Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 28, item 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 28, item 9 |
Aan de orde is voortzetting van de gezamenlijke behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (32549);
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 op een aantal punten van uiteenlopende aard, van de Wet personenvervoer 2000 ten aanzien van het openbaar-vervoerverbod en enkele technische wijzigingen, van de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat in verband met wijzigingen in de vorm waarin betrokkenen en organisaties bij het beleidsproces worden betrokken, alsmede wijziging van de Wet op de economische delicten, de Wet luchtvaart, de Binnenvaartwet, de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot, de Wet belastingen op milieugrondslag, de Waterwet, de Invoeringswet Waterwet, de Waterschapswet en de Crisis- en herstelwet op enkele punten van technische aard (Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010) (32403).
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Verhagen:
Mijnheer de voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij hedenavond bespreken, leidde op zich al – ondanks het feit dat de suggestie gewekt werd dat dit slechts kwam door de amendementen die in de Tweede Kamer ingediend waren – tot een duidelijke verbetering en versterking van de positie van de consument, betere informatie over de voorwaarden waaronder consumenten abonnementen kunnen afsluiten en een goede inschatting van de te verwachten kwaliteit van de dienstverlening. Zeer belangrijk is dat de universele diensten worden uitgebreid, zodat personen met een fysieke beperking, in het bijzonder doven en slechthorenden, volwaardig gebruik kunnen maken van telecommunicatiediensten, tekstbemiddelingsdiensten en beeldbemiddelingsdiensten. Daardoor kunnen ook doven en slechthorenden via een teksttelefoon gebruik maken van het telefonienetwerk en kunnen zij communiceren met de eindgebruikers van reguliere telefonie. Ook garandeert het wetsvoorstel een betere bescherming van de privacy en de veiligheid op internet. De toezichthouder krijgt meer instrumenten en het markttoezicht wordt effectiever. Al met al is dit een goed voorbeeld van een Europese richtlijn die tot een aanmerkelijke verbetering van de positie van de consument leidt op een internationale markt. De toegevoegde waarde van Europa bewijst zich hier nog eens.
Het wetsvoorstel bevat ook onderdelen die niet strekken tot implementatie van de Europese richtlijnen, maar die een gevolg zijn van de wensen van de Tweede Kamer. Ik zal daar nog nader op ingaan. De discussie over de nationale kop hebben wij reeds eerder vandaag besproken.
Ik wil mijn beantwoording beginnen met de toegang tot de kabel. Daarna zal ik achtereenvolgens ingaan op de cookies, de door de heer Franken ingediende motie en de netneutraliteit. Ik zal afronden met het beantwoorden van de dan nog resterende vragen.
In het wijzigingsvoorstel inzake de Telecommunicatiewet wordt ervan uitgegaan dat OPTA eerst een analyse van de markt maakt. Als OPTA daarbij vaststelt dat een aanbieder van programmadiensten een aanmerkelijke markt in de macht heeft, moet OPTA op grond van de voorgestelde bepaling deze aanbieder de verplichting opleggen om het programmapakket tegen een kostengeoriënteerd tarief ter beschikking te stellen aan derden. Die derden kunnen dan het programmapakket ook onder eigen naam aan de consument aanbieden. Hierdoor wordt concurrentie op de kabel mogelijk. Dat is ook precies wat de Tweede Kamer voor ogen stond.
In het voorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 wordt de aanbieder van programmadiensten zonder meer – dus zonder een marktanalyse van OPTA – verplicht om het programmapakket tegen een kostengeoriënteerd tarief ter beschikking te stellen aan derden. Anders dan bij het voorstel inzake de Telecommunicatiewet het geval is, kent het voorstel tot wijziging van de Mediawet geen tussenkomst van de OPTA. Dat is op zich geen probleem, aangezien het bij het aanbieden van programmadiensten niet gaat om het aanbieden van elektronische communicatiediensten in de zin van de Europese richtlijn op het terrein van de elektronische communicatie. De onder de Europese richtlijn vallende elektronische communicatiediensten, waarbij verplichtingen alleen door OPTA mogen worden opgelegd, zijn immers diensten die geheel of hoofdzakelijk bestaan uit elektronisch transport van signalen. De hier bedoelde programmadiensten omvatten zowel de programma's als het elektronisch transport van programma's.
De vraag is dus of de programmadienst hoofdzakelijk uit transport of hoofdzakelijk uit inhoud bestaat. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag valt de programmadienst wel of niet onder de Europese richtlijn en is de tussenkomst van OPTA wel of niet noodzakelijk. Het standpunt dat het bij de programmadienst hoofdzakelijk gaat om de inhoud en niet om het transport, zodat er dus geen sprake is van een elektronische communicatiedienst, vind ik goed verdedigbaar. Het is echter uiteindelijk het Europese Hof van Justitie dat hierover duidelijkheid moet verschaffen. Voor mij is dit overigens onvoldoende reden om een zo sterke wens van de Tweede Kamer te negeren.
De heer Franken en de heer Bröcker stelden daarbij de vraag of het wel verstandig is om die bepalingen over de toegang tot de kabel zonder meer in werking te laten treden. De heer Franken stelt voor om advies te vragen aan de Raad van State. Hij is het, zo blijkt uit zijn betoog, wel met mij eens dat het advies van de Raad van State geen uitsluitsel kan geven. Dat kan alleen het Hof van Justitie. Ik blijf dus van opvatting dat wij de Raad van State hiermee niet moeten belasten, temeer daar de Raad van State daarnaar hoogstwaarschijnlijk in afwachting zal verwijzen, mede gelet op de prejudiciële vragen waarnaar ook de heer Van Boxtel verwees. Recent hebben wij dit ook gezien bij een discussie over de ACTA, waarbij ik op basis van de discussie in de Tweede Kamer advies aan de Raad van State heb gevraagd. Die heeft toen geantwoord: er ligt ook een vraag bij het Hof van Justitie, dus wij gaan hieraan, om het onparlementair uit te drukken, nu onze vingers niet branden.
Ik ben er dus voor om, conform de wens van de Tweede Kamer, de bepalingen omtrent de kabel gewoon in werking te laten treden. Hierdoor kan ook definitief duidelijkheid ontstaan over de rechtsgeldigheid van de kabelbepalingen, aangezien deze dan aan de rechter zullen worden voorgelegd. De heer Van Boxtel vroeg in dat kader naar de stand van zaken.
De heer Franken (CDA):
Ik heb gezegd dat er natuurlijk geen definitief uitsluitsel kan komen. Dat orakelwoord kan alleen uit Luxemburg komen. Het gaat er mij echter om of wij een voldoende zorgvuldige wetgevingsprocedure in acht hebben genomen, wetende dat wij eigenlijk niet uit dit probleem komen. De minister zegt dat het voorstel verdedigbaar is. Hij verdedigt het ook als een leeuw en met verve – alle epitheta willen wij daaraan graag toevoegen – maar het blijft een onzekerheid. Ik ben bang dat er ook schadeclaims tegen de Staat der Nederlanden zullen komen. Die kunnen wij voorkomen wanneer wij alle wegen hebben bewandeld om op dit moment te weten te komen wat wij zouden moeten weten om een zorgvuldig besluit te nemen. Dat is het enige advies. Dat is de enige onpartijdige, onafhankelijke adviseur die ik ken. Als de minister een andere weet, vind ik dat ook prima. Die kan het misschien nog wel sneller doen. Als hij drie geleerden zegt te zullen aanwijzen die dat voor hem binnen een week moeten zeggen, dan vind ik dat ook prima. Nu hebben wij echter alleen partijdige adviezen en geen onpartijdige verklaring hoe het nu eigenlijk zit.
Minister Verhagen:
In principe ga ik ervan uit dat, los van de politieke weging, een Tweede Kamer en een Eerste Kamer onpartijdige adviezen geven, in de zin van niet betrokken en niet belanghebbend bij die uitspraak. Ik neem tenminste niet aan dat de heer Franken hier namens een bepaalde belangenpartij het woord voert. Juist de weging die hij zelf voorstaat, en waarvoor ik hem respecteer, hoort hier in de Kamer te worden gemaakt. Als de heer Franken als lid van de Senaat, van de chambre de réflexion, van mening is dat hij een onvoldoende gefundeerd oordeel kan geven over de zorgvuldigheid van de wetgeving, dan is dat een nogal zwaarwegend oordeel. Dan hoort hij eigenlijk niet met het voorstel in te stemmen. Dat is de politieke weging die in dit huis hoort plaats te vinden. Ik ben van mening dat het voorstel zorgvuldig is, anders zou ik het hier niet verdedigen. Als ik die mening niet was toegedaan, dan had ik het wetsvoorstel ingetrokken nadat die amendementen waren aangenomen.
Er is in het verleden een hele discussie gevoerd, waarbij de OPTA in eerste instantie zei dat er vrije toegang moest komen tot de kabel. Door een uitspraak van de Europese Commissie is dat achterhaald. In tweede instantie is de OPTA tot het oordeel gekomen dat zij de zienswijze van de Tweede Kamer volgde. Dat is degene die het oordeel moet uitspreken. Ik zou het zelfs een heel vreemde gang van zaken vinden als deze Kamer, de Senaat, zou zeggen dat zij niet tot een afgewogen oordeel kan komen. Ik hoop natuurlijk dat de Kamer hiermee instemt, omdat het van groot belang is om de Europese richtlijn eindelijk in Nederland te implementeren. Wij zullen de regels moeten aanpassen als het Hof in Luxemburg het er, ook gezien de prejudiciële vragen waarnaar de heer Van Boxtel in relatie tot UPC verwees, niet mee eens zou zijn. Dat laat onverlet dat wij het ook moeten aanpassen, zelfs als het naar de mening van de Raad van State kan – de Kamer heeft in eerste termijn aangegeven dat zij dat zal volgen – maar het Hof in Luxemburg de week daarop een uitspraak doet die daar haaks op staat. Ik ga ervan uit dat het kan, aangezien ik van mening ben dat het in principe geen transport is, maar inhoud. Dat is ook de reden waarom ik met verve of als een leeuw de Kamer hierin volg.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik zal niet herhalen wat de minister al gezegd heeft. Ik begrijp echter niet waarom de heer Franken dit verzoekt onder een potentiële dreiging van schadeclaims. Ik volg de minister in zijn analyse dat de Raad van State best iets wil opschrijven – het ACTA-voorbeeld is ook al genoemd – maar de rechter zal straks de beslissing nemen. Hij zal echt niet buigen voor een aankondiging van mogelijke schadeclaims, terwijl wij het wetgevingstraject buitengewoon en zelfs meer dan zorgvuldig doorlopen. Ik heb geen enkele behoefte aan een tussentijds advies. Dat kan in andere omstandigheden heel anders liggen, maar in dit geval vind ik het echt onnodig. Ik steun de minister hierin.
De heer Noten (PvdA):
Voorzitter. Ik zou me niet willen voegen in de suggestie dat het een onzorgvuldig proces zou zijn. Er wordt een stelling betrokken die goed verdedigbaar is, maar die de leden van mijn fractie ook wensen te verdedigen om politieke en beleidsmatige redenen. Wij denken dus dat het kan en wij vinden het ook wenselijk. Dan heb je daar een keuze in gemaakt. Ik zit niet te wachten op een Raad van State die is getransformeerd tot een raad van advies op dit punt. Uiteindelijk wil dat ook niets zeggen. De heer Franken gaf aan dat ik met deze interpretatie over een briljante juridische kennis zou beschikken en daarmee in staat zou zijn, de uitspraak van het Hof te voorspellen. Dat is niet het geval. Uiteindelijk zal het Hof een uitspraak doen, maar ik weet wel wat naar onze opvatting de uitkomst moet zijn van dit zorgvuldige debat en dit zorgvuldige wetgevingsproces. Die uitkomst wens ik ook te verdedigen.
De heer Franken (CDA):
De minister heeft in de memorie van antwoord geschreven dat er juridische en financiële risico's zijn. Wanneer wij die risico's niet kunnen duiden, is het niet goed om een beslissing te nemen. Dat is mijn enige punt. Ik ben helemaal niet bang. Ik zie ook nog geen deurwaarder aankomen met een dagvaarding, maar laat hij maar komen. Het enige wat ik wil voorkomen, is dat er schade voor de Staat der Nederlanden ontstaat, omdat wij op dit moment in zekere zin toch een sprong in het duister maken.
Minister Verhagen:
Ik kan mij die weging van de heer Franken heel goed voorstellen, maar ik weet één ding zeker. Als wij deze richtlijn niet implementeren, krijgen wij in ieder geval financiële claims. Dan krijgen wij gewoon een boete van de Europese Commissie. Dat is zeker. Het andere deel, dat wil zeggen eventuele financiële claims met betrekking tot de weg die de heer Franken schetst, zie ik niet. Nogmaals, ik weet één ding zeker en dat is dat wij meteen een boete krijgen als wij nu wederom niet in staat zijn om deze richtlijn te implementeren in de Nederlandse wetgeving.
Daarnaast is nog een ander ding duidelijk, namelijk dat het Europese Hof uiteindelijk de vraag zal beantwoorden of er al dan niet op deze wijze toegang tot de kabel moet worden gegeven. De Europese Commissie heeft aangegeven dat het een transportdienst betreft en dat het derhalve onder het Europese telecomkader valt. Dat is door anderen betwist. Ik kan mij heel goed vinden in de redenering dat het om inhoud gaat en niet uitsluitend om de transportdienst. Ik vind het al met al meer onverantwoord om nu deze richtlijn niet te implementeren met inbegrip van dit amendement dan om de andere weg te volgen. U allen moet daarmee uiteindelijk instemmen, want dat is uw recht. Ik sta hier om mijn positie en die van de Nederlandse regering te verdedigen, zoals gezegd als een leeuw. Als ik er principiële bezwaren tegen had gehad, had ik het voorstel nooit op tafel gelegd. Dan had ik het wetsvoorstel ingetrokken en gemeld dat ik het op deze wijze niet kan doen. Ik draai niet iedere dag.
Dan vraagt de heer Van Boxtel naar de laatste stand van zaken rond de beantwoording van de prejudiciële vragen. De schriftelijke inbreng van de betrokken partijen, de Europese Commissie en een aantal lidstaten, is recentelijk ontvangen. De schriftelijke fase is dus afgerond en we zijn nu in afwachting van een datum voor de mondelinge behandeling. Na de mondelinge behandeling zal de advocaat-generaal adviezen uitbrengen aan het Hof. Inhoudelijk kan ik daarover nog niets zeggen, dat zou iets beter gefundeerd zijn als de advocaat-generaal zijn advies zou hebben uitgebracht. Ik heb u gezegd wat de Europese Commissie vindt, maar dat is in dezen niet allesbepalend.
