2 Algemene Europese beschouwingen

Aan de orde zijn de algemene Europese beschouwingen 2013.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Wij debatteren vandaag voor het eerst met de minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken. Daarbij willen wij graag onze waardering uitspreken voor het optreden van deze minister. Wij ervaren dat als positief en ook de toon en de inhoud van de Staat van de Europese Unie heeft in algemene zin onze instemming.

Europa is echter groter dan de Europese Unie. Dat wordt nog weleens vergeten. De Staat van de Europese Unie vormt dan ook een onderdeel van wat tijdens de Algemene Europese Beschouwingen aandacht van deze Kamer krijgt. De CDA-fractie wil in het bijzonder aandacht vragen voor de rol van de Raad van Europa, de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland en ons partnerschap in de Benelux, voordat ik aan de Staat van de Europese Unie begin.

De Raad van Europa staat symbool voor de vertegenwoordiging en verankering van Europa als een gemeenschap van gedeelde waarden en mensenrechten. Die waarden vertonen zorgelijke ontwikkelingen. Xenofobie en antisemitisme steken verontrustend de kop op. Godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting staan in veel landen onder druk. De Raad van Europa, met het in de wereld unieke Europees Hof voor de Rechten van de Mens en een aantal uitstekende instellingen zoals de Venice Commission, het ECRI, het CPT en de Commissaris voor de Rechten van de Mens, verdient meer en zichtbare politieke steun. Er bestaat gerede vrees dat de Europese Unie parallelle structuren opbouwt en dat een verdringingseffect optreedt. Ook hier moet het subsidiariteitsprincipe worden toegepast. De minister schrijft dat de expertise van de Raad van Europa benut moet worden en dat doublures en overlap voorkomen moeten worden.

De CDA-fractie ziet eerder het tegenovergestelde. Combineer, zo zeggen wij, het politieke gewicht van de Europese Unie met de kosteneffectieve instituten van de Raad van Europa. Wij vragen de minister om helder aan te geven in hoeverre de Europese Unie gebruik maakt van de expertise en de instituten van de Raad van Europa.

Hoe verloopt die samenwerking in de praktijk? Het ziet ernaar uit dat de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM-verdrag in de eindfase is gekomen. Betekent dit dat de bezwaren van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zijn opgelost? Hoe is de positie van Zwitserland en Rusland binnen de Raad van Europa? Zijn er nog problemen te verwachten? Op welke termijn verwacht de minister dat dit eindelijk zijn beslag krijgt?

Wij vieren dit jaar het Nederland-Ruslandjaar. Het biedt ons de mogelijkheid om op een breed terrein – zoals cultuur, onderwijs, economie, handel en rechtsstaat – in die relatie te investeren. Buitenlandse politiek is voor een groot deel investeren in persoonlijke relaties. Terecht wordt daarbij bijzondere aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen in Rusland op het gebied van de mensenrechten. Hoe beoordeelt de minister het afgelopen bezoek van de Russische president met een uitgebreide delegatie aan Nederland?

Het baart de CDA-fractie zorgen dat de Europese Unie en Rusland er tot nog toe niet in zijn geslaagd een strategische alliantie te sluiten en die inhoud te geven. De relatie met Rusland staat wel op de agenda maar een nieuw strategisch akkoord komt nog steeds niet tot stand. De Europese Unie heeft geen Ruslandstrategie terwijl dit voor de stabiliteit op ons continent en in het Midden-Oosten van het grootste belang is. Dat gaat uiteraard veel verder dan alleen energie en grondstoffen, hoe belangrijk ook. Het ontbreekt de Europese Unie nog steeds aan een gezamenlijk energiebeleid terwijl een sterke onderhandelingspositie op dit terrein om een krachtige, eensgezinde Unie vragen. Lidstaten spelen hier nog steeds hun eigen kaart. Terwijl zich in Amerika met de komst van het schaliegas een energierevolutie aftekent – met verregaande gevolgen voor de EU-landen qua prijsvorming, milieueffecten, industriepolitiek alsook geopolitieke verhoudingen – zijn wij in de Europese Unie niet bij machte om daar een gemeenschappelijke politiek tegenover te stellen. Hoe beoordeelt de minister deze stand van zaken? Kan hij toezeggen dat de Nederlandse regering juist op het Europese niveau inzet op een coherent en ambitieus energiebeleid waar geanticipeerd wordt op deze geopolitieke ontwikkelingen en uitdagingen?

Het kabinet kiest, aldus de Staat van de Unie, voor een actieve opstelling in Europa en een positionering in het centrum van de Europese besluitvorming. Voor een voorspelbaar en constructief optreden binnen de Europese Unie met een scherp oog voor het Europa dat Nederland voorstaat, en daarmee voor het eigen belang. Wij delen die benadering. Maar moeten wij daaruit afleiden dat de regering voor een sterk Europa kiest uit eigenbelang en dat Europees belang nationaal belang is? De regering wil daarbij werken aan duurzame coalities, zo staat geschreven. Welke duurzame coalities ziet zij binnen de Europese Unie? Vaak is dan het antwoord "een politiek van wisselende coalities" maar dat wordt toch niet bedoeld met werken aan duurzame coalities? Ik nodig de minister uit om een nadere beschouwing te wijden aan wat hij verstaat onder "strategische duurzame coalities binnen Europa". Wat het CDA betreft moet daartoe – uiteraard naast een bestendige, intensieve relatie met Duitsland – zeker de Benelux gerekend worden. Dat is voor het CDA geen samenwerkingsverband van het verleden dat opgedoekt moet worden, aldus het Tweede Kamerlid Verheijen, maar biedt in de huidige, sterk vergrote Europese Unie en de globaliserende wereld op tal van terreinen mogelijkheden voor een intensievere samenwerking. Te denken valt aan consulaire diensten, visumverlening, expo's en co-locatie van ambassades.

Het is ook opvallend dat Noordrijn-Westfalen bij de verdragsvernieuwing juist een engere band met de Benelux heeft bepleit. Uiteraard is het altijd goed om kritisch naar het functioneren te kijken. Hier valt naar het oordeel van het CDA zeker behoorlijk wat winst te behalen. Dat geeft het kritisch positieve rapport van Buitenlandse Zaken ook aan. Meer focus en meer resultaatgerichtheid. Echter, de door de Tweede Kamer aangenomen motie waarin de opheffing van de Interparlementaire Beneluxraad wordt aangekondigd wordt ten zeerste betreurd door de CDA-fractie. Wij steunen van harte de constructieve en actieve opstelling die de minister op tal van terreinen in Benelux-verband aan de dag legt.

Ik vraag de minister naar een officieel regeringsstandpunt nu de opstelling van een meerderheid in de Tweede Kamer zo veel verontwaardiging in onze buurlanden heeft opgeroepen. Het getuigt niet alleen van ongepaste arrogantie maar ook van een elementair gebrek aan internationale omgangsvormen om eenzijdig, als een soort overval, een nieuw verdrag aan de kant te schuiven. Ongenoegen over het functioneren van het Benelux-samenwerkingsverband bespreek je met de betrokken verdragspartijen. Het kan niet zo zijn dat Nederland unilateraal, per motie "het sloopwerk", aldus het SP-Tweede Kamerlid Van Bommel, van dit regionale samenwerkingsverband aankondigt. Overigens ben ik benieuwd naar de opstelling van de andere fracties hier.

Dan kom ik thans bij de Staat van de Europese Unie. Na de val van de Berlijnse muur was er een breed gedragen gevoel van werken aan de "heling van Europa". Vandaag heerst er echter een gevoel dat de tweedeling in Europa weer toeneemt, tussen Oost en West – Rusland en de Europese Unie – maar ook in zekere zin tussen Noord en Zuid, tussen kern en periferie, tussen eurolanden en niet-eurolanden. Hoe beoordeelt de minister deze ontwikkelingen? Hoe zou hij de negatieve beelden die met deze tweedeling geassocieerd worden willen bestrijden zonder de realiteit van divergentie binnen de Europese Unie te miskennen?

In de Staat van de Unie schrijft de minister dat hij niet verder wil springen dan de polsstok lang is. Deze benadering is in zekere zin begrijpelijk, zeker onder de huidige, complexe omstandigheden. Ook wij wagen ons niet aan voorspellingen die tientallen jaren vooruitblikken, al was het maar omdat de loop der geschiedenis altijd anders uitpakt. Maar wij moeten wel de richting aangeven waar we naartoe willen, en dat vereist politieke moed en leiderschap. Terecht stelde de voormalige secretaris-generaal van de Europese Commissie Carlo Trojan onlangs dat Europese integratie een "step by step process" is geweest gedurende de afgelopen 60 jaar en dat zal het ook blijven. Maar, zo vervolgde hij stellig, "from time to time a qualitative jump is needed requiring decisive action." De huidige crisis in de Eurozone vraagt zeker om zo'n kwalitatieve sprong voorwaarts. Die sprong moet wat de CDA-fractie betreft gericht zijn op concrete resultaten en op het vergroten van het probleemoplossend vermogen en de slagkracht van de Europese Unie.

We hebben dan ook naar het oordeel van het CDA meer te maken met een politieke crisis dan met een eurocrisis. Ook het CDA wil de valkuilen van eenzijdige discussies over definalité politique van de Unie vermijden. In plaats daarvan staat zij een passievolle, maar bovenal realistische, toekomstgerichte visie voor waarin wij uitbouwen wat goed is aan de Europese Unie en waarin wij correcties aanbrengen waar nodig, zoals bij de EMU, en waarbij we bevoegdheden teruggeven aan de lidstaten waar wenselijk, conform het principe van subsidiariteit.

Deze visie leidt niet af van wat ons de eerstkomende jaren te doen staat. Is naar het oordeel van de minister een vergezicht naar Europa 2020 te ambitieus? Hoe moet ik dit dan rijmen met het feit dat wel de begroting van de Europese Unie tot 2021 wordt vastgelegd en dichtgetimmerd? De voorstellen van Van Rompuy c.s. bestrijken drie fasen waarvan de derde etappe de periode na 2014 betreft. Dat zou ik toch niet graag te ver voor de troepen uit willen noemen. Bovendien zijn de voorstellen van Van Rompuy c.s. een uitvloeisel van een unaniem verzoek van de regeringsleiders en opereert hijzelf binnen de marges die de lidstaten zelf stellen.

In het bijzonder twee cruciale vraagstukken uit de Staat van de Unie vragen om nadere toelichting van de minister, te weten de versterking van de democratische controle op de Economische en Monetaire Unie en het maatschappelijk draagvlak voor de Europese Unie als geheel. De minister stelt terecht dat het een gedeeld Europees belang is om de mankementen in de eurozone te repareren. Er zijn de nodige stappen voorwaarts gezet om het financieel-economische bestuur van de eurozone institutioneel te versterken. De recente redding van Cyprus laat evenwel zien dat de urgentie onverminderd groot is om door te pakken, voornamelijk ten aanzien van de oprichting van de bankenunie en het coördineren van het economisch beleid in de landen van de eurozone. Welke mogelijkheden ziet de minister in de enhanced cooperation procedure om op deze onderwerpen vooruitgang te boeken? Van welk gremium kunnen we hierin leiderschap verwachten.

De CDA-fractie pleit ervoor om de eurogroep een voortrekkersrol en een locomotieffunctie te laten vervullen. Het is onmiskenbaar dat deze locomotieffunctie van de eurogroep op gespannen voet staat met de wens van de minister om de integriteit van de Unie van 27 in het oog te houden. Hoe ziet de minister deze spanning en op welke wijze denkt hij deze te kunnen verminderen, met name als het gaat om de wijze waarop lidstaten die voornemens zijn, toe te treden tot de eurozone te betrekken bij het proces van institutionele versterking van de EMU? Onderschrijft de minister dat het overwegend niet-bindende karakter van de economische coördinatie binnen de bestaande verdragen een zwakke schakel blijft? Hoeveel ruimte is er binnen de bestaande verdragen om deze zwakte weg te nemen? De CDA-fractie sluit zich aan bij het standpunt van de minister om binnen de bestaande verdragen tot maximale institutionele versterking en verbetering van de EMU te komen. Maar hoever kunnen we hier verdragsrechtelijk in gaan en hoever komen wij met de huidige verdragen, met de versterkte samenwerking, met separate verdragen à la het Stabiliteitsverdrag? Of, anders gezegd: waar stuiten wij op de grenzen van de huidige verdragen? Over een nieuw verdrag wordt mijns inziens te lichtvaardig gedacht. Dat zal een lange, moeizame en ongewisse route zijn.

