en Monaco. Dat zijn blijkbaar partijen die de rechtsgrondgedachte ook hebben bevochten. De rest van de wereld blijkbaar niet. Mijn belangrijkste vraag aan de senator is deze. In Nederland hebben wij veel vermogen belegd bij institutionele beleggers, bij pensioenfondsen en verzekeraars. Voor hen is afschaffing van de dividendbelasting een zeer schadelijk verschijnsel, omdat daarmee de verrekening van de bronbelasting via fiscale beleggingsinstellingen niet meer mogelijk is. Ik zou daar graag vanuit de VVD een antwoord op hebben, temeer daar het hier om ruim 850 miljard aan vermogen gaat dat in Nederland via deze instellingen wordt belegd.

De heer De Grave (VVD):

Dat is een heel relevante en terechte vraag. Ik neem ook aan dat het wetsvoorstel uitvoerig op dat element zal ingaan. We zijn het er in ieder geval over eens dat we deze feiten en deze beelden allemaal moeten wegen, inclusief overigens de vraag die ik ook heb gesteld naar alternatieven. Alles moet in beeld worden gebracht. Het gaat mij erom, en precies daarom heb ik dat voorbeeld van mevrouw Jorritsma genoemd, dat we moeten kijken naar de achterliggende gedachte. Natuurlijk, u heeft gelijk, laten we die discussie voeren over die rechtsgrond. Dat moet je in samenhang zien met de bestrijding van fraude op het punt van bronheffing, op het punt van renteheffingen. Ik heb het citaat uit het FD voorgelezen, bewust — het is toch Het Financieele Dagblad — om aan te geven dat die discussie wel degelijk gevoerd kan worden en dat daar argumenten voor zijn. Dat het beeld dat ontstaan is, met alle respect, dat die dividendbelasting alleen maar een kwestie is van 1,4 miljard geven aan een stelletje rijke Amerikanen en dat we zo ongeveer alle nood in Nederland kunnen oplossen als we dat niet zouden doen, gewoon te simpel is. Als we het daarover eens zijn, gaan we die discussie in alle breedte voeren, inclusief het punt dat u terecht noemt. Dat zijn inhoudelijke argumenten en die moeten we dan met elkaar wisselen en delen. Dan maak je uiteindelijk in de Eerste Kamer, als het wetsvoorstel hier ligt, een totaalafweging.

De voorzitter:

En dat via de voorzitter, hè? De heer Postema.

De heer Postema (PvdA):

Heel graag zelfs, voorzitter. Ik blijf er toch op wijzen dat u tegenover dat schadelijke beeld dat u zo stoort van die rijke Amerikanen, direct het beeld zet van een arm omaatje uit Chili. U maakt zich daar zelf ook schuldig aan, meneer De Grave. Ik vind het van belang om van de VVD-fractie te horen of u daadwerkelijk objectief zult gaan kijken naar de uitkomsten van een uitgebreid onderzoek naar de effecten van deze dividendbelasting en of u ook bereid zult zijn om de conclusies daarvan voldoende mee te laten wegen in uw afweging. Niet per se omdat het nu eenmaal opgenomen staat in het regeerakkoord.

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter, ik kan de heer Postema verzekeren, zeg ik via u, dat wij de afweging net zo zorgvuldig zullen maken en net zo objectief als ongetwijfeld de Partij van de Arbeid zal doen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Een aanvullende vraag, want ook mijn fractie kijkt graag naar wat het feitelijk gaat betekenen. In ieder geval is helder dat het afschaffen van deze dividendbelasting ons 1,4 miljard kost aan belastinggeld dat wij heel goed voor heel veel maatschappelijke doelen zouden kunnen inzetten; dat het geen werkgelegenheid oplevert en niets betekent voor de economie. Mijn vraag is deze. Het lijkt mij relevant om te kijken waar die winst terechtkomt, die 1,4 miljard. Onderzoek laat zien dat 1,1 miljard daarvan bij buitenlandse overheden terechtkomt — daar hebben we dus al helemaal niets aan — en dat slechts 0,3 miljard bij die beleggers in het buitenland terechtkomt. Zou u daarop willen reageren en vindt u het ook relevant om juist daarnaar te kijken in een nader onderzoek?

De heer De Grave (VVD):

Ik citeer opnieuw. Ik heb gezegd dat wij nadrukkelijk vragen stellen bij die 1,4 miljard structureel. We zijn ook heel erg geïnteresseerd in het antwoord op de vraag hoe bestendig dit nu eigenlijk is. Hoe verhoudt dit zich tot alle rechtszaken die lopen? Inderdaad ben ik buitengemeen geïnteresseerd in de onderbouwing van het bedrag. 1,4 miljard is een hoop geld. Dat kunnen we aan allerlei dingen besteden. Overigens zit het wel in het pakket voor het bedrijfsleven. Dus voordat u het idee heeft dat dit gebruikt kan worden voor allerlei belangrijke wensen, wijs ik erop dat we primair te maken hebben met een afweging in de enveloppe bedrijfsleven om het zo maar even te zeggen. Als je 1,4 miljard uitgeeft, moet je dat goed onderbouwen. Daar moet je goed over nagedacht hebben, maar daar zitten twee kanten aan. Ik vind ook dat het fair is om het kabinet de gelegenheid te geven om het voorstel met argumenten te verdedigen. Daar richtte mijn bezwaar zich op. Het FD zegt dat het onderwerp politiek dood is omdat het debat al is geweest. Volgens die krant hoeven we het debat niet meer te voeren. Daar verzet ik mij tegen. Ik vind dat onjuist. Zeker hier zouden we moeten oordelen op het moment dat alle relevante feiten op tafel liggen. Alle vragen die u stelt, hebben wij ook. Voor zover die relevant zijn, moeten ze in beeld worden gebracht. Dat kan alleen maar zinnig zijn als je vervolgens met een open mind de afweging maakt als alle feiten er liggen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb nog een tweede vraag. Het Verenigd Koninkrijk is een van de weinige landen die nu geen dividendbelasting heffen. In die relatie zal dit iets gaan betekenen. De redenering is dat wij een aantal hoofdkantoren van bedrijven zoals Shell en Unilever graag naar Nederland willen halen. Wij willen dat die bedrijven niet kiezen voor Londen als vestigingsplaats. Dat is een van de onderliggende argumenten. Bent u het daarmee eens? Bent u bereid dat argument echt te onderzoeken? Uw fractievoorzitter in de Tweede Kamer heeft aangegeven dat dit gewoon een gok is. Ik zou zeggen dat dit wel een dure gok is als we niet weten wat het maatschappelijke effect voor Nederland is.

De heer De Grave (VVD):

Iedereen spreekt voor zich. Ik zou die woorden niet gebruikt hebben, maar goed ik ben de heer Dijkhoff niet. Voor mijn fractie geldt: wij gokken niet. Vandaar dat wij zeggen dat op het moment dat wij hier een finaal oordeel over moeten geven, alle relevante feiten en omstandigheden in beeld moeten zijn. Het verliezen van hoofdkantoren met alle effecten van dien is een factor. In welke mate die factor van belang is hangt ook af van alle andere effecten die spelen. Natuurlijk zal in het voorstel ook moeten worden ingegaan op de vraag wat dit betekent voor het vestigingsklimaat in bredere zin. Ik denk dat wel duidelijk is dat de betekenis van het hebben van hoofdkantoren omvangrijk is. Dat mag je wel degelijk een plek geven in je totale afweging.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Is de VVD bereid om inderdaad deze effecten voluit te laten onderzoeken en ook echt met een open mind op basis daarvan te beoordelen of het afschaffen van de dividendbelasting werkelijk een maatregel is die de VVD kan steunen? Gaat u daar op een open manier in?

De heer De Grave (VVD):

Ik herhaal mijn opmerking. Ik sta daar net zo open in als u. Ik merk aan alles dat u er open in staat, dat u echt geïnteresseerd bent in alle feiten en dat u objectief de afweging wilt maken. Wij zitten er precies zo in, echt. Ik wil niet voor u onderdoen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Als de heer De Grave en de collega van GroenLinks er ongeveer hetzelfde in staan, kan er nog iets moois bloeien. Ik wil terugkomen op wat de heer De Grave eerder in zijn betoog zei. Hij begreep de emotie rondom dit debat niet zo goed. Ik licht dit heel kort toe en daarna stel ik er een vraag over. Vorige week hebben we in dit huis gesproken over de 378.000 kinderen die nog steeds in armoede opgroeien in Nederland. Het kabinet trekt 25 miljoen per jaar uit voor het aanpakken van armoede en schuld bij gezinnen met kinderen. Tegelijkertijd wordt 1,4 miljard weggegeven aan buitenlandse overheden en aandeelhouders. Misschien dat u in dat perspectief iets van die emotie kan begrijpen. U zegt dat wanneer wij die 1,4 miljard niet zouden uitgeven aan buitenlandse overheden en aandeelhouders in het kader van de afschaffing van de dividendbelasting, dit bedrag op een andere manier ten goede moet komen aan het bedrijfsleven. Het geld moet binnen de enveloppe bedrijfsleven blijven. Ik heb de volgende vraag. Aan welk bedrijfsleven komt die 1,4 miljard precies ten goede? Het is (a) duidelijk dat het grootste gedeelte naar de buitenlandse fiscus gaat. Het vloeit rechtstreeks naar de Amerikaanse schatkist. En (b) het CPB heeft bevestigd dat dit plan, dit voorstel nul komma nul banen creëert. Aan welk bedrijfsleven komt dit precies ten goede?

De heer De Grave (VVD):

We blijven de inhoudelijke discussie al een beetje van tevoren voeren. Nu gaat het over framen. U zegt: het Centraal Planbureau heeft vastgesteld dat dit nul komma nul banen oplevert. Nee, mijnheer Van Apeldoorn, het Centraal Planbureau zegt: wij beschikken niet over feiten en gegevens om hier een berekening van te maken. Dat is totaal wat anders! En zo gaat het de hele tijd. Er wordt gesproken over belastinggeld weggeven. We spreken nooit over belastingen. Elke keer zit er een ondergrond in, een frame bij waardoor al voordat het debat hier plaatsvindt al duidelijk wordt gemaakt met welke emotie men in het debat staat. Dat is de emotie waar ik het over heb gehad.

Voor de rest geldt eigenlijk: I’ve seen this before, als ik het zo mag zeggen. Weet u waar mij dit geweldig aan doet denken? Aan de JSF. Dat is ook zo’n politiek onderwerp. Of het nu ging over armoedebeleid, over het milieu of ergens anders over dat maakte niet uit. Vooral de PvdA, voor zover zij niet in de regering zat, had altijd voor alles een dekking, namelijk de JSF. De SP trouwens ook. Alles kon met de JSF worden gedekt, incidenteel of structureel, dat maakte niet uit. Langzamerhand zijn we er nu een jaartje vanaf. Iedereen werd een beetje flauw van de JSF. Dat gebeurde vijf jaar lang. Nu hebben we een nieuw frame, namelijk de dividendbelasting. Ik weet precies wat er gaat gebeuren. De onderwijzers, de armoede, kortom alle noden in Nederland kunnen worden gelenigd als we maar niet de dividendbelasting afschaffen. Ik gaf al aan dat er aanzienlijke lastenverzwaringen voor het bedrijfsleven zijn voorzien, vooral in het milieubeleid. Er is per saldo in het regeerakkoord al nauwelijks sprake van lastenverlichting voor het bedrijfsleven in tegenstelling tot de burgers. We moeten oordelen op basis van feiten en omstandigheden over deze 1,4 miljard, overtuigend, objectief en zonder framen en vooringenomenheid. Als, als, als dan toch duidelijk wordt dat iets anders wellicht beter is, dan zal dat ten goede moeten komen aan een andere maatregel in het geheel van het bedrijfsleven. Wij zijn er niet voor een extra lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. Dus het wordt niet besteed aan het armoedebeleid. U kunt wel met ons praten over andere maatregelen. Dat kan altijd, maar niet via de dividendbelasting.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De SP-fractie is nog steeds voor het afschaffen van de JSF, maar dit terzijde

De heer De Grave (VVD):

Je kunt iets pas afschaffen als je het hebt.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik zal het kort houden. De heer De Grave stelt dat het CPB niet kan berekenen wat het werkgelegenheidseffect zal zijn. Het CPB beschikt niet over de cijfers. Mijn vraag is in hoeverre de heer De Grave inzicht heeft in cijfers waar het CPB niet over beschikt? Beschikt de heer De Grave over deze cijfers? Beschikt het kabinet over deze cijfers? Zo nee, op grond waarvan beweert de heer De Grave dat dit ten goede zal komen aan het bedrijfsleven als er geen cijfers zijn die dit kunnen staven?