De heer Noten heeft mij gevraagd of ik de mening deel dat het verplicht ter beschikking stellen van programmadiensten als een toegestane vorm van een doorgeefverplichting kan worden gezien. Dat is ook een zienswijze. Ik heb hierover gezegd dat het hierbij om een omroep gaat en dat de telecomregels daarop niet van toepassing zijn. Alleen het Hof van Justitie zal uiteindelijk duidelijkheid kunnen geven over de verhouding met het Europese recht.
Ik kom nu bij de cookiebepaling. De voorgestelde bepaling met betrekking tot de cookies houdt onder meer in dat voor het plaatsen en lezen van cookies toestemming nodig is van de computergebruiker. Die toestemming voor het plaatsen vloeit rechtstreeks voort uit de richtlijn. Daarnaast is er door de Tweede Kamer in de cookiebepaling een rechtsvermoeden opgenomen dat inhoudt dat, wanneer er cookies worden geplaatst ten behoeve van het volgen van het surfgedrag, er sprake is van verwerking van persoonsgegevens.
Om de betekenis van het rechtsvermoeden duidelijk te maken, is enige uitleg nodig. Het is van belang dat voor het verwerken van persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens ondubbelzinnig toestemming vereist is, tenzij een van de andere verwerkingsgronden van artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. De opname van het rechtsvermoeden heeft als gevolg dat de plaatser of lezer van een cookie, tenzij hij bewijst dat hij geen persoonsgegevens verwerkt voor het plaatsen of lezen van de cookie, ondubbelzinnig toestemming nodig heeft, tenzij er sprake is van andere gronden van artikel 8.
Ik merk op dat de introductie van het rechtsvermoeden op zich geen verandering in het geldende regime brengt met betrekking tot cookies. Ook nu geldt immers op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens dat voor de verwerking van persoonsgegeven, of dat nu gebeurt met cookies of op een andere manier, ondubbelzinnig toestemming vereist is, tenzij een van de andere gronden van artikel 8 van toepassing is.
De Wet bescherming persoonsgegevens is de implementatie van de algemene privacyrichtlijn, dus dit is in andere landen van de Europese Unie niet anders. Het rechtsvermoeden zorgt er alleen voor dat de bewijslast ten aanzien van de vraag of met tracking cookies persoonsgegevens worden verwerkt, wordt neergelegd bij degene die de tracking cookies plaatst. Dat maakt de handhaving van de al bestaande regel in de Wet bescherming persoonsgegevens eigenlijk alleen maar makkelijker.
Er bestaat een algemeen misverstand dat voor alle cookies ondubbelzinnig toestemming moet worden gegeven. Ik leid dat af uit de verschillende inbrengen van vandaag. Plaatsers van tracking cookies moeten bewijzen dat zij geen persoonsgegevens verwerken. Die omgekeerde bewijslast geldt echter niet voor alle cookies, maar alleen voor cookies die surfgedrag volgen. Voor de niet-tracking-cookies geldt de gewone toestemming. Voor cookies waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, wordt in Nederland geen zwaarder regime ingevoerd dan in de rest van de Europese Unie. In alle lidstaten geldt dat voor het verwerken van persoonsgegevens, of dit nu met cookies gebeurt of op een andere manier, ondubbelzinnig toestemming is vereist. Die eis bestaat al geruime tijd en heeft tot nu toe geen handhavingsproblemen gekend.
De heer Bröcker heeft gezegd dat het wetsvoorstel bij cookies niet voorziet in een eenduidige en consistente implementatie van de richtlijn en vraagt mij om een reactie daarop. Ik ben het daarmee niet eens. In het wetsvoorstel is de tekst van de Bijzondere privacyrichtlijn zo letterlijk mogelijk overgenomen. Wel is door toedoen van de Tweede Kamer eraan toegevoegd dat bij cookies die surfgedrag volgen, het rechtsvermoeden bestaat dat er sprake is van persoonsgegevens. Als er persoonsgegevens worden verwerkt, is in ieder geval de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. In dat geval is er dus ondubbelzinnig toestemming nodig, ook al op basis van de huidige wetgeving. De plaatser van cookies kan echter wel het tegenbewijs leveren. Als hij aannemelijk maakt dat er geen persoonsgegevens worden verwerkt, geldt de gewone toestemming. Het regime in Nederland wijkt wat dit betreft niet af van de rest van Europa. Ook in andere landen geldt dat er ondubbelzinnig toestemming moet zijn als er met cookies persoonsgegevens worden verwerkt. Dat volgt uit de Europese algemene privacyrichtlijn. Op dat punt is er naar mijn mening geen schending van het level playing field.
De heer Franken (CDA):
Als de wet wordt aangenomen en in werking treedt, staat van buitenlandse websitehouders die in Nederland hun producten op het web laten zien, niet vast dat zij geen persoonsgegevens aan de cookies verbonden hebben. Die kunnen dus allemaal in overtreding zijn. Nederlanders moeten dat bewijzen maar buitenlanders niet. Dat is dus een zwaardere eis. Voor buitenlanders geldt bovendien dat er toch niet gehandhaafd wordt.
Minister Verhagen:
Tenzij aangetoond wordt dat zij in strijd handelen met de Europese richtlijn. Zij hoeven het van te voren niet ondubbelzinnig aan te tonen, maar op het moment dat blijkt dat zij wel degelijk persoonsgegevens verwerken, zijn zij in strijd met de algemene privacyrichtlijn en dus in overtreding. Dan worden zij wel degelijk aangepakt. Het enige verschil is dat wij hier op basis van wetgeving van te voren zeggen dat men het moet aantonen. Een buitenlandse provider die deze gegevens verwerkt, kan niet zomaar zijn gang gaan.
De heer Franken (CDA):
Daarvoor moet hij gecontroleerd worden. Dat betekent dat 100 miljoen websites door 150 fte van de OPTA moeten worden gecontroleerd.
Minister Verhagen:
Ja. Ik kan de heer Franken verzekeren dat er nog wel meer problemen op ons af zullen komen. Senator Van Boxtel gaf al aan dat het tijdens zijn ministerschap ondenkbaar was dat allerlei zaken met internet gedaan zouden worden. Wij vinden dat nu normaal, maar toen was dat onmogelijk. Dingen veranderen heel snel. De vraag is of in het kader van de privacybescherming iemand mag weten wat er met zijn gegevens gebeurt. Dat nemen wij in Nederland hoog op. Wij willen niet dat iemand zomaar met gegevens aan de haal gaat, als wij hem geen toestemming hebben gegeven. Wij willen het gewoon goed geregeld hebben voor onze Nederlandse wetgeving. Dat betekent dat als een buitenlandse provider, die niet gebonden is aan de Nederlandse wetgeving maar wel aan de Europese regelgeving, tegen de lamp loopt, die net zo hard gepakt wordt. Op het moment dat iemand zicht krijgt op het feit dat zijn gegevens worden verwerkt, treed je op. Dat is hetzelfde als met de bonuskaart van de heer Noten. Als hij zegt dat hij niet wil dat zijn gegevens worden verwerkt en hij toch, omdat hij sigaartjes koopt, reclame krijgt voor die sigaartjes, denkt hij dat er iets met zijn gegevens is gebeurd.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik heb geprobeerd om de heer Franken goed te volgen, maar als ik naar de minister luister, trekt de heer Franken kennelijk aan de verkeerde kant van het touw. Eigenlijk zou hij een motie moeten indienen waarin hij pleit voor meer cookie cops. Er komt ruimte vrij, want er komen misschien minder animal cops. De OPTA moet dus cookie cops hebben.
De heer Noten (PvdA):
Als wij de netneutraliteit goed regelen, kunnen wij er een gratis applicatie opzetten die cookies opspoort die gebruikt worden voor tracking. Daar heb je echt niemand bij de OPTA voor nodig. Eén goedwerkende applicatie en gaan met die banaan. Je hebt ze al, toepassingen waarmee cookies worden achterhaald en verwijderd. Godzijdank, want ik wil niet dat mijn vrouw weet dat ik een doosje sigaren heb gekocht, want zij denkt dat ik gestopt ben met roken.
De heer Franken (CDA):
Dat kan allemaal met die browserinstellingen worden voorkomen. Een cookie cop is dan een soort robot die vooraf aan de gang kan.
Minister Verhagen:
Ik ga op al die elementen nog nader in.
Voorzitter. De heer Bröcker vraagt zich af of het een bezwaar is dat er twee toezichthouders voor de cookies zouden zijn. Er bestaat al jaren een bepaling met betrekking tot het plaatsen en lezen van cookies. Het toezicht op deze bepaling is al die tijd belegd bij de OPTA. De OPTA heeft hier de nodige ervaring mee opgedaan. Daarom is ervoor gekozen om bij de gewijzigde cookiebepaling de OPTA wederom als handhaver aan te wijzen. Het College bescherming persoonsgegevens houdt dus geen toezicht op de cookiebepaling. Het houdt wel toezicht op het verwerken van persoonsgegevens, of die nu met cookies zijn verworven of op een andere manier. Het gaat dus echt om twee verschillende normen.
De heer Bröcker vroeg hoe het zit met de OPTA. Is de OPTA terughoudend bij het handhaven van die cookiebepaling of niet? Ook daar wil ik een onderscheid maken. De cookiebepaling bevat twee elementen: de informatieplicht en het toestemmingsvereiste. De informatieplicht houdt in dat wanneer iemand een cookie plaatst of leest op de computer van een gebruiker, hij die gebruiker moet informeren over het feit dat het voornemen bestaat om een cookie te plaatsen of te lezen. Daarnaast moet degene die die cookie plaatst, de gebruiker van de computer informeren over het doel van de cookie. Als het daarbij gaat om het volgen van surfgedrag, zal moeten worden aangegeven welke informatie wordt verzameld en wat er met die informatie wordt gedaan. Daarbij moet ook worden aangegeven met wie die verzamelde gegevens worden gedeeld. Verder moet ook informatie worden verstrekt over de periode waarbinnen die cookie gebruikt wordt. Over die informatieplicht bestaat dus totaal geen onduidelijkheid. Het is volstrekt helder wat degene die de cookie plaatst moet doen. Dat zal dus ook door de OPTA worden gehandhaafd.
Met betrekking tot het toestemmingsvereiste is duidelijk dat er toestemming van de gebruiker van de computer nodig is voordat de cookie wordt geplaatst. Het gaat hierbij om het zogenoemde opt-insysteem. Minder duidelijk is hoe die toestemming in de praktijk gegeven kan worden. Uiteraard kan toestemming worden verkregen door de eerste keer dat via een website cookies worden geplaatst, door middel van een pop-upscherm toestemming te vragen. In Europees verband wordt gekeken naar meer gebruiksvriendelijke toepassingen, onder andere door browsers geschikt te maken voor het geven van toestemming. De OPTA heeft aangegeven bij dit praktische aspect van de cookiebepaling, de vraag hoe die toestemmingsvereiste vorm moet krijgen, enige terughoudendheid in de handhaving te betrachten. De OPTA stelt open te staan voor een meer gebruiksvriendelijke wijze van het verkrijgen van toestemming. Ook zal de OPTA rekening houden met Europese ontwikkelingen op dit gebied. Verder zal de OPTA bij het beoordelen of op een juiste wijze toestemming is verkregen, toetsen of de toestemming is vrijgegeven, voldoende specifiek is en gebaseerd is op voldoende informatie. Overigens zal de OPTA, als zelfstandig bestuursorgaan, zelf bepalen waar zij de prioriteiten in de handhaving legt. Dat zal hoe dan ook gebeuren, dat is evident. Anders krijgen we de situatie die senator Franken ietwat bevreesd schetste.
De heer Bröcker vroeg hoe ik aankijk tegen de inspanningen in het kader van het World Wide Web Consortium. Dat is het samenwerkingsverband van aanbieders van internetbrowsers en universiteiten om juist de browsers geschikt te maken om overeenkomstig de cookiebepaling toestemming voor het plaatsen en lezen van cookies te vragen. Ik heb in de nadere memorie van antwoord verwezen naar het initiatief omdat ik dit net als de Europese Commissie van harte aanmoedig. Ik ben met de VVD van mening dat dit initiatief de kans moet krijgen juist een standaard te ontwikkelen waarbij consumenten op gebruiksvriendelijke wijze in staat worden gesteld aan te geven of zij toestemming geven voor het gebruik van cookies. Ik denk niet dat het direct in werking laten treden van de cookiebepaling dit op enigerlei wijze in de weg staat. Ik denk juist dat een snelle inwerkingtreding van de cookiebepaling in heel Europa de slagingskans tot dit initiatief vergroot, omdat de noodzaak dan juist bij de aanbieders groter is om dit op een gebruiksvriendelijke manier te doen. Ze zouden anders zelf ook allemaal rompslomp krijgen. Op dat punt ben ik het eens met het steunen van dit initiatief. Ik denk dat het eerder tot stand zal komen als we deze bepaling in werking laten treden.
Overigens, als laatste opmerking, als de toestemming niet via een browser kan worden verkregen, betekent dit niet dat de eindgebruiker telkens wordt geconfronteerd met een pop-upscherm, want de benodigde toestemming kan ook in een keer worden verkregen voor meerdere websites tegelijk of voor meerdere bezoeken aan een website, bijvoorbeeld voor de duur van een jaar. De heer Van Boxtel sprak hier eerder ook over.
De heer Bröcker (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor dit antwoord. Ik heb soms het gevoel dat hier een beetje een woordenspel gaande is rond terughoudendheid. Mijn fractie zoekt naar een stukje helderheid. Hoe gaan we dit in Nederland implementeren? De VVD steunt de basisuitgangspunten die de minister heeft geschetst, dat heb ik ook in mijn bijdrage in de eerste termijn gezegd. Het gaat er alleen om hoe we de sector de kans geven om op een goede, efficiënte en Europeesbrede manier invulling te geven aan het hele begrip toestemmingsvereiste. Concrete ontwikkelingen zijn daarvoor aan de orde. Ik weet niet zo goed wat ik moet met de term "terughoudendheid van de OPTA".
Ik onderschrijf ook dat je de sector een heel heldere deadline moet geven wanneer dit probleem moet worden opgelost. Er zijn collega's die hebben gezegd dat het al lang had kunnen worden geïmplementeerd, omdat de cookiewetgeving al een half jaar bekend is. Mocht dit zijn gebeurd onder de oude standaarden, dan had de sector waarschijnlijk weer aanpassingen moeten verrichten op basis van de nieuwe technologieën rond browserinstellingen. Mijn fractie zoekt naar een stukje helderheid in deze soms wat amorfe discussie. Wat gaat de OPTA doen? Geven we de sector de kans en een heldere deadline om bijvoorbeeld uiterlijk aan het eind van dit jaar op een goede, door de Europese Commissie ondersteunde manier dit te implementeren?