Duitsland lijkt nu in te zetten op een beperkte verdragswijziging. Wat zal die inhouden? Wat is dan het Nederlandse standpunt? Is er dan geen gevaar van een kerstboomeffect? Betekent unanimiteit van de 28 lidstaten niet dat dit op korte termijn geen realistische benadering is? In dit kader merkt de CDA-fractie op dat het ontbreken van het eigenmiddelenbesluit zich begint te wreken. Hoe ziet de minister deze clausule in relatie tot de wens om de EMU daadwerkelijk te versterken? Men weet dat de CDA-fractie voor versterking van de eigen middelen is.

In brede zin dringt zich bij de roep om versterkte democratische controle ook de vraag op hoe de integriteit van de Unie van 27 behouden kan blijven. Terecht wijst de Raad van State er in dit verband op dat de oprichting van ESM en de komst van het Stabiliteitsverdrag in een ontwikkeling passen waarbij zich niet zozeer een complementaire als wel een parallelle structuur naast de autonome rechtsorde van de Europese Unie aftekent. Dit is volgens de Raad van State onwenselijk. De CDA-fractie vraagt zich af of dit geen onvermijdbare ontwikkeling is indien men daadwerkelijk tot een sterkere EMU wil komen. Daar waar de Raad van State zich genuanceerd afvraagt of het principe van de ondeelbaarheid van de instellingen nog in alle gevallen zonder meer houdbaar is, kan de CDA-fractie zich niet aan de conclusie onttrekken dat deze ondeelbaarheid reeds fictie is geworden. Graag een reactie van de minister op dit punt.

De grote opgave die voor ons ligt, is om naast het versterken van het bestuur van de EMU de democratische controle daarop te versterken en het budgetrecht van de nationale parlementen te waarborgen binnen de Europese besluitvorming. Het heeft de hoogste prioriteit om de rol van nationale parlementen van de landen van de eurozone te versterken evenals de democratische controle op het financieel-economisch bestuur. Het zal voor ieder lid van deze Kamer als bijzonder onwenselijk worden beoordeeld dat een Brits Europarlementariër directer betrokken is en een grotere invloed heeft op de controle en de aanpak van de eurocrisis dan wijzelf. De CDA-fractie deelt de mening van de minister dat van de vier door de Raad van State geschetste modaliteiten om tot parlementaire controle op de eurogroep te komen, de laatste variant – dat wil zeggen de mengvorm van Europarlementariërs en nationale parlementariërs uit de eurolanden – de meest waardevolle optie om te verkennen vormt. Het zet echter vraagtekens bij de terughoudendheid van de minister om hier een visie op te ontwikkelen. Juist nu moeten wij verkennen wat binnen de verdragen mogelijk is om tot versterking van de parlementaire controle te komen. Ook hier dwingt de realiteit ons om de facto en de jure divergentie binnen de Europese Unie onder ogen te zien. Rekenschap geven van deze divergentie op de korte en middellange termijn stelt ons juist in staat om het langetermijnstreven naar de integriteit van de Unie van 28 of meer te concretiseren.

De CDA-fractie vraagt de minister om geen terughoudendheid ten aanzien van de organisatiemodellen van parlementaire controle op de EMU aan de dag te leggen. Hoe kijkt hij bijvoorbeeld aan tegen de mogelijkheid van kruisbestuiving tussen COSAC en de nationale parlementaire commissies voor Financiën? Ook in dit kader en met het oog op de integriteit van de Unie is het de vraag hoe de parlementen van de lidstaten van de Europese Unie, die voornemens zijn, toe te treden tot de eurozone, erbij kunnen worden betrokken. Zij kunnen niet buiten de deur gehouden worden. Tegelijkertijd is het onwenselijk als zij vroegtijdig invloed hebben op het beleid dat alleen de huidige landen uit de eurozone direct raakt. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

De CDA-fractie wil benadrukken dat in deze lijn de controle op begrotingscommissaris Rehn niet enkel bij het Europees Parlement kan worden gelaten. Hoe kan ook hier een rol worden gecreëerd voor de nationale parlementen en welke leidraad bieden de door de Raad van State geschetste modaliteiten in dezen?

Ten slotte verdient volgens de CDA-fractie de toegenomen dominantie van de toppen een kritische beschouwing. Het kan niet zo zijn dat deze de communautaire methode waarop de Unie in belangrijke mate is gestoeld, geheel en al overvleugelt, zeker niet wanneer hier niet meer transparantie en openheid van deze gremia tegenover staat. Graag een reactie van de minister op dit punt. Wij sluiten ons in dezen graag aan bij de wens van de Tweede Kamer om volledige transparantie te betrachten. Dit vormt een essentieel onderdeel van grotere betrokkenheid en effectieve controle van de nationale parlementen. Hoe beoordeelt de minister de ontwikkeling van de vergaderingen van de eurogroep waar geen verslaggeving van plaatsvindt?

Al deze overwegingen en uitdagingen om in kwesties op institutioneel niveau tot een sterkere parlementaire controle te komen, dienen echter niet te worden verward met datgene waar versterkte Europese samenwerking uiteindelijk mee staat of valt: het draagvlak onder de bevolking. De democratische vervreemding waarover de Raad van State spreekt, is een constante en reële bedreiging voor zowel nationale democratieën als de Europese Unie. Maar vooral ten aanzien van dit laatste lijkt deze dreiging in het tumult van de crisis sterker te worden. De CDA-fractie is van mening dat de steun van burgers uiteindelijk afhangt van de slagkracht van de Unie, van haar vermogen om de fundamentele vraagstukken en uitdagingen van deze tijd aan te pakken wanneer deze de landsgrens overstijgen. Het beste antwoord is het boeken van concrete en effectieve resultaten. Mensen willen perspectief zien. Daarnaast vraagt het ook steeds weer opnieuw om uitleg van genomen besluiten.

De veronderstelde vervreemding van burgers kan evenwel gevoed worden door het uitblijven van die kwalitatieve sprong voorwaarts waar de crisis om vraagt. Een adequaat antwoord, zo schrijft de Raad van State, is niet een kwestie van nieuwe of meer institutionele arrangementen, maar een kwestie van politieke overtuigingskracht en aansprekendheid. Daartoe behoort in ieder geval duidelijk perspectief op een uitweg uit de crisis en op een stabiele EMU.

De onbekendheid met het functioneren van de EU, het ontbreken van het vak "Europa" in het onderwijs – een oud en herhaald pleidooi van het CDA – en "Brussel" inzetten als zwartepiet en als geldverslindende internationale organisatie zijn ook niet behulpzaam. Het beeld klopt vaak niet met de werkelijkheid. Hoe beoordeelt de minister de EU-publiekscampagne?

Daarnaast is de CDA-fractie van mening dat de EU ook haar successen moet blijven vieren en door alle financieel-economische crisisgeluiden heen haar immateriële rol als waardengemeenschap moet blijven uitdragen. Het "nooit meer"-idee dat ten grondslag ligt aan het Europese project wordt te makkelijk vergeten.

Afgelopen week vierden wij 300 jaar Vrede van Utrecht.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor de heer Van der Linden spreken over meer draagvlak voor Europa in de nationale staten. Dan vraag ik mij af of het vragen van de mening van de burger niet in zijn gedachten opkomt. Dan denk ik met name aan een referendum. Ik hoor graag hoe de heer Van der Linden daarover denkt.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat is toch algemeen bekend, dacht ik. Het CDA is geen voorstander van een referendum. Ik nog minder. Wij hebben een keer per vier jaar of zo veel meer een referendum bij nationale verkiezingen. Ik heb zo'n achttien jaar in het parlement gezeten en in de regio waar ik vandaan kom is wel bekend hoe ik over Europa en over het regionale en het nationale beleid denk. Ik mag zeggen dat ik er nooit moeite mee heb gehad om mij bij de kiezer te verantwoorden. Ik heb er nog minder moeite mee gehad om met voorkeur gekozen te worden op grond van die ervaringen.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor de heer Van der Linden zeggen dat hij er nooit behoefte aan heeft gehad, zich te verantwoorden bij de kiezer. Ik zou willen zeggen: waarvan akte.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb er altijd behoefte aan gehad om mij te verantwoorden. Het is juist de kerncapaciteit van iedere volksvertegenwoordiger dat hij op alle punten – of dat nu over materiële of immateriële zaken gaat – de noodzaak en de plicht heeft om zich te verantwoorden bij de kiezer, de burger dus. Daar kan de burger zich een keer per vier jaar of zo veel eerder over uitspreken. Dat is een uitstekend democratisch principe. We hebben een representatieve volksvertegenwoordiging. Die is er om daar een oordeel over te geven.

Ik merk daarbij op dat ik het een heel merkwaardige zaak vind – niet alleen in retrospectief maar ook toen – dat in Nederland het eerste consultatieve referendum in 2005 gehouden is over het constitutioneel ontwerpverdrag van de Europese Unie. Ik begrijp goed dat er toen een eenvoudige vraag voorlag. Maar juist nationale volksvertegenwoordigers worden gekozen om de mensen te vertellen op grond waarvan zij vinden dat zij voor of tegen zo'n verdrag zijn. Laat er geen misverstand over bestaan. Wij zijn in die periode ernstig tekortgeschoten om dat aan de burgers uit te leggen. Er zijn beelden uitgedragen die niet stroken met de werkelijkheid. En dat noem ik – en dat zeg ik misschien een beetje hard – een vorm van volksverlakkerij. Als je bewust een beeld uitdraagt dat niet strookt met de werkelijkheid, kun je de mensen op het verkeerde been zetten.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor het de heer Van der Linden zeggen, maar hij weet ook heel goed dat er in verkiezingstijd allerlei thema's aan de orde zijn. Het is maar net wat er speelt – economie of iets anders – waarop de kiezer zijn keuze maakt. De heer Van der Linden heeft er klaarblijkelijk geen behoefte aan om de kiezer apart te bevragen op iets specifieks als de Europese Unie en het overdragen van soevereiniteit aan de Europese Unie. Dat verbaast mij. Hoe denkt hij dat democratisch tekort dan op te lossen? Het moge toch duidelijk zijn dat hier een van de knelpunten zit waardoor dat democratisch tekort zichtbaar wordt?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb er altijd behoefte aan gehad om mij te verantwoorden bij de kiezer, zelfs als lid van de senaat. Ik voel dat in mijn politiek functioneren, zeker in de rol van volksvertegenwoordiger in deze Kamer, zij het in parttimefunctie. Ik heb dat ook altijd gevoeld toen ik parlementariër was. Ik heb er ook nooit moeite mee gehad om standpunten in te nemen over heikele onderwerpen. Ik was de eerste die de subsidie voor de landbouw, de BRT, heeft afgeschaft. Ik kom uit een boerenfamilie uit een regio waarop dat van toepassing was. Maar ik vond het absurd dat zo'n subsidiesysteem bestond. Mensen hebben een veel beter gevoel voor wat wel en niet kan dan wij denken. Het "gesundes Volksempfinden" is veel beter ontwikkeld dan wij vaak denken. Dus in dat opzicht wil ik mij ook graag verantwoorden voor de ontwikkelingen die zich in Europa aftekenen. Het kost mij geen moeite. Ik weet dat het een heel complex gegeven is; de Europese Unie wordt complexer, maar de vraag is of wij daarvoor willen staan of niet. De heer De Graaff heeft daar een andere opvatting over dan ik. Ik draag mijn opvatting ook iets anders uit, met zeker zo veel overtuiging uit als de heer De Graaff dat doet op zijn manier

Zoals ik zei, vierden wij de afgelopen week 300 jaar Vrede van Utrecht. Na dat Verdrag, dat toen als een ongekend diplomatiek succes is aangemerkt, is Europa nog vele malen een strijdtoneel geweest met bloed en haat. Het Verdrag van Rome heeft ons meer dan 60 jaar vrede gebracht. Dat historisch besef zou meer moeten doorklinken. Daar komt bij dat de nieuwe werkelijkheid waarin wij en Europa ons in de wereld bevinden ook voor de jongere generaties een extra dimensie geeft aan de noodzaak van Europese samenwerking. Tegelijkertijd putten wij hoop uit de kansen die jonge Europeanen benutten die in deze barre tijden de nationale grenzen binnen Europa trotseren om alsnog wat van hun toekomst te maken, om te werken of te studeren. Dat zijn en blijven bemoedigende signalen voor het maatschappelijk draagvlak. Het is voor de toekomst van deze jonge generaties dat de politiek nu meer dan ooit lef en leiderschap zal moeten tonen.