De heer De Grave (VVD):

Ik heb gereageerd op uw opmerking dat het CPB had vastgesteld dat het nul komma nul nul oplevert. Ik ben het CPB niet. Ik ben daar niet toe in staat. Onderdeel van mijn vraag is ook om dat zo goed mogelijk te onderbouwen. Voor het overige stel ik vast dat die 1,4 miljard in de cijfers van de minister van Financiën meetelt in de totaalenveloppe voor het bedrijfsleven. Dan blijft er nog een heel klein pietsje lastenverlaging over voor het bedrijfsleven. Als dat uitvalt, past het in een afweging op grond van evenwicht dat er een andere maatregel in de sfeer van het bedrijfsleven moet worden genomen.

De voorzitter:

Helemaal tot slot, mijnheer Van Apeldoorn. Dit punt is nu wel voldoende uitgediept.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Daar kan verschillend over gedacht worden, mevrouw de voorzitter. Heel kort en tot slot. Het CPB heeft het over lastenverlichting voor het buitenland, niet voor het bedrijfsleven. Mijn vraag blijft hetzelfde. De heer De Grave heeft daar nog steeds geen antwoord op gegeven. Aan welk bedrijfsleven komt de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting ten goede en langs welke mechanismen? Of zegt de heer De Grave: dat weten we nog niet. We gaan erop studeren en we komen er volgend jaar op terug, maar we hebben eigenlijk nu nog geen idee.

De heer De Grave (VVD):

Ik heb gewoon verwezen naar de stukken van de minister van Financiën. Het is keurig netjes meegenomen in de becijferingen voor de enveloppe bedrijfsleven. Als u het daar niet mee eens bent, moet u kijken of de minister bereid is het daaruit te slopen. Ik volg natuurlijk de berekeningen van Financiën. Daar staat het keurig netjes in.

De heer Backer (D66):

We zijn geruime tijd aan het debatteren over een voorstel dat niet op de agenda staat.

De heer De Grave (VVD):

Klopt.

De heer Backer (D66):

Het is onderdeel van het regeerakkoord. Het is natuurlijk heel relevant, zeker voor de beeldvorming zoals de heer De Grave opmerkt. Voor de beeldvorming en ook ter voorbereiding van het debat dat we te zijner tijd gaan voeren wijs ik op N145 uit het regeerakkoord. Daarin is een earnings-strippingmaatregel voorgenomen in het kader van de “anti-tax avoidance”-richtlijn, namelijk een vermindering voor het bedrijfsleven van de renteaftrek voor investering — dat zit dus in de enveloppe van het bedrijfsleven waarover u het heeft — met een geschatte opbrengst van 1,3 miljard. Ópbrengst, zeg ik tegen de heer Van Apeldoorn, opbrengst. Bent u het met mij eens dat het verstandig is dat het kabinet bij de voorbereiding van deze discussie de brede enveloppe voor het bedrijfsleven bespreekt en dit daarin meeneemt?

De heer De Grave (VVD):

Ik ben nu al blij met de nieuwe coalitiepartner. Kijk, zo werken coalities. Een perfect argument, dank u wel. Dat had ik nog niet kunnen gebruiken, maar fijn dat u mij hierin aanvult. Dat moeten we zeker ook in de beschouwingen betrekken. Ik heb overigens wel gesproken over de samenhang met de royalties en de rentebeperking in het kader van de rechtsgrond, maar het is denk ik ook goed om de opbrengst hiervan voor de schatkist mee te wegen in de totale afweging.

De voorzitter:

Meneer Van Apeldoorn, nu echt heel kort, want ditzelfde punt kwam net ook al aan bod.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dit was een beetje uitlokken van de coalitiepartner. Over framing gesproken: waar de heer Backer nu naar verwijst, wordt ook door het kabinet gebruikt ter argumentatie van het verlagen van de vennootschapsbelasting. We verlagen de vennootschapsbelasting, maar tegelijkertijd beperken we de renteaftrek. Het is van tweeën één, u kunt zich niet op deze manier rijk rekenen. Dank u, voorzitter.

De heer Van Rij (CDA):

Ik heb een korte vraag aan de heer De Grave. Is hij het met mij eens — dat heb ik hem namelijk niet horen zeggen bij het punt van de dividendbelasting — dat de afschaffing van de dividendbelasting ook gemotiveerd kan worden met het feit dat Nederland een heel kleine kapitaalmarkt heeft? Uiteindelijk willen we ook buitenlandse bedrijven hier naar de beurs halen, naar de Amsterdamse beurs, zodat ook de hoofdkantoren hier gevestigd kunnen worden. Dat levert werkgelegenheid op. Dan moet je op de grote kapitaalmarkt buiten Nederland je geld ophalen, of dat nu in Chili is of bij de Engelse belegger en of dat nu bij pensioenfondsen is of bij beleggingsfondsen, wel of niet belastingplichtig. Daar gaat het eigenlijk om in de positionering, dus is het ook van belang dat de afschaffing van de dividendbelasting een maatregel is die het aantrekken van eigen vermogen aantrekkelijk maakt, in plaats van het aantrekken van vreemd vermogen.

De heer De Grave (VVD):

Hartelijk dank. Dat heb ik inderdaad niet gedaan, maar dat komt omdat het hoogste gezag in onze fractie, de fractievoorzitter, dit al uitvoerig bij de Algemene Politieke Beschouwingen als argument heeft gebruikt. Dan past mij niet om dit nog een keer te herhalen. Maar ik geloof dat het CDA en de VVD het op dit punt zeer eens zijn. Dit is ondersteunende argumentatie.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Belastingen zullen nooit populair worden, maar het is wel van groot belang dat er in de maatschappij voldoende draagvlak blijft bestaan voor belastingen, want daarmee betalen we onze collectieve uitgaven. We kunnen van mening verschillen over de hoogte, zeg ik tegen de SP, maar ze zijn er en dan moeten ze ook netjes worden gefinancierd. We zullen het denk ik wel eens zijn dat de belastingen wel fair moeten zijn. Daarom is de VVD-fractie heel blij dat het regeerakkoord aangeeft dat de forfaitaire vermogens- en rendementsheffing vervangen zal worden door een systeem dat is gebaseerd op het werkelijk behaalde rendement. Wij hebben hier regelmatig met de vorige staatssecretaris over gesproken en hiervoor gepleit. Mooi. De vraag aan deze staatssecretaris is wanneer deze systeemwijziging kan worden doorgevoerd.

In samenhang hiermee: een andere steen des aanstoots voor veel mensen, burgers en bedrijven — naar de mening van mijn fractie terecht — is de hoogte van de belastingrente die de fiscus in rekening brengt, te weten 4% voor de inkomstenbelasting en 8% voor de vennootschapsbelasting. De fiscus zelf vergoedt geen rente. Dat wil zeggen, na een extreem lange periode. Ik zie hier allemaal mensen glimlachen; ze herkennen het allemaal. Dat is gewoon niet verdedigbaar en ook heel slecht, dat zeg ik serieus, voor het draagvlak in de samenleving voor belastingheffing. Dus, dacht ik, laten we de belastingrente meenemen in dit systeem van een heffing gebaseerd op het werkelijk behaalde rendement. Is dat nou niet prachtig? Dan betaalt de burger er belasting over en als de burger aanvankelijk te weinig heeft betaald, vergoedt hij of zij de fiscus de schade, dus het reëel behaalde rendement dat de fiscus zou hebben behaald als er volledig op tijd zou zijn betaald. Dat is eerlijk oversteken. De fiscus vergoedt, wij betalen de fiscus en de fiscus int wat de burger over zijn vermogen aan reëel behaald rendement heeft. Ik vraag op dit punt nadrukkelijk een toezegging van de bewindslieden. Zo nodig — en dit is voor mij uniek, voorzitter, want ik heb nog nooit een motie ingediend — heb ik een motie in mijn achterzak voor het geval er niet wordt geantwoord tot tevredenheid van de VVD-fractie en van een aantal fracties die ook hebben meegetekend. Maar ik reken eerlijk gezegd op de overtuigingskracht van de argumenten en de redelijkheid ervan.

De heer Schalk (SGP):

Ik heb ooit wel een motie ingediend, namelijk over een onderwerp waar de heer De Grave een paar zinnen geleden over sprak: de eerlijke verdeling van belastingen. U voelt ‘m al aankomen, meneer De Grave. Vindt u het eerlijk dat eenverdieners ten opzichte van tweeverdieners oneerlijk worden behandeld? Maar ik wil het eigenlijk nog wat verbreden, want ik heb inmiddels ontdekt … De heer De Grave heeft het druk met zijn tijd, maar …

De heer De Grave (VVD):

Mijn klok loopt door!

De heer Schalk (SGP):

Zeker, ik krijg uw tijd, meneer De Grave.

De voorzitter:

Wat zei u, meneer De Grave?

De heer De Grave (VVD):

Mijn klok loopt door. Dank voor het stopzetten, voorzitter. Excuses.

De heer Schalk (SGP):

Geen enkel probleem dat de heer De Grave op zijn klok wees.

De voorzitter:

Het maakt ook niet uit, want hij was klaar met zijn verhaal, dus of die klok nou nog tien minuten doorloopt, maakt helemaal niks uit. Het is een beetje overdreven.

De heer De Grave (VVD):

Nu ja, goed. Het ging zo snel naar nul en ik heb nog twee zinnen, vandaar.

De heer Schalk (SGP):

Voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Ik had een vraag over het verschil tussen een- en tweeverdieners, maar ik wil deze vraag eigenlijk iets verbreden. We hebben vragen gesteld aan de minister en de staatssecretaris. Nu blijkt dat het niet alleen over eenverdieners gaat, maar ook over tweeverdieners zonder kinderen in vergelijking met alleenstaanden zonder kinderen. Dan krijg je een heel ander discours dan we vorig jaar hadden. Mijn vraag aan de heer De Grave is hoe hij naar die eerlijke verdeling van belastingen kijkt.

De heer De Grave (VVD):

We hebben hierover vaak met elkaar gediscussieerd. Ik heb ongelooflijk veel waardering voor de vasthoudendheid van de SGP-fractie op dit thema. Het is voor mij al heel lang een bekend thema, heb ik u uitgelegd. Ik was woordvoerder van de VVD in de Tweede Kamer toen de tweeverdienerswet werd ingevoerd. Het gaat allemaal uit van het beginsel: hef je belastingen individueel of in gezamenlijkheid? Er is toen de keuze gemaakt om het individueel te doen. Dat is een keus die we met z’n allen hebben gemaakt. Met andere woorden, het faire uitgangspunt is belastingheffing over het individu. Dat zou allemaal nog niet zo erg zijn als dit niet werd verscherpt door inderdaad — daarover zijn we het eens — de problematiek van de heffing aan de onderkant: de marginale tarieven. Overigens ziet u in de stukken dat de voorstellen van het kabinet om via de vlaktaks wat te doen aan de marginale tarieven wel helpen bij dit onderwerp. Dat zei ik toen al tegen u. We zullen het probleem misschien op de koninklijke manier moeten oplossen door ervoor te zorgen dat de marginale druk niet zo extreem is. Dat doet ook heel veel en maakt het probleem dat u schetst een stuk minder. Het standpunt van de VVD-fractie is dat wij het niet met u eens zijn dat je over het gezamenlijk inkomen belasting moet heffen — wij zijn voor individuele belastingheffing, daarom hebben we destijds die tweeverdienerswet ook gesteund — maar dat wij met u beschikbaar zijn om te kijken of via het instrument van vermindering van marginale druk het probleem dat u schetst kan worden verminderd.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel voor dat antwoord. Alleen, ik heb het nu over een alleenstaande. Die is al alleen en heeft niet een tweede waarmee hij de belastingen kan ontlopen, zeg maar.

De heer De Grave (VVD):

Dat klopt.

De heer Schalk (SGP):

Maar die wordt ook aangepakt. Ik zal u zo meteen in alle rust wat staatjes laten zien waaruit dat blijkt. Dat is het eerste aspect dat ik wil voorwerpen. Moeten we verder niet naar die marginale druk gaan kijken? Voor 2021 is het enigszins aan het oplossen, maar voor 2018, waarover we nu spreken, wordt het alleen maar erger.