Minister Verhagen:
Ik geef die helderheid: op de informatieplicht wordt hoe dan ook gehandhaafd. Daar is geen uitstel voor mogelijk en het is ook volstrekt helder waaraan de aanbieder moet voldoen. Als hij de informatie niet verstrekt heeft, is het gewoon over en uit.
Dan de wijze waarop de toestemming verleend kan worden. Is dat op basis van een pop-upscherm, is dat eens per jaar, is dat via de discussie die we op dit moment in Europa voeren? De OPTA zal uiteraard rekening houden met de Europese ontwikkelingen en met de discussie met de sector. Maar als je het uitstelt en van de weeromstuit wordt geen toestemming meer verleend of hoeft geen toestemming meer verleend te worden, dan is dat in strijd met de richtlijn. Laten we elkaar nu niets wijs maken.
De heer Noten (PvdA):
Dat is ook precies waar het mij om gaat. Ik denk niet dat wij ons hier zo moeten opstellen dat we in strijd met de Europese richtlijn gaan handelen. Ik denk ook niet dat we er belang bij hebben om het wetsvoorstel te vertragen, zodanig dat we worden opgezadeld met de boete die daarbij hoort. Die boete is overigens terecht, mijns inziens. Tegelijkertijd is het zo dat we een klein stukje hebben toegevoegd aan de Europese richtlijn, namelijk het aspect van de omgekeerde bewijslast. Het gaat dus niet om de informatieplicht als zodanig, want die zit al in de Europese richtlijn. Ik zou inderdaad niet weten waarom Nederlandse providers zich daar niet aan zouden houden. Voor alle duidelijkheid: volgens mij moeten we daar het level playing field daadwerkelijk in stand houden. Het gaat mij echter om de omgekeerde bewijslast. Die kan lastig zijn in de praktijk. Het betekent eigenlijk dat je van tevoren een dossier moet hebben opgebouwd richting mogelijke toezichthouders. Dat is echt een aanvullende eis. De vraag is in hoeverre we deze aanvullende eis al gaan handhaven in het komende halfjaar. Ik zou denken dat je daar op een redelijk verstandige manier mee om moet gaan, ook als toezichthouder. Het is onredelijk om die omgekeerde bewijslast vanaf nu te eisen. Dat vind ik echt iets wat we met elkaar zouden kunnen uitspreken.
Minister Verhagen:
Ik kom daar dadelijk op in relatie tot de motie, want het is een element dat de heer Noten niet in zijn eerste termijn naar voren heeft gebracht. Op basis van zijn eerste termijn verbaast het me dat zijn naam onder de motie-Franken c.s. stond. Ik dacht in eerste instantie dat hij wellicht de verkeerde motie had getekend. Hij sloot zich immers aan bij het initiatief van de ChristenUnie dat het mogelijk zou maken dat mensen zelf via hun provider kunnen aangeven dat ze gevrijwaard willen worden van bepaalde diensten.
De heer Noten (PvdA):
De minister haalt de PvdA en de SP door elkaar. Dat is iets wat ons vaker overkomt. Wij hebben de motie van de ChristenUnie niet ondertekend.
Minister Verhagen:
De PvdA-fractie stelde zich zeer nadrukkelijk achter alle amendementen die in de Tweede Kamer waren ingediend. Ik zal helemaal open kaart spelen: ik zei tijdens de schorsing dat we wel een probleem hadden met deze motie, want die heeft gewoon een meerderheid. Toen werd er gezegd dat de PvdA-fractie niet stemt, terwijl die er volgens mij gewoon onder stond. Ook de ambtelijke ondersteuning was ietwat verbaasd dus ik sta niet alleen in mijn verbazing.
De heer Noten (PvdA):
Dat de minister verbaasd is, verbaast mij weer niet. Dat de ambtelijke ondersteuning verbaasd is, is inderdaad een ernstig signaal en dat trek ik mij ook aan. Ik zal het daar met de ambtelijke ondersteuning nog rechtstreeks over hebben. Het gaat ons om het volgende. We willen de komende tijd het aspect van de omgekeerde bewijslast in de dagelijkse praktijk een ingewikkelde zaak kunnen vinden. Misschien is dit verwerkt in de formulering van de motie waarin sprake is van inwerkingstelling van de wet dan wel toepassen van de wet op dat punt. Maar dat het ingewikkeld wordt, kunnen we ons goed voorstellen. Daar wil ik de motie ook echt op toespitsen. Het gaat dus niet om de vraag of we wel of niet de wet willen aannemen en in werking willen stellen – dat willen we – maar het gaat ons om de vraag of de handhaving van het aspect van de omgekeerde bewijslast, zo nodig vanaf 1 juli full swing moet plaatsvinden. Wij vinden eigenlijk van niet.
Minister Verhagen:
Ik ben blij met deze verheldering van de PvdA-fractie. Staat u mij toe dat ik daar dadelijk op terugkom als ik de motie behandel. Ik wilde graag eerst de vragen van de heer Ester, Van Boxtel, Franken en Bröcker nader van repliek dienen voordat ik op de motie inga. Op zich heeft de heer Noten gelijk als hij stelt dat het grootste probleem met de motie is dat zij over het gehele toestemmingsvereiste gaat, omdat dat artikel die eis stelt, terwijl het door hem aangeduide probleem een onderdeel is van de omgekeerde bewijslast.
De heer Noten (PvdA):
Dat is prima en ik vind dit geweldig, maar voor de Handelingen herhaal ik dat onze handtekening niet onder de motie-Ester staat.
Minister Verhagen:
Dat was mij al opgevallen.
De heer Van Boxtel (D66):
De vraag blijft waarom die handtekening dan wel onder de motie-Franken staat. Ik geef mijn collega's in de senaat het volgende in overweging. Ik ga straks echt luisteren naar wat de minister over die motie gaat zeggen, maar het zou mooi zijn als beide collega's die de al in de eerste termijn ingediende motie hebben ondertekend, ook openstaan voor de gedachte dat de motie overbodig is.
De heer Franken (CDA):
Als de minister, u of anderen de ondertekenaars van de motie daarvan kunnen overtuigen, is de motie niet nodig, maar die overtuiging is daarvoor wel noodzakelijk. De bewijslast hiervoor ligt dus bij u. Wij hebben het al een keer over de bewijslast gehad.
Minister Verhagen:
Ja, al dan niet omgekeerd. Ik was overigens benieuwd naar het antwoord van de heer Noten op de vraag van de heer Van Boxtel, maar dat gaat volgens mij mijn positie te buiten.
De heer Ester vroeg wat ik vind van de opkomst van de zogenaamde flash cookies en of ik op dat punt een regulerende rol voor mijzelf of een kaderscheppend kader zie. Bij flash cookies is, net zoals bij de andere cookies, in principe sprake van het opslaan en lezen van gegevens op de computer van een eindgebruiker. Het gebruik van flash cookies valt dus gewoon onder die cookiebepaling: de gebruiker moet vooraf geïnformeerd worden en voorafgaand aan het plaatsen of lezen van flash cookies moet om de toestemming van de gebruiker worden gevraagd. Of die cookies nou in die computer worden verstopt of niet, het principe is: als er gegevens gelezen worden, moet er toestemming gevraagd worden. Als de gebruiker geen toestemming geeft, mag dat cookie niet worden geplaatst, ook of juist vooral niet op die verborgen plaatsen in de computer. De OPTA ziet hierop toe en kan boetes opleggen als er in strijd met die bepaling wordt gehandeld.
De cookiebepaling dient de privacybelangen van de internetgebruikers. Om die reden zijn de informatieplicht en het toestemmingsvereiste opgenomen in dwingende wetgeving. Van een uitsluitend kaderscheppende rol die de markt in principe helemaal vrijlaat om zelf met oplossingen te komen, kan in dit verband dus geen sprake zijn. De bepaling laat wel ruimte om binnen bepaalde grenzen zelf een vorm te vinden waarin die informatie wordt verschaft en aan de gebruiker om toestemming wordt gevraagd. Daarbij zijn dezelfde bepalingen van toepassing. In die zin is het dus niet aan de markt, maar is dit regulerend.
De heer Van Boxtel gaf terecht aan dat er meerdere mogelijkheden zijn om te voorkomen dat de consument continu geconfronteerd wordt met pop-ups. Het zou inderdaad een heel mooie oplossing zijn als browsers geschikt zouden zijn voor het geven van toestemming. Zover is het op dit moment nog niet; je kunt inzetten op "wis cookies" en "accepteer nooit cookies"; in dat laatste geval krijg je dus geen enkel cookie. Tot die tijd zullen de plaatsers van cookies gebruiksvriendelijke oplossingen moeten bedenken. Daarbij is het inderdaad mogelijk om te voorkomen dat je continu hiermee wordt geconfronteerd.
De heer Noten sprak over de bonuskaart. Zoiets is inderdaad al mogelijk: één keer toestemming geven om de gegevens te gebruiken en daarna er niet continu mee worden geconfronteerd. Een plaatser van cookies kan de eerste keer dat iemand een website bezoekt, die persoon vragen om toestemming, ook voor het herhaaldelijk plaatsen en lezen van cookies, bijvoorbeeld voor de duur van een jaar. De bezoeker moet dan overigens wel de mogelijkheid krijgen om de gegeven toestemming in te trekken, bijvoorbeeld als hij er na een halfjaar toch geen behoefte aan heeft en ervan af wil, omdat hij vindt dat hij te veel wordt geconfronteerd met allerlei onbedoelde junkmail. De door een bezoeker verleende toestemming kan je opslaan in een cookie, inclusief de duur die daarbij hoort. Gedurende die periode zal dan niet om toestemming worden gevraagd. Er zijn dus allerlei technische mogelijkheden.
De heren Franken en Bröcker en bij nader inzien ook de heer Noten vragen of het niet verstandig is om de bepaling later in werking te laten treden. Zij willen wachten op meer duidelijkheid omtrent de technische ontwikkelingen en het overleg op Europees niveau. Ik wijs hen erop dat een directe inwerkingtreding van de cookiebepaling nodig is om de Bijzondere privacyrichtlijn te implementeren. Die bepaling had al op 25 mei 2011 in Nederlands recht moeten zijn omgezet. Wij kunnen ons dan ook niet een halfjaar vertraging veroorloven. Dat kan leiden tot kostbare sancties uit Brussel. Ook als er maar één bepaling uit een Europese richtlijn niet wordt geïmplementeerd, bijvoorbeeld omdat wij de cookiebepaling niet in werking laten treden, handelen wij in strijd met het Europese recht. Dan kunnen we door de Europese Commissie of door een belanghebbende voor de rechter worden gedaagd. Dat kan resulteren in een aanzienlijke boete.
De heer Franken (CDA):
De minister spreekt over inwerkingtreding. Er zijn echter twee juridisch relevante momenten. Het eerste is het aannemen van het wetsvoorstel, zodat de wet geldt en er sprake is van Nederlands recht. Het tweede is het in werking laten treden, dus het handhaafbaar maken, van een bepaling. In het eerste lid van artikel VII van de wet staat dat verschillende bepalingen op verschillende momenten in werking kunnen treden. Maar dan is het dus al een wet. Als het een wet is, kan je spreken van implementatie.
Minister Verhagen:
In de motie staat: "om in dat licht artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet 31 december in werking te laten treden". Met andere woorden: u eist dat dit onderdeel van de wet pas in 2013 in werking treedt. Zo staat het in de motie.
De heer Franken (CDA):
Dan is het al wel een wet. De richtlijn is geïmplementeerd in een geldende Nederlandse wet.
Minister Verhagen:
In de richtlijn staat dat de bepaling in de Nederlandse wet moet worden geïmplementeerd. Daarvan is pas sprake als de wet in werking is getreden. Daar zijn we dus al een jaar te laat mee. Ik geloof dat de Kamer op 15 mei stemt over dit wetsvoorstel. Dan zijn we dus minimaal een jaar te laat. Als één bepaling uit de richtlijn niet in werking mag treden, heb ik een probleem. Voor implementatie is namelijk vereist dat de bepaling in werking is getreden. De Commissie kan zeggen: u hebt een bepaling van de richtlijn niet in werking laten treden; daar hebben wij genoeg van, u hebt genoeg getreuzeld en daarom krijgt u een boete.
De heer Van Boxtel (D66):
De verleiding is ontzettend groot om een parallel te trekken met de 3%. De heer Franken probeert nu selectief te winkelen. Het gaat gewoon om de inwerkingtreding van de wet. Ik heb gezegd dat ik graag de mening van de minister wilde horen over de motie, maar ik word steeds meer bevestigd in mijn opvatting dat wij nu dit wetsvoorstel moeten aannemen en dat marktpartijen en consumenten gewoon moeten doen wat de wet vereist. Als blijkt dat er op grond van een rechterlijke uitspraak iets aangepast moet worden, zijn wij weer aan zet. Ik ga niet mee in de redenering dat wij op onderdelen gaan winkelen om marktpartijen te vrijwaren van de mogelijkheid om klanten te vragen wat zij willen, een keer per jaar, per halfjaar, met pop ups op websites. Dat kan allemaal geregeld worden. Men weet dat eigenlijk ook al sinds de Europese Unie heeft gezegd dat het geregeld moest worden. Ik begrijp dus niet wat met die motie wordt beoogd. Ik daag de collega's uit om dat na het verhaal van de heer Verhagen uit te leggen. Het is echt semantiek aan het worden.
De heer Bröcker (VVD):
Voorzitter. In eerste termijn heb ik aangegeven dat mijn fractie voorstander is van een-op-eenimplementatie van Europese richtlijnen. Helaas is er met een amendement een nationale kop gekomen op een richtlijn, namelijk de omkering van de bewijslast. Daarover zullen wij het met zijn allen eens zijn. Hieruit blijkt dat de Kamer volledig moet meewerken aan een snelle implementatie van richtlijnen. Als daar nationale koppen of varianten op worden losgelaten, dan moeten wij die separaat van de implementatierichtlijnen kunnen behandelen. In dat kader vind ik het zuur dat de Eerste Kamer nu om de oren wordt geslagen met "boetes dit en boetes dat". Het heeft niet aan deze Kamer gelegen. Bovendien staat het op gespannen voet met de wijze waarop mijn fractie graag met de implementatie van Europese richtlijnen wil omgaan.
Ik kan op dit moment niet alle fijnslijperij beoordelen van implementeren en een wet opstellen. In praktische zin heeft de Europese Commissie zelf aangegeven dat die nationale kop verder gaat dan de richtlijn vereist. De Commissie geeft aan dat wij met de implementatie vooruitlopen op initiatieven die vanuit Europa op dit moment worden ondernomen om tot een praktische, uitvoerbare, handhaafbare oplossing te komen via browserinstellingen. Mijn fractie wil in dat kader ervoor zorgen dat er helderheid is over de OPTA in de aanloop naar een deadline die wij vanmiddag even hebben vastgesteld op het einde van dit jaar, zodat sector en consumenten weten waar zij aan toe zijn.