Het CDA wil geen Europa à la carte. Dat zou het einde van Europa als gemeenschap inluiden. Dat is ook ons fundamenteel bezwaar tegen met name het tweede deel van de speech van Cameron. Dat zet de deur voor cherry picking à la United Kingdom open voor alle leden van de Europese Unie. De Europese Unie is een waardengemeenschap die veel verder reikt dan alleen de interne markt, een veredelde vrijhandelszone. Daar hoort ook wat het CDA betreft een modernisering van het Rijnlandmodel bij, de sociale markteconomie. Wij willen verder bouwen aan een Europa waarin elke mens telt. De markt kan geen doel zijn. Het gaat om mensen; die moeten vooropstaan.

Ook wil de CDA-fractie graag van de minister weten hoe hij tegenover de Britse wens staat om samen met Nederland op te trekken in het pleidooi voor het terugbrengen van talloze bevoegdheden en beleidsdomeinen van het Europese naar het nationale niveau. De EU is uiteraard beter af met dan zonder de Britten. Maar ook de Britten moeten op een bepaald moment begrijpen dat het kiezen of delen is, dat een Europa à la carte en zonder wederzijdse opofferingen niet kan bestaan. De CDA fractie is benieuwd hoe de minister hier tegenover staat.

Wij hebben in het verleden op tal van punten scherpe kritiek geuit. De wildgroei van agentschappen, de te ver doorgevoerde regelgeving op tal van terreinen, de omvang van de Europese Commissie, het ontbreken van goedkeurende verklaringen van nationale rekenkamers, de doublures met de Raad van Europa; dat hoort ook bij het subsidiariteitsbeginsel. Als het gaat over teruggeven van wat in Brussel nu gebeurt aan de nationale lidstaten, verzoek ik de minister vooral ook te kijken naar punten als de agentschappen.

De heer Elzinga (SP):

Ik wil even terug naar wat de senator voor het CDA zei over het Rijnlandmodel en de noodzaak om het sociale model zoals wij dat in Europa kennen te moderniseren en te respecteren. In dat verband vraag ik hem naar de afspraken die de sociale partners in Nederland hebben gemaakt. Die zouden wij ook moeten respecteren?

De heer Van der Linden (CDA):

Dat komt hier nog uitgebreid aan de orde. Het CDA is een partij van het middenveld. Wij hebben altijd gestaan voor het Rijnlandmodel, maar dit model zegt heel veel meer. Het Rijnlandmodel zegt ook dat wij staan voor familiebedrijven, voor het investeren in human capital. Werknemers vormen het menselijk kapitaal van bedrijven. Het Rijnlandmodel zegt niets over de hoogte van de sociale voorzieningen. Die moeten natuurlijk wel goed zijn, maar het kan ook zijn dat ze zijn doorgeschoten. Dat wil niet zeggen dat je het Rijnlandmodel op een goede manier toepast.

De heer Elzinga (SP):

In dit verband heb ik een vervolgvraag. Ook wij hechten aan de afspraken die in het maatschappelijk middenveld zijn gemaakt en ook wij erkennen dat het Rijnlandmodel breder is dan alleen dat. Als de sociale partners hebben afgesproken dat de bezuinigingen die in het voorjaar eerder waren overeengekomen binnen het kabinet van tafel zijn voor 2014, dan is dat een afspraak die gerespecteerd moet worden, dunkt mij. Hoe verhoudt zich dit tot het streven van Europa om ons te dwingen, 3% te bezuinigen?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb al gezegd dat voor het CDA de afspraken met sociale partners zwaar wegen, maar sociale partners zitten niet op de stoel van de politici en van de regering. Dus dat moet allemaal afgewogen worden. We krijgen nog de mogelijkheid om hier uitvoerig te discussiëren over de ins and outs, de complicaties en de mogelijkheden die uit dit sociaal akkoord gekomen zijn. Ik wil er helemaal niet op vooruitlopen. De opvattingen van het CDA over het middenveld zijn bekend. Helaas hebben nogal wat partijen in Nederland meegeholpen, het middenveld af te breken. Nu zijn we blijkbaar weer toe aan het opbouwen van het middenveld.

De heer Koffeman (PvdD):

Collega Van der Linden spreekt over Europa als waardengemeenschap waarin elke mens telt. Dat is geweldig. Daar kan natuurlijk niemand op tegen zijn, maar hoe wil hij dat uitleggen aan mensen die bijvoorbeeld bij Prime Champ in de regio van de heer Van der Linden wonen en werken, die hun baan zijn kwijtgeraakt aan Poolse werknemers omdat die het werk voor de helft van het geld doen? Ik denk aan de mensen bij Sierafor die 20 jaar bloembinder waren en die ontslagen zijn om per direct door Poolse flexwerkers vervangen te worden. Er gaat een vleesfraudeur dicht en dan staan er 87 mensen op straat; allemaal Polen. Hoe kan de heer Van der Linden dat uitleggen tegen de achtergrond van het verhaal dat elke mens telt in een waardengemeenschap, terwijl iemand anders uit die waardengemeenschap bereid is om het werk voor de helft van het geld over te nemen?

De heer Van der Linden (CDA):

Laat er geen misverstand over bestaan: waar sociale misstanden zijn, kan niet hard genoeg, niet rücksichtslos genoeg opgetreden worden. Dat geldt in algemene zin. Ik vind dat mensen beschermd moeten worden in de zin van het stevig aanpakken van misstanden. Als hier sprake is van misstanden, waarbij mensen onderbetaald worden of slecht gehuisvest zijn of worden uitgebuit, dan is de CDA-fractie daar heel helder in. Daar hebben wij geen goed woord voor over. Maar wij zijn wel voorstander van vrij verkeer van werknemers en van vrij verkeer van kapitaal in de Europese Unie. Er zijn landen – ik zal geen namen noemen – die voor 50% exporteren, daar heel veel werkgelegenheid aan ontlenen en die grootinvesteerders zijn met heel hoge rendementen die terugvloeien naar hun land. Ik houd er niet van als die landen wel dat profijt hebben waar het gaat om het vrije verkeer van kapitaal en goederen, terwijl zij als het dan aankomt op het vrije verkeer van werknemers zeggen: ho, dat doen we niet. We hebben daar spelregels voor en die moeten goed en eerlijk toegepast worden. Dat moet ook goed gecontroleerd worden.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik had het niet over misstanden maar over reguliere werkzaamheden die worden overgenomen, over het punt dat Europa als uitdijende waardengemeenschap bedoeld was om welvaart voor iedereen te brengen. Wij zouden welvaart exporteren naar landen die het minder hadden dan wij. Nu importeren wij armoede. Het werk hier wordt overgenomen door mensen die dat voor de helft van het loon van Nederlandse werknemers willen doen. Het is bekend dat het werkloosheidscijfer meer dan 600.000 is, de zzp'ers niet mee gerekend en ook niet de 100.000 mensen in de thuiszorg die eruit gaan. U zult zich in gemoede af moeten vragen of uw beleid om het vrij verkeer van personen en goederen tussen arme en rijke landen mogelijk te maken wel uitpakt zoals u gedacht had.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik herhaal wat ik heb gezegd: daar waar misstanden zijn, moeten die worden aangepakt. Ik voeg eraan toe dat het vrij verkeer van werknemers ook Nederland geweldig veel extra welvaart heeft gebracht. Ik kom uit de agrarische sector. In mijn eigen provincie heb ik jarenlang gezien dat niemand meer asperges wilde steken. Er moesten mensen van buiten worden aangetrokken. Ik ben in een tuinbouwkas geweest met 10 hectare tomatenplanten waar ik weet niet hoeveel werklozen uit Rotterdam zijn wezen kijken. Van die honderden werklozen hebben er vier werk aanvaard. Die tuinder heeft in zijn familiebedrijf geïnvesteerd en risico's genomen ten behoeve van de nationale economie. Die tuinder kan het volhouden dankzij de mensen die hier duizend of vijftienhonderd kilometer vandaan komen. Ik verzet mij tegen het beeld dat dit mensen zijn die hier alleen maar arbeidsplaatsen komen verdringen. Daar doe ik niet aan mee. Als echter onze faire spelregels op het gebied van wonen of sociale zekerheid worden ontdoken, dan kan daar niet hard genoeg tegen worden opgetreden. Die zaken mogen wij in een beschaafde wereld niet accepteren.

De heer Koffeman (PvdD):

U signaleert dat het vrije verkeer van personen en goederen welvaart gebracht heeft, maar heel veel Nederlanders signaleren die welvaart niet. De misstanden die u ook verwerpt, hebben ertoe geleid dat aspergetelers in de gevangenis beland zijn. U weet ook dat de verdringing op de arbeidsmarkt ervoor zorgt dat Nederlanders niet meer op een fatsoenlijke basis een baan kunnen krijgen. Daarvoor moet het CDA verantwoording afleggen.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb niets toe te voegen aan wat ik heb gezegd. Ik deel die opvatting met nadruk niet. Wij leven in een Europese Unie waarin wij onze handtekening onder verdragen hebben gezet. Wij hebben mede de spelregels bepaald. Wij moeten nu niet overgaan tot cherry picking. Het moet niet alleen doorgaan als het ons goed uitkomt. U stelt vast dat er verdringing optreedt. Dat is dan de consequentie daarvan, maar ik vind dat die effecten zich op grote schaal voordoen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog. Let u op uw tijd?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik rond langzaam maar zeker af. Ik heb gezegd dat het CDA in het verleden heel veel kritiek heeft gehad op een aantal ontwikkelingen in de EU die niets te maken hebben met het teruggeven van bevoegdheden van Brussel aan de nationale lidstaten, maar die het gevolg waren van inefficiënt, spilzuchtig beleid van de EU. Daarbij heb ik een aantal agentschappen genoemd. Op dat terrein is er wildgroei. Er zijn er nu vijftig of zestig. Daar kan nog wel op bezuinigd worden.

Een veilig, duurzaam en welvarend Nederland dat de concurrentie met andere werelddelen zoals Azië aankan, krijgen wij alleen door actief mee te doen in Europa. Daar zet deze minister op in en daarbij kan hij op de steun van de CDA-fractie rekenen. Europa moet daarvoor sterk zijn, het moet de bevoegdheden en middelen krijgen om zijn taken goed uit te oefenen. Dat betekent ook dat wij gedurfde stappen moeten zetten waar nieuwe uitdagingen een Europese aanpak vragen.

Nieuwe uitdagingen dienen zich aan en dringen zich aan ons op. Ik sprak eerder al over de drastische wijzigingen in de mondiale machtsverhoudingen die de huidige geopolitieke omstandigheden fundamenteel veranderen. Het grondstoffenarme Europa staat voor opgaven, verantwoordelijkheden en keuzen die de schaal van de nationale lidstaten ver te boven gaat. Een verdeeld Europa zal snel aan relevantie inboeten. Wij worden dan bovendien voortdurend tegen elkaar uitgespeeld waar het de verdediging en het uitdragen van onze waarden en belangen betreft. Denk daarbij aan milieu, kinderarbeid, patentrechten, sociale bescherming, valutamanipulatie enzovoorts. Europa komt voor grotere uitdagingen en verantwoordelijkheden aan zijn buitengrenzen te staan: het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Kaukasus.