De heer De Grave (VVD):

Nogmaals, vanuit het systeem — belast je een individueel inkomen of een gezamenlijk inkomen? — gaat dit punt ook over een alleenstaande. Een alleenstaande met €60.000 heeft een andere marginale druk dan twee keer €30.000. In die middengroep loopt het zo hoog op, daar zit de kern van het probleem. Laten we het erover eens zijn dat we op die wijze het probleem moeten aanpakken en oplossen. Het kabinet heeft daarvoor een aantal goede voorstellen. Langs die lijn zal het moeten gebeuren. Overigens zijn uw feiten verder correct. Eerder is al aangegeven dat er voor de tweeverdienerswet heel erge fiscale consequenties waren voor mensen die tweeverdieners werden. Als een partner ging werken, ontstond er een gigantische marginale druk. Ik heb voorbeelden gezien van partners die, zeg, twaalf uur gingen werken per week en daar per saldo nul aan overhielden. Dus dat heeft ook allemaal consequenties, want dan ontstaat de marginale druk bij een dubbelinkomen. Kortom, er is een keuze gemaakt, maar de oplossing, en die deel ik met de heer Schalk, ligt inderdaad in een massieve aanval en zo groot mogelijke poging om te komen tot vermindering van die marginale druk.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, meneer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Tot slot, voorzitter. Ik zal de heer De Grave straks een staatje overleggen waarin je ziet dat iemand die €1.000 meer gaat verdienen op een gegeven moment die €1.000 inlevert plus €610. Een marginale druk van 161%. We gaan het zo meteen even met elkaar delen en ik kom er later op terug, mevrouw de voorzitter.

De heer De Grave (VVD):

Ik ben me ervan bewust. Nogmaals, ik heb al een paar keer gezegd dat ik dit met u deel. Dus daar moeten we echt mee aan de slag. Laten we kijken wat daar nog meer kan. Absoluut, maar die lijn moeten we voeren. Op het principiële punt “Belasten we individueel of belasten op basis van gezamenlijkheid?” zullen we het niet eens worden, maar dat weet u.

Voorzitter. Dan mijn laatste opmerking ook weer in het kader van fair en evenwichtig. Wij hechten aan een evenwichtige belastingheffing tussen IB-ondernemers en dga’s, directeur-grootaandeelhouders. Volgens veel fiscale deskundigen wordt het evenwicht doorbroken door de voorgestelde verhoging van de box 2-heffing van 25% naar 28,5%. Daarmee zouden ook oude winstreserves extra worden belast. Gaarne een reactie van de staatssecretaris.

Ik dank de voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Grave. Ik geef het woord aan de heer Van de Ven.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik hoor u niezen, voorzitter. Gezondheid!

Mevrouw de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de welkomstgroet en de complimenten van de beide vorige sprekers en ik bedank de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor hun inzet en betrokkenheid bij het pakket Belastingplan 2018 en het wetsvoorstel voor de uitfasering van de Wet-Hillen. Ik heb maximaal 6 minuten spreektijd en ik ga dus snel door.

Het pakket Belastingplan 2018 dat Rutte II op Prinsjesdag 2017 presenteerde was naar het eigen oordeel van dat demissionaire kabinet beleidsarm. Die kwalificatie van de regering geldt naar de mening van mijn fractie overigens niet voor het voorstel in de Overige fiscale maatregelen 2018 van de mogelijke verschuldigdheid van schenkbelasting bij de totstandkoming of wijziging van huwelijksvoorwaarden. Ik kom daar zo meteen op terug.

Vanaf de publicatie van het regeerakkoord “Vertrouwen in de toekomst” van Rutte III op 10 oktober 2017 werd dat belastingpakket “gedynamiseerd” met de coalitievoorstellen over de geleidelijke uitfasering in 30 jaar van de Wet-Hillen en de afschaffing van de dividendbelasting. De inwerkingtreding van die voorstellen is beoogd vanaf 2019. Over deze twee voorstellen is al veel gezegd en geschreven; niet alleen in de pers, maar ook door de wetenschap, en in de politieke arena van de Tweede Kamer. Daar is het niet bij gebleven.

Mensen hebben zich massaal geuit over de uitfasering van Hillen met verontrusting, verwarring en verontwaardiging. De VVD heeft begrip voor deze emotie. Mijn fractie heeft zich daarom diepgaand beraden over de vraag of de regering het diepere gevoel van de bevolking over de uitfasering van het Hillen-voordeel voldoende zorgvuldig heeft ingeschat.

De VVD-fractie constateert dat de Hillen-aftrek in de hoogtijdagen en euforie van de welvaartsstaat werd ingevoerd toen het belastinggeld niet op kon. Voorafgaand aan de diepe financieel-economische crisis vanaf 2008 was Hillen een goed verdedigbare faciliteit voor vooral ouderen, maar Hillen is en blijft een faciliteit. Een nieuw kabinet, hét nieuwe kabinet kan op grond van veranderde feiten en omstandigheden tot een gewijzigd inzicht komen en dan doet de afschaffing van de Hillen-aftrek pijn. Alles afwegende is mijn fractie van oordeel dat de overgangstermijn van 30 jaar voor de uitfasering van Hillen vanaf 2019 passend en geboden is. Daarmee is het voorstel tot geleidelijke uitfasering van Hillen voor mijn fractie aanvaardbaar. De VVD-fractie zal de termijn van de uitfasering over een periode van 30 jaar nauwlettend in de gaten houden.

Mevrouw de voorzitter. Ik zou nog ingaan op het mogelijk verschuldigd worden van schenkbelasting bij het aangaan of wijzigen van huwelijksvoorwaarden. Op grond van een amendement-Omtzigt is dit voorstel van het demissionaire kabinet-Rutte II in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2018 vervallen. Mijn fractie verzocht de regering om een toelichting op de toetsingscriteria die dat demissionaire kabinet had aangelegd om te concluderen dat niet sprake was van een eigenstandig wetsvoorstel. De regering heeft in dit verband gereageerd met een verwijzing naar de brief van 20 juli 2011 van de toenmalig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over Verzamelwetgeving. Het antwoord is niet geheel bevredigend. Die brief is toentertijd door de regering naar aanleiding van een toezegging aan de Eerste Kamer geschreven, juist vanwege het dilemma voor dit huis indien in één wetsvoorstel voorstellen van verschillende aard worden bijeengebracht. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op 17 november 2015 heeft deze Kamer een motie van oud-senator Hoekstra over dit onderwerp aangenomen, na een eerdere motie over deze aangelegenheid van het lid Boorsma in 1993. De VVD vraagt concreet of de minister kan bevestigen dat ex post beoordeeld het toetsingscriterium “omstredenheid” in de brief uit 2011 niet, althans niet voldoende is gewogen bij het voorstel over de schenkbelasting. Vanwege het Kamerbreed aangenomen amendement van Omtzigt is inmiddels toch duidelijk dat sprake is van een omstreden voorstel. De VVD-fractie verzoekt de minister van Financiën om een reactie of het ministerie van Financiën meer discipline kan betrachten om niet zozeer naar de letter van de brief uit 2011 over Verzamelwetgeving, maar meer naar het doel en strekking van de motie-Hoekstra invulling te geven aan eigenstandige wetgeving op grond van separate wetsvoorstellen.

De VVD-fractie vraagt de regering om het aangekondigde besluit over het mogelijk verschuldigd worden van schenkbelasting bij het aangaan van of tijdens huwelijk, voorafgaand aan de aangekondigde publicatie, voor te leggen aan de Eerste Kamer.

Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie ontvangt nog graag een reactie op de volgende vragen in het verslag van de Eerste Kamer waarvan de beantwoording nog openstaat:

1. Zijn tariefwijzigingen en schijflengtewijzigingen die betrekking hebben op latere jaren dan het komende jaar waarvoor een Belastingplan wordt opgesteld, überhaupt wenselijk? 2. Wenst de regering het verzoek van de VVD-fractie te honoreren om in de toekomst over het tijdpad van iedere systeemwijziging te worden geïnformeerd en wel uiterlijk twaalf maanden voor een beoogde inwerkingtreding van een systeemwijziging? 3. Kwalificeren in hun eigen land vrijgestelde pensioenfondsen als “inwoner” voor de nieuwe inhoudingsvrijstelling? 4. Hoe is de regering voornemens het uitvoeringsbeleid van de Belastingdienst op het stuk van de vrijstelling van dividendbelasting voor niet in Nederland gevestigde pensioenfondsen te continueren? Tot slot. Heeft de regering de ambitie om in Nederland een aantrekkelijke vestigingslocatie te bieden voor het beheer van buitenlandse pensioenfondsen?

Mevrouw de voorzitter. Ik rond de inbreng in eerste termijn van de VVD af mede namens mijn collega De Grave. Mijn fractie ziet met belangstelling uit naar de beantwoording van haar vragen door de regering.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van de Ven. Ik geef het woord aan de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Voorzitter. De SP-fractie heet de nieuwe minister en staatssecretaris van Financiën van harte welkom. Ook voor mij is het natuurlijk bijzonder hier een gewaardeerd oud-collega tegenover mij achter de regeringstafel te zien. Vandaag combineren wij bij wijze van uitzondering de Algemene Financiële Beschouwingen met een debat over het Belastingplan. Daar is in zoverre wel wat voor te zeggen dat uitgaven en inkomsten natuurlijk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

De uitgaven enerzijds en de financiering daarvan via de belasting anderzijds geven tezamen in hoge mate richting aan de samenleving. Hoeveel geld je waar aan uitgeeft, zijn uiteraard cruciale politieke keuzes. Kies je voor toegankelijke en goede zorg zonder boete op ziek zijn of neem je genoegen met een bevriezing van het eigen risico in ruil voor een premieverhoging? Kies je ervoor om de tweedeling en de ongelijkheid in de samenleving echt aan te pakken door bijvoorbeeld de al jaren achtergebleven uitkeringen structureel te verhogen en meer te investeren in armoedebestrijding of verlaag je de uitkering van een van de meest kwetsbare groepen in onze samenleving? Kies je ervoor te investeren in militairen of in de verdere militarisering van de internationale verhoudingen en in de contraproductieve war on terror?

Voorzitter. Welke keuzes je überhaupt kan maken aan de uitgavenkant is natuurlijk in de eerste plaats afhankelijk van hoeveel belasting je ophaalt. De totale omvang van de overheidsfinanciën, en van onze publieke sector, is ook een politieke keuze. En vervolgens is het een fundamentele politieke keuze bij wie je die belastingen ophaalt. Of je eventuele extra belastingen vooral laat drukken op hen voor wie het leven al zo duur is en die al het meeste ingeleverd hebben of op hen die er juist het meest op vooruitgegaan zijn. Of je de lasten verlicht voor hen die de waarde creëren of voor hen die zich de waarde vooral toe-eigenen. Of je de lasten verlicht voor werkenden in Nederland of voor overheden en aandeelhouders in het buitenland.

Voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie van mening is dat het nieuwe kabinet niet altijd de goede keuzes maakt. Sommige keuzes juichen wij toe of zien we als een stap in de goede richting. Maar uiteindelijk is onze conclusie dat dit kabinet onvoldoende investeert in de samenleving, in mensen. Waar multinationals boven mensen gaan, kunnen dit kabinet en deze minister en staatssecretaris niet op onze steun rekenen.

Voorzitter. De nieuwe regering erft van haar voorganger een begroting die in evenwicht is, een nationale schuld die daalt en een economie die na een triple dip-recessie eindelijk weer groeit. Maar deze minister erft ook een Nederland waarin de tweedeling gegroeid is en waar, door de bezuinigingen van Rutte I en Rutte II, de publieke sector is verschraald. Een inhaalslag qua publieke investeringen is dus hard nodig. Met de financiële crisis van 2008 is bovendien gebleken dat de verhoudingen tussen de reële economie en de financiële sector alsook tussen arbeid en kapitaal volledig uit het lood geslagen waren.

Voorzitter. In de afgelopen jaren zijn de besteedbare inkomens vanaf modaal twee keer zo hard gestegen als de inkomens tot ongeveer modaal en is de loonkloof tussen de hoogst- en laagstbetaalden verder gestegen, terwijl uitkeringsgerechtigden, waaronder de meest kwetsbare groepen in deze samenleving, verder zijn achtergebleven. Wat doet nu dit kabinet? Wordt die groeiende ongelijkheid eindelijk een halt toegeroepen? Wordt die kloof teruggedrongen? Nee, de ongelijkheid neemt tijdens deze kabinetsperiode toe. De inkomens onder modaal gaan er jaarlijks 0,8% op vooruit, inkomens tot twee keer modaal 1,3% en inkomens boven twee keer modaal 1,4%. Komt dit nu tegemoet aan de breed gedeelde wens vanuit de samenleving echt wat te doen aan de groeiende ongelijkheid in ons land? Graag een reactie van de minister. En misschien kan de minister ons uitleggen waarom de ongelijkheid voor dit kabinet kennelijk helemaal geen thema is. In het regeerakkoord komt het niet één keer voor. Of is dit een vergissing? De vermogensongelijkheid blijft intussen stuitend groot in dit land, ook in internationaal perspectief. Hier lijkt het kabinet al helemaal niets aan te willen doen. Maar vindt de minister het normaal dat in Nederland 10% van de huishoudens 66% van het vermogen bezit? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Waar de groeiende tweedeling in de samenleving misschien wel het meest schrijnend is, is in de aanhoudende armoede onder kinderen. Een op de negen kinderen groeit op in armoede. Het rapport van de Kinderombudsman dat vorige week uitkwam, laat zien wat armoede voor kinderen betekent. Kinderen die thuis in armoede opgroeien, hebben veel stress en spanning, geven hun leven een lager rapportcijfer en komen op school moeilijker mee. Deze kinderen hebben vervolgens ook minder goede ontwikkelingskansen. Dit probleem aanpakken, lijkt mij een dure plicht. Wij waren daarom blij met het gedegen SER-rapport dat voor de zomer uitkwam als gevolg van een eerdere motie van deze Kamer, en de daarin gedane beleidsaanbevelingen. Onze fractie is daarom ook heel blij dat vorige week bijna Kamerbreed de motie-Kox is aangenomen, die de regering oproept, in navolging van een aanbeveling van de SER, te komen tot een voorstel tot een overheidsbrede reductiedoelstelling en dus tot een daadwerkelijke structurele verlaging van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit. We zullen uiteraard nauwlettend op de uitvoering van deze motie toezien. Graag hoor ik van de minister of hij al ideeën heeft over hoe een dergelijke reductiedoelstelling gerealiseerd kan worden. Dit in aanvulling op de halve zin die er nu over in het regeerakkoord staat.