Minister Verhagen:
Voorzitter. Ik hecht eraan om te onderstrepen dat de Eerste Kamer absoluut geen verwijt treft wat de vertraging bij de implementatie van deze richtlijn betreft. Ik ben dat volledig eens met de heer Bröcker. Het wetsvoorstel is in 2008 ingediend in de Tweede Kamer en een halfjaar geleden, of nog korter, in deze Kamer. De vertraging ligt dus absoluut niet aan deze kant. Ik ben buitengewoon te spreken over de wijze waarop deze Kamer deze moeilijke materie zowel in de schriftelijke behandeling als nu, zelfs in demissionaire status, voortvarend ter hand heeft genomen. Niets dan lof. Op geen enkele wijze maak ik de Eerste Kamer verwijten. Het is echter wel mijn verantwoordelijkheid om de consequenties te schetsen van de huidige stand van zaken, los van aan wie dat allemaal te wijten is.
De stelling dat de Commissie zich negatief heeft uitgelaten over de nationale kop moet ik betwisten. De Commissie heeft geen uitlatingen gedaan over de Nederlandse cookiebepaling of een eventuele nationale kop. De Europese Commissie heeft zich wel uitgelaten over de netneutraliteit. Daarover komen wij straks nog te spreken. Dat is een andere discussie. Daarvan heeft de Europese Commissie gezegd: u loopt erg voorop. Over de eventuele nationale kop van de cookiebepaling heeft zij zich echter op geen enkele wijze negatief uitgelaten.
Ik denk dat de OPTA ook in de praktijk heel goed uit de voeten kan met die bepaling. De OPTA heeft ook aangegeven rekening te houden met de ontwikkelingen in Brussel en met de discussie over privacy. Hij verwees daar zelf naar.
De heer Bröcker wees in zijn inbreng op het voorstel voor een nieuwe privacyverordening. Als die in haar huidige vorm wordt aangenomen, komt die in plaats van de bestaande algemene privacyrichtlijn. In die privacyrichtlijn staan de regels die in Nederland in de Wet bescherming persoonsgegevens zijn geïmplementeerd. Die nieuwe privacyverordening zal dus de Wet bescherming persoonsgegevens vervangen, maar komt niet in de plaats van de Bijzondere privacyrichtlijn die in de Telecommunicatiewet is geïmplementeerd. Die cookiebepaling zal dus niet vervallen door de komst van de nieuwe privacyverordening die de Europese Commissie heeft aangekondigd.
Mijn stelling is dat als wij de cookiebepaling niet snel in werking laten treden, wij het Europese recht schenden. Dan zal de Europese Commissie, ongeacht het voorstel voor een nieuwe privacyregeling, Nederland alsnog voor de rechter kunnen dagen. Maar nogmaals, ik verwijt de Eerste Kamer niets.
De heer Noten (PvdA):
De minister probeert ons nu overtuigend duidelijk te maken dat het eigenlijk heel onverstandig is, welhaast zinloos, om bij bepaling verschillende inwerkingtredingsdata vast te stellen. Als je één ding niet hebt gedaan, heb je immers in feite alles niet gedaan. Hij had dan misschien in het wetsvoorstel die mogelijkheid niet moeten creëren. Dat was een opmerking vooraf, voor toekomstige discussies.
Volgens mij is de minister in staat om de motie overbodig te maken. Hij zou kunnen zeggen dat hij erop zal toezien dat er niet actief zal worden gehandhaafd zolang er geen duidelijkheid is – waarbij 31 december als datum is genoemd – over de wijze waarop die omgekeerde bewijslast vorm moet krijgen, want dat is natuurlijk een vraagstuk. Dan zijn wij natuurlijk gewoon klaar. Dan is die motie overbodig. Als hij dat nu gewoon doet, zou dat een hoop tijd schelen.
Minister Verhagen:
Ik kom nu op de motie. De heer Noten probeert mij wat te stimuleren, en dat waardeer ik. Er zitten elementen in de motie die buitengewoon goed zijn, zoals actieve ondersteuning van de Europese Unie bij het ontwikkelen van een betekenisvolle "do not track"-standaard. Daar ben ik meer dan toe bereid. Wij zullen dat absoluut doen. Ik ben ook bereid om, zoals in de motie wordt gevraagd, overleg te faciliteren tussen de toezichthouder en de sector.
De cookiebepaling als zodanig probeer ik in elk geval in werking te laten treden, omdat daar het grote probleem zit in relatie tot de Europese richtlijn. De heer Noten zegt terecht dat het probleem zit in de omkering van de bewijslast. De cookiebepaling regelt dat er toestemming moet zijn verkregen voordat een cookie mag worden geplaatst. Dat is de implementatie van artikel 5, lid 3 van de Bijzondere privacyrichtlijn. Die moeten wij hoe dan ook zekerstellen. Die inperking moet dan in elk geval in de motie, want anders handelen naar mijn mening in strijd met de Europese regelgeving. Wij mogen er niet één onderdeel uithalen, maar dat geldt niet voor het omkeren van de bewijslast, daar heeft de heer Noten gelijk in. Wij zouden het toezicht op de handhaving van de omkering van de bewijslast tot 31 december kunnen uitstellen. In de tussentijd kan dan meer duidelijkheid worden verkregen over Europese initiatieven ter zake. Dan kunnen wij ook het initiatief van het World Wide Web Consortium, waar de heer Bröcker naar verwees, daarin verwerken. Ik hoop dat ik daarmee tegemoetkom aan de intentie van de heer Franken en de suggestie van de heer Noten, zodat wij er op die manier uitkomen.
De heer Reuten (SP):
Ik moet toch bezwaar maken. Ik ben katholiek opgevoed, maar dit is mij toch net wat te katholiek. Als je een wet hebt, moet je ten minste de pretentie hebben om die te handhaven. Het spijt mij. Het is van tweeën één. Als het artikel wordt uitgesteld en er dus niet wordt gehandhaafd, zeg ik oké. Maar hier voel ik me niet lekker bij.
De heer Noten (PvdA):
Het gaat volgens mij echt om fundamenteel iets anders. Als je een wet aanneemt, moet je de bedoeling hebben om hem te handhaven. Gelijktijdig is het echter zo dat je rekening moet houden met mogelijkheden van partijen om de wet ook te volgen. Als je alleen een wet aanneemt en verder niet geïnteresseerd bent in de mate waarin anderen hem kunnen volgen, ben je op een volstrekt onredelijke en onfatsoenlijke wijze bezig. Het gaat me er niet om dat de wet niet gevolgd wordt; hij moet gevolgd worden. Waar het me om gaat, is dat dit gebeurt op een wijze die voor partijen redelijk is. Met "partijen" bedoel ik niet alleen aanbieders van diensten maar ook gebruikers van diensten. Het gaat me er dus om dat je probeert om een zodanige setting te creëren dat er een zo werkbaar mogelijke oplossing wordt gevonden. Dat is volgens mij ook de opgave van een wetgever.
De heer Franken (CDA):
Protestanten zijn meer opgevoed in schriftuitleg. Aan de katholieke kant kwam dat pas op een latere leeftijd op, heb ik begrepen. Ik ben daarin dus van jongs af aan geschoold, en ik zeg dat ik eigenlijk de lezing die de heer Noten gaf, onderschrijf. Wij moeten een wet hebben – ik zeg zelfs: daarmee is de richtlijn geïmplementeerd – maar dan moet het ook nog werken. Dat werken kunnen wij niet een-twee-drie ten aanzien van dit extra punt realiseren. Daar draait het om. De heer Reuten hoeft dus niet ongerust te zijn.
Minister Verhagen:
Als ik het goed samenvat, betekent dit het volgende. De cookiebepaling die regelt dat er toestemming moet zijn verkregen voordat een cookie wordt geplaatst of gelezen, de pure implementatie van artikel 5, derde lid van de Bijzondere privacyrichtlijn, wordt ook gewoon vanaf dag één gehandhaafd, geïmplementeerd, toegepast et cetera. Tot 31 december bekijken wij hoe de Europese discussie verloopt met betrekking tot het overleg met de toezichthouders en de sector om op die manier duidelijkheid te krijgen over de reikwijdte van de cookiebepaling. Daarvoor geven wij dus tot 31 december de tijd, maar de zaak kan gewoon per 15 mei, als deze Kamer het wetsvoorstel dan aanvaardt, in werking treden.
De heer Van Boxtel (D66):
De rechtgeaarde agnost mengt zich nu ook nog in het debat. Ik luister echt heel goed naar de minister. Ik vind dit ook een mooie landing van de ingewikkeldheid van dit debat. Maar dan reken ik er wel echt op dat dit ook een fatale datum is. Als het een excuus is om weer te glijden en het weer te gaan verlengen, is dat voor mij niet aanvaardbaar.
Minister Verhagen:
Dit betekent dat tot 31 december de gelegenheid wordt gegeven om in Europees verband tot een werkbare oplossing te komen inzake de omkering van de bewijslast. Indien dat niet lukt voor 31 december, wordt de omkering van de bewijslast hoe dan ook gehandhaafd, toegepast etc.
De heer Van Boxtel sprak ook nog over de gevaren van het volgen van het surfgedrag en het doorverkopen en lekken van persoonsgegevens. Daarin ben ik het met hem eens. Dat is de reden waarom wij juist op dit punt de wetgeving zo hard formuleren.
Ik ga over tot het element van de netneutraliteit. Op grond van het wetsvoorstel is het met betrekking tot netneutraliteit, behoudens enkele uitzonderingen, verboden om diensten of toepassingen op het internet te belemmeren of te vertragen. Het blokkeren van diensten als skype en WhatsApp is op grond van het amendement niet meer toegestaan. Dat was de nationale kop waarop de Europese Commissie aansloeg, zo zeg ik ook tegen de heer Bröcker. Ondanks het feit dat ik een hartstochtelijk tegenstander ben van nationale koppen, moet ik zeggen dat ik de Kamer op dit punt wel kon volgen. De reden daarvoor is dat wij ten tijde van de behandeling geconfronteerd werden met het feit dat een aantal aanbieders gewoon diensten wilde gaan blokkeren, niet omdat er een hoeveelheid data gebruikt werd, maar vanwege het feit dat het een zogenaamde concurrent was. Met andere woorden, er werd een dienst op inhoud geblokkeerd. Daarbij hebben wij het natuurlijk in wezen over de netneutraliteit. De voorgestelde bepaling verbiedt het apart in rekening brengen van diensten of toepassingen op het internet, waarbij je extra moet betalen voor internettoegang als je bijvoorbeeld Skypt. Dat is niet meer toegestaan. Zo wordt voorkomen data-aanbieders van internettoegang via beprijzing het gebruik van bepaalde diensten zo onaantrekkelijk maken dat zij die diensten feitelijk belemmeren.
Ik heb dit voorstel in de Tweede Kamer direct omarmd, ondanks het feit dat ik tegen nationale koppen ben. Wij werden in Nederland namelijk geconfronteerd met een specifieke situatie die zich op dat moment in geen enkele andere lidstaat van de Europese Unie voordeed. We komen dus niet alleen op voor internetvrijheid als Iran of China de toegang blokkeert; het geldt in dit geval ook. Het zou heel vreemd zijn als een provider in Nederland zegt dat iemand een dienst niet meer mag gebruiken. Het ging dus om het principe. Niet alleen voor de vrijheid van meningsuiting maar juist ook voor innovatie, het aanbieden van nieuwe producten, zou het de dood in de pot zijn als nieuwe ontwikkelingen worden geblokkeerd.
Er zijn uiteraard uitzonderingen mogelijk op het verbod op het vertragen of belemmeren van diensten op internet. Vertragen of belemmeren is toegestaan als dat nodig is om de gevolgen van congestie te beperken. Voorwaarde daarbij is dat gelijke soorten verkeer gelijk behandeld worden. Een aanbieder mag bij congestie niet zijn eigen videotoepassing voorrang geven op videotoepassingen van andere aanbieders. Uiteraard zal ter voorkoming van spam of ter uitvoering van wettelijke voorschriften vertraging toegestaan blijven. Het is allemaal mooi en goed geregeld.
De heer Noten vraagt of ik niet bang ben dat dit leidt tot een slechter investeringsklimaat in Nederland. Ik moet zeggen dat ik er eigenlijk wel trots op was dat we hier vooropliepen, met name op het gebied van consumentenbescherming. Wij gaan een standaard stellen ten opzichte van andere landen. Ik ben absoluut niet bang dat dit leidt tot een inperking van het Nederlandse investeringsklimaat; de Nederlandse afzetmarkt is en blijft interessant voor diensten van netwerkaanbieders. Nederlanders staan bekend als intensieve gebruikers van internet. Netneutraliteit garandeert juist dat dienstenaanbieders onbelemmerd hun diensten over internet kunnen aanbieden en afnemers deze onbelemmerd kunnen gebruiken. Dat is van grote waarde voor de Nederlandse economie.
Ik vind het natuurlijk ook van belang dat aanbieders van internettoegangsdiensten de investeringskosten voor hun netwerk kunnen terugverdienen. Natuurlijk. Dat kan echter al. Ze zijn immers vrij om de hoogte van hun tarieven te bepalen en om daarbij te differentiëren naar hoeveelheid bandbreedte en datagebruik. Het dataverkeer zal alleen maar blijven stijgen door de nieuwe toepassingen. We hoeven ons op dit punt absoluut geen zorgen te maken. Er is juist een wereldwijde trend dat inkomsten in de toekomst meer gaan komen uit het gebruik van data dan uit bellen of sms'en. Daar is een prima boterham mee te verdienen, ook in Nederland.
Dit is ook het antwoord op de vraag van de heer Bröcker over de uitspraak van Eurocommissaris Kroes dat wij vooropliepen. Ja, maar wij waren ook het enige land waar er plannen lagen om concurrerende diensten te blokkeren. Door deze wetgeving voor een gegarandeerd open internet laat Nederland zien het belangrijk te vinden dat burgers de vrije beschikking hebben over informatie en dat zij zelf kunnen bepalen van welke diensten zij gebruikmaken.
Het is voor mij nog maar de vraag of de Europese Commissie met voorstellen komt voor de invulling van het principe van de netneutraliteit. Ik heb daar namelijk nog geen enkel signaal over ontvangen. De Commissie wacht nog steeds op een onderzoek van de Europese toezichthouder naar de ernst van de schendingen van dat principe in de diverse landen. Ik wilde, met het merendeel van de Tweede Kamer, niet langer wachten op de "wait and see approach" van de Commissie. Nogmaals, het principe van netneutraliteit vind ik echt buitengewoon belangrijk. Het gaat om vrijheid van meningsuiting en op dat punt hoeven we niet op Europa te wachten, maar mogen we ook ons eigen beleid vormen en voeren.