In de Staat van de Unie wijst de minister erop dat thema's zoals grondstoffen, klimaat, water, energie en non-proliferatie om leiderschap van de Unie vragen. Hoe ziet de minister dat leiderschap? In het antwoord op die uitdagingen die het belang van de lidstaten en hun burgers direct raken ligt het raison d'être van een sterke Europese Unie. De Unie moet meer dan voorheen namens de lidstaten optreden, schrijft de minister. Kan de minister deze opvatting verder uitwerken? Dat betekent toch noodzakelijkerwijs dat we toe moeten naar een gemeenschappelijk Buitenland- en veiligheidsbeleid en dus het poolen en overdragen van soevereiniteit? De Europese Dienst voor het Externe Optreden lijkt vast te zitten tussen verplichte uitgaven, beperkte speelruimte, stroperige interne aansturing, bloedgroepenstrijd en de roep om meer zichtbaarheid, zo schrijft de minister. Dat lijkt op een verstikkende wurggreep. Graag een reactie van de minister.

Wij wensen ons toe dat de EU de onmacht en het onvermogen dat Europa in deze politieke crisis dreigt te verlammen doorbreekt om zo een antwoord te geven op de grote problemen van deze tijd waaronder de onaanvaardbaar hoge jeugdwerkeloosheid. Wij wensen de minister toe dat hij in de voorhoede daarbij een belangrijke rol kan spelen.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoorde de heer Van der Linden spreken over Europa als een waardengemeenschap. Ik heb hem ook impliciet dreigende taal horen uitslaan richting het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk. Ik heb niet gehoord hoe hij staat tegenover uitbreiding van de EU met Turkije. Ziet hij liever Turkije bij de EU komen en Groot-Brittannië daaruit vertrekken?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb met nadruk gezegd dat het voor de EU beter is dat het Verenigd Koninkrijk lid is van de Unie. Als je lid van een vereniging bent, moet je wel de spelregels van die vereniging accepteren. Het Verenigd Koninkrijk is in 1973 lid van de EU geworden. Met het acquis communautaire heeft het alle regels geaccepteerd. Vanaf 1973 heeft het VK niet nagelaten om te proberen al die regels te ondermijnen. Het is geen lid van Schengen, het doet niet mee aan de eurozone, het doet niet mee aan het Charter van het Verdrag en zo kun je doorgaan. Ik heb het Verenigd Koninkrijk er graag bij, maar dan moet het wel op grote lijnen meedoen. Cameron heeft gezegd: ik sta voor het nationale belang. Dat wil dus zeggen: de City van Londen. Wij moeten allemaal voor ons nationale belang staan, maar dat betekent dat je moet nagaan hoe je dat belang kunt dienen in het gemeenschappelijk belang. Je mag niet alleen maar veto's uitspreken over punten waarvan je vreest dat het financieel centrum van Londen daarmee in het geding komt.

Over de toetreding van Turkije hebben wij heldere afspraken. De fractievoorzitter van de PVV in de Tweede Kamer heeft daaraan meegedaan. Nederland heeft getekend voor het starten van de toetredingsonderhandelingen met Turkije. Daar zijn criteria en voorwaarden aan verbonden. Turkije voldoet daar vandaag nog niet aan. Het kan zijn dat opvattingen in de komende periode wijzigen. De EU heeft zich met alle regeringsleiders en met de ratificatie van alle parlementen gecommitteerd aan toetreding van Turkije als dat aan de voorwaarden voldoet. Daarna moet er nog ratificatie in de nationale lidstaten plaatsvinden. In dat opzicht hebben wij een heldere positie. Wij houden ons aan de afspraken en constateren dat daar nog niet aan voldaan wordt. Ik zal u iets anders vertellen. Ik schat in dat Turkije over een aantal jaren zegt dat het mooi is geweest en dat het de andere kant opkijkt, terwijl wij zeggen: please come in. Ik sluit dat niet uit, maar ik ben geen helderziende. Ik zeg wel dat wij ook in de internationale politiek onze afspraken na moeten komen. Uiteraard kunnen gewijzigde omstandigheden leiden tot gewijzigde opvattingen, maar dan moet je terug naar de onderhandelingstafel.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Collega Van der Linden heel veel interessante en belangrijke dingen gezegd. Ik hoop dat die dingen richtinggevend zijn voor het debat van vandaag. Hij heeft wel drie keer gezegd dat het belangrijk is dat bevoegdheden terugkeren naar de nationale lidstaten. Hij is voor een heldere bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten. In de Staat van de Unie staat een aantal onderwerpen die daartoe gerekend worden: de inrichting van het belastingstelsel, het pensioen, de zorg voor de sociale zekerheid en onderwijs. Waar denkt de heer Van der Linden zelf aan als hij het heeft over bevoegdheden die echt thuishoren bij de lidstaten?

De heer Van der Linden (CDA):

De minister en ondergetekende hebben in de Conventie gediscussieerd over de bevoegdheden van de EU. Die bevoegdheden zijn in grote lijnen vastgelegd maar niet in een Competenzkatalog. De vertegenwoordiger van de Länder in Duitsland was voor een Competenzkatalog. De bevoegdheden zijn niet in beton gegoten – dat wil zeggen vastgelegd in het verdrag – omdat omstandigheden kunnen wijzigen en dan kun je geen kant meer op. Nu is in grote lijnen vastgelegd dat onderwijs een zaak is van de lidstaten. Dat is in het Verdrag terug te vinden. Voor sociale zaken geldt dat in grote lijnen ook. Er zijn partijen die zeggen dat Europa sociaal beleid moet gaan voeren. Een zekere mate van sociaal beleid is prima, maar Europa gaat niet over de stelsels van sociale zekerheid. De fiscale wetgeving is ook voor het grootste gedeelte nationaal. In het Verdrag van Rome en in het Verdrag van Lissabon is afgesproken dat de EU over eigen middelen moet beschikken. Die afspraak komen wij niet na en daarom krijgen wij al die discussies met een zeer negatieve uitstraling. Men vecht om winnaar te zijn, dat wil zeggen meer geld terug te krijgen dan men betaalt. Dat is een van de beelden die volstrekt verwrongen zijn. Op de omvang van de uitgaven van de EU is op onderdelen kritiek uit te oefenen. Dat hebben wij al die jaren ook gedaan. Toen ik nog aan de overzijde zat, heb ik dat ook gedaan. Maar de omvang van de uitgaven van de EU valt in het niet bij de omvang van de uitgaven van de lidstaten. Het gaat om ongeveer 3% van de totale overheidsuitgaven. Dat neemt niet weg dat wij ook moeten zorgen dat die belastingcenten zorgvuldig besteed worden. Ik heb aangegeven dat op dat punt verbetering mogelijk is, nog los van wat teruggaat naar de lidstaten. Daar moeten wij meer aan doen. Wij moeten doublures voorkomen bij de Raad van Europa, wij moeten naar de agentschappen kijken enzovoorts.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik constateer dat het de afgelopen jaren heel moeilijk is geweest om te spreken over bevoegdheden die echt bij de lidstaten horen als wij tegelijkertijd gedeelde bevoegdheden met de EU hebben. Er is een helder gebied wat bij de lidstaten hoort en er is een helder gebied dat bij de Unie hoort. Er is echter ook een overlap aan gedeelde bevoegdheden. Dat geeft de EU telkens weer grond om zich toch te bemoeien met beleid dat in principe bij de lidstaten hoort. Dat probleem moeten wij tackelen. Daarover moeten wij een keer helderheid kunnen geven.

De heer Van der Linden (CDA):

Als het beleid bij de lidstaten hoort, is het heel eenvoudig, want dan moeten de lidstaten zich daarmee bezighouden. Dat geldt dan niet alleen voor de parlementen, maar ook voor de regeringen. Subsidiariteit is geen zaak van parlementen en Brussel, maar van lidstaten en Brussel. Wij houden ons als eenpittertjes hiermee bezig. De regeringen hebben een geweldig apparaat ter beschikking. Ik vraag van hen om erop toe te zien dat de subsidiariteit goed wordt toegepast. Wat op het regionale niveau kan, moet op regionaal niveau, wat op het nationale niveau kan, moet op nationaal niveau en wat niet nationaal kan, moet automatisch naar Brussel. Dat betekent dat ook u zult moeten erkennen dat wij defensie, buitenlands beleid enzovoorts niet meer zelf kunnen doen. Wij zullen daarvoor een gemeenschappelijk beleid moeten ontwikkelen. Anders zal Europa zienderogen aan relevantie inboeten in de wereld.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Hier ligt precies het punt van het democratisch tekort dat wij proberen te analyseren. U kunt verwijzen naar de regeringen die iets moeten doen in de Raad, maar daar is sprake van meerderheidsbesluitvorming. Vaak heeft het Parlement het nakijken en zijn er toch manieren gevonden om Europees beleid op andere manieren in te voeren in de lidstaten. Daarover moeten wij eens helderheid krijgen.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat kan niet. Wij hebben ook nog de kaartenprocedure. Wij moeten andere parlementen toch kunnen mobiliseren om tegen te zijn?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik kom hierop later nog terug.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Vorig jaar begon ik namens de VVD-fractie de algemene Europese beschouwingen met de opmerking dat in de periode 2011–2012 in Europa alle hens aan dek moest om de Europese Unie in het algemeen en de eurozone in het bijzonder zo goed mogelijk door de financieel-economische crisis te loodsen. Het is nu 2013. We kunnen helaas alleen maar vaststellen dat Europa het in de periode 2012–2013 nog zwaarder voor de kiezen heeft gekregen dan we vorig jaar konden voorzien. Ondanks alle problemen en tegenslag herhaalt mijn fractie wat zij vorig jaar zei: de gezamenlijke Europese koers biedt de lidstaten en de inwoners van die lidstaten uiteindelijk veel meer dan een alleingang van iedere lidstaat afzonderlijk. Dat geldt zeker ook voor Nederland. Die koers moeten we dus blijven varen.

In zijn heldere brief van 15 februari jongstleden, met daarin een scherpe analyse van de huidige problemen, geeft het kabinet aan, zich de komende jaren met kracht te blijven inzetten voor de koers-Europa. Dat is positief. Toch kan mijn fractie een gevoel van enige somberheid over de ontwikkelingen in Europa niet van zich afschudden. De Europese economische motor hapert en komt niet gemakkelijk terug in het vloeiende ritme van voorheen. Er is nauwelijks of geen economische groei, er is grote werkloosheid, vooral onder de jongeren, de consumptie neemt af, de armoede neemt toe en de bureaucratie verstikt het bedrijfsleven.

In het debat van vandaag is, zoals bekend, de focus gericht op twee onderwerpen, namelijk: 1. de aanpak van de eurocrisis, ontwikkelingen ten aanzien van economie governance binnen de EMU en de consequenties daarvan voor de rechten en bevoegdheden van nationale parlementen en 2. het Europese buitenlandbeleid, met name ten aanzien van het Midden-Oosten. Het zwaartepunt van de inbreng van de VVD- fractie in dit debat zal liggen op het eerste onderwerp. Zoals gebruikelijk zal ik namens mijn fractie ook weer de lidstaatverklaring de revue laten passeren. Ik zou bijna zeggen: what's new? Ik zal ook kort aandacht besteden aan de op handen zijnde toetreding van Kroatië tot de Europese Unie.

Voordat ik over die onderwerpen spreek, wil ik namens mijn fractie niet voorbijgaan aan de moeilijke politieke situatie in de verschillende lidstaten van de Europese Unie. Ik doel daarbij onder andere op de politieke situatie in Italië, de situatie in Frankrijk, de situatie in Portugal met de uitspraak van het constitutionele hof, en de situatie in het Verenigd Koninkrijk, waar extreemrechts, de United Kingdom Independent Party, sterk in opkomst is. En ook in ons eigen land is de politieke situatie niet eenvoudig. Er zijn ook lichtpuntjes. Zo is in Griekenland voor het eerst meer geld aan belasting opgehaald. Hoe taxeert de minister de stand van zaken?