Voorzitter. Terwijl de economie sterk groeit en de overheid meer kan besteden zonder oplopende tekorten, kiest deze regering ervoor de al voorgenomen verlaging van de Wajong-uitkering niet terug te draaien. Iedereen gaat erop vooruit, beweert dit kabinet, maar de meest kwetsbare groep gaat er €80 per maand op achteruit. De SP-fractie vindt dit asociaal. Erkent de minister dat deze groep wel moet inleveren en kan hij uitleggen waarom hij dat gerechtvaardigd vindt? Door de loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie, dreigen bovendien mensen met een arbeidsbeperking minder dan het minimumloon betaald te krijgen voor hun werk. Wij vinden dit principieel onjuist. Naar onze mening is het ook in strijd met het eveneens door het kabinet gehuldigde principe dat “werken moet lonen”. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. De tweedeling is in Nederland ook gegroeid door het achterblijven van de lonen bij de productiviteitsgroei en dus bij de winsten. De arbeidsinkomensquote is historisch laag. Dit is niet alleen een probleem vanuit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid, maar ook slecht voor de economie. Zoveel wordt nu zelfs erkend vanuit de hoek waar altijd het hardst om loonmatiging werd geroepen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Zelfs VVD-premier Rutte en de president van De Nederlandsche Bank, Klaas Knot, roepen nu openlijk om hogere lonen. Maar deze minister lijkt zich bij dat groeiende koor niet echt te willen aansluiten, alsof hij nog ongeveer als allerlaatste ervan overtuigd moet worden dat het achterblijven van de lonen nu echt te lang heeft geduurd. In de Tweede Kamer wilde hij het de premier in ieder geval niet volmondig nazeggen. Daarom vraag ik hem hier: steunt de minister de oproep van de minister-president alsook van DNB-president Knot om de lonen te verhogen? Graag een helder ja of nee.

Voorzitter. Ik kom nu bij het hoofdstuk publieke investeringen. In het regeerakkoord wordt de term “investeringen” veelvuldig gebruikt. En ja, er komt meer geld voor het basisonderwijs, en wij juichen dit toe. Er wordt eindelijk geïnvesteerd in de verpleeghuiszorg. Wij zijn daar als SP-fractie heel blij mee. Er komt meer geld voor de politie. Allemaal een goede zaak en hoognodig wat ons betreft. Maar een nadere analyse laat zien dat de echte inhaalslag uitblijft. Op de zorg wordt per saldo bezuinigd. De boete op ziek zijn wordt, ondanks de verkiezingsbeloften van verschillende coalitiepartijen, niet verlaagd. Er wordt, gelukkig, meer geld vrijgemaakt voor justitie en veiligheid, maar dit zal de opgelopen schade van opeenvolgende bezuinigingen van de vorige kabinetten niet kunnen repareren. De leraren in het basisonderwijs zijn niet zonder reden vandaag opnieuw gaan staken. Het hoger onderwijs komt er bekaaid af. Er is genoeg geld voor extra investeringen in de kwaliteit van onze samenleving. Dat is een kwestie van keuzes maken. Een politieke keuze die dit kabinet maakt, is om vast te houden aan een begrotingsoverschot voor de komende jaren. De SP-fractie maakt liever een ander keuze. Als de noden in de samenleving nog zo hoog zijn en als de economie nog maar net uit een diep dal is geklommen en juist nu investeringen nodig heeft om duurzaam toekomstbestendig te worden, moet je het geld niet gaan zitten oppotten. Van een oververhitting van de Nederlandse economie is nog geen sprake. En wat verhitting zou juist goed zijn; dan gaan die lonen eindelijk ook omhoog. Maar ook als we kiezen voor een begrotingsoverschot voor de komende jaren, zouden we veel meer kunnen investeren dan we nu doen. Ook dat is een kwestie van keuzes. Is de minister het met ons eens dat het kabinet wel degelijk had kunnen kiezen voor meer investeringen, ook zonder schuldfinanciering en zelfs met een gelijkblijvend overschot? Graag een reactie.

We zouden er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen — iets waar mijn partij al jaren voor pleit — om grote vermogens in Nederland eindelijk eens echt te gaan belasten. Hiermee pak je niet alleen een belangrijke maar vaak veronachtzaamde dimensie van de ongelijkheid aan, maar breng je ook structureel meer geld in het overheidslaatje. Geld dat je kan besteden aan zaken die de kwaliteit van onze samenleving verbeteren: aan hogere salarissen in het basisonderwijs bijvoorbeeld of aan meer docenten in het hoger onderwijs, of aan betere arbeidsvoorwaarden in de zorg, of aan verdere vergroening of aan bestrijding van de armoede in Nederland.

Voorzitter. De SP-fractie vindt het onbegrijpelijk dat we in het regeerakkoord zo weinig lezen over de plannen van dit kabinet ten aanzien van de armoede onder kinderen, terwijl tegelijkertijd wordt aangekondigd dat 1,4 miljard per jaar over de balk gegooid wordt om directiekamers van Shell en Unilever tevreden te stellen. Ja, ik kom dus nu even bij het tussenkopje “lastenverlichting voor het buitenland”, om de term uit de CPB-doorrekening nog maar even te gebruiken. Ik was die term nog niet eerder tegengekomen. Misschien is het wel een novum in de geschiedenis van de rijksbegroting. Lastenverlichting voor het buitenland, alias het megacadeau voor hen die het niet nodig hebben en ten koste van hen die het heel goed wat meer zouden kunnen gebruiken. Kortweg, in coalitiekringen ook wel bekend als: de meloen. De ChristenUnie in de Tweede Kamer is het uiteindelijk gelukt deze meloen te slikken. Dat is buitengewoon knap. Ik ben benieuwd of zij dit staaltje ook in de Eerste Kamer zal laten zien. Zij heeft overigens, net als de overige leden van de coalitie, nog ruim de tijd om te oefenen in de kunst van het meloenslikken, want het zal nog wel even duren voordat dit voorstel hier als wet zal worden behandeld. Ook het kabinet heeft nog even de tijd om te werken aan de memorie van toelichting en aan een hernieuwde poging om tot een deugdelijke onderbouwing te komen. De SP-fractie kijkt daarnaar uit, samen met de heer De Grave. Maar als die onderbouwing uitblijft, zou het eigenlijk voor de hele Eerste Kamer in haar rol kritisch te reflecteren op de kwaliteit van wetgeving, een rotte meloen moeten zijn die men beter kan laten staan. Dat het voor de D66-fractie nog geen uitgemaakte zaak is, zoals wij vorige week hoorden, geeft hoop.

Voorzitter. Ik herinner u eraan dat het gaat om 1,4 miljard per jaar, structureel jaar in jaar uit. De minister en de staatssecretaris weten niet eens wie daar precies wijzer van worden, zo blijkt ook uit beantwoording van vragen uit deze Kamer. Het enige wat wij zeker weten, is dat de burgers van Nederland er helemaal niets aan hebben. Graag een reactie van de minister en de staatssecretaris. Wel is duidelijk dat veel van het belastinggeld straks rechtstreeks de schatkist van andere landen, de VS voorop, in zal vloeien. Er werd al gerefereerd aan het SOMO-rapport. Waar het aan buitenlandse aandeelhouders wordt weggegeven, verwacht de SP-fractie daar eerder negatieve dan positieve effecten van. Het zal zeker niet helpen onze bedrijven tegen vijandige overnames te beschermen. Of is deze minister daar echt van overtuigd? Graag een reactie.

Voorzitter. De voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting is voor ons een teken dat het kabinet zich heeft laten ringeloren door de lobby van het grootbedrijf. Natuurlijk is het niet de eerste keer dat dit gebeurt. De macht van multinationals op de financiële sector is veel te groot. De politieke invloed van de directiekamers van Shell en Unilever, die zo duidelijk naar voren komt in het kabinet-Rutte III, betekent niets anders dan een uitholling van onze democratie. Of kan de minister nog eens uitleggen wat het democratisch draagvlak is van een voorstel dat in geen enkel verkiezingsprogramma stond? Is dit een uitdrukking van de wil van de kiezer die op 15 maart naar de stembus ging? Of is het een uitdrukking van het feit dat de coalitiepartijen, en de premier voorop — en hoe precies, dat mogen wij niet weten — graag hun oor te luisteren hebben gelegd bij een lobby van een machtige economische elite? Graag een reactie van de minister.

Voor zover er van kabinetszijde al argumenten zijn gegeven voor dit cadeau van jaarlijks 1,4 miljard, komt het erop neer dat wij vooral moeten toegeven aan de druk van het mobiele kapitaal, vooral moeten toegeven aan activistische aandeelhouders, vooral moeten meegaan, voorop moeten gaan zelfs in de belastingconcurrentie in plaats van aan dit alles via wet- en regelgeving paal en perk te stellen. En dat terwijl Nederland — deze coalitie is ongeveer de laatste die dit ontkent — al sinds jaar en dag een belastingparadijs is voor diezelfde multinationals. Intussen stelt het kabinet voor de vennootschapsbelasting te verlagen naar 21% voor het hoge tarief, dit terwijl de winstbelasting in de meeste omringende landen hoger is. Zo lopen wij dus voorop in de race naar de bodem. Waar houdt het dan op, zo vragen wij de minister.

Voorzitter. De heer Dijkhoff noemde het afschaffen van de dividendbelasting een gok. De SP-fractie gokt niet graag met 1,4 miljard. Van het kabinet en van deze minister hadden wij dat eigenlijk ook niet verwacht, maar het past wel in het beeld van het casinokapitalisme dat ons hele financieel-economische systeem in 2008 aan de rand van de afgrond heeft gebracht en de wereld in een diepe en lange recessie stortte. Een economie die werkt voor ons allemaal, is ook een economie waarin de financiële sector dienstbaar is aan de samenleving. Ook hier mist mijn fractie een visie van het kabinet. Misschien kan de minister die alsnog geven? Welke lessen trekt hij uit de financiële crisis? In hoeverre vindt hij dat inmiddels al genoeg is gedaan om het financiële systeem weer veilig te maken? Het lijkt erop dat hij vindt dat het genoeg is, want in het regeerakkoord wordt voorgesteld de kapitaalbuffereisen weer te verlagen van 4% naar 3%. De SP-fractie vindt dat buitengewoon onverstandig. De voorganger van deze minister pleitte in het voorjaar nog voor 6%; dat gaat in ieder geval de gewenste richting uit. Met dit kabinet en deze minister lijken wij weer de andere kant op te gaan. Kan hij deze keuze uitleggen?

Voorzitter. Intussen — en ook hierover is al veel gezegd — worden de boodschappen duurder door de verhoging van het lage btw-tarief. Dit treft uiteraard het meest de mensen voor wie de dagelijkse boodschappen al zo duur zijn en die zich weinig luxe kunnen permitteren. Zoals ook uit een eerdere studie van het CBS blijkt, verhoogt dit vooral de belastingdruk voor de laagste inkomens. Onderschrijft de minister dat de btw-verhoging vooral voor de laagste inkomens slecht uitpakt? Dus dat zijn de keuzes die deze regering maakt: de boodschappen duurder maken en tegelijkertijd 1,4 miljard weggeven aan de aandeelhouders van multinationals en aan de buitenlandse fiscus. En dit omdat de bazen van Shell en Unilever en zijn vrienden van VNO-NCW zo vaak op de premier hebben ingepraat dat hij het ging voelen tot in al zijn vezels. Wat een aanfluiting van onze democratie. Vindt deze regering het dan gek dat mensen hun vertrouwen in de politiek verliezen?