Overigens maak ik wel duidelijk dat de veronderstelling van de heer Bröcker dat het door artikel 7.4a niet langer toegestaan zou zijn om een abonnement aan te bieden dat beperkt zou zijn tot mobiele toegang tot e-mail, niet juist is. Een dienst waarbij alleen e-mails kunnen worden ontvangen en verzonden zonder dat kan worden doorgeklikt naar een website, is geen internettoegangsdienst en valt derhalve niet onder het netneutraliteitsartikel. Het blijft gewoon mogelijk om een "e-mail only"-dienst aan te bieden.
De heer Noten heeft gevraagd of ik de ontwikkelingen volg in de kwaliteit van ons netwerk. Uiteraard doe ik dat. Er is een jaarlijkse breedbandmonitor, waarin we de gehele uitrol kunnen volgen. De eerste monitor wordt medio 2012 verwacht en zal halverwege de zomer gepubliceerd worden. Nederland behoort wat betreft breedbandnetwerken tot de top van de wereld. We staan op de tweede plaats wat betreft het aantal aansluitingen en qua snelheid op de derde plaats. Overigens merk ik daar thuis niet zo veel van, maar dat schijnt te liggen aan de wijk waarin ik woon. Normaliter behoort Nederland tot de landen met de snelste aansluitingen.
De heer Ester heeft gevraagd of ik de zekerheid heb dat netneutraliteit de vrijheid van de burger niet aantast om zelf filters te installeren die ongewenste websites blokkeren. Het antwoord daarop is ja. Burgers kunnen zelf de door hen gewenste filtering installeren. Er zijn verschillende filteropties op de markt, zoals EO FilterNet, die gebruikers op de computer kunnen installeren. De burger is voor filtering niet afhankelijk van de isp, maar kan deze zelf realiseren.
De heer Ester vroeg daarnaast of het amendement voor artikel 7.4a, eerste lid, sub e, dat de door de abonnee gespecificeerde ideologische motieven betreft, ook op levensbeschouwelijke motieven ziet. Het amendement van de leden Dijkgraaf en Verburg ziet inderdaad op onder meer levensbeschouwelijke motieven.
De heren Ester, Franken, Bröcker en Holdijk hebben gevraagd waarom niet conform het amendement gefilterd internet kan worden aangeboden als de klant dit uitdrukkelijk wenst. Ten tijde van de behandeling van dit wetsvoorstel lag een subamendement van de leden Dijkgraaf en Verburg voor om een extra uitzondering onder artikel 7.4a op te nemen, waarbij op uitdrukkelijk verzoek van een abonnee diensten of toepassingen belemmerd kunnen worden op grond van de door de abonnee gewenste gespecificeerd ideologische motieven. Ik heb in het debat in de Tweede Kamer duidelijk gemaakt dat ik geen enkel bezwaar heb tegen zo'n uitzondering, aangezien op die manier op geen enkele wijze een gat geschoten wordt in de essentie van het artikel over de netneutraliteit.
In de Tweede Kamer bleek, zeker in tweede instantie, dat er geen meerderheid was voor dit amendement. Daarom werd de Eerste Kamer geconfronteerd met een ietwat vreemde gang van zaken met een amendement in een ander wetsvoorstel. We wilden het aantal uitzonderingen strikt limiteren. Op zichzelf zijn consumenten zelf in staat om die filtering aan te brengen, zoals ik zo-even toelichtte.
De heer Ester en anderen hebben een motie ingediend op dit punt, waarin de regering wordt verzocht om te kijken of zij wat meer kan doen en om zich niet voetstoots neer te leggen bij de verwerping van het amendement. Als ik kijk naar deze motie, die is ingediend door de ChristenUnie, CDA, SP, VVD en SGP, ben ik bereid om, uit het oogpunt van implementatie, artikel 7.4a in werking te laten treden om een boete te voorkomen. Ik kan wel toezeggen dat ik mij ervoor zal inzetten om te kijken naar alternatieven en om een wetsvoorstel op dit punt voor te bereiden om tegemoet te komen aan de gevoelens in deze Kamer. Ik kan de indieners van de motie echter geen garantie geven voor wat de Tweede Kamer daarmee doet, laat staan voor wat mijn opvolger daarmee doet. Ik ben echter wel bereid om de indieners van de motie tegemoet te komen.
De heer Van Boxtel (D66):
Het begint mij nu een beetje te duizelen. Ik heb de motie heel zorgvuldig gelezen. Ik begrijp wel waar de behoefte van sommige ondertekenaars vandaan komt. Bij sommige medeondertekenaars kan ik dit iets minder plaatsen. De minister legt nu echter de motie min of meer terzijde en biedt aan om te onderzoeken of hiervoor wetgeving mogelijk is. Dat is mijns inziens een heel ander debat. Ik zou willen weten of er wel behoefte is aan aanvullende wetgeving, ook bij sommigen die deze motie hebben medeondertekend. Ik kan mij dit bijna niet voorstellen.
Minister Verhagen:
De indiener kan het ongetwijfeld nader duiden, maar in de motie staat "verzoekt de regering, de mogelijkheid te creëren voor aanbieders van internettoegangsdiensten om tegemoet te komen aan een uitdrukkelijk verzoek van een abonnee om diensten of toepassingen op grond van door de abonnee gespecificeerde ideële motieven te belemmeren" et cetera. Dat kan niet op basis van de huidige wet, tenminste als die aanvaard wordt. Dan bestaat de mogelijkheid niet. Zo eenvoudig is het.
Als de Eerste Kamer mij vraagt om die mogelijkheid te creëren, dan is daar maar één manier voor, namelijk dat ik, het debat hier gehoord hebbende, dit in de vorm van een wetsvoorstel voorleg aan de Tweede Kamer. Wellicht zijn de leden van de Tweede Kamer ontvankelijk voor de argumenten van de indieners. Op zich is hier eigenlijk niets op tegen, want je verbiedt niets. Je geeft alleen een mogelijkheid. Als iemand zegt dat hij geen behoefte heeft aan de website Huppeldepup – ik zal nu geen websites noemen waaraan men geen behoefte heeft; die kan men zelf bedenken en als men die niet kent, verwijs ik naar een motie in dit verband in de Tweede Kamer – op zijn computer en die persoon ook niet wil dat zijn kinderen die website zien, kan deze persoon aan zijn provider vragen om die site te blokkeren. Wat is erop tegen om die mogelijkheid te creëren? Naar aanleiding van de discussie over dit wetsvoorstel zie ik daar geen probleem in, maar vanwege het niet aanvaarden van het amendement is dit op basis van het nu voorliggende wetsvoorstel niet mogelijk. Is het nu zo erg als die mogelijkheid wel gecreëerd zou worden?
De heer Ester (ChristenUnie):
De minister gaat hier een beetje makkelijk aan voorbij, maar voor een aantal partijen in deze Kamer is dit een heel fundamentele kwestie. Ik herinner mij nog heel goed de bijdrage van de minister in de Tweede Kamer. Hij ging toen ook mee in de diagnose die er destijds voorlag. Daar is een tekst over gekomen. Het amendement heeft overigens exact dezelfde tekst als de tekst van de motie die nu voorligt. De minister heeft toen gezegd dat hij het oordeel aan de Kamer overlaat. Eigenlijk vragen wij dat nu weer. Alleen komt die vraag nu vanuit de Eerste Kamer en niet uit de Tweede Kamer. De minister zegt dat hij de mogelijkheid wel wil onderzoeken. Ik hoor daar graag wat meer over. Aan welke mogelijkheden denkt de minister dan? Op welke termijn zou hij dat kunnen doen? Wat voor alternatieven heeft de minister?
Misschien kan de minister beginnen met een reflectie – zoiets hoort toch zeker in deze Kamer thuis – op de vraag of de minister het eens is met de diagnose die aan de motie ten grondslag ligt. Voor een aantal partijen – de minister kan ook wel tellen – is dat een zeer wezenlijk issue. Het raakt namelijk bepaalde groepen in onze samenleving. Dit gaat niet alleen godsdienstige groepen aan het hart, maar ook mensen die dit willen vanuit opvoedkundige principes. Zij willen dat hun kinderen niet met allerlei troep worden geconfronteerd en hebben zelf niet de ICT-vaardigheden in huis om daar iets aan te doen. Zij vragen dan aan hun provider om dit te doen. Wij doen net alsof iedereen in gelijke mate is bedeeld met ICT-competentie, maar Nederland heeft anderhalf miljoen laag- of ongeletterden. Collega Franken of collega Bröcker zei dat velen van ons ook op hun brievenbus hebben staan dat zij geen drukwerk willen. Datzelfde vragen wij nu ook. Kan de minister daar eens creatief over nadenken? Wij kennen hem als een creatief minister. Ik wil de minister namens de medeondertekenaars op dit punt eens uitdagen.
Minister Verhagen:
Ik waardeer het dat u in positieve bewoordingen over mijn creativiteit spreekt. Dat is niet altijd succesvol, is mij gebleken.
Ik ben het met u eens dat iemand ten principale de mogelijkheid moet hebben om gevrijwaard te worden van bepaalde junk waaraan hij geen behoefte heeft of van bepaalde informatie waarvan hij niet wil dat hijzelf of zijn kinderen ermee worden geconfronteerd. Indien deze mogelijkheid niet bestond doordat de consument niet de mogelijkheid had om zelf een filter te installeren, dan zou ik het ten principale noodzakelijk vinden dat de mogelijkheid die in de motie is verwoord, er komt. Nu de mogelijkheid voor de consument bestaat om zelf een filter te installeren, vind ik dit niet meer zo'n principieel debat als u er nu van maakt. Het is niet meer zo zwart-wit. Ik vind het daarom minder noodzakelijk, maar heb er op zich geen enkel bezwaar tegen als daar behoefte aan is. Het is bovendien een vrije keuze van mensen. Niemand is verplicht om aan zijn provider te vragen om bepaalde diensten niet te leveren, zeg ik mede tegen de heer Van Boxtel, die ik van de andere kant al naar de interruptiemicrofoon zie lopen. Niemand is verplicht om een ja/nee-sticker op zijn brievenbus te plakken.
De heer Van Boxtel (D66):
Wij kennen de minister als een bijzonder goede, creatieve minister en dat komt vaak goed uit; ik herhaal gewoon de woorden van de heer Ester. Dit raakt inderdaad aan een vrij principieel punt, dat ik graag respectvol benader. Ik respecteer iedereen die op grond van geloof en achtergrond zegt dat bepaalde dingen op het net hem niet bevallen. De andere kant is echter dat het een vrij medium is, waar van alles op beschikbaar is, en dat mensen zelf in staat zijn om voorzieningen te treffen. Ik vind het merkwaardig dat wij nu dunnetjes overdoen wat in de Tweede Kamer al is gepasseerd. Daar heeft deze vraag ook voorgelegen en men heeft daar besloten dat er geen behoefte aan is. Het wordt hier opnieuw geprobeerd. Ik vraag mij af waarom, want iedereen kan zelf ook maatregelen treffen. Mensen hebben de verantwoordelijkheid voor zichzelf en hun gezin. Wat is de uitdaging aan de wetgever? Waarom willen mensen bovenop die eigen verantwoordelijkheid, op grond van achtergrond, geloof, levensovertuiging of wat dan ook, toch een wet? Ik maak er bezwaar tegen, want vind het overbodig. Daarom heb ik sommige medeondertekenaars van de motie ook gevraagd of zij wel begrepen hebben wat er beoogd wordt.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Ik benadruk dat het bij de PVV-fractie gaat om het doel dat men wil bereiken. Er zijn mensen die bepaalde zaken niet in de huiskamer willen hebben en daar hebben wij alle begrip voor. Dat doel kun je bereiken door diensten die nu al worden aangeboden, zoals Net Nanny en dergelijke. Daarvoor heb je geen extra wetgeving nodig. Ik val collega Van Boxtel dus bij. De PVV-fractie kan zich in zijn standpunt vinden.
Minister Verhagen:
Dat is exact de reden dat ik gezegd heb dat ik de principiële discussie niet meer ga voeren. De heer Ester stelde dat ik er wat laconiek overheen stapte, maar ik zou dezelfde principiële discussie gevoerd hebben als ik niet de mogelijkheid had om een bepaalde dienst te blokkeren. Die mogelijkheid heb ik wel. In principe wil ik mensen wel tegemoetkomen, want op zich is het geen inbreuk in de vrijheid van meningsuiting en meningsvergaring als je de mogelijkheid geeft om bepaalde diensten via een provider te blokkeren. De principiële behoefte voel ik minder omdat men zelf een filter kan installeren, maar ik heb geen bezwaar tegen de mogelijkheid via een provider.
De heer Franken (CDA):
Waarom een dergelijke uitzonderingsbepaling in de wet? Wij moeten – dit is ook een antwoord aan de heer Van Boxtel – helemaal vrij van censuur zijn en blijven. Als er dus een beperking op het verbod van censuur zou kunnen worden aangegeven, dan moet dat heel strikt geformuleerd worden in de wet. Daarom staan die voorwaarden heel exact in de motie geformuleerd. Het gaat erom juist het verbod van censuur en de volkomen vrijheid van meningsuiting te respecteren, door in dit geval op grond van de contractvrijheid een ja/nee-sticker te kunnen plakken op de apparatuur.
De heer Ester (ChristenUnie):
Wij vragen niet om nieuwe wetgeving. De motie is zodanig geformuleerd dat zij perfect binnen de wet past. Ook de geformuleerde randvoorwaarden voldoen daar uitstekend aan, zoals de minister zal zien als hij de tekst nog eens tot zich neemt. Wij willen heel graag dat de minister die mogelijkheid creëert. Hij zegt dat hij dat wil doen. Ik vraag hem om daar wat meer woorden aan te wijden en aan te geven wat wij op dit punt van hem kunnen verwachten.
Minister Verhagen:
Daar zal ik de Kamer schriftelijk over informeren. Dat zeg ik niet om nu van dit punt weg te lopen. Niet voor niets zeg ik dat ik met een wetsvoorstel zal komen als de Kamer deze motie aanvaardt, want op basis van het voorliggende wetsvoorstel kan ik dat niet doen. Ik ben echt niet te beroerd om binnen de wet – gesteld dat de Kamer die op 15 mei aanstaande zou aanvaarden – te kijken naar de mogelijkheden, maar ik zie die niet zo snel. Wel kan ik toezeggen, als de heer Ester zegt dat hij geen behoefte heeft aan een nieuw wetsvoorstel omdat dat waarschijnlijk toch verworpen wordt, dat ik mijn juridische afdeling zal vragen om, binnen de kaders van de wet die hier aanvaard wordt, met alle creativiteit te kijken naar de mogelijkheden om de in de motie beoogde constructie te realiseren. Men moet mij dan echter wel toezeggen dat men, als ik na serieus onderzoek meedeel dat ik geen mogelijkheden zie, niet zal komen met een ander verzoek. Ik meende juist de indieners van de motie tegemoet te komen met de suggestie van een wetsvoorstel. Nogmaals, ik zeg toe om alle mogelijkheden te onderzoeken. Als ik echter geen mogelijkheden zie, dan zal ik dat ook eerlijk melden.