Burgers geven onder andere door hun stemgedrag aan dat zij zich niet langer laten meevoeren op een in hun ogen ongewisse weg, die er alleen maar toe leidt dat zij het financieel-economisch slechter krijgen en dat zij bovendien in hun eigen land zeggenschap kwijt lijken te raken. De Raad van State spreekt in zijn brief van 18 januari jongstleden in antwoord op het verzoek van de Eerste Kamer aan de raad van 6 november jongstleden, van "democratische vervreemding" om aan te geven dat burgers zich in afnemende mate bij de besluitvorming vertegenwoordigd voelen door wetgever of bestuur. Dat blijkt dan vervolgens uit de opstelling van de kiezer. Bijvoorbeeld in een land als Italië is het, als gevolg van de verkiezingsuitslag, buitengewoon lastig om een regering te formeren. In Portugal maakt de uitspraak van het constitutionele hof de regering vleugellam – het wordt misschien enigszins aangedikt door de regering om druk op de bezuinigingen te houden, maar toch – in het Verenigd Koninkrijk voelt de regering de hete adem van extreemrechts in haar nek, in Frankrijk ontbeert de president in toenemende mate electorale steun en keert de burger zich richting Marine le Pen en haar partij.

Op Europees niveau zien we bij herhaling dat de opkomst bij de verkiezingen van het Europees Parlement zeer matig is, hetgeen afbreuk doet aan de legitimatie van dat parlement. De verwachtingen voor de EP-verkiezingen van 2014 zijn wat dat betreft bepaald niet rooskleurig. Naar het oordeel van mijn fractie schuilt daarin het grote gevaar voor de Europese Unie en wellicht specifiek voor de eurozone: de burgers krijgen het voortdurend slechter, er is nauwelijks of geen perspectief, regeldruk en overheidsbemoeienis nemen toe, het midden- en kleinbedrijf steunt en kreunt en gaat in groten getale failliet, terwijl de maatregelen die op Europees niveau worden genomen traag tot stand komen, vaak niet effectief genoeg blijken, meer bureaucratie tot gevolg hebben, de belastingbetaler geld kosten en bovendien met zich brengen dat de nationale instituties, in ieder geval in de ogen van de burger, tot een soort bijkantoren worden van het Brusselse hoofdkantoor.

Mijn fractie is van mening dat wij verder willen en verder moeten met "Europa", dat wij krachtig verder moeten gaan met het vervolmaken van de interne markt met het oog op een sterke economische, concurrerende positie van Europa – en van Nederland – in de wereld, maar dan moeten de steeds sterker wordende beroering onder de bevolking van de lidstaten en de gevoelens van onrust en onzekerheid bij de burgers op de juiste wijze worden geadresseerd. Het kan niet zo zijn dat enerzijds veel overleg en vele vergaderingen en inspanningen plaatsvinden om met name de eurocrisis maar ook andere Europese problemen het hoofd te bieden, terwijl anderzijds onvoldoende acht wordt geslagen op de toenemende beroering onder de bevolking van de lidstaten.

Als volksvertegenwoordigers moeten wij daarop alert zijn. Senatu deliberante Saguntum periit? Oftewel: zijn de democratische landen en hun leiders in staat om de eurocrisis krachtig en effectief te overwinnen of verloopt een en ander zo traag dat ondertussen de eurocrisis Europa ten val brengt? Hoe beoordeelt de regering dit?

De Europese Unie zou een rol van betekenis kunnen spelen om de burgers te helpen, hun problemen het hoofd te bieden. De Europese Unie zou zich als het "Europa van de kansen" kunnen presenteren door bijvoorbeeld programma's ter bestrijding van de enorme jeugdwerkloosheid te financieren uit de structuur- en cohesiefondsen. Of de Europese Unie zou de armoede onder de bevolking van de Unie kunnen bestrijden uit Europese ontwikkelingsgelden, zoals recentelijk is gesuggereerd. Hoe staat de regering tegenover dit soort gedachten?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik kan u een heel eind volgen. In uw betoog geeft u eigenlijk aan dat wij Europese samenwerking heel hard nodig hebben en dat wij daar meer aan hebben dan aan een alleingang. Tegelijkertijd wijst u op het gevaar van nationalistische sentimenten die in de verschillende lidstaten opkomen. Nu komt u volgens mij tot een aantal concrete voorstellen die hiervoor eventueel een oplossing moeten bieden. Ik hoor u zeggen: armoedebestrijding met OS-geld. Is de VVD dan voor een Europees sociaal beleid? Dat zou nieuw zijn voor mij. Heeft de Europese Unie dan alleen maar verantwoordelijkheid binnen Europa? Kijkt de VVD niet over de grenzen van de Europese Unie heen?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

U hebt mij niet helemaal goed gevolgd. Ik heb de suggestie over armoedebestrijding met ontwikkelingsgelden alleen genoemd omdat deze onlangs in de media werd gedaan. Ik vraag de regering hoe zij daar tegenover staat. Ik heb niet gezegd dat mijn fractie hiervoor kiest. Mij is het om het volgende te doen. Als volksvertegenwoordigers – dat zijn wij hier allemaal – moeten wij ook kijken naar de noden in onze eigen groep van de Europese Unie. Europa moet voor onze mensen ook het Europa van de kansen zijn: Europa helpt ons, Europa biedt ons wat. Daarmee moeten wij de negatieve sfeer wegnemen. Wij moeten ervoor zorgen dat iedereen weer wat perspectief krijgt. Nogmaals, het is een suggestie die in de kranten heeft gestaan. Ik vraag alleen maar aan de minister hoe hij daar tegenover staat.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U vraagt dat niet voor niks. Ik wil dan graag weten hoe u daar tegenover staat.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Daar krijgt u op dit moment geen antwoord op van mij. Het is een suggestie.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dus u wilt eerst horen wat de minister ervan vindt. Ik zal u dan in een volgend …

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Nee, mevrouw Strik weet net zo goed als ik dat daar heel veel haken en ogen aan zitten. Misschien zijn er nog veel meer onderwerpen waarvan je kunt zeggen dat het geld van Europa daar naartoe moet. Ik wil alleen maar naar voren brengen dat de leiders en de nationale parlementen in Europa moeten bezien of het mogelijk is dat wij aan de noden van onze bevolking, wat die dan ook mogen zijn, tegemoet kunnen komen door vanuit Europa meer kansen te bieden. Ik heb zo-even het voorbeeld gegeven van het bestrijden van de jeugdwerkloosheid met geld uit de structuur- en cohesiefondsen. Dat is ook een suggestie. Iemand met een andere insteek zal misschien denken: waarom moeten wij dat nu doen? Het gaat ons erom dat wij laten zien dat Europa je vooruit kan helpen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U ziet het ook als een mogelijkheid om het probleem van de nationalistische sentimenten te adresseren; gebrek aan draagvlak. Hoe kijkt de VVD-fractie aan tegen de democratische waarborgen die wij op dit moment binnen de Europese Unie hebben? Hoe zouden wij die kunnen versterken, juist om burgers meer te betrekken bij de Europese samenwerking die ook u zo van belang vindt?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik kom daar zo dadelijk op in mijn betoog, naar aanleiding van de bankenunie. Ik wil nog een opmerking maken tegen mevrouw Strik. Ik heb het niet per se gehad over nationalistische sentimenten, begrijp mij goed. Ik heb gezegd dat de burgers in Europa, onze burgers en de burgers uit de ons omringende lidstaten, in problemen verkeren. Dat is niet per se nationalistisch. In sommige landen uit dit zich in de opkomst van extreemrechts, zoals in Engeland. Ik heb het daar echter niet specifiek over gehad.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik prijs de VVD-fractie voor het feit dat zij actief op zoek gaat naar mogelijkheden om bij onze burgers weer een positief gevoel over Europa op te wekken door Europa rechtstreeks, nog meer dan nu, een helpende hand te laten bieden, bijvoorbeeld vanuit de structuur- en cohesiefondsen. Mag ik, los van de specifieke suggesties die mevrouw Broekers net deed, hieruit afleiden dat de VVD-fractie onder omstandigheden vindt dat meer Europa – neem de sociale agenda – een bijdrage kan leveren aan het overbruggen van de kloof tussen de burgers en de Europese Unie?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Nee, met die suggestie komen wij niet.

De heer Thom de Graaf (D66):

Uw suggesties zijn waardevrij, maar niettemin. U zegt: een Europese aanpak van de jeugdwerkloosheid door het ter beschikking stellen van fondsen. Is dat niet meer Europa?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Het is iets anders. Je stuurt de structuur- en cohesiefondsen een andere richting op, ter leniging van een bepaald probleem dat echt heel ernstig is. Wij praten immers wel over onze toekomst. Ik denk dat het dom zou zijn om de ogen te sluiten voor het feit dat de jongeren in onze samenleving, die straks deze samenleving verder moeten brengen als wij er niet meer zijn – misschien zijn wij er nog wel, maar dan oud en …

De voorzitter:

Der dagen zat.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

… der dagen zat; dat was het.

De heer Thom de Graaf (D66):

Speak for yourself.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

De jeugdwerkloosheid is echt schrikbarend. Dadelijk krijgen wij een soort verloren generatie in onze 27 lidstaten. Dat mag en kan niet. Als wij de toekomstige generatie wat meer kansen en perspectief kunnen bieden – hoe dat in het vat gegoten kan worden, weet ik op dit moment niet – door de fondsen enigszins van koers te laten veranderen, dan moeten wij bezien of dat mogelijk is.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik hoor dit met plezier. Dat betekent dat de VVD-fractie heel pragmatisch omgaat met de vraag wat de taken van de Europese Unie zijn, namelijk niet per se alleen datgene wat wij nu doen in het kader van bijvoorbeeld de structuurfondsen, maar nadrukkelijk ook het agenderen van een thema als jeugdwerkloosheid en dat niet tot het domein van de nationale staten verklaren, maar nadrukkelijk ook de mogelijkheid bieden dat Europa daar beleid op voert, inclusief de herverdeling van fondsen. Met mevrouw Strik zou ik zeggen dat dit een nieuw geluid is van de VVD.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat laat ik aan u, mijnheer De Graaf.

Ik ga dan nu over tot het eerste onderwerp waarop specifiek de focus van dit debat is gericht: de aanpak van de crisis. Dankzij de ongekende kredietverlening door de ECB aan de particuliere banken zijn de grootste gevaren van de crisis, die nu al enige tijd voortduurt en waarvan het einde helaas nog niet in zicht is, afgewend. De opmerking van de ECB-president Draghi, "whatever it takes", heeft ertoe bijgedragen dat het vertrouwen van de financiële markten toenam. Ook in de recente problematiek rond Cyprus heeft de ECB een rol van betekenis gespeeld. Maar hoe moet het nu verder?

Kort na de redding van Cyprus blijkt alweer dat er niet 17 miljard nodig is, maar 23 miljard. Hoe wordt dat opgelost? Is Slovenië het eerstvolgende eurolid dat aan de deur klopt? Ook die klap is nog wel op te vangen, maar de 500 miljard van het European Stability Mechanism, met 40 miljard Nederlands aandeel, is niet voldoende om Italië boven water te houden als dit nodig is, laat staan Frankrijk. In Frankrijk is de groei zeer laag, het aantal "onbetaalde rekeningen" is er zeer groot – de pensioenen worden bijvoorbeeld betaald uit de schatkist – Frankrijk heeft al 30 jaar geen begrotingsoverschot en de publieke sector bedraagt 57%. Is er een scenario als Italië en/of Frankrijk onderuitgaat? Zo ja, hoe ziet dat eruit? Zou het voorstel van de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, om te komen tot een bankenunie nieuwe financiële crises kunnen voorkomen en in het geval ze zich wel voordoen, de gevolgen ervan kunnen beperken?