Ten slotte het Belastingplan 2018. De SP-fractie steunt het overgrote deel van de voorstellen, maar niet het voorstel om de belastingvrije voet en de vermogensrendementsheffing te verhogen van 25.000 naar €30.000, omdat dit vooral ten goede komt aan mensen met grote vermogens. Iemand met een vermogen van €27.500 gaat er jaarlijks twee tientjes op vooruit, met een vermogen van €75.000 is dat vier tientjes, en boven 1 miljoen acht tientjes. De SP wil de vermogenswinstbelasting juist verhogen en al helemaal voor miljoenenvermogens.

Voorzitter. Samenvattend is ons oordeel dat het kabinet tekortschiet als het gaat om de eigen ambitie om ervoor te zorgen dat Nederland niet alleen vooruitgaat in de statistieken, maar dat Nederlanders dat ook zelf ervaren. De tweedeling neemt eerder toe dan af, waardoor een aantal Nederlanders het herstel wel zullen ervaren maar anderen veel minder of zelfs helemaal niet, waaronder de meest kwetsbare groepen in onze samenleving. Intussen laat het kabinet zich door de lobby van het grootkapitaal een oor aannaaien ter waarde van 1,4 miljard per jaar. Voor echt vertrouwen in de toekomst en vertrouwen in de politiek zal meer nodig zijn. Wij zien daarom uit naar de eerste echte begroting van deze minister volgend jaar om te zien of de hand naar de oppositie alsnog uitgestoken zal worden. Wij kijken intussen uit naar de beantwoording van de minister en de staatssecretaris.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik heb de heer Van Apeldoorn niet gehoord over de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting die tot een budgettaire derving van 30 miljoen leidt. Kan hij daar nog een oordeel over geven? Dat is onderdeel van de Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Gaat het over de dividendbelasting?

Mevrouw Sent (PvdA):

Het gaat over het onder de dividendbelasting brengen van de houdstercoöperatie in combinatie met het uitbreiden van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting die leidt tot een budgettaire derving van 30 miljoen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dat zit in het belastingpakket.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik zou het er niet mee eens zijn, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dank voor deze suggestie. Dat zit inderdaad in het pakket en daar zijn wij het ook niet mee eens. Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Ik geef het woord aan de heer Van Rij.

De heer Van Rij (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Namens de CDA-fractie feliciteren ook wij de kersverse bewindslieden van Financiën van harte met hun debuut hier in dit huis in deze hoedanigheid. Dit laatste geldt althans voor de minister van Financiën. Wij gaan uit van een constructieve dialoog en zullen het kabinet-Rutte III positief bejegenen, zoals onze fractievoorzitter Elco Brinkman dit vorige week bij de Algemene Politieke Beschouwingen omschreef.

Nu weten wij dat de minister van Financiën een fervent langeafstandsschaatser is. Om dat beeld vast te houden, zou ik graag eerst willen stilstaan bij de stand van ‘s Rijks financiën. In alle objectiviteit en met waardering constateren wij dat het vorige kabinet, met name de vorige minister, goed op de kas heeft gelet. Het ijs ligt er mooi glad bij. Volgens de Najaarsnota eindigt dit jaar met een begrotingsoverschot, 0,4% van het bruto binnenlands product, en is de staatsschuldquote onder de 60% gezakt, 57,3% van het bbp. Uit de Najaarsnota blijkt dat Nederland in positieve zin afsteekt ten opzichte van het gemiddelde in de Eurozone. Er zijn geen overschrijdingen in het uitgavenkader, per saldo een meevaller van 2,4 miljard, en ook aan de inkomstenkant is er sprake van een lichte meevaller, 100 miljoen. De Europese Commissie is dan ook ronduit positief over het Ontwerpbegrotingsplan Najaar 2017. Voor de hele periode 2017-2021 wordt met een begrotingsoverschot gerekend en de staatsschuldquote zal verder dalen. Verontrustend evenwel is de mededeling in de Najaarsnota dat er een tegenvaller is bij de schenk- en erfbelasting van 450 miljoen. De vraag aan de staatssecretaris van Financiën is dan ook hoe dat kan en of dat eenmalig dan wel structureel is.

De heer Schalk (SGP):

Mooie teksten, ook over de staatsschuld, maar ik heb begrepen dat de staatsschuld aan het einde van de begrote periode nog hoger is dan voor we de crisis in gingen in 2008. Zouden er niet wat sneller aflossingen aan de staatsschuld gedaan moeten worden?

De heer Van Rij (CDA):

Ik denk dat de heer Schalk dat bedoelt in relatieve zin. De staatsschuldquote zal aan het einde van deze kabinetsperiode naar verwachting rond de 47% van het bruto binnenlands product zijn. Dat is inderdaad nog niet zo laag als net voor de Lehmancrisis uitbrak, dus in de begroting van 2009. Maar dat geeft ook wel aan welke lange weg we te gaan hebben. We zijn daarbij natuurlijk afhankelijk van een aantal variabelen, niet in de laatste plaats de economische groei. Ik kom daar zo nog op terug.

Oud-minister Jeroen Dijsselbloem, de Wageningse landbouweconoom, opereerde in het begin als een ware Hans Brinker die zijn vinger in de dijk moest houden, vooral ook om te voorkomen dat die staatsschuld niet te hoog opliep. Later kreeg hij versterking van staatssecretaris Wiebes, een echte Delftse werktuigbouwkundige. Weinigen kennen echter het ware verhaal van de Amerikaanse bestseller “Hans Brinker or the silver skates”. Het ging over de schaatsambitie van Hans en zijn zus Greet. Op houten schaatsen bereidden zij zich voor om een langeafstandswedstrijd schaatsen te winnen. De bekroning zouden zilveren schaatsen zijn. Nu hebben wij niet Hans en Greet, maar de Leidse jurist Wopke Hoekstra en de Groningse monetaire econoom Menno Snel op het ministerie van Financiën. Met een knipoog naar de twee schaatshelden uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, Ard Schenk en Kees Verkerk, zouden we ze ook Ard en Keesie kunnen noemen. Laten wij over vier jaar beoordelen of zij tot dezelfde olympische hoogten zullen stijgen als die legendarische langeafstandsschaatsers Ard Schenk en Kees Verkerk. De 10 kilometer is voor deze bewindslieden begonnen.

Mevrouw de voorzitter. Waar een klein land maar niet groot in kan zijn. Nederland is een klein land met ruim zeventien miljoen inwoners, maar wel een land met een grote open economie in een zeer volatiele en onzekere wereld. De ambitie moet zijn dat wij als Nederland tot die top twintig willen blijven behoren, zoals het regeerakkoord terecht stelt. Dan blijven wij een perspectief bieden voor allen die in dit land een toekomst willen opbouwen. Welke ontwikkelingen en onzekerheden kunnen een grote impact op de Nederlandse economie hebben? Zonder compleet te willen zijn, zou ik de volgende drie willen noemen. De eerste is de toekomst van de EU en meer in het bijzonder de brexit. De tweede is het “America first”-beleid en de gevolgen voor de internationale handel. Ten slotte noem ik de grote technologische veranderingen en de gevolgen daarvan voor de economie: de digitalisering, de robotisering, bitcoins, blockchains en de automatisering. Al deze ontwikkelingen en onzekerheden hebben ook gevolgen voor het te voeren beleid op het gebied van de belastingen, zowel internationaal als nationaal. Laten wij kort stilstaan bij alle drie.

Aannemend dat er over niet al te lange termijn een nieuwe Duitse coalitie is gevormd, zal zich de vraag voordoen in welke versnelling de EU zal gaan. Het eerder dit jaar door de Europese Commissie gepubliceerde witboek schetste vijf scenario’s. De nieuwe Franse president Emmanuel Macron heeft een duidelijke visie met betrekking tot de toekomst van de EU en de eurozone. Zo wil hij meters maken op het punt van de bankenunie, een eigen minister van Financiën voor de eurozone en verdergaande bevoegdheden voor de EU wat betreft de begrotingspolitiek. Nu kunnen Fransen niet zo goed schaatsen, maar deze Franse president is wel bijzonder snel van start gegaan met enthousiaste supporters die vol achter hem staan en met een wedstrijdschema. Hoe staat de minister van Financiën hierin? Wat wordt ons antwoord op dat Franse elan?

Brexit komt op korte termijn op ons af. Het is nog niet duidelijk of het een zachte of een harde landing wordt. De economische belangen voor niet alleen het Verenigd Koninkrijk, maar ook de EU en zeker ook Nederland, zijn bijzonder groot. Zouden de bewindslieden willen aangeven hoe zij de juiste balans voor Nederland denken te kunnen vinden in een zich mogelijk verdiepende EU onder aanvoering van de grote landen na een brexit met zachte of harde landing?

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie heeft met instemming kennisgenomen van de fiscale paragraaf in het regeerakkoord. Dat geldt in het bijzonder voor het gedeelte dat gaat over het internationale fiscale beleid, het zogenaamde en-en-beleid. Aan de ene kant wordt proactief verder meegewerkt aan de internationale agenda van de OESO en de EU om belastingontwijking en misbruik tegen te gaan. Aan de andere kant blijft het Nederland positioneren als een aantrekkelijk land voor buitenlandse en binnenlandse ondernemers en ondernemingen. Het regeerakkoord heeft daar een heel duidelijke visie over ontwikkeld die de CDA-fractie onderschrijft. De tarieven in de vennootschapsbelasting worden verlaagd, vooral door middel van verbreding van de grondslag, onder andere minder renteaftrek, waar de heer Bakker zojuist al op wees. Ten tweede wordt de dividendbelasting afgeschaft. Ten derde wordt het misbruik van Nederlandse belastingverdragen unilateraal tegengegaan door middel van het invoeren van een bronbelasting op dividend, royalties en rente op geldstromen naar laag belaste jurisdicties. Ten vierde wil ik het behoud van de 30%-regeling benoemen. Die vier elementen moeten de bouwstenen vormen voor het internationale fiscale beleid voor de komende tien jaar. Op die manier blijft een klein land zonder een grote kapitaalmarkt aantrekkelijk voor het grote buitenland.

Bij langebaanschaatsen hoort een langetermijnvisie. De laatste jaren zijn er heel veel kortebaanschaatsers op het fiscale ijs bij gekomen, zoals de bewindslieden in hun wittebroodsweken hebben kunnen ervaren. Voor de lange termijn doet zich de vraag voor hoe de regering aankijkt tegen een mogelijke versnelling van de fiscale agenda in de EU, wanneer de Europese Commissie en de rapporteurs van het Europees Parlement hun zin krijgen. Wij doelen dan op de mogelijkheid om een versneld politiek akkoord te krijgen over de twee ontwerprichtlijnen op het gebied van de vennootschapsbelasting, de zogenaamde CCTB en de CCCTB. Vorig jaar maakte een meerderheid in dit huis een subsidiariteits- en proportionaliteitsvoorbehoud met betrekking tot deze ontwerprichtlijnen. Wij zijn benieuwd wat de inzet van deze bewindslieden in Brussel zal zijn bij dit belangrijke onderwerp van de winstbelasting. Graag een reactie.

Wat de “America first”-politiek betreft zien wij op dit moment het Amerikaanse Congres met grote spoed een belastinghervormingspakket behandelen. Voor de internationale handel en dus ook voor de EU en Nederland is met name de winstbelasting van belang. De inzet is een forse verlaging van het tarief voor de winstbelasting en de invoering van het zogenaamde territorialiteitsbeginsel, een beginsel dat Nederland eigenlijk al heel lang zelf hanteert. Op die manier wordt het voor Amerikaanse multinationals weer aantrekkelijk de winsten die zij buiten de Verenigde Staten hebben behaald, naar de Verenigde Staten te repatriëren en vandaaruit weer te herinvesteren, kennelijk primair in de Verenigde Staten zelf. En dan heb ik het nog niet gehad over de invoering van een mogelijke strafheffing van 20% op bedrijven die niet in Amerika investeren.

De heer Van Strien (PVV):

Ik hoor de heer Van Rij prachtige beelden schetsen van internationale politiek en vergelijkingen en zo. Mijn vraag aan de heer Van Rij zou zijn: komt u ook nog aan de vergelijking toe met de ons omringende landen? Dan heb ik het alleen over twee landen, België en Duitsland, en dan met name de verhoging van de btw. Dat is ook een belastingtarief en daarvan ondervinden de Nederlandse burgers direct de nadelige gevolgen.