Ik kom dan aan de beantwoording van de resterende overige vragen. De heer Bröcker vraagt welk type meldingen ik voor ogen heb in het kader van de meldplicht datalekken. Die meldplicht heeft betrekking op veiligheidsinbreuken die leiden tot verlies, ongewild vrijkomen, diefstal of misbruik van persoonsgegevens. Het kan daarbij gaan om het via een website lekken van persoonsgegevens uit de administratie van de telecomaanbieder. Het kan ook gaan om het onbedoeld vrijgeven van wachtwoorden die toegang geven tot afgeschermde delen op een website waar klanten hun eigen gegevens kunnen aanpassen of mail kunnen lezen. Er is ook sprake van een datalek als onbevoegden toegang hebben tot persoonsgegevens, ook als die niet verder verspreid worden, maar de kans daartoe wel aanwezig is. Vrij recent hebben wij een aantal gevallen meegemaakt van datalekken waarbij noch KPN, noch andere aanbieders er behoefte aan hadden dat die gegevens voor anderen inzichtelijk waren. Uit die recente ervaringen hebben wij geleerd dat een datalek ontzettend snel gemeld moet worden en dat men daarmee niet een tijdje moet wachten, in de verwachting dat men zelf het probleem wel kan ondervangen en niemand het in de gaten zal hebben. Een datalek moet onverwijld aan OPTA worden gemeld. Zeker wanneer een datalek naar verwachting nadelige gevolgen kan hebben voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, moet ook de betrokkene zelf worden geïnformeerd.
Wat de beheersbaarheid van die meldingen betreft: er is een loket ingericht waar meldingen in het kader van dit wetsvoorstel kunnen worden verricht. Alle meldingen zullen worden beoordeeld, maar niet ieder melding krijgt opvolging. De OPTA beschikt over voldoende mankracht om deze meldingen te beoordelen. Ik maak mij over de beheersbaarheid dus geen zorgen. In het wetsvoorstel wordt niet geregeld hoe het zit met de aansprakelijkheid. Daarop is namelijk het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Wel is in dit wetsvoorstel voorzien dat de toezichthouder aan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten sancties kan opleggen indien zij zich niet aan de meldplicht hebben gehouden.
De heer Bröcker heeft gevraagd naar de verhouding tussen de meldplicht van datalekken en de meldplicht in de voorgestelde privacyverordening. De meldplicht in het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, is beperkt tot de aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten, terwijl de meldplicht in de voorgestelde algemene privacyverordening ziet op alle verwerkers van persoonsgegevens. Dit voorstel wordt momenteel in raadswerkgroepen, in relevante intermediaire organisaties, besproken en het zal naar verwachting nog twee tot vier jaar duren voor die verordening van kracht zal zijn.
De heer Bröcker heeft gevraagd waarom de bepaling over meldplicht van datalekken geen uitwerking bevat van eisen aan de documentatie, zoals wel het geval is bij de meldplicht in de EU-verordening. De Bijzondere privacyrichtlijn die is omgezet in de Telecomwet, bevat geen nadere voorschriften. Daarom is ervoor gekozen om ook de meldplicht in de Telecommunicatiewet in beginsel vormvrij te formuleren. Op basis van de ervaring die wij zullen opdoen met de meldplicht voor datalekken, zal worden bekeken of in lagere regelgeving nadere voorschriften of een beleidsregel voor de OPTA nodig zullen zijn. In samenwerking met de toezichthouder op de meldplicht datalekken en de meldplicht continuïteit heb ik op 10 april jongstleden een informatiebijeenkomst voor marktpartijen georganiseerd om te overleggen en hen in te lichten over de praktische uitvoering van die meldplicht.
De heer Bröcker heeft gevraagd of er op grond van die conceptprivacyverordening sancties kunnen worden opgelegd. Dat is in de huidige vorm inderdaad het geval. Met de aanvaarding van dit wetsvoorstel kan de OPTA dus ook sancties opleggen aan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten.
De heer Ester heeft gevraagd of er daadwerkelijk iets verandert op grond van het wetsvoorstel bij veiligheidsinbreuken die leiden tot verlies, ongewild vrijkomen, diefstal of misbruik van persoonsgegevens. Hij durft de stelling wel aan dat, wanneer een internetaanbieder niet meldt dat gegevens zijn gestolen, zijn gedrag ook zonder deze wet door een rechter als laakbaar zal worden beoordeeld. Het doel van de meldplicht aan gebruikers is dat gebruikers direct in staat worden gesteld om bij het lekken van persoonsgegevens, bijvoorbeeld creditcardgegevens, snel maatregelen te nemen om schadelijke gevolgen te beperken, bijvoorbeeld door direct de creditcard te laten blokkeren of een gelekt wachtwoord direct te wijzigen. Dan moet je dat als gebruiker wel weten. Gelukkig melden veel aanbieders die een datalek ontdekken, dit momenteel uit eigen beweging ook aan betrokkenen, bijvoorbeeld omdat ze bang zijn voor reputatieschade of, om het positief te formuleren, omdat ze het beste voorhebben met hun klanten. Als die beweegredenen bij een minder aardige aanbieder ontbreken, of als een aanbieder denkt dat het datalek niet zal worden ontdekt, dan komt het voor dat een aanbieder afziet van het informeren van de betrokkene. Dan is er momenteel geen toezichthouder die de aanbieder daarop kan aanspreken. De betrokkene kan er dan pas op een veel later moment achter komen, als bijvoorbeeld de creditcardgegevens al door anderen zijn gebruikt. Dan staat hij er alleen voor om bij een rechter schade te verhalen op die aanbieder. Natuurlijk zal dit door de rechter als laakbaar worden gezien, maar dat is toch vaak in een latere fase. Met de meldplicht kan de OPTA een boete opleggen. Ik zie dus een voordeel ten opzichte van de huidige situatie. Alleen al om die boete te voorkomen, zal de aanbieder snel de betrokkene in kennis stellen, waardoor de betrokkene maatregelen kan treffen om de schade te beperken. Dit heeft dus alleen maar voordelen.
Ondanks het feit dat senator Franken tevreden was over de nadere memorie van antwoord in relatie tot de graafrechten, had de heer Bröcker daar nog enige vragen over. Hij vroeg met name hoe ik mijn toezegging in de ontstane politieke context, in demissionaire status, kon waarmaken. Als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel spoedig aanneemt, zal het Koninklijk Besluit waarbij de wijziging in de Telecomwet in werking zal treden, door de huidige regering worden vastgesteld. Ik zal ervoor zorg dragen dat de bewuste bepaling niet in werking treedt. Momenteel wordt op het departement van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een wetsvoorstel voorbereid om artikel 5.4 aan te passen. Omdat dit geen politiek omstreden wijziging betreft, vertrouw ik erop dat ook mijn opvolger de voorgestelde wijziging zal overnemen. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook in de nieuwe samenstelling op brede ondersteuning kan rekenen.
Voorzitter. Daarmee heb ik de vragen van de geachte senatoren naar eer en geweten beantwoord.
De voorzitter:
Meer dan, denk ik!
We zijn daarmee toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer.
De heer Noten (PvdA):
Voorzitter. De leden van mijn fractie zijn erg blij met de beantwoording van de minister, waarvoor ik hem vriendelijk dank. Het was een mooi debat. Alle partijen hebben de minister geroemd om zijn creativiteit. Laten wij dat nu maar niet doen; dan hebben we nog een onderwerp van gesprek.
Naar onze mening is de beantwoording absoluut afdoende geweest. Wij hebben al in een eerdere fase aangegeven dat wij graag zien dat de wet zo snel mogelijk in werking treedt. Dat betekent de facto dat we ook geen behoefte hebben aan stemming. Laat ik het gewoon maar zeggen: wat ons betreft, is zelfs 15 mei te ver weg. Dat neemt niet weg dat we nog wel behoefte hebben aan een verduidelijking van de fijne formulering waarmee de minister de motie-Franken overbodig maakte. Ik laat het aan collega-Franken over om dat nog even precies met de minister af te stemmen.
De heer Franken (CDA):
Voorzitter. Het vraagt wel een glimlach als je naar het spreekgestoelte loopt na een dergelijke introductie.
Ik begin mijn tweede termijn ook met de minister te bedanken. Hij heeft niet alleen naar eer en geweten geantwoord, maar ook als een leeuw gevochten, zoals al naar voren is gekomen, en met verve de amendementen van de heer Van Dam verdedigd. Dat is allemaal prachtig en wij sluiten ons erbij aan dat dit prachtig is.
Het is een plezierig debat geweest en ik wil de collega's daarvoor bedanken. Daar zat wel eens een steekje onder water bij, maar dat mag ook. Wij hebben hier een levendig debat gevoerd.
We zijn bezig met een tamelijk ingewikkelde klus. We hebben vijf richtlijnen op dit onderwerp samengevoegd, zodat het er twee zijn geworden. Daarbij was steeds sprake van volledige harmonisatie. Ik wil meteen zeggen dat wij alle bepalingen van de richtlijn die hier voorligt, moeten implementeren en dat alle artikelen geldend recht in Nederland moeten worden.
Ik zal het nog wel specificeren. Wij gaan akkoord wat betreft de nieuwe regelgeving over de cookies, zoals beschreven in artikel 11.7a. Er moet sprake zijn van voorafgaande ondubbelzinnige toestemming voor alle cookies die persoonsgegevens bevatten. Daarover mag geen misverstand bestaan. Maar dan krijgen we het rechtsvermoeden met de omkering van de bewijslast. Dat leidt nog steeds tot een ongelijk speelveld in Europa en in ieder geval tot een handhavingsprobleem. Misschien was niet iedere formulering van wat ik in eerste instantie naar voren heb gebracht even duidelijk, toen we deze ingewikkelde richtlijnen in elkaar moesten voegen, maar zolang niet is bewezen dat zij geen persoonsgegeven bevatten, zijn alle websites illegaal. Daarop moet de OPTA dus gaan controleren, maar hoe doe je dat? Het gaat om 350 miljoen webpagina's. Daar zit echt een wezenlijk probleem. Vandaar ons pleidooi om de sector een kans te geven. Wanneer je die sector een kans geeft om een bepaalde instelling te maken, is ook handhaving pas mogelijk. De sector moet binnen een bepaalde periode klaar zijn, de techniek moet ontwikkeld zijn en daar moet men hard aan werken. Ik heb begrepen dat men dat ook doet. Daarvoor is Brussel nodig, want er moet op Europees niveau overeenstemming over bestaan. Ook daar wordt aan gewerkt.
Dat in aanmerking nemende kunnen wij de wet die voorligt aannemen; die wordt dus geldend Nederlands recht. Daarmee is naar mijn mening de richtlijn geïmplementeerd. Ik heb ervoor gepleit om artikel 11.7a voorlopig niet in werking te laten treden om de sector een kans te geven. De minister heeft de motie geherformuleerd op het onderdeel van het dictum, en wel de op een na onderste alinea: verzoekt de regering om actieve ondersteuning te verlenen aan de Europese Unie bij het ontwikkelen van een betekenisvolle "do not track"-standaard en om, nou komt het, in dat licht artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet per 31 december 2012 in werking te laten treden. Dat wil de minister lezen als: in het licht van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet zal het element betreffende de omkering van de bewijslast, dus dat is het rechtsvermoeden, tot 31 december 2012 niet worden gehandhaafd. Ik zie de minister knikken, maar ik hoor graag nog een uitdrukkelijke bevestiging daarvan.
Als we de tekst in deze zin modificeren, heb ik formeel niet precies wat we daar zouden willen hebben, maar dan is er materieel bewerkstelligd dat de sector de kans krijgt en dat de OPTA ook reële handhavingsmogelijkheden heeft. Ik heb hier wel vaker gezegd dat je een wet die je niet kunt handhaven beter niet kunt maken, want die leidt tot rechtsbederf. Dan denken de mensen dat het maar een regeltje is dat uit Den Haag komt en dat ze dus wel naast zich neer kunnen leggen. Ik hoor graag de bevestiging van de minister of ik deze zin uit het dictum van de motie goed lees.
De heer Van Boxtel (D66):
Mag ik de heer Franken op dit punt nog een vraag stellen? Ik heb goed naar de minister geluisterd en ik heb het ook zo gehoord. Ik hoop toch niet dat het zijn bedoeling is om het zo in een motie neer te leggen om het voor de zekerheid toch weer in stemming te brengen! Er is nog een risico dat u niet benoemt. Nu gaat het alleen maar om de industrie. U vindt dat die de tijd moet hebben, maar er kan ook een omgekeerde situatie ontstaan. We nemen de wet aan om te voldoen aan de Europese richtlijnen, maar nu staat er ineens een particulier op die bezwaar maakt tegen het feit dat er niet op wordt gehandhaafd! Ik heb goed naar de minister geluisterd. Hij heeft uw handschoen en die van anderen opgepakt, maar ik zou het niet tot achter de komma willen afhechten. Er zitten twee kanten aan dit proces.
De heer Franken (CDA):
Komma's kunnen belangrijk zijn, maar het gaat niet zozeer om de grammatica dan wel om de semantiek. Ik geloof dat wij het daarover eens zijn. Het gaat erom dat de sector de kans heeft en dat de handhavingsmogelijkheden gerealiseerd worden; dat kan alleen door de browserinstellingen. Ik heb zojuist de woorden van de minister naar ik meen letterlijk weergegeven zonder de tekst voor me te hebben, het moest alleen de auditu gebeuren. Daar heb ik vrede mee.
Dan het punt van de netneutraliteit, artikel 7.4a. Nogmaals: geen filtering bij de ISP, want wij willen per se geen enkele vorm van censuur in Nederland. We hebben een contractvrijheid en ik heb vanmiddag over de ja/nee-sticker gesproken. Dat was alleen om aan te geven dat je wel eens dingen niet wilt ontvangen – en dat moet je ook kunnen zeggen – onder strikte bepalingen. Die bepalingen zijn stringent geformuleerd in de motie en die komen uit het amendement-Dijkgraaf/Verburg. De minister zegt dat de schrapping die in de verzamelwet staat wel in werking moet treden. Hij zal zoeken naar alternatieven, maar dan is inmiddels het amendement-Dijkgraaf/Verburg eruit. Daar ben ik ongelukkig mee. In de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat hoorde dat artikel XIVA niet thuis. In een verzamelwet waarin het onder andere gaat over apk-keuringen en andere concrete zaken uit de reële wereld, moet je geen stukje virtuele wereld proberen te stoppen. Het is een verwarrende methode, want een bij vergissing aangenomen amendement wordt tussen andere onderwerpen geagendeerd. Daardoor wordt het onzuiver omdat de voorstanders van de andere bepalingen nu voor de hele wet moeten stemmen en daarmee tegen het amendement stemmen dat zij zelf hebben aangenomen. Dat is een ongelukkige gang van zaken.