Over het Europees toezicht op de banken, een van de drie onderdelen van de bankenunie, is in december jongstleden overeenstemming bereikt. De ECB krijgt er een taak bij: naast de verantwoordelijkheid voor het monetaire beleid zal een tweede poot van de ECB zich bezighouden met het bankentoezicht. Op de ene taak van de ECB, het monetaire beleid, is politieke beïnvloeding uitgesloten. Op de andere taak, het toezicht op de solvabiliteit en liquiditeit van banken, zal die politieke beïnvloeding wél plaatsvinden. Zo meent het Europees Parlement dat de Europese toezichthouder volledig verantwoording verschuldigd is aan dat Parlement. Hoe ziet de minister de verantwoordingsrelatie in de praktijk geëffectueerd? Gaat het alleen om verantwoording aan het Europees Parlement of gaat het ook om verantwoording aan nationale parlementen en regeringen? Zouden Europees Parlement en/of nationale parlementen en regeringen sancties kunnen opleggen als blijkt dat de Europese toezichthouder zijn taak niet naar behoren vervult? Kan de board van de ECB, die verantwoordelijk is voor beide pijlers van de ECB en waarin alle 27 lidstaten van de Europese Unie vertegenwoordigd zijn, worden aangesproken? Zou in het uiterste geval de begroting van de ECB kunnen worden verworpen? En wat betekent dit voor het onafhankelijke monetaire beleid van de ECB? Of zijn er wellicht andere instrumenten?

Wat zijn de verwachtingen van de Nederlandse regering met betrekking tot de taakverdeling tussen de Europese toezichthouder en de nationale toezichthouders die toezicht zullen houden op de kleinere banken? Juist bij de kleinere banken, zoals de Landesbanken in Duitsland, zijn grote problemen. Blijft het gebrekkige toezicht, dat men wil verhelpen door het toezicht centraal, op Europees niveau, bij de ECB onder te brengen, op deze manier niet bestaan? Verwacht de minister dat het operationaliseren van het bankentoezicht door de ECB, inclusief vragen over verantwoording zoals ik die zojuist naar voren bracht, voorspoedig genoeg verloopt om in 2014 voor de EMU te kunnen functioneren? De tweede pijler van een bankenunie, het resolutiemechanisme, zal cruciaal zijn om te komen tot sanering van het bankwezen. Hoe is dat voorzien? De Nederlandse regering vindt dat banken zelf een saneringsfonds moeten oprichten. Hoe denken andere lidstaten daarover? Afgelopen weekend is gebleken dat er meer hordes zijn op de weg naar een bankenunie dan verwacht of gehoopt. Met name Duitsland meent dat voor een Europese bankenunie wijziging van het EU-verdrag nodig is. Hoe denkt de Nederlandse regering daarover, mede in het licht van de vertraging die onvermijdelijk wordt opgelopen?

Wanneer het tweede onderdeel van de bankenunie tot stand komt, zal directe herkapitalisatie van banken met ESM-middelen mogelijk worden. Formeel is het Nederlandse parlement hierbij betrokken. Materieel zal het vaak anders uitpakken vanwege de spoed waarmee in voorkomende gevallen gehandeld zal moeten worden. Het parlement zal samen met de regering een modus moeten zien te vinden om een slagvaardige parlementaire betrokkenheid te realiseren.

In het ESM-verdrag is wel een board of auditors opgenomen, maar aan de taak van publieke externe controle en aan het openbaar maken van de resultaten daarvan is maar beperkt invulling gegeven. In het licht van de mogelijkheid dat onder de bankenunie directe herkapitalisatie van banken met ESM-middelen mogelijk wordt, lijkt het mijn fractie van belang dat er een onafhankelijke board of auditors wordt ingesteld. Hoe denkt de regering daarover?

Genoeg over de bankenunie. Namens mijn fractie wil ik de aandacht richten op de rol van nationale parlementen, dus ook het Nederlandse parlement, met betrekking tot de begroting als gevolg van het Europees semester. Het begrotingsrecht is wel het hart van de parlementaire democratie genoemd. De Raad van State formuleert het in zijn brief aan de Eerste Kamer heel duidelijk: in het Europees semester verschuift de rol van het parlement van die van medebeslisser naar die van controleur van de regering voor die onderdelen waar de afspraken over doelstellingen betrekking op hebben, dat wil zeggen controle op de standpunten ten aanzien van het begrotingsbeleid die door Nederland in de Europese Unie worden ingenomen. Het komt neer op de vraag: is er sprake van uitholling van het begrotingsrecht van het Nederlands parlement? Heeft het Nederlandse parlement nog correctiemogelijkheden en, zo ja, in hoeverre? Vervolgens komt de vraag aan de orde of de verdere coördinatie van het begrotings- en het economisch structuurbeleid communautair moet geschieden, met een sterke rol voor het Europees Parlement, of intergouvernementeel.

In het laatste geval is het democratisch gehalte zeer beperkt. Een sterke rol voor het Europees Parlement ligt, vanuit democratisch oogpunt, meer voor de hand. Mijn fractie ziet echter wel drie bezwaren. 1. In het Europees Parlement beslissen ook lidstaten die niet tot de eurozone behoren mee over maatregelen die slechts de eurozone betreffen. 2. De politieke verhoudingen kunnen in het Europees Parlement geheel anders liggen dan in de desbetreffende lidstaten. Dit kan aanvaarding van een besluit van het Europees Parlement door de bevolking van die desbetreffende lidstaat bemoeilijken. 3. Bij geringe opkomstpercentages voor de verkiezingen van het Europees Parlement kan de vraag gesteld worden in hoeverre de leden van het Parlement voldoende legitimatie kunnen ontlenen aan hun verkiezing om over zulke cruciale onderwerpen als nationale begrotingen te oordelen.

Om aan het eerste bezwaar tegemoet te komen, doet de Raad van State de suggestie om een parlementair orgaan speciaal voor de eurozone in het leven te roepen, een "eurozonekamer". Vooralsnog opteert de regering daar niet voor, mede omdat dit een verdragswijziging vereist. Maar hoe komt de regering dan wel aan de genoemde bezwaren tegemoet? Teneinde de acceptatie bij de bevolking en de nationale parlementen over de Europese "ingreep" in de nationale begrotingen te vergroten, lijkt het mijn fractie van wezenlijk belang dat zowel de positie van het Europees Parlement als die van de nationale parlementen in dezen duidelijk gemarkeerd wordt.

In dit kader vraagt mijn fractie ook aandacht voor de figuur van de Europese begrotingscontroleur, die sinds kort actief is in de landen die zijn aangesloten bij de EMU. Wat doet deze persoon precies? Stelt hij kritische vragen, benadert hij rechtstreeks departementen over de begroting? Mijn fractie verneemt graag van de minister of er een protocol is opgesteld voor het doen en laten van deze functionarissen voor zover het de nationale begroting regardeert.

Tot slot over de EMU. Al hetgeen ik zojuist namens mijn fractie aan de orde heb gesteld over de EMU en het Europees semester is voor de gemiddelde burger een ver-van-mijn-bedshow. Waar de burgers wel mee geconfronteerd worden, is dat de bureaucratie praktisch onoverkomelijk is, dat zij geen financiering voor hun bedrijf kunnen krijgen, dat zij de broekriem moeten aanhalen, hun baan verliezen, geen werk kunnen vinden en dan vervolgens uit de media vernemen dat er weer vele miljarden de schatkist verlaten om een collega-euroland uit de financiële problemen te helpen. Daarover móét door het kabinet beter gecommuniceerd worden, al was het maar om degenen de wind uit de zeilen te nemen die vinden dat Nederland beter af is zonder de Europese Unie. Voor die communicatie is ook een heldere visie op Europa van de regering nodig: wat willen we, waar zijn we, waar gaan we naartoe?

De brief van de regering van 15 februari jongstleden vormt een degelijk uitgangspunt om die broodnodige visie op Europa te formuleren. Het is goed dat het kabinet van plan is om met een lijst van onderwerpen te komen waarvan het vindt dat deze zich niet langer lenen voor Europese actie of verantwoordelijkheid.

De heer Van der Linden (CDA):

Vindt mevrouw Broekers dat het feit dat wij door deze omstandigheden zo goedkoop staatsleningen kunnen uitschrijven en daaraan veel "geld" verdienen, ook bij de voorlichting hoort? Dat is een groot voordeel voor Nederland, Duitsland en andere landen. Op deze manier besparen wij heel veel geld dat wij anders hadden uitgeven voor dezelfde staatsleningen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Het kabinet – dat geldt voor ons allemaal, maar het kabinet heeft in dezen een bijzondere taak – moet al dit soort aspecten op een zeer toegankelijke manier uitdragen. In de visie van mijn fractie gebeurt dat niet voldoende. Het kabinet moet de burger juist meenemen: oké, het zijn moeilijke tijden, maar er zijn ook lichtpuntjes en uiteindelijk is het beter om het in Europees verband te doen dan in ons eentje. Die boodschap moet veel beter uitgedragen worden. Ik denk dat je de bevolking hiermee makkelijker meekrijgt dan menigeen denkt.

Ik zei zo-even dat de brief van de regering een degelijk uitgangspunt vormt. Het is goed dat het kabinet van plan is om te komen met een lijst van onderwerpen waarvan het vindt dat deze zich niet langer lenen voor Europese actie of verantwoordelijkheid. Te vaak bemoeit Europa zich met allerhande onderwerpen die niet op Europees niveau thuis horen. Daarover bestaat ergernis. Het risico van de Nederlandse inzet is dat geen consensus met de andere lidstaten wordt bereikt. Dan verandert er weinig en blijft de ergernis bestaan. Nog beter zou het zijn als de regering de gewenste visie op Europa zou formuleren. Die visie kan dan als toetssteen dienen voor alle plannen en ontwikkelingen die zich in het kader van "Europa" voordoen. Graag een reactie van de regering.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik heb een vraag over de ergernis bij nationale lidstaten. Er is ook zoiets als een mechanisme van gele kaarten. Is mevrouw Broekers van mening dat dit mechanisme in wezen niet functioneert, dat het faalt?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Het is een lastig mechanisme. Dat weet iedereen. Je moet er immers voor zorgen dat je een bepaald aantal lidstaten meekrijgt om te laten merken dat je een voorstel van de Commissie in strijd acht met de subsidiariteit. Het is één keer gelukt. Als wij naar aanleiding van voorstellen veel consequenter kijken naar het subsidiariteitsvraagstuk, krijgen wij een veel soepeler lopend mechanisme. Ik ben het eens met de heer Van der Linden, die naar aanleiding van een interruptie zei: niet alleen de parlementen maar ook de regeringen moeten pal staan voor wat naar hun mening wel of niet kan.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor het antwoord van mevrouw Broekers. Zij suggereert dat de nationale parlementen zich voortdurend sterk moeten maken voor het behoud van de subsidiariteit. Daar komt het eigenlijk op neer. Komen wij dan niet terecht in een permanente state of war met de Europese Commissie?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik denk het niet. In 2014 komen er Europese verkiezingen. Naar aanleiding daarvan wordt er opnieuw een Commissie geformeerd en zullen er extra contacten zijn: tussen de nationale parlementen, tussen de gekozen volksvertegenwoordigers et cetera. Langzamerhand moet iedereen ervan doordrongen zijn dat Europa heel belangrijk is, maar dat franjes – ik noem het maar zo, maar het zijn geen leuke dingen – tot het minimum beperkt moeten worden.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Is het dan niet veel zinvoller om de strakke grens waarbinnen Europa zich mag bewegen, vast te leggen? Ik denk dan aan een verdrag zoals destijds met de EEG. Daaruit heb ik dit soort ergerniswekkende problematiek nooit voort zien komen. Op die manier kunnen wij het toch veel structureler regelen?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat is misschien de oplossing die u voorstaat, maar op dit moment hebben wij met het Verdrag van Rome en het Verdrag van Lissabon een systeem ontwikkeld dat wij zo goed mogelijk werkend moeten maken. Terug naar de EEG, "toen het zo prachtig was" – ga uw gang, doe uw best – lijkt mij op dit moment geen begaanbare weg. Ik hoor de heer Van der Linden sotto voce zeggen dat het ook niet juist is. Dat laat ik voor zijn rekening.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik heb met veel belangstelling geluisterd naar het kritische betoog van mevrouw Broekers over een aantal Europese zaken. Zij vraagt het kabinet om een visie. "Wij moeten dit echt aanpakken, want het gaat niet goed." Ik deel die mening. Mevrouw Broekers vraagt dit aan een kabinet waarvan de VVD deel uitmaakt, al geruime tijd, en waarvoor de partij verantwoordelijkheid draagt. Ik hoor in haar betoog niet welke kant zij dan wel op wil. Partijprominenten van de VVD, zoals de heer Bolkestein, zeggen: je kunt in deze Unie niet met één munt toe, dat gaat gewoon niet in een Europa van verschillende snelheden. Deelt mevrouw Broekers deze mening van de heer Bolkestein? Of zegt zij: gut, we hebben die munt en we moeten ermee door? Wat is haar visie op de euro? Dat is immers een doorslaggevend thema bij de oplossing van het probleem, zo neem ik aan.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat is een aardige vraag. Moeten wij de euro hebben of niet? Mijn fractie is van mening dat de euro belangrijk is in de markt Europa zoals wij die kennen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat begrijp ik heel goed. De heer Bolkestein miskent dat niet, maar zegt: je zult daarnaast eigen monetaire instrumenten moeten hebben. Wij hadden de euro al voordat de euro de enige munt werd.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Het is ongelooflijk belangrijk dat allerlei mensen, inclusief de heer Bolkestein, wiens mening ik zeer hoog acht, hun mening geven over de vraag hoe het zou moeten. Wij hebben allemaal ideeën. Het voordeel van de VVD is – daarom ben ik ook met passie lid van die partij – dat je met zijn allen kunt discussiëren en dat je allemaal je eigen mening kunt hebben, maar dat dit uiteindelijk uitkristalliseert in een mening die door de partij gedragen wordt. Die mening draag ik hier uit. Het mooie is dat je binnen de partij kritische standpunten en meningen kunt hebben.