De heer Van Rij (CDA):

Mevrouw de voorzitter, dat is nu precies het verschil tussen de heer Van Strien en mij: de heer Van Strien kijkt — en dat is wel in hem te prijzen — voor zover hij naar het buitenland kijkt, slechts net over de grens naar Duitsland en België, en hij beperkt zich tot de btw. Wat ik nu juist probeer aan te tonen, is dat zich buiten Nederland een aantal ontwikkelingen aan het voltrekken zijn die een heel grote invloed zullen hebben op de Nederlandse economie, op de Nederlandse manier van belastingheffing. Dat gaat veel verder dan het vraagstuk dat hij hier op tafel legt. Op de btw kom ik zo meteen niet apart terug, maar ik wil er graag op reageren. Wij wachten eerst het antwoord van de regering af, ook op de motie-Barth die daarover is ingediend. Wij ondersteunen overigens de stijging van de 3%, want die maakt onderdeel uit van een totaalpakket. U moet dat dus in zijn totaliteit bezien, zoals ook in de brief van het kabinet is beschreven. U moet dus niet sec die 3% eruit halen, u moet naar het totale pakket kijken van de inkomstenbelasting, naar de verlagingen die daar in zitten en naar de gevolgen daarvan die van invloed zijn op de koopkracht. Per saldo ziet u dan dat de koopkracht voor iedereen zal stijgen.

De heer Van Strien (PVV):

Ik constateer dat een groot aantal bevolkingsgroepen belangrijk zijn voor de heer Van Rij, maar de groepen met lagere inkomens, de grote hoeveelheid mensen die binnen een redelijke afstand van de grens wonen, winkeliers enzovoorts, daar heeft de heer Van Rij, zo hoor ik, geen boodschap aan. Daar is de PVV voor, begrijp ik hieruit.

De heer Van Rij (CDA):

Nee, mevrouw de voorzitter, als ik daarop direct mag reageren. Uiteraard zijn wij natuurlijk gevoelig voor alle effecten van het totale pakket. Wat u doet, is er één dingetje uitpikken en dat toespitsen op de grens, en bovendien gaat u van verkeerde aannames uit. De aanname die u hanteert, is dat de btw-verhoging slecht zou uitpakken voor de laagste inkomens. Dan mag ik toch verwijzen naar de rapportage van het Centraal Planbureau van 2014, waar heel nadrukkelijk uit blijkt dat de inkomenseffecten die u hier zo ongenuanceerd wilt neerzetten, niet juist zijn. Een verhoging van het laagste btw-tarief pakt net zo goed en in dezelfde mate goed uit voor mensen met lagere, midden- of hogere inkomens. En van de effecten voor ondernemers heb ik gezegd dat ik eerst de reactie van het kabinet afwacht. Ik roep wel in herinnering dat de kappers, toen het tarief naar beneden ging, naar 6%, het voordeel dat bedoeld was voor de consumenten, mooi in hun eigen zak hielden. Leest u dat nog maar eens na!

De voorzitter:

Meneer Nagel.

De heer Nagel (50PLUS):

Ik neem aan dat de heer Van Rij weet wat de lage tarieven in onze buurlanden België en Duitsland zijn. Ik vind dat dat terecht wordt genoemd en dat het CDA, om in de beeldspraak van de heer Van Rij te blijven, hier toch een beetje een scheve schaats aan het rijden is. Bij vorige gelegenheden was de wereld namelijk te klein als het ging over de accijnzen op benzine en diesel. Toen werd er nadrukkelijk vergeleken met onze buurlanden, maar nu gaat het btw-tarief hier hoger worden dan in Duitsland en in België, en dat heeft voor die grensgebieden grote gevolgen. In het verleden is het CDA daar sterk voor opgekomen en nu deelt de heer Van Rij mee: ik ga daar in mijn betoog niet op in. Dat is echt een scheve schaats.

De heer Van Rij (CDA):

Ik zou daar toch als volgt op willen reageren. Ik ben graag bereid om dat debat met de heer Nagel aan te gaan, maar dan wel op het moment dat het hier ook echt aan de orde is. En nogmaals, wat het totale pakket betreft wacht ik eerst ...

De heer Nagel (50PLUS):

De verhoging is nu toch aan de orde, voorzitter?

De voorzitter:

Meneer Nagel, laat u de heer Van Rij even uitspreken.

De heer Van Rij (CDA):

Het punt is dat ik ook de reactie van het kabinet daarop eerst afwacht. De verhoging van 6% tot 9% zit niet in de belastingplannen voor volgend jaar.

De heer Nagel (50PLUS):

Het staat wel in het akkoord en dat akkoord is er niet voor niets. Daar staat een CDA-handtekening onder en dat is in strijd met alles wat we meegemaakt hebben in de discussie over de accijnzen op benzine en diesel. Toen stond het CDA vooraan en nu gaat het CDA onderuit.

De heer Van Rij (CDA):

Mevrouw de voorzitter, als ik daar nog heel even op mag reageren: er is echt een groot verschil tussen een btw-verhoging van het laagste tarief en accijnzen. De btw is tenslotte een belasting en de accijnzen zijn dat niet, zoals u ook weet. Wij hebben deze maatregel natuurlijk niet afzonderlijk bekeken. Wij zien dit in het totale pakket en nogmaals, ik wacht eerst de reactie van de regering af op de motie-Barth die voorligt.

De heer Postema (PvdA):

Ik constateer toch wel een belangrijke trendbreuk bij het CDA, dat jarenlang heeft gepleit voor goede effectrapportages wanneer er fiscale maatregelen worden genomen, in het bijzonder als wij kijken naar grenseffecten. Daar is een motie voor ingediend door de voorganger van de heer Van Rij in de vorige periode, en ook zijn collega mevrouw Oomen heeft daar recent nog gloedvol voor gepleit in het Limburgse parlement. Dus ik denk dat het bijzonder merkwaardig is dat u zich nu verschuilt achter een notie van het complete pakket, en helemaal dat u zich moet verschuilen achter de reactie van de regering. We mogen toch van de CDA-fractie verwachten dat zij zelf een standpunt heeft? Als u inderdaad afwijkt van een vorig standpunt, dan vind ik dat u daar ook verantwoording over hebt af te leggen.

De heer Van Rij (CDA):

Mevrouw de voorzitter, ik ga in herhaling vallen. Wij houden toch graag de orde aan die ook gold toen de partij van de heer Postema deel uitmaakte van de coalitie. Er ligt nu een regeerakkoord en dit maakt onderdeel uit van dat regeerakkoord. De voorstellen moeten nog komen. Daar hoort natuurlijk ook een nadere onderbouwing bij. Het gaat niet alleen om de verhoging van dat verlaagde btw-tarief, het gaat om het totale pakket. Dat is nu niet aan de orde en ik ga daar dus ook niet op vooruitlopen. De CDA-fractie zelf heeft geen effectrapportage gedaan en overigens ben ik zeer benieuwd, mevrouw de voorzitter, wat de heer Postema bedoelde met “het Limburgse parlement”, want dat is voor mij staatsrechtelijk gezien toch een nieuw gegeven.

De voorzitter:

Ik vermoed Provinciale Staten, lijkt mij zo, toch, mevrouw Oomen? Ze knikt ja.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter, dan nodig ik u uit om goed te kijken naar het reglement van het Limburgs parlement. Iedereen kan er nog iets bij leren, ook de heer Van Rij. Ik vind het merkwaardig dat u zegt natuurlijk geen effectrapportage te hebben gemaakt. Dat was nu net iets wat u vroeg om standaard te gaan doen bij fiscale maatregelen met grenseffecten. Daarvan lijkt u nu af te wijken en ik zou het bijzonder kwalijk vinden wanneer u straks, verwijzend naar een kabinetsreactie, geen feitelijk onderzoek wilt naar de effecten van de btw-verhoging.

De heer Van Rij (CDA):

Heel kort. Ik laat toch echt de volgorde zoals die is. Het kabinet komt met de voorstellen. We horen wel van het kabinet of het met een effectrapportage zal komen of niet en pas dan zullen wij reageren. Dus heeft u nog even geduld, meneer Postema.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik kom nog even terug op een onderdeel van de effecten van de btw-verlaging. Het Nibud heeft doorgerekend dat 27% van de diensten en producten die mensen met de allerlaagste inkomens — de mensen met een inkomen op bijstandsniveau en iets daarboven — kopen onder het lage btw-tarief vallen. Voor de gemiddelde inkomens is dit 20%. Er is wel degelijk een extra effect voor de allerlaagste inkomens. Dat tikt daar al heel snel behoorlijk aan. Vindt u niet dat in een nadere effectanalyse moet worden onderzocht of dit voor bepaalde inkomens toch een stevig effect heeft?

De heer Van Rij (CDA):

Die vraag ligt voor. Op verschillende manieren is die vraag aan mij gesteld. Ik blijf zeggen dat ik echt het antwoord van de regering eerst afwacht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb een tweede vraag op dit punt. De regering zegt dat het gaat om het verschuiven van lasten op arbeid naar lasten op consumptie. We vinden allemaal dat we gezond moeten eten. Vindt u het dan niet merkwaardig dat we consumptie van groente en fruit in feite afremmen?

De heer Van Rij (CDA):

In politieke zin kan je discussiëren over de vraag waar je het accent legt. In algemene zin zou een verschuiving van lasten op arbeid naar lasten op consumptie ook u moeten aanspreken. Alleen maak je daar keuzes in en daar kun je verschillend over denken.

De heer De Grave (VVD):

Ik wil terugkomen op de samenhang. Ik koppel dit punt aan de motie. Overigens stemmen we pas over moties als zij überhaupt zijn ingediend. We krijgen eerst nog een reactie van de regering en de motie is nog aangehouden. Ook bij ons leeft de vraag wat je aan een effectrapportage hebt als je die niet in samenhang beziet. Het gaat niet alleen om de effecten van de btw-verhoging, maar ook om het inzetten van die 1,5 miljard om de IB-tarieven te verlagen. Daardoor krijgen mensen meer in hun portemonnee en kunnen zij meer besteden. Hoe zou u het vinden als de PvdA zou zeggen dat de effectrapportage ook over de samenhang moet gaan, over het totaalpakket? Wat is dan uw gevoel? Dat bleef hangen tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik begrijp u heel goed. Wij zijn ook van mening dat alleen een effectrapportage over de btw zonder samenhang niet zinvol is. Stel nu dat de PvdA zegt dat dit in samenhang bezien moet worden?

De heer Van Rij (CDA):

Ik ben het met de heer De Grave eens. Je moet de samenhang van het totale pakket bezien. Een effectrapportage moet daarop toegespitst worden. Dan hoop ik wel dat het dusdanig gespecificeerd is dat je de discussie kunt krijgen die de heer Postema graag wil, namelijk die over de effecten in de grensstreek. Ik begrijp heel goed dat hij dat punt maakt. Dat maakt dan onderdeel uit van de grotere effectrapportage. Als de PvdA de motie in die zin wil aanpassen, is dat misschien wel aantrekkelijk. Dat is uiteraard afhankelijk van de wijze waarop de regering daarop reageert.

De voorzitter:

De heer Postema tot slot op dit punt.

De heer Postema (PvdA):

Het is belangrijk om nu tot een soort conclusie te komen, ook met dank aan collega De Grave. Een standalone analyse is nooit zaligmakend. We moeten voorkomen dat daarmee de specifieke focus op grenseffecten ondergesneeuwd raakt, ook op het mkb. We hebben veel oproepen gehad om hier heel kritisch naar te kijken. Het gaat dan ook om het koopgedrag van burgers van specifieke producten. Dit is het punt dat mevrouw Vos maakte. Ik neem de suggesties van beide collega’s mee om op die manier nog eens naar die motie te kijken.

De heer Van Rij (CDA):

Dat lijkt op een zeer constructieve interruptieronde.

De voorzitter:

Maar daar is meneer Ribnnooy Kan nog.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Zo mogelijk ben ik nog constructiever. Ik wil graag nu of op een ander moment weten waarin die totaalrapportage waar wij nu op afstevenen wezenlijk verschilt van wat het Centraal Planbureau allang heeft aangeleverd. Als het enige verschil het grensstreekeffect is, moeten wij dat nu vaststellen want dan kunnen we ons een hoop werk besparen.

De heer Van Rij (CDA):

Dit is een zeer terechte vraag. Daar wordt vast nog wat verder over nagedacht. De positieve grondhouding is er in ieder geval. Het is goed dat we het debat niet geïsoleerd maar in samenhang voeren. Dat vind ik de winst van deze interruptieronde.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ter verduidelijking het volgende. Volgens mij is in de CPB-doorrekeningen de verhoging van het lage tarief van de btw niet meegenomen, maar misschien heb ik het verkeerd gelezen. Er staat dat dit niet is meegenomen in de koopkrachtplaatjes, maar dat dit alleen een algemeen effect heeft op de inflatie. Het punt is dat die verhoging wel degelijk bepaalde groepen meer treft en dat dit niet is meegenomen in de huidige koopkrachtplaatjes. Misschien kan de heer Van Rij dit betrekken in zijn overwegingen?