Ik zal mijn fractie gaarne adviseren de Telecomwet te aanvaarden. Ik hoor nog wel graag de tekst van de minister inzake de motie. Ik wil de motie pas volgende week in stemming brengen, omdat wij dan de tekst van de minister hebben. Ik zal geen komma's toevoegen.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Het zal u niet verbazen dat ik in tweede termijn slechts terugkom op het enige punt dat ik in eerste termijn naar voren heb gebracht, namelijk de eventuele beperkte uitzondering van de netneutraliteit.
Ik dank de minister voor zijn reactie op de motie die ook door mij is ondertekend. Toen dit punt in de Tweede Kamer besproken werd, waardeerde ik al de instelling en de opstelling van de minister om hier welwillend naar te kijken. Die waardering wordt alleen maar versterkt in deze Kamer nu ik de minister naar aanleiding van deze motie hoor zeggen dat hij zich wil en zal inzetten voor alternatieven in de vorm van wetgeving of op andere wijze. Naar mijn bescheiden mening kun je niet aan wetgeving ontkomen als je dit idee vorm wilt geven. De minister heeft ook laten weten dat hij ons schriftelijk wil informeren over de mogelijkheden en onmogelijkheden. Ik zie die informatie graag tegemoet.
Waarom deze motie met het verzoek om die uitzondering? De minister zegt dat burgers ten principale zelf filters kunnen installeren. Zij hebben die bevoegdheid. Mijn vraag is waarom de burger die bevoegdheid niet kan overdragen. Je kunt de woorden van de minister ook anders verstaan, namelijk dat burgers het fysieke vermogen hebben om zelf filters aan te brengen. Nou ja! Mijn voorzichtige inschatting is dat velen dat aan anderen moeten overlaten. Daar gaat het mij ook niet allereerst om. Het gaat mij meer om het principiële aspect dat zij de bevoegdheid hebben om een beperking aan te brengen zonder met de wet in strijd te komen.
Het blijft intussen een feit dat, de heer Franken heeft dat zo-even ook gesignaleerd, artikel XIVA, hoewel in feite vreemd aan het wetsvoorstel 32403, in stand blijft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet de garantie kan geven dat ik voor dat wetsvoorstel kan stemmen zolang deze bepaling daar deel van uitmaakt. Dat geldt dus niet voor wetsvoorstel 32549 dat onze volledige steun zal hebben. Ik wacht de toegezegde informatie over de wijze waarop een eventuele beperkte uitzondering volgens de minister gerealiseerd kan worden af.
De heer Bröcker (VVD):
Voorzitter. Namens mijn fractie dank ik de minister voor de beantwoording en mijn collega's voor een goede, intensieve discussie met een voor mijn fractie acceptabel resultaat. Het is niet genoemd door de heer Franken, maar ik denk dat mijn fractie de gehele discussie rond de kabel heeft gehoord. Wij weten dat wij daarbij in een Europees-juridische spagaat zitten. Wij hebben uiteraard de meerderheid in de Tweede Kamer op dit punt te respecteren, maar helemaal gelukkig ben ik er nog niet mee. Ik mag hopen dat de afloop bij het Europees Hof een goede zal zijn.
Er was een goede discussie over de cookies. Ik ben buitengewoon blij dat wij zo'n goede, praktische oplossing hebben kunnen vinden, mede dankzij de handtekening van de PvdA onder de motie-Franken. Dat prikkelt toch tot wat extra creativiteit om de juiste antwoorden op de lastige problematiek voor de sector te kunnen vinden. Mijn fractie vindt dit een goede oplossing. Ik denk wel dat er een uitdaging voor de sector is. Wij zijn de laatste maanden redelijk bewerkt om ons te onderrichten in de voors en tegens van de cookiewetgeving. Het is best een worsteling om in al die technische materie je weg te vinden. Soms denk ik wel eens: als wij die weg gevonden hebben, zijn wij weer door de feiten achterhaald. Het is een uitdaging voor de sector om die datum voor het eind van het jaar waar te maken. Ik zal dat met grote belangstelling volgen.
In de discussie hebben wij de cookies en de een-op-eenrichtlijn besproken. Wij hadden ons een hoop ellende kunnen besparen door de richtlijn een-op-een te implementeren met een additionele kop en de omkering van de bewijslast separaat te behandelen. Dan hadden wij ons ook misschien wat beter kunnen houden aan de termijnen voor het implementeren van richtlijnen.
Mijn fractie is principieel voor netneutraliteit, laat daar geen onduidelijkheid over bestaan, maar ook daar zien wij een afwijking van de een-op-eenrichtlijn. De minister heeft terecht gewezen op de acute situatie die vorig jaar ontstond door de ontwikkelingen van skype en apps et cetera in de telecommarkt. Ik denk dat een apart wetsontwerp op zijn plaats is. Stel dat wij de richtlijn op dat moment niet aan het implementeren waren geweest, dan hadden wij keurig een apart wetsvoorstel gekregen. Het was dus wel zeker mogelijk geweest. De regering zegt terecht dat zij geen een-op-eenomzetting als wetsvoorstel heeft aangeboden en dat er in de Kamerbehandeling extra elementen zijn bijgekomen. Ik denk dat daar bij de behandeling in de Tweede Kamer expliciet op moet worden gewezen. Ik vind dat moet worden bevorderd dat dit gesepareerd wordt van het implementatiewetsvoorstel van de Europese richtlijn.
De heer Van Boxtel daagde mij een aantal keren uit met betrekking tot de motie van de ChristenUnie. Hij kan niet alle handtekeningen onder de motie zo goed plaatsen. De handtekening van de VVD was geen vergissing. Praten over vrijheid van internet betekent ook dat er vrijheid is bij de gebruiker. Hierover heb ik in de eerste termijn al iets gezegd. Ik begrijp nog steeds niet helemaal waarom we hierover in deze mate in deze Kamer moeten praten. Het is een volstrekt logische zaak dat je als gebruiker je eigen internetvrijheid ook kunt managen met behulp van een internetprovider. Dat is even ter toelichting op de motie.
Ik wil afsluiten. Ik heb in de eerste termijn gesproken over nationale koppen en Europese richtlijnen. Dat is een beetje de rode draad geweest in de bijdrage van mijn fractie vandaag. Ik wil daar even op terugkomen. Ik heb het antwoord van de minister gehoord en het is terecht dat hij het op die manier verwoord heeft. Toch zullen we als Kamer, als Eerste Kamer, misschien wat moeten markeren als we praten over nationale koppen en Europese richtlijn. Nederland heeft daar huisregels voor. We hebben de Aanwijzingen voor de regelgeving die aanwijzingen bevat die moeten voorkomen dat bij omzetting van een richtlijn andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk zijn. Deze aanwijzing richt zich in eerste instantie natuurlijk tot de regering, maar ook de Tweede Kamer heeft daar haar aandeel in, omdat ze zelf vaak zorgt voor beleidsafwijkingen door implementatiewetten te amenderen op een wijze die niet in lijn is met de EU-richtlijn. De Algemene Rekenkamer heeft in 2008 aangegeven dat nationale koppen vaak als een verklaring worden aangemerkt voor de overschrijding van de implementatietermijn. Ik vermoed dat dit ook met dit wetsontwerp aan de orde is geweest. De minister heeft al aangegeven dat we een jaar te laat zijn. Op zich kunnen er goede gronden zijn om op bepaalde beleidsterreinen af te wijken van Europese regels. Hoewel over netneutraliteit best een goede discussie kan worden gevoerd, moet de Eerste Kamer toch in de gelegenheid worden gesteld daar een apart oordeel over te vormen. Dit kan alleen maar door het aan te bieden in een separaat wetsontwerp.
Daarnaast zijn er voorstellen die anticiperen op Europese regelgeving. Dat geldt tot op zekere hoogte ook voor het hele punt van netneutraliteit. Mijn fractie stelt dat als in Brussel voorstellen actief in ontwikkeling zijn, Nederland daar niet al te snel op moet vooruitlopen, tenzij er van een acute noodzaak sprake is. Het kan zijn dat in de Nederlandse context we hier geconcludeerd hadden dat de acute noodzaak rond netneutraliteit deze actie rechtvaardigde. Ik kan me voorstellen dat een acute noodzaak kan ontstaan als over een kredietcrisis wordt gesproken. Allerlei situaties zijn denkbaar dat je gezamenlijk kunt zeggen van Europese regelgeving af te wijken. Toch denk ik dat Nederland een beetje terughoudend moet zijn met anticiperende wetgeving als er geen acute noodzaak is. Het is beter de besluitvorming in Europa te voltooien en dan vervolgens heel snel te implementeren, sneller dan we nu gewend zijn. Daarmee wordt de volatiliteit in wetgeving vermeden, omdat het wetsvoorstel niet weer moet worden aangepast. Ik denk dat dat de kwaliteit van de wetgeving en de rechtszekerheid voor burgers en bedrijven ten goede komt.
In hoeverre is het fenomeen nationale koppen nu aan de orde geweest? Ik heb het even bestudeerd want ik ben een relatieve nieuwkomer. Het is heel vaak aan de orde is geweest. Het is een onderwerp dat bij iedereen leeft als je kennisneemt van wat de verschillende fracties, inclusief mijn fractie, in de loop der tijd erover hebben gezegd. Soms ook is er enig politiek opportunisme aanwezig om het als argument te hanteren in de discussie in de Tweede Kamer en ook in deze Kamer. Ik denk dat het goed is, volgend ook de elementen die ik in de loop van het debat heb genoemd, dat we het gezamenlijk markeren voor deze Kamer en daarvoor bied ik de voorzitter een motie aan.
De voorzitter: Door de leden Bröcker, Franken, Ester en Holdijk wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er brede politieke consensus is over de onwenselijkheid van nationale koppen op Europese regelgeving;
constaterende dat de Algemene Rekenkamer heeft vastgesteld dat nationale koppen worden aangemerkt als een verklaring voor de termijnoverschrijdingen bij de implementatie van Europese richtlijnen;
constaterende dat Nederland regelmatig afwijkt van Europese regelgeving door eisen op te nemen in zijn nationale wetgeving die strenger zijn dan gelet op de Europese regelgeving strikt noodzakelijk is;
constaterende dat Nederland regelmatig vooruitloopt op Europese regelgeving door in zijn nationale wetgeving te anticiperen op de Europese regelgeving die actief in ontwikkeling is of waarover de discussie en besluitvorming op Europees niveau nog niet is afgerond;
overwegende dat het gelet op de interne markt van de EU onwenselijk is dat in Nederland andere regels gelden dan in de rest van de EU;
overwegende dat afwijking van Europese regelgeving, in het bijzonder bij wege van een wetsvoorstel dat als doel heeft de Europese regelgeving te implementeren, slechts in zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn;
overwegende dat anticipatie op Europese regelgeving slechts gerechtvaardigd kan zijn als daarvoor een acute noodzaak is, waarbij de besluitvorming op Europees niveau niet kan worden afgewacht;
verzoekt de regering, wanneer afgeweken wordt van Europese richtlijnen in het wetsvoorstel dat de implementatie daarvan beoogt, de rechtvaardiging voor deze afwijking expliciet en gemotiveerd aan de orde te stellen bij de behandeling van het wetsvoorstel of amendementen daarop en te bevorderen dat deze afwijkingen in een afzonderlijk wetsvoorstel worden aangenomen aan de Eerste Kamer;
verzoekt de regering voorts om in de toekomst niet te anticiperen op Europese regelgeving, wanneer er Europese voorstellen zijn die hetzelfde onderwerp en doel hebben en waarover de besluitvorming nog niet is afgerond, tenzij daarvoor een acute noodzaak is,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter K (32549).
De heer Reuten (SP):
Als ik het goed gehoord heb, is de motie gericht aan de regering. Ik heb de Handelingen van de Tweede Kamer een beetje gelezen. De minister heeft zich daar heftig verzet tegen het zetten van een kop op het wetsvoorstel. Eigenlijk zou je deze motie moeten richten aan de Tweede Kamer. Ik begrijp het niet helemaal.
De heer Bröcker (VVD):
Ik zal het toelichten. Ik denk allereerst dat het goed is dat we weten wat het standpunt is van de Kamer als je over dit onderwerp van nationale koppen praat. Het heeft vandaag ook uitgebreid een rol op de achtergrond gespeeld. Uiteraard adresseer ik hier de regering maar ik denk dat een dergelijke uitspraak van deze Kamer behulpzaam kan zijn bij het wetgevingsproces in de Tweede Kamer. Ik denk dat dat goed is en daar vraag ik om.
Ik waardeer de rol als leeuw die onze minister in de Tweede Kamer had, maar er was een aantal opties geweest. De amendementen hadden kunnen worden ontraden. De regering had ook kunnen bevorderen dat ze als een apart wetsontwerp gepresenteerd konden worden. Men had het wetsontwerp kunnen aanhouden en in het extreme had men het wetsontwerp ook kunnen intrekken. Er zijn verschillende opties om het gedrag dat wij in de Eerste Kamer graag zouden willen zien, te beïnvloeden. Dat probeer ik namens mijn fractie met deze motie te bereiken.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik begrijp dat de heer Bröcker op enig moment behoefte heeft aan zo'n uitspraak maar ik vind de timing bij dit debat een beetje merkwaardig. Enerzijds omdat de minister een eigen verleden heeft dat helemaal niet rechtvaardigt dat de heer Bröcker hem of het kabinet hierop nu adresseert. Anderzijds is het een soort oproep tot zelfreiniging, impliciet aan beide Kamers. Maar ook daar kan ik bijna niet onder het idee uit van selectief winkelen. Ik zal de motie heel goed lezen want aan de ene kant wil ik me helemaal niet laten beknotten om soms te vinden dat wij op Europa vooruit mogen lopen. Dat doet de VVD-fractie ook wel eens op onderdelen. Ook andersom: niet alleen meer regelgeving maar ook minder. Ik herinner me nog bij de algemene beschouwingen dat de heer Hermans met allerlei regels aankwam die we in Europa hebben maar waar hij vanaf wilde. Misschien moet u de motie laten liggen tot de algemene beschouwingen. Dan is het een mooie oproep om ons te gaan gedragen, zowel de ene als de andere kant op. Bij dit wetsvoorstel is een beetje sprake van de zweem dat het wel wordt geaccordeerd, maar eigenlijk niet.