De heer Koffeman (PvdD):

Natuurlijk, dat begrijp ik heel goed. U signaleert een aantal problemen in Europa. Ik zou willen weten welke kant u op wilt. U vraagt de regering welke kant zij opgaat om het probleem op te lossen. Ik mag dan toch van u verwachten dat u suggesties aandraagt?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Wij hebben een debat met de regering. Wij vragen aan de regering welke plannen zij heeft.

Ik kom op de lidstaatverklaring. De Europese begroting is wederom niet goedgekeurd, ik meen voor de negentiende keer. Als alle lidstaten een lidstaatverklaring opstellen met een verantwoording van de uitgaven van de Europese gelden, zou dat een enorme stap vooruit zijn om de Europese begroting goedgekeurd te krijgen. Waarom lukt het niet? Is het mogelijk om sancties op te leggen aan lidstaten die geen lidstaatverklaring kunnen overleggen? Zo ja, welke?

Over Kroatië kan ik kort zijn. Het land voldoet na een lang traject aan de toetredingscriteria. Het op 26 maart jongstleden verschenen monitoringrapport over Kroatië is positief. Mijn fractie meent dan ook dat Kroatië kan toetreden tot de Europese Unie.

De tweede focus van het debat van vandaag betreft het Europese buitenlandbeleid, met name ten aanzien van het Midden-Oosten. Voor mijn fractie is de grote vraag: bestaat dat Europese buitenlandbeleid eigenlijk? Wat stellen we ons erbij voor en wat verwachten wij ervan? Bij alle voorgaande algemene Europese beschouwingen was ik namens mijn fractie zeer kritisch over het Europese buitenlandbeleid. Mevrouw Ashton doet ongetwijfeld haar best, maar zelfs de minister schrijft op pagina 25 van de brief van 15 februari jongstleden dat stuurmanskunst en leiderschap van de Unie in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Kaukasus tot op heden nog niet voldoende uit de verf zijn gekomen. Juist in die gebieden is een helder, coherent Europees buitenlandbeleid zo hard nodig.

Nu lezen we in de krant dat de Fransen het ene moment wel voornemens zijn wapens aan de Syrische oppositie te leveren en het andere moment weer niet. Wellicht zou dat met een degelijk buitenlands beleid op Europees niveau anders zijn gelopen. Mevrouw Ashton is druk met het op poten zetten van de Europese diplomatieke dienst, de EDEO. Is inmiddels al duidelijk wat de toegevoegde waarde is van de EDEO, ook voor Nederland?

Naar het oordeel van mijn fractie zou het Europese buitenlandbeleid zich moeten bekommeren om de vitale belangen van Europa. Is daar een beeld van? Wordt er op Europees niveau nagedacht over de vraag hoe de wereld, en dus ook de Europese wereld, eruit zal zien als de Verenigde Staten zich op termijn terugtrekken uit het Midden-Oosten, omdat zij dankzij de enorme hoeveelheden schaliegas in eigen land onafhankelijk worden van olie uit het Midden-Oosten? Wordt erover nagedacht wat een vertrek van de VS uit het Midden-Oosten kan betekenen voor de veiligheid van Europa? Mijn fractie roept de minister op om bij mevrouw Ashton en bij zijn collega-ministers deze zaken aan de orde te stellen.

De heer Van der Linden (CDA):

Betekent dit dat de VVD voorstander is van een Europese defensiegemeenschap? U wilt het gemeenschappelijk doen, terwijl wij vandaag de dag allemaal versnipperde operaties in de lidstaten hebben.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Laten we één ding vaststellen: Nederland kan in zijn eentje op defensiegebied niet datgene doen wat het zou willen of moeten doen. Samenwerking is dus nodig. Op de vraag hoe zich dat moet uiten in Europees verband, ga ik hier niet in. Er zijn deskundigen die daar veel vanaf weten. Eén ding is echter zeker: in zijn eentje kan Nederland het niet.

De heer Van der Linden (CDA):

Mevrouw Broekers zegt dus dat we verder moeten gaan, maar ze zegt niet hoeveel verder.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Zo zou de heer Van der Linden het kunnen zeggen.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Voorzitter. Vandaag voeren wij het debat over Europa met minister Timmermans die hier namens de regering aanwezig is. We hebben in de Eerste Kamer reeds het rapport "Naar een echte economische en monetaire unie" van de heer Van Rompuy besproken. Wat dat betreft lijkt het een beetje dubbelop. Aangezien wij van de huidige regering op heel veel punten geen eigenstandige visie krijgen, stel ik de volgende vraag. Als we van het kabinet willen vernemen welke visie het heeft op Europa, moeten we dan de heer Van Rompuy of de heer Barosso uitnodigen in plaats van de minister van Buitenlandse Zaken?

"De vloek van de euro" heb ik mijn bijdrage genoemd. Als het kabinet dan toch de visie bij anderen weghaalt, vraag ik de minister om met betrekking tot de toekomst van de euro het oor wat minder te luister te leggen bij de wereldvreemde en wat ons betreft eurofiele hemelbestormers in Brussel, en de waarschuwingen van eurosceptici wat serieuzer te nemen bij het ontwikkelen van beleid. Als de regering met betrekking tot Europa minder de hangpop van de heren Van Rompuy en Barosso zou zijn en zich zou verdiepen in de discussie die op dit moment in Duitsland plaatsvindt – voor de minister van Buitenlandse Zaken geen onbelangrijke bezigheid – zou zij vernemen dat de heer Hans-Olaf Henkel, oud-voorzitter van de grootste Duitse werkgeversorganisatie, heeft verklaard dat Duitsland de eurozone zou moeten verlaten. De kritiek op de euro zwelt in Duitsland steeds sterker aan. Gerenommeerde instituten, zoals het IFO, ondersteunen deze kritiek. Er is al even aan gerefereerd dat de heer Bolkestein, als EU-commissaris iemand die niet aan de zijkant heeft gestaan maar zich in het hart van de EU heeft bewogen, zich onlangs zeer kritisch heeft uitgelaten over de euro. De heer Bolkestein zegt: "Laten we stoppen met de euro en in plaats daarvan de interne markt versterken. Dat heb ik als Eurocommissaris ook jaren gedaan en dat is heel goed. Daar hebben we de euro niet voor nodig." De heer Bolkestein gaat verder in hetzelfde interview: "De monetaire unie is totaal mislukt." Dat zijn geen geringe uitspraken: totaal mislukt. "De euro is een slaappil gebleken die Europa heeft doen indutten, in plaats van na te denken over onze concurrentiekracht."

De heer Van der Linden (CDA):

Denkt de heer De Graaff dat wij een interne markt kunnen hebben? Eén gemeenschappelijke markt met 26, 27 of 28 valuta? Dat hebben we al eerder gehad. Het voorbeeld is uit de jaren zeventig. Toen was voor veel bedrijven het ondernemersrisico kleiner dan het valutarisico. We betaalden 12% rente omdat er concurrentie tussen de valuta was, we hadden een werkloosheid van 10% tot 15%. Wil de heer De Graaff terug naar die tijd? Hij zet de klok terug in plaats van vooruit. Een interne markt met tien, vijftien of twintig valuta zal niet functioneren.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor de interruptie van de heer Van der Linden. Ik constateer dat hij iets constateert dat ik niet heb geconstateerd, namelijk dat ik terug zou willen naar een conjunctureel dal dat in mijn beleving destijds vooral veroorzaakt werd door de problemen rondom de olie, de zogenaamde oliecrisis. Wat dat betreft praten we volgens mij op twee totaal verschillende golflengtes.

De heer Van der Linden (CDA):

De heer De Graaff geeft geen antwoord op de vraag of je een interne markt kunt hebben met twintig valuta.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Wat is de definitie van "interne markt"? Ik denk dat Nederland een uitstekend, welvarend land kan zijn, terwijl er in Europa 28 valuta zijn. Als dat antwoord de heer Van der Linden niet bevredigt, spijt me dat. Ik denk dat Nederland in dat geval alleen maar beter af is.

De heer De Lange (OSF):

Ik wil reageren op de suggestie van de heer Van der Linden dat een interne markt automatisch zou terugvallen tot 28 verschillende valuta als we de euro verlaten. Dat hoeft helemaal niet het geval te zijn. Het is heel terecht dat gewezen wordt op de discussie die in Duitsland wordt gevoerd. Uit deze discussie blijkt duidelijk dat het mogelijk is om de euro op een bepaalde manier te behouden en daarnaast parallelle munten te hebben. Dan zijn we zeer wel in staat om te zorgen dat de interne markt gaat groeien en bloeien, terwijl de afzonderlijke landen in staat worden gesteld om zich uit hun eigen moeras te tillen door devaluatie van de parallelle munten. Dat is een werkelijkheid die we gezamenlijk onder ogen moeten zien.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik zou dat graag ondersteunen, in die zin dat ik van de regering graag een rapport zie waarin de invoering van de parallelle munt wordt onderzocht en waar een aantal aanbevelingen uit voortkomt.

Ook het Europees Parlement moest het bij de heer Bolkestein ontgelden. Hij zei namelijk: "dat is niet representatief meer voor de Nederlandse en Europese burger. Het leeft een federale fantasie uit, die niet langer houdbaar is". Deze fantasie heeft echter wel een prijs, namelijk een transferunie van noordelijke naar zuidelijke landen. Om een beeld te krijgen van de prijs die hiervoor moet worden betaald, wijs ik op de ontwikkelingen rond Cyprus. In de afgelopen maand zijn we getuige geweest van een ronduit beschamende vertoning rondom de redding van Cyprus voor de eurozone. Laat ik het op een rij zetten. De Cypriotische banken zijn in de problemen geraakt door het opkopen van Griekse staatsschuld, die dankzij een zogenaamde "haircut" in één keer de helft minder waard werd. Het ene gat werd met het andere gat gevuld, zou ik willen zeggen. Vervolgens ontstond immers het gat op Cyprus. De prijs om dit landje, dat slechts 0,2% van het totale Europese bbp uitmaakt, te redden blijkt niet gering. Het bedrag dat voor de redding van Cyprus nodig is, neemt per week met miljarden toe, tot inmiddels een schrikbarende 23 miljard euro.

Dat is niet het enige. De bonafide spaarder blijkt in eerste instantie eenvoudig beroofd te zijn van zijn zuurverdiende centen. De zogenaamde Russische oligarchen en criminele bazen zijn immers van tevoren al getipt en veel van hun geld is al voor de crisis weggesluisd.