De heer Van Rij (CDA):

Ik laat dat graag over aan de echte minister en de echte staatssecretaris van Financiën, als u dat goedvindt.

Ik vervolg mijn betoog. Een andere vraag is of de belastingheffing zowel qua directe belastingen als ook qua indirecte belastingen nog wel aansluit bij de digitalisering van de economie. De CDA-fractie is het met de regering eens dat bij belastingheffing in de digitale economie eventuele maatregelen primair op mondiaal niveau, binnen de OESO, moeten worden genomen. Maar onze vraag aan de staatssecretaris van Financiën is hoe lang wij deze positie kunnen blijven innemen, wanneer landen als Frankrijk anders overwegen om eenzijdig een zogenaamde GAFA-tax, een Google-Apple-Facebook-Amazon-belasting in te voeren.

Digitalisering biedt ook voordelen voor de Belastingdienst als het gaat om het analyseren van gegevens, zeker nu de uitwisseling van informatie goed op gang is gekomen. De vraag is of onze Belastingdienst voldoende voorbereid is om de enorme informatie aan data goed en efficiënt te kunnen verwerken. Kan de staatssecretaris daar op reageren?

Ondanks het feit dat het ijs er zo glad en mooi bijligt, zullen wij het weer goed in de gaten moeten houden. Het kan zo maar gaan sneeuwen en dan zie je niet goed of je een wak in schaatst. De kwetsbaarheden voor de komende periode zou ik kort willen langslopen. Het kabinet heeft terecht gekozen voor een stevige investeringsagenda. Bij elkaar gaat het in de periode 2017-2021 om 14,5 miljard, deels door een verhoging van de uitgaven en deels door een verlaging van de lasten.

De Raad van State wijst erop dat er bij conjuncturele tegenwind — in schaatstermen: een snijdende wind uit het oosten — direct ingegrepen zal moeten worden. De marge ten opzichte van de middellange termijndoelstelling voor het begrotingssaldo is klein. De gekozen aanname van 2% groei is wel onderbouwd, maar niet behoedzaam te noemen. De CDA-fractie vond de reactie van het kabinet op het advies van de Raad van State wat magertjes. Zou de minister alsnog uitgebreid en concreet willen ingaan op de analyse en de suggesties van de Raad van State, zoals het voorwaardelijk toekennen van intensiveringen voor latere jaren, het werken met een begrotingsreserve of besluitvormingsenveloppe?

Wanneer het beleid van de Europese Centrale Bank qua monetaire financiering minder geleidelijk en met grotere schokken wordt teruggedraaid kan het zo maar klunen worden. In wezen is het monetaire experiment van de ECB nog nooit eerder vertoond en heeft het de banken in de zuidelijke landen van de eurozone op de been gehouden. Maar werkt het ook echt? Stel dat de lange rente forser gaat stijgen, dan nu op de korte en middellange termijn is voorzien, dan heeft dat ook direct gevolg voor de rijksbegroting, zeker nu ook besloten is om de rentelasten te rangschikken onder het kader van de rijksbegroting. En welke rekening krijgt Nederland gepresenteerd, bijvoorbeeld als het toch alsnog fout zou gaan met Griekenland? Kan de minister daar op reflecteren?

Nu wij het over rente hebben, zou ik de overstap willen maken naar de kwetsbaarheid van de aflossingsvrije hypotheken, zoals door De Nederlandsche Bank beschreven in de laatste halfjaarlijkse rapportage. Bijna 55% van de uitstaande bancaire leningen gedekt door een hypotheek op een woning bestaat uit een zogenaamde aflossingsvrije hypotheek. Dat gaat om 340 miljard euro en is volgend jaar bijna gelijk aan de helft van ons bbp, een gigantisch bedrag. DNB wees er terecht op dat de banken hier iets aan moeten doen richting hun klanten. De grote bulk van de leningen moet over een kleine twintig jaar worden afgelost. Dat klinkt ver weg, maar dat is het niet. Dat kan toch een soort “braam op de schaats” worden.

De Wet inkomstenbelasting 2001 is op het punt van de eigen woning een volstrekt ondoorzichtige lappendeken geworden. De Raad van State spreekt van een complexe stapeling van regelingen. De afgelopen zeventien jaren zijn zeven verschillende kabinetten daarvoor verantwoordelijk geweest. In de uitvoering levert dat problemen op. Je moet er als burger een aparte boekhouding op nahouden, wil je de cumulatie van de genomen maatregelen nog kunnen volgen. Dan is het niet meer schaatsen op glad ijs, maar schaatsen op bobbelig ijs met veel wakken.

Strikt wetssystematisch is de eigen woning een bron van inkomen in box 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dat betekent dat er altijd een forfaitair inkomen, bestaande uit een bestedingscomponent en een beleggingscomponent, aangegeven zou moeten worden en dat de rente volledig aftrekbaar zou moeten zijn. Dat is allang niet meer het geval.

De antwoorden op onze schriftelijke vragen geven een bijna onthutsend beeld. Ik som op. De maximale duur van de hypotheekrenteaftrek voor één hoofdverblijf werd op 1 januari 2001 beperkt tot 30 jaar. De bijleenregeling van 1 januari 2004 beperkte de facto de hoogte van de hypotheekrenteaftrek bij het realiseren van een positief vervreemdingssaldo. De introductie op 1 januari 2005 van de Hillen-aftrek probeerde het aflossen te stimuleren. In 2008 werd de villabelasting ingevoerd. In 2010 werd de bijleenregeling bij goedkoper wonen afgeschaft. Met ingang van 1 januari 2013 is de aflossingsverplichting voor de eigenwoningschuld ingevoerd. Deze voorziet in een verplichting tot minimaal annuïtaire aflossing in maximaal 30 jaar. In 2014 is de zogenaamde tariefmaatregel ingevoerd. En dan laat ik de veranderingen in het vrijgesteld sparen voor de eigen woning buiten beschouwing, alsmede de invoering en daarna weer de afschaffing van de aftrekbare rente op de restschuld. Laat staan hoe de huidige regelingen uitpakken bij samenwonen, huwelijk, echtscheiding, immigratie en emigratie.

“Weten is nog niet doen”, liet de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid eerder dit jaar weten. De vraag is: wie weet het nog echt bij de fiscale behandeling van de eigen woning? Zelfs de meest gezagsgetrouwe burger is argwanend geworden ten opzichte van de politiek die elke kabinetsperiode weer sleutelt aan het eigen woningforfait en de hypotheekrenteaftrek. En het huis is voor veel mensen het enige bezit. Daar nemen zij geen lichtvaardige beslissingen over, gezien de grote financiële consequenties op lange termijn.

Inmiddels zijn de budgettaire consequenties van het saldo van het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek met vele miljarden afgenomen. Dit is het gevolg van een beperking van de hypotheekrenteaftrek en de lagere rente. In die zin spreekt het argument dat de wet-Hillen onbetaalbaar wordt, niet echt aan. In 30 jaar zou Hillen 1,1 miljard kosten, terwijl het netto saldo van het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek naar verwachting verder zal dalen tot 4,8 miljard euro. Met behoud van Hillen zou dat 5,9 miljard structureel kosten. Dat is nog altijd 2 miljard goedkoper dan de budgettaire kosten van het saldo van het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek plus Hillen-aftrek in 2018. Kunnen de bewindslieden nog eens uitleggen waarom de regeling-Hillen onbetaalbaar zou zijn in relatie tot de totale budgettaire uitgaven met betrekking tot de eigen woning?

Mevrouw de voorzitter. U begrijpt het al, de bewindslieden zullen de nodige overredingskracht moeten gebruiken om de CDA-Eerste Kamerfractie over de streep te trekken voor wat betreft de geleidelijke afschaffing van de aftrek-Hillen. Hopelijk wordt bij de beantwoording het draaien van pirouetjes vermeden.

De heer Backer (D66):

Ik beluister met grote aandacht de schaatsavonturen van collega Van Rij. Hij heeft zelf de vraag gesteld die buitengewoon inzichtelijke antwoorden heeft gegeven over de totale budgettaire belasting, die van 10 miljoen per jaar afloopt naar 7. Daaruit kun je de conclusie trekken dat het dus reuze meevalt. Je kunt ook omgekeerd redeneren: vanuit de rijkskas is ongelooflijk lang en heel veel gesubsidieerd aan de eigen woning. Dat is een andere politieke weging van de getallen, natuurlijk. Die maakt hij niet. Naar aanleiding daarvan komt hij op zijn vraag aan de regering. Hij heeft de complexiteit van de regeling geschetst. Er zijn natuurlijk tal van discussies over geweest en er is ook veel literatuur over. Ik zie achter de heer Van Rij de schaduw van Leo Stevens, denk ik, die daarover ook heeft gepubliceerd. Die zegt: breng het dan naar box 3 of maak het simpel en overzichtelijk. Er zijn meerdere mensen die daarover spreken. De heer Van Rij vraagt de regering nu om een oordeel, maar heeft hij zelf een gedachte die hij daarbij wil ontwikkelen? Of is het louter het vaststellen van complexiteit?

De heer Van Rij (CDA):

Wat de vraag betreft over het budgettaire belang het volgende. U heeft gelijk dat jarenlang — dat is overigens ook altijd beleid van het CDA geweest, decennialang — het eigenwoningbeleid is gestimuleerd. Dat is in het verleden eigenlijk altijd gedaan door de hypotheekrenteaftrek volledig aftrekbaar te laten zijn. Naar ik denk terecht heeft het inzicht terrein gewonnen dat daar grote risico’s aan zitten. Nu zie je dat steeds meer mensen eigen vermogen in de eigen woning stoppen, onder meer met gebruik van de wet-Hillen maar ook sinds de wijziging in 2013. Als je nu een nieuwe lening aangaat, moet je aflossen in 30 jaar. Je ziet dus een verschuiving van vreemd vermogen naar sparen met de eigen woning, om het zo te noemen. Wij zouden graag het debat willen aangaan over de vraag in hoeverre je dat niet als overheid moet stimuleren. Vervolgens krijg je de vraag: tot op welke hoogte? Dat is een heel terecht punt, want dat moet weer niet de nieuwe openeindregeling worden. Zijn wij al zover? Nee, wij zijn nog niet zover.

Uw tweede vraag, als ik het zo mag analyseren, is: waarom vraagt u eigenlijk naar de complexiteit, want die ziet u zelf toch ook wel? Daar zitten inmiddels zo veel inconsistenties in, ook in de uitvoering, dat het in de uitvoering echt een probleem is, niet alleen bij de burger maar ook bij de Belastingdienst. De vraag is of we met de huidige wet al vereenvoudigingen kunnen doorvoeren. De staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer al een evaluatie van die regeling toegezegd voor 2020. Ik wacht het antwoord van het kabinet hierop nog even af, als u het goedvindt. We zullen er in tweede termijn nog wel op terugkomen.

De voorzitter:

Dank u wel. O nee, u was nog niet klaar. Neem me niet kwalijk.

De heer Van Rij (CDA):

Ik ben bijna klaar; aan dat schaatsen komt een einde.

Mevrouw de voorzitter. Het regeerakkoord kondigt een heel maatregelenpakket aan met betrekking tot de veranderingen in het pensioenstelsel. Ik vat kort samen. De zogenoemde doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Voor alle contracten wordt een leeftijdsonafhankelijke premie verplicht en de deelnemers krijgen een opbouw die past bij de ingelegde premie. Mensen blijven risico’s delen, sociale partners ontwikkelen een nieuw pensioencontract, er blijft sprake van een collectieve uitkeringsfase en er komt een collectieve buffer. Het stelsel kent keuzevrijheid als uitgangspunt. Aldus het regeerakkoord.

Ook is er een bedrag van 1 miljard gereserveerd om in fiscale zin de doorsneesystematiek aan te pakken. Kan de staatssecretaris daarover al wat specifieker zijn? Wij weten uit ervaring in dit huis dat de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer een zeer lange weg heeft moeten afleggen, alvorens daar een parlementaire meerderheid voor ontstond. Deze wet is op 1 april jongstleden vertraagd ingegaan, nadat vorig jaar door de voorganger van deze staatssecretaris van Financiën werd besloten tot een novelle. Wanneer kan de staatsecretaris overigens aangeven hoeveel belastingplichtigen hebben gekozen voor een afkoop in 2017?

Ten slotte, mevrouw de voorzitter, kom ik tot een afronding. Ten aanzien van het Belastingplan 2018 en de overige wetsontwerpen heeft de CDA-fractie naar behoren antwoord gekregen op de schriftelijke vragen, waarvoor dank. Onze complimenten voor de snelheid en, in algemene zin, ook de duidelijkheid van de antwoorden. Met belangstelling zien wij uit naar de notitie over het belasten van het reële rendement, zoals die door de staatssecretaris voor begin volgend jaar is toegezegd. Dat klinkt voortvarend! Ten slotte brengen wij de problematiek van de grenswerknemers onder uw aandacht, zoals die gisteren ook beschreven is in Het Financieele Dagblad. Het gaat dan om belastingplichtigen, met name uit Duitsland en België, die straks via een heel omslachtige procedure de algemene heffingskorting moeten terugvragen. Zou u daarop willen reageren? Heeft u daar in administratieve zin niet een betere oplossing voor? Wij hebben veel vertrouwen in beide bewindslieden en wachten met interesse hun antwoorden op onze vragen af.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Rij.

Ik kijk even naar de klok. Ik zou de heer Postema nog het woord kunnen geven, maar mevrouw Sent niet. Is het zo dat u zo aan elkaar gekoppeld bent, of dat mevrouw Sent zegt: soit? Ik zie dat u niet zo vastzit aan mevrouw Sent, mijnheer Postema. Ja, wel ideologisch politiek gezien, maar op dit moment kan het wel even. U heeft het woord, mijnheer Postema.

De heer Postema (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ook namens de Partij van de Arbeid heten wij de beide nieuwe bewindslieden van Financiën hartelijk welkom in deze Kamer. Wij wensen hen succes met de belangrijke taken waar zij zich voor gesteld zien. Een daarvan is het uitzetten van de hoofdlijnen van het financiële beleid waarop ik nader zal ingaan. Vervolgens zal mijn collega Sent zich richten op het Belastingplan 2018 en de Wet-Hillen. Dat doen we inderdaad als koppel. Samen sterk, zoals we dat binnen de Partij van de Arbeid zeggen.

Voorzitter. Het kabinet-Rutte/Asscher heeft de afgelopen jaren een combinatie van bezuinigingen en structuurversterkende hervormingen doorgevoerd. Hierdoor staan de Nederlandse overheidsfinanciën er goed voor. Uit berekeningen van het CPB blijkt dit, bij ongewijzigd beleid, ook voor de middellange termijn het geval te zijn.

In de begroting voor 2018 heeft het vorige kabinet ruimte gemaakt voor maatregelen om de koopkracht van huishoudens te versterken. Zonder deze maatregelen zou de mediane koopkracht van uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden in 2018 afnemen. Dat kan gegeven de huidige economische groei natuurlijk niet de bedoeling zijn. Voor het kabinet-Rutte/Asscher was een eerlijke verdeling van koopkracht tussen huishoudens cruciaal. Naast het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het versterken van de duurzame economische structuur, was dit de derde pijler van het voormalige regeerakkoord. Daarnaast heeft het demissionaire kabinet voor 2018 extra middelen vrijgemaakt voor de verpleeghuiszorg, veiligheid en de salarissen in het primair onderwijs. De Miljoenennota 2018 sluit hierbij aan. In die zin zou ik het vandaag kort kunnen houden, ware het niet dat het nieuwe regeerakkoord op een aantal punten flink afwijkt van het vorige, waarmee de drie genoemde hoofduitgangspunten van het kabinet-Rutte/Asscher onder druk komen te staan. Ik loop ze langs.

De overheidsfinanciën zijn op macroniveau op orde. Bij het nieuwe kabinet ligt aldus de taak dit zo te houden. Opvallend is dat het positieve begrotingssaldo de komende jaren terugloopt, terwijl men toch juist zou verwachten dat de overheid zich in tijden van hoogconjunctuur weet te beheersen. En hoe zit het nu, zo vragen wij de minister, met het houdbaarheidstekort, waar collega De Grave ook al op wees? Dit geeft aan of de overheid in 2060 nog dezelfde voorzieningen kan betalen, bijvoorbeeld ten behoeve van het onderwijs, de sociale zekerheid en de zorg. Het kabinet-Rutte/Asscher heeft dit tekort de afgelopen jaren omgebogen in een overschot, in het bijzonder door ingrepen in de AOW-leeftijd en door het zorgakkoord. Klopt het, zo vragen wij de minister, dat het houdbaarheidstekort recent weer is verslechterd? En, zo ja, welke maatregelen gaat hij nemen om dit niet te laten gebeuren, om er aldus zorg voor te dragen dat de verzorgingsstaat er ook voor de komende generaties zal zijn? Hoe is het met het rentmeesterschap gesteld bij deze nieuwe minister van Financiën?

Voor wat betreft het versterken van de duurzame economische structuur biedt het regeerakkoord een aantal belangrijke voornemens. Wat daarin echter ontbreekt, is een bezinning op globalisering, in het bijzonder op het internationale kapitaal. Te lang is globalisering als onafwendbaar beschouwd, zeker voor een open economie als de onze. Maar wij kunnen nog steeds een handelsnatie zijn, ook wanneer we pal staan voor transparante, eerlijke en duurzame handelspraktijken. Wij kunnen onverkort investeerders aantrekken, ook wanneer we de aasgieren die onze bedrijven opknippen en leeghalen, buiten de deur houden. Het land kán bestuurd worden zonder de hulp van multinationals die zich zo actief in de kabinetsonderhandelingen hebben gemengd. En ook van het aan banden leggen van cryptovaluta zal geen fatsoenlijke burger last hebben. Hoe kijkt de regering tegen deze uitwassen van globalisering aan? Beschouwt zij ze als onontkoombaar of gaat zij ze te lijf?

Voorzitter. In een duurzame economische structuur moet de mens centraal staan en niet het geld, de markt of het kapitaal. Zo blijven de lonen al sinds jaren achter bij de gestegen arbeidsproductiviteit. Collega Van Apeldoorn wees daar ook al op. Het CBS wijt dit aan het toenemende aantal flexwerkers en zelfstandigen. Dat is inderdaad een onacceptabele ontwikkeling. Maar ook voor de werkenden met een vast contract geldt dat de beloning op arbeid ver achter is gebleven bij de beloning op kapitaal. Hoe kijkt de regering aan tegen deze zorgwekkende ontwikkeling? Onderschrijft zij de stelling dat kapitaal ten dienste dient te staan van arbeid en dus van mensen, en niet andersom? Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat werken beter loont dan vermogen?

In een duurzame economie waarin niet het financiële kapitaal, maar de mens centraal staat, worden andere keuzes gemaakt dan het nieuwe kabinet in het regeerakkoord doet. Dan heb ik het niet zozeer over de woorden, maar over de daden en de daarbij behorende budgetten. We hebben het immers over de financiële beschouwingen. Ik geloof dat de meeste fracties in dit huis het er wel over eens zijn dat onderwijs een van de meest cruciale factoren is voor een duurzame economie, een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een samenleving waarin iedereen meedoet.

In veel verkiezingsprogramma’s nam onderwijs een prominente plaats in, inclusief bijbehorende uitgaven. Het is dan ook ronduit teleurstellend wat hiervan in het regeerakkoord is terechtgekomen. De minister-president sprak vorige week over een intensivering van 1,6 miljard, maar dan heeft hij het niet over het onderwijs, maar over de integrale OCW-begroting, dus inclusief wetenschappelijk onderzoek, de maatschappelijke diensttijd, cultuur, erfgoed en tal van andere posten. Voor het onderwijs zelf worden, behoudens de al genoemde bedragen voor de basisscholen en geld voor de techniekopleidingen in het vmbo, geen extra middelen beschikbaar gesteld. Erger nog, het onderwijs krijgt een korting opgelegd van structureel 183 miljoen. Dat is de wereld op zijn kop: miljarden beloven in de verkiezingsprogramma’s, gaan onderhandelen en er met een korting voor de sector uitkomen. De fractievoorzitter van D66 zei vorige week hier in dit huis ook al dat kortingen in het onderwijs om doelmatigheid te bevorderen, terwijl er tegelijkertijd in het onderwijs moet worden geïnvesteerd, voor zijn fractie geen noodzakelijke maatregel is, maar een vlek die de onderhandelaars vergaten weg te poetsen. Kunnen wij, zo vraag ik mijn collega’s hier in de Kamer, de regering vandaag oproepen om deze lelijke korting inderdaad weg te poetsen? En zullen wij de minister de suggestie doen deze oplopende korting vanaf 2019 ongedaan te maken? Dat geeft de minister nog een jaar de tijd, ook om te bezien of het nu wel zo ver komt met dat andere dossier dat vrijwel alle fracties in dit huis als een graat in de keel zit: het afschaffen van de dividendbelasting ten behoeve van buitenlandse beleggers.

Voorzitter. Het kabinet lijkt een geheel andere keuze te willen maken dan die van een duurzame economie waarin de mens centraal staat, namelijk primair een keuze voor de multinationals. Dat kan — het zou niet de keuze van mijn partij zijn — maar als je hierop inzet, doe dat dan goed: doeltreffend, doelmatig, uitvoerbaar. Niet voor niets zijn dit voor deze Kamer belangrijke criteria waaraan we de kwaliteit van beleid en wetgeving toetsen. De voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting voldoet hier echter in geen enkel opzicht aan. Er is veel onderzoek gedaan naar vestigingsfactoren. Ik ken er geen die de dividendbelasting als belangrijke factor noemt. Het Centraal Planbureau geeft herhaaldelijk aan geen positief effect te zien voor Nederland als vestigingsland. En het topteam hoofdkantoren, een denktank van de eigen topambtenaren van de minister van Financiën, adviseert in zijn rapport Met hoofdkantoren naar de top zelfs expliciet af te zien van het schrappen ervan. Ik citeer uit hun advies: “Met de afschaffing is een groot budgettair beslag gemoeid dat gedekt moet worden door maatregelen die vooral binnenlandse ondernemingen treffen. Dat is niet verstandig. Specifieke maatregelen gaan vaak ten koste van het algemeen fiscale klimaat.” We hoeven als Kamer dus niet al te ver te zoeken om dit heilloze voorstel van tafel te halen. Ik merkte net ook al in het debat met de collega’s van D66 dat er sowieso al wordt gekeken naar deze maatregel, al dan niet binnen de enveloppe van het bedrijfsleven. Ik kan me voorstellen dat daarbij de btw-voorstellen worden betrokken die zo schadelijk uitpakken voor het mkb, zo is ons althans uit de sector gemeld. Wij vragen de minister dan ook of hij bereid is dit cadeau voor buitenlandse beleggers en buitenlandse overheden te heroverwegen en de middelen die hiermee gemoeid zijn, niet te investeren in buitenlands financieel kapitaal, maar in Nederlands menselijk kapitaal.

Voorzitter, ik kom tot mijn laatste punt. Ook de derde pijler van het kabinet-Rutte/Asscher — een eerlijke verdeling van welvaart — vergt voortgaand onderhoud door het nieuwe kabinet. Dit laat zich niet alleen in koopkrachtplaatjes vangen. De discussie over de btw-verhoging is daar een goed voorbeeld van. De premier wuifde de bezwaren hiertegen weg door te stellen dat uiteindelijk iedereen — of bijna iedereen, corrigeerde hij even daarna — erop vooruit zal gaan. Maar dat is helemaal niet de tegenstelling waarvoor wij aandacht vragen. Onze eerste zorg is dat door de stijgende prijzen van bijvoorbeeld fruit, medicijnen of boeken, mensen andere keuzes gaan maken en deze producten minder gaan afnemen. Is het te veel gevraagd om die gedragseffecten in kaart gebracht te krijgen? En ja, dan mag dat vanuit integraliteit zoals wij dat net hebben besproken.

Onze tweede zorg betreft de effecten van de btw-verhoging voor de concurrentiepositie van zelfstandige winkeliers, met name in grensregio’s, maar ook in krimpgebieden. Die vallen vaak samen maar niet altijd. Juist een extra toets hierop kan inzichtelijk maken hoe serieus dit probleem nu is. Ik verwijs nogmaals naar de motie die mijn fractievoorzitter hierover vorige week heeft ingediend. Een dergelijk onderzoek doet recht aan de vele oproepen die wij van het midden- en kleinbedrijf hebben ontvangen: van bloemisten tot recreatiebedrijven, maar ook, en zeer indringend, van MKB Nederland. Graag krijgen wij een reactie van de minister op dit verzoek.

Voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Postema. Ik kijk even naar de klok. Ik zie dat mevrouw Sent tien minuten nodig zou hebben als er geen interrupties plaatsvinden, maar dat risico durf ik niet helemaal te nemen. Wat doe ik nu? Wat doe ik nu? Ik schors de vergadering.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik heb nog twee mededelingen. De vergadering van de commissie SZW is vervroegd naar de aanvang van de lunchpauze. De vergadering vindt plaats in commissiekamer 2.

Ingekomen is nog een bericht van verhindering van het lid Gerkens wegens persoonlijke omstandigheden.

De vergadering wordt van 12.53 uur tot 13.34 uur geschorst.

Naar boven