4 Mededelingen

De voorzitter:

Aan het begin van dit deel van deze vergadering spreek ik u kort toe in verband met een bijzonder jubileum.

Vandaag precies 100 jaar geleden, op 12 december 1917, vond onder auspiciën van het kabinet-Cort van der Linden overal in het land de plechtige afkondiging plaats van een vernieuwde Grondwet. Een kleine twee weken eerder, op 29 november 1917, had de Eerste Kamer in tweede lezing met slechts één tegenstem ingestemd met de wijziging van de Grondwet die algemeen mannenkiesrecht bracht, evenals passief kiesrecht voor vrouwen. De grondwettelijke belemmering voor het actief vrouwenkiesrecht werd opgeheven. Een andere wijziging bracht een stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor de Tweede Kamer. Ook werd de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder lager onderwijs grondwettelijk vastgelegd. Het formele einde van de zogenaamde “schoolstrijd” was daarmee een feit.

Wellicht iets minder bekend is dat de grondwetsherziening van 1917 ook de eisen voor het lidmaatschap van déze Kamer versoepelde. Niet langer was vereist dat een Eerste Kamerlid tot de “hoogstaangeslagenen in de Rijks directe belastingen” behoorde of “eene of meer hooge en gewigtige openbare betrekkingen” had bekleed. Omwegen waarlangs bijvoorbeeld iemand eerst voor enkele weken in de Tweede Kamer verkozen werd om vervolgens in de Eerste Kamer gekozen te kunnen worden — hetgeen zich bij de eerste senator van SDAP-huize, Henri Polak, heeft voorgedaan — waren niet meer nodig.

Tijdens zowel de eerste als de tweede lezing van de grondwetsherziening wees mijn voorganger als Voorzitter van de Eerste Kamer, baron Van Voorst tot Voorst, op het vreselijke geweld van de Eerste Wereldoorlog dat op dat moment de buurlanden teisterde: “Terwijl bij hen dagelijks duizenden en tienduizenden menschenlevens vernietigd werden, overwogen de Staten-Generaal van ons vaderland de nieuwe grondslagen, welke het geluk en den voorspoed van land en volk zouden kunnen vermeerderen.”

Van Voorst tot Voorst had ongetwijfeld gelijk met zijn opmerkingen over de nieuwe grondslagen, maar met de herziening van 1917 was de discussie over het kiesrecht nog geenszins beëindigd. In 1919 werd bij gewone wet een initiatief van de voorman van de VDB, de Vrijzinnig Democratische Bond, Henri Marchant, het algemeen vrouwenkiesrecht ingevoerd. In 1922 werd het in de Grondwet verankerd.

Dat behoeft geen verbazing te wekken, want al tijdens het debat in de Eerste Kamer op 29 november 1917 constateerde premier Cort van der Linden “een sterk toenemende strooming niet alleen in ons land, maar een sterk toenemende strooming in de geheele wereld” om vrouwen volledig kiesrecht te geven. Zijn constatering was juist. In 1918 en 1920 traden de eerste vrouwen toe tot de Tweede en de Eerste Kamer. Dat waren respectievelijk Suze Groeneweg en Carry Pothuis-Smit. Echter níét de voorvechtster voor het vrouwenkiesrecht van het eerste uur, Aletta Jacobs. Zij werd bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1918 met voorkeurstemmen verslagen door een man.

Ook nu, 100 jaar later, blijft het kiesrecht een onderwerp dat in de belangstelling staat. Bijvoorbeeld: sinds 1983 ligt de leeftijd voor actief en passief kiesrecht op 18 jaar, maar moet die leeftijd niet nog verder omlaag? Moet er een kiesdrempel komen en moet de drempel voor voorkeurstemmen omhoog of omlaag? De eerder dit jaar ingestelde staatscommissie parlementair stelsel neemt momenteel de parlementaire democratie, inclusief de daarbinnen gehouden verkiezingen, onder de loep en gaat wellicht ook op deze vragen in. Deze Kamer rondde anderhalve maand geleden nog een grondwetsherziening af over invloed van Nederlanders op de BES-eilanden in het Caribisch deel van Nederland op de samenstelling van de Eerste Kamer. Het kiesrecht blijft daarmee onmiskenbaar een actueel onderwerp.

Vandaag markeer ik graag in het bijzonder dat ons land exact 100 jaar geleden constitutioneel het algemeen kiesrecht mogelijk maakte. Dat was een mijlpaal in onze parlementaire democratie.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

(Applaus)

Ingekomen zijn drie beschikkingen van de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 6 december 2017:

  • -één, houdende aanwijzing van mevrouw Bruins Slot tot lid van de NAVO Parlementaire Assemblee in plaats van de heer Knops;

  • -één, houdende aanwijzing van mevrouw Van den Hul en de heer Amhaouch tot plaatsvervangende leden van de Raadgevende Beneluxraad en

  • -één, houdende aanwijzing van mevrouw Geluk-Poortvliet tot lid van de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie in plaats van de heer Rog.

Naar boven