Het zogenaamde depositogarantiestelsel blijkt een wassen neus, maar te elfder ure wordt het toch nog in stand gehouden voor spaarders met een spaarbedrag tot € 100.000. Spaarders met een bedrag boven de € 100.000 zijn in de eurozone dus niet zeker meer van hun spaargeld. Ik vind dat nogal een prijs. Ook tast Nederland weer voor een slordige 600 miljoen euro in de buidel. Heeft de regering zich de facto neergelegd bij een transferunie?

Wat hebben we als Nederlanders inmiddels al voor deze fantasie of voor deze fata morgana, betaald? We weten hoe het afloopt met degenen die een fata morgana najagen: ze eindigen niet bij die heerlijke oase, maar midden in de woestijn waar ze langzaamaan verdorsten. Er is door de Nederlandse burger voor het rabiate vasthouden aan de Brusselse 3%-norm een aantal zaken betaald. De soevereiniteit van Nederland gaat door het putje en het budget van de Staten-Generaal wordt uitgehold. Dit laatste heeft ook de Raad van State laten weten. Ook komt het kabinet onder toezicht van een Brusselse begrotingsspion. Verder loopt de staatsschuld op tot ruim boven de 70%, komt de werkloosheid boven de 7%, loopt het aantal faillissementen op tot recordhoogte, en gaat de koopkracht met procenten tegelijk achteruit. Daar komt nog bij dat de spaarcenten op de bank niet meer veilig zijn en dat 600 miljoen euro naar een zinkend eiland gaat. In de afgelopen periode tekende het kabinet-Rutte/Verhagen al blanco cheques, maar ik vraag me inmiddels af of het nieuwe kabinet is overgegaan tot het verstrekken van automatische incasso-opdrachten.

Niet alleen Cyprus heeft enorm veel geld gekost, ook de interne huishouding van de EU blijkt het toonbeeld van geldsmijterij met een tekort van maar liefst 11 miljard euro. Niet voor niets waarschuwt de Algemene Rekenkamer al jaren voor de financiële puinhoop in Brussel, en inmiddels ook voor de torenhoog oplopende garanties van de Nederlandse regering voor de Europese noodfondsen. Gaat het kabinet de burger uitleggen waarom het honderden miljoenen naar Brussel gaat overmaken om dit gat te dichten? Kan de minister aangeven hoeveel Brusselse ambtenaren netto meer verdienen dan de minister-president? Deze vraag is ook al in de Tweede Kamer gesteld. Hoe is dat uit te leggen? Waarom heeft de regering niet, zoals minister-president Cameron van het Verenigd Koninkrijk het lef om haar veto te gebruiken? Wanneer is het een keer genoeg?

Ik wil dit nog iets meer abstraheren. Is de minister van Buitenlandse Zaken bekend met het rapport The Eurosystem Household Finance and Consumption uit 2010 van de ECB? In dit rapport wordt aangegeven dat de Nederlandse huishoudens gemiddeld tot de armste in de eurozone behoren. Uit het rapport blijkt dat Nederlandse gezinnen gemiddeld de helft aan vermogen bezitten ten opzichte van België en Duitsland, maar ook ten opzichte van Cyprus, Italië en Spanje. Vindt de minister van Buitenlandse Zaken het in dit licht gerechtvaardigd dat Nederlandse gezinnen moeten opdraaien voor de schulden van, wat zo eufemistisch is betiteld, de "knoflooklanden"?

Vindt de minister het normaal dat Nederland een land als Cyprus gaat spekken, een land waar een huishouden gemiddeld twee keer zo veel vermogen heeft als een Nederlands huishouden? Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken of het kabinet totaal geen oog heeft voor de ellende waar het de Nederlandse bevolking in stort: de toenemende geldzorgen, de verslechterende zorg, de dalende inkomens en pensioenen, en de oplopende werkloosheid. Waar is de ruggengraat van het kabinet om pal te staan voor de Nederlandse burger? Tot zover de euro.

Naast de vloek van de euro blijkt Nederland ook onder de vloek van de Europese Unie te lijden. De euro blijkt de strop om de nek van onze economie, de EU blijkt een strop om de nek van onze vrijheden. De hardwerkende Nederlander mag hangen. Zoals ook bevestigd is in de reactie van de Raad van State op het rapport van Van Rompuy, draagt de huidige regering via de sluiproute van intergouvernementele verdragen steeds meer bevoegdheden over aan Europese instituten met de bedoeling deze uiteindelijk weer te consolideren in het EU-verdrag. Zo denkt zij klaarblijkelijk dat ze de burger zand in de ogen kan strooien. Het protest in Nederland wordt echter luider. Onlangs ontving het kabinet het verzoek van Burgerforum EU om de kiezer via een referendum te laten meebeslissen over de overdracht van bevoegdheden aan de Europese Unie. Inmiddels heeft men met dit initiatief ruim 57.000 handtekeningen verzameld. Is het kabinet voornemens om meer bevoegdheden bij supranationale organen te leggen en, zo ja, overweegt het hiervoor een raadpleging van de bevolking? Of zijn bij het kabinet eindelijk de ogen open gegaan en is het voornemens om bevoegdheden terug te halen? Zo ja, welke?

De minister heeft democratie en mensenrechten hoog in het vaandel staan. Zeker als het gaat om economische grootmachten, zoals China, is dat natuurlijk volstrekt terecht. Maar let wel: de Europese Commissie heeft in het kader van de verkiezingen voor het Europees Parlement enige tijd geleden aangegeven dat ze nationale partijen wil uitsluiten van zitting in het Europees Parlement. Ik zou zeggen dat de Europese Unie zichtbaar steeds ondemocratischer wordt. Het socialistische gezicht van de Europese Unie wordt steeds duidelijker. Wat socialistisch betekent, weten we uit de Sovjetunie, uit China en uit Vietnam: dictatoriaal, met een ideologie van de heilstaat die boven mensenlevens gaat, en waarin de elite zich verrijkt terwijl het volk in armoede leeft in een niet functionerende economie. Welk plan heeft de minister om te voorkomen dat de Europese Unie zich meer en meer ontwikkelt tot een "EUSSR"? Kan de minister concreet aangeven op welke terreinen bevoegdheden van Brussel zouden moeten terugvloeien naar de nationale staten?

Naast het democratisch tekort van de Europese Unie kan ook het tekort ten aanzien van de mensenrechten worden genoemd. De Europese Unie weigert categorisch om Hezbollah als een terroristische organisatie aan te merken, terwijl niet alleen Nederland en de Verenigde Staten deze gewelddadige organisatie op de lijst hebben gezet, maar zelfs een land als Bahrein.

Financiële steun aan terroristische organisaties is volgens het Wetboek van Strafrecht verboden. Kan de minister aangeven in hoeverre Nederland deze bepaling in het Wetboek van Strafrecht overtreedt door geld over te maken naar de EU, die deze organisatie blijft steunen door haar weigering deze als terroristisch te kwalificeren? Kan de minister eveneens uitleggen in hoeverre de steun van 5 miljard euro aan de Egyptische regering daadwerkelijk is verstrekt onder de conditie dat de mensenrechten in dat land zullen worden verbeterd, zoals bijvoorbeeld de vorige minister van Buitenlandse Zaken voorstond? Hoe verklaart de minister dat er onder het bewind van president Morsi sprake is van toenemend geweld tegen christenen in Egypte, van marteling van christenen in nota bene moskeeën, van ontvoering en dwanghuwelijken van koptische meisjes, en van moord en brandstichting in christelijke kerken? Kan de minister aangeven hoe hij denkt het EU-beleid ten opzichte van Egypte om te buigen naar het stellen van eisen van respect voor religieuze minderheden?

Op 20 maart 2013 begon het bezoek van, laat ik hem toch de heer noemen, Erdogan aan Nederland en op 28 maart had deze het lef om aan te kondigen dat hij Nederland voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zou slepen. Is het de minister bekend dat Turkije al jaren in de top drie staat qua veroordelingen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor schendingen van mensenrechten? Weet hij dat er zo'n 200 journalisten wegrotten in Turkse gevangenissen, en dat er inmiddels een pianist is veroordeeld, alleen om het feit dat hij twijfelt aan het bestaan van een god? De minister heeft beweerd dat toetreding van Turkije geen probleem is. Klopt dat? Vindt de minister het geen probleem dat het land dat al jaren nummer een is in schendingen van de mensenrechten, toe te laten tot de EU? Wiens visie verkondigt de minister hier: die van de Moslimbroederschap? Ik hoor graag een antwoord hierop.

Tot slot: de vloek van de immigratie. Het respect voor de rechten van de mens in islamitische landen is in haar algemeenheid een probleem. Dat mag bekend zijn. Inmiddels hebben we dit probleem echter ook nog eens geïmporteerd. Nederlandse moslims radicaliseren, nota bene in Nederland, en gaan vechten in Syrië en andere brandhaarden. De tweede en derde generatie blijkt zelfs radicaler dan de eerste, niet alleen in Nederland maar ook in de ons omringende landen. Op 13 maart heeft Duitsland drie radicale islamitische groeperingen verboden en ontbonden. Nederlandse moslimjongeren, of islamitische jongeren om het subtieler te zeggen, kunnen echter zonder problemen op televisie de mening uiten dat Hitler alle joden had moeten vermoorden. Ik schrik daarvan. Radicale moslims die radicale internaten leiden waar jongeren volledig gehersenspoeld kunnen worden, blijken al jaren belangrijke posten te bekleden in een partij als de VVD. Hoe is dat mogelijk? Op deze vraag hoeft de minister geen antwoord te geven.

Het onderzoek van professor De Ruiter in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie toont een duidelijk verband tussen de islam en delinquent gedrag. Wanneer trekt de regering hier lering uit?

De AIVD heeft het dreigingsniveau voor terrorisme verhoogd, maar de regering laat op geen enkele wijze zien dat ze hier maatregelen voor treft. Waarom kan Sharia for Holland islamitische jongeren oproepen om ten strijde te trekken en van Nederland een islamitisch land te maken? Nog steeds zien we geen beweging vanuit de Europese Unie om de immigratie vanuit islamitische landen expliciet te stoppen. Wat gaat de regering op Europees niveau doen aan deze ideologie die vrouwen als minderwaardig wegzet, zoals blijkt uit het rapport van de PVV Geweld tegen vrouwen binnen de islam. Ik herinner de minister eraan dat de vorige regering daar wel heel expliciet op inzette. Ik zie graag continuïteit van bestuur in dezen.

In Zweden is de dader in 77% van alle verkrachtingen een moslim. Het aantal verkrachtingen in dat land is tussen 2004 en 2012 met 500% gestegen. Kent de minister de cijfers van verkrachtingen van Nederlandse vrouwen door mannen met een islamitische achtergrond en kan hij deze delen met de Kamer? Of moet de Nederlandse samenleving onder druk van de Europese Unie net zo stuk gaan aan islamitisch geweld als Libanon in de tachtiger jaren? Kan de minister aangeven in hoeverre hij zich richting de andere EU-landen sterk maakt voor het beperken van immigratie uit islamitische landen?

Ik concludeer dat het huidige kabinet geen visie heeft en aan de leiband van Brussel loopt. Het kabinet handelt contrair aan de belangen van Nederland door lastenverzwaringen en het weggooien van geld voor de redding van de euro. Het kabinet ondersteunt – ik noem maar een gevleugeld woord van de heer Reagan, een goede vriend van de onlangs overleden mevrouw Margareth Thatcher – het "evil empire", met als belangrijkste vertegenwoordigers de EU en de islam. Het kabinet doet niets aan de verspreiding van oprukkend islamitisch geweld in Nederland. Ik besluit daarom met de oproep van de leden van mijn fractie aan de minister om het Schengenverdrag op te zeggen en zo de immigratie uit islamitische landen te stoppen. Laat het kabinet eindelijk tonen dat het daadkracht heeft en welvaart en veiligheid brengt in Nederland.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.17 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het einde van deze editie.)

Naar boven