De heer Bröcker (VVD):
Ik denk dat de Handelingen daar volstrekt duidelijk over zijn. Ik heb alleen gezegd dat er, gelet op de hele behandeling van dit wetsvoorstel, de vertragingen door de een-op-eenimplementatie, het fenomeen van de nationale koppen en de rol die de Eerste Kamer op dit punt behoort te spelen, wel degelijk een verband is met de onderwerpen die wij vandaag hebben besproken. Ik heb namens mijn fractie gezegd dat wij heel goed uit de voeten kunnen met een hopelijk goede implementatie van de cookiebepaling. Ik heb ook nadrukkelijk gezegd – daarbij kunt u mij niet betichten van politiek opportunisme – dat mijn fractie de netneutraliteit omarmt en ondersteunt, ook al is dit een nationale kop. Ik bepleit alleen dat wij zaken over dit soort onderwerpen separaat krijgen aangereikt in het wetgevingsproces. Ik denk dat dit een heel praktische suggestie is en geen open deur. Ik zeg dit omdat een enkeling bij de voorbereiding zei: dit is standaardpraktijk, dus wat vraag je ons eigenlijk.
De heer Reuten (SP):
Ter voorkoming van misverstanden: ook mijn fractie is tegen nationale koppen, maar ik vind het een beetje vreemd om dit nu aan de regering te adresseren. Dat is alles.
De heer Ester (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitgebreide reactie op onze vragen en zorgen. We hebben de argumenten gewisseld en we kunnen de balans opmaken. De Telecommunicatiewet lijkt op zich een goede stap. De privacy van burgers is natuurlijk ook bij dit medium van eminent belang, zeker op het punt van de codificering van digitale rechten. Dat is zonder meer broodnodig. Dat geldt voor cookies, zoals wij vanavond uitvoerig hebben besproken, maar ook voor de kwestie van netneutraliteit, waarvan mijn fractie een groot voorstander is.
Het doet mij deugd om te mogen constateren dat dit huis ook vandaag heeft laten zien dat wij met betrekking tot internet ook de rechten van minderheden in dit land serieus nemen en dat ook dit huis oog heeft voor het belang van internetfiltering vanwege zeer basale pedagogische en principiële motieven van mensen. Voor sommigen zijn dit religieuze motieven, maar dit kan ook te maken hebben met opvoedkundige principes. In die zin is de motie van de fractie van de ChristenUnie niet alleen geadresseerd aan de biblebelt, want dit geldt ook zeer nadrukkelijk voor burgers die zich zorgen maken over allerlei troep die via het internet naar binnen komt en waarvan wij onze kinderen en onze gezinnen willen afschermen. Dat is voor ons van wezenlijk belang. Collega Holdijk zei dit ook zeer treffend. Natuurlijk kunnen mensen dit individueel doen – sommige mensen kunnen dit overigens niet – maar zij moeten ook in staat zijn om dit recht over te dragen naar de gemeenschappelijkheid van een provider. Dat is voor mijn fractie een zeer belangrijke kwestie.
Het doet mij deugd dat de motie is ondertekend door een meerderheid van de Kamer. Ik denk dat dit voor de minister een reden zal moeten zijn om de mogelijkheden waar de ondertekenaars van de motie naar vragen, zeer serieus te onderzoeken. Als de motie wordt aangenomen, gaan wij ervan uit dat zij door de minister wordt uitgevoerd. Dit heeft ook te maken met die rare anomalie van de wetgeving, waar wij het hier vandaag over hebben gehad. Er is een stemfout gemaakt in de Tweede Kamer. Die moet gerepareerd worden via een toch wat merkwaardige Verzamelwet Verkeer en Waterstaat, waar dit verder helemaal niets mee te maken heeft. Die gang van zaken is verre van goed, ook in de ogen van mijn fractie. Er is een rare fout gemaakt en die moeten wij absoluut terugdraaien.
Wij dagen de minister er dan ook toe uit om zijn toezegging over het verkennen van de mogelijkheden zeer serieus te nemen. Hij is gedurende dit debat volgens mij ongeveer twaalf keer gecomplimenteerd met zijn creativiteit. Ook op dat punt daag ik hem dus nog een keer uit. Hij werd door de heer Franken zelfs drie keer "een leeuw" genoemd. Dat schept verplichtingen, ook ten aanzien van deze motie. Die combinatie van creativiteit en de energie van een leeuw wekt zeer hooggespannen verwachtingen ten aanzien van de minister. Eigenlijk is het ook niet zo ingewikkeld om deze klus te klaren via een aantal intelligente routes. De minister komt hier best wel uit.
Om de redenen die ik net aanduidde, zullen wij tegen de verzamelwet stemmen. Ik vraag de minister om de resultaten van zijn verkenning in een brief naar de Kamer te sturen. Wellicht kunnen wij die brief in de loop van deze week krijgen zodat de ondertekenaars die informatie kunnen laten meewegen in hun finale oordeel over de Telecommunicatiewet. Waarvoor alvast mijn dank!
De heer Van Boxtel (D66):
Voorzitter. Van verschillende kanten heeft de minister mogen horen dat hij zich als een leeuw heeft opgesteld. Wij hebben vandaag een mooi debat gevoerd, maar het was volgens mij niet zo scherp op de snede dat je kunt spreken van een leeuw en een lam. Ik wens de minister – dit klinkt als een grapje, maar zo bedoel ik het niet – de rol van een ietwat tandeloze leeuw toe als het gaat om het verzoek in de motie-Ester. In de Tweede Kamer is een amendement ingediend dat het niet heeft gehaald. Nu doen wij dat hier via een motie dunnetjes over. In het debat was overigens sprake van een interessant misverstand. De minister kent de geschiedenis van de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar zei toch dat hij bereid is om te bezien of andere wetgeving nodig is. Vervolgens zei de heer Ester in zijn repliek dat hij helemaal niet om andere wetgeving vraagt. Ik heb voluit respect voor andere levensovertuigingen en religieuze opvattingen, maar ik wijs erop dat wij op andere terreinen telkens weer pleiten voor zo weinig mogelijk regelgeving. Nu wordt hier toch weer om regelgeving gevraagd. Dit soort zaken – ik kijk nu even naar de ambtenaren van de minister die straks wellicht een andere minister moeten dienen – zijn volgens mij bijkans onmogelijk in regels voor aanbieders te vangen. Dat wordt echt verdraaid ingewikkeld. Dat is mijn enige waarschuwing. Ik gun het eenieder, maar ik zal er in ieder geval niet voor stemmen. Niet vanuit disrespect of vanuit onbegrip voor de wens om met een aanbieder te gaan werken, maar omdat ik denk dat het welhaast onmogelijk is om dit op een goede manier te regelen.
Voorzitter. Mijn achting voor de minister was groot en is na dit debat nog meer gestegen. Hij stond niet alleen voor te lezen, maar begreep waarover het gaat. Wat mij betreft, was dit debat een gevuld cookie.
Minister Verhagen:
Voorzitter. Ik dank de geachte senatoren voor het buitengewoon plezierige en goede debat dat wij vandaag hebben gevoerd. Ook als je je niet als een leeuw hoeft te verdedigen, zeg ik tegen de heer Van Boxtel, kan toch op basis van argumenten waarbij men bereid is om naar elkaar te luisteren een goed debat plaatsvinden. Dan is het mogelijk om tot een goede weging te komen die leidt tot dito wetgeving.
Ik ben blij dat de heer Noten vond dat mijn antwoord afdoende was. Hij verwees daarbij naar de exacte formulering van de cookiebepaling in relatie tot de motie-Franken. Daarin verzoekt de heer Franken de regering "om actieve ondersteuning te verlenen aan de Europese Unie bij het ontwikkelen van een betekenisvolle Do Not Track standaard en om in dat licht artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet per 31 december 2012 in werking te laten treden". Dat is in het geval de wet die wij hebben ingediend, wordt aanvaard en in werking treedt. In het licht van hetgeen in dit debat gewisseld is – het element van de handhaving en de omkering van de bewijslast – zal er niet worden gehandhaafd tot 31 december 2012. Dat was de formulering waarnaar verwezen werd. Ik kan daarmee instemmen. Daarmee wordt recht gedaan aan de bedoeling. Tegelijkertijd is dat niet in strijd met de Europese regels. In de tussentijd zal op Europees vlak en in overleg met de betrokkenen gekeken worden naar mogelijkheden om tot een gebruiksvriendelijke invulling van die omkering te komen zodat de handhaving niet op de problemen stuit waarvoor gevreesd wordt. Ik hoop dat ik daarmee tegemoet gekomen ben aan de wensen op dit punt.
In het algemeen merk ik op dat de sectoren de kans krijgen om technieken te ontwikkelen die recht doen aan hetgeen wij wensen. Dat is ook een plicht. Men kan niet gratuit zeggen: wij hebben niets kunnen vinden. Op 31 december moeten zaken hoe dan ook gerealiseerd zijn want anders krijgt men te maken met die omkering van de bewijslast zoals deze geformuleerd is. Ik kan dit toezeggen omdat de OPTA al heeft aangegeven dat juist bij het praktische aspect van de cookiebepaling terughoudendheid in de handhaving betracht wordt. De OPTA staat open voor een meer gebruiksvriendelijke wijze van het verkrijgen van toestemming, rekening houdend met Europese ontwikkelingen. Dat past dus in deze sfeer.
De heer Holdijk sprak specifiek over de mogelijkheid om de bevoegdheid over te dragen van het niet krijgen van bepaalde informatie via internet. Ik vind het een buitengewoon aardige gedachte dat een bevoegdheid kan worden overgedragen aan iemand anders. Ook op andere terreinen kunnen mensen gemachtigd worden. Ik kan mij goed voorstellen dat men dat wenselijk vindt. Overigens kan de netprovider ook in de huidige vorm, via de netneutraliteitsbepaling, de minder technische klant als dienst helpen bij het installeren van een filter op de computer of op de router. Dat soort elementen breng ik graag onder de aandacht. Net zo goed als er een EO-filter te krijgen is, die op de markt wordt gebracht omdat daaraan behoefte is, kan ik mij voorstellen dat providers dat met het oog op klantvriendelijkheid actiever gaan aanbieden bij gebruikers die daaraan behoefte hebben. Ik kom nog over de motie te spreken in mijn reactie op de inbreng van senator Ester.
Ik kom nu op de inbreng van de heer Bröcker. Het past mij niet om een oordeel uit te spreken over de handelwijze van de Kamer, van de Tweede noch de Eerste Kamer. Ik vind het moeilijk om op dat punt een oordeel uit te spreken. De Kamer controleert mij, ik controleer niet de Kamer. Staatsrechtelijk heb ik een buitengewone aarzeling om in te gaan op het betoog van de heer Bröcker. Als de Kamer als zodanig behoefte heeft om over de werkwijze van de Kamer aan de overzijde van gedachten te wisselen, is de geëigende weg om dat via de Voorzitters te doen. Dat is het aangewezen pad.
Dat laat onverlet – daarom is de motie wat mij betreft volstrekt overbodig – dat ik heb gedaan wat de heer Bröcker vraagt. Ik kan hem de Handelingen geven. Daar sloeg het "als een leeuw" en "met verve" op. In de tekst zijn woorden "onzinnig" en "bizar" te lezen. Hij kan ook horen op welke wijze ik die amendementen hier verdedig. Ik wijs er met klem op dat ik ben ingegaan op met name het element van de nationale koppen en dat ik heb verwezen naar het regeerakkoord waarin stond dat wij dat niet meer zouden doen, juist om het level playing field zeker te stellen. Ik zal hem die Handelingen graag ter hand stellen.
Ik was er blij mee dat de heer Bröcker zei dat bij uitzondering een nationale kop wenselijk kan zijn. Hij was ervan overtuigd dat er wat betreft de gang van zaken met betrekking tot netneutraliteit bepaalde elementen waren. Ik vond zijn voorstel om een nationale kop in beginsel in een apart voorstel op te nemen zodat de implementatiewet snel kan doorgaan en tegelijkertijd een zuiver debat kan plaatsvinden op zich een aardig idee. Natuurlijk bepaalt de Tweede Kamer wat er middels amendementen in een wetsvoorstel wordt opgenomen. Mocht de situatie zich in de toekomst weer voordoen op mijn beleidsterrein, dan zal ik dit voorstel absoluut voorleggen aan de Tweede Kamer. Ik vind het wel zuiver.
Datzelfde geldt ten aanzien van verzamelwetgeving, waarbij wij met een ander amendement te maken hebben. Helaas wordt het recht van amendement niet bepaald door de regering, maar door de Kamer. Of niet helaas, dat is juist goed. Het is staatsrechtelijk heel goed. Ik vergiste mij even in het vuur van mijn betoog.
Ik kom tot slot op de motie van de heer Ester. De reactie van de heer Van Boxtel op die motie hoef ik verder niet van commentaar te voorzien. De heer Ester vraagt mij om de mogelijkheden serieus te bekijken. Die toezegging doe ik. Ik zal de mogelijkheden zeer serieus bekijken. In een brief aan de Kamer wil ik ingaan op de mogelijkheden en onmogelijkheden die er zijn. De heer Ester vroeg of ik die brief in de loop van de week kan sturen, in elk geval voor de stemming over dit wetsvoorstel. De redenering daarbij was dat deze brief mogelijkerwijs het stemgedrag van de indieners met betrekking tot de verzamelwet zou kunnen beïnvloeden. Ik ga er dan ook van uit dat zijn uitspraak dat hij tegen deze wet zal stemmen ook nog beïnvloed kan worden door mijn brief. Ik zie de heer Ester bevestigend knikken. Dat is voor mij temeer een reden om de brief inderdaad voor de stemming aan de Kamer te sturen. Als dat zou leiden tot een stem van de heer Ester voor het wetsvoorstel inzake de verzamelwetgeving, zou dat alleen maar positief zijn.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik begrijp op zich dat de vraag wordt gesteld. Ik vond het eerste antwoord van de minister afdoende, namelijk dat hij zou kijken en de Kamer een brief zou sturen. Dan wacht ik dat ook af. Ik vind echter de koppelverkoop merkwaardig, waarbij op een eigenlijk principieel, op grond van een overtuiging gevraagd punt wordt gezegd: dat beïnvloedt mede mijn stemgedrag, de vraag of ik een frommelwet wel of niet accepteer. Ik zou dus echt de heer Ester willen vragen om mij dat eens uit te leggen, want ik vind het een zich totaal niet tot het ander verhouden.
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik heb me ook niet in die bewoordingen uitgelaten. De heer Van Boxtel kan dit dus ook niet aan mij vragen. Ik zie dit niet als koppelverkoop. Ik zie het als partijen die elkaar proberen te vinden. Als de minister toezegt dat de brief deze week nog komt en dat daarin serieus wordt ingegaan op de mogelijkheden die hij in heel concrete zin ziet om tegemoet te komen aan de motie, zullen wij dat uiteraard ook heel serieus laten meewegen in ons finale besluit. Dat lijkt me niet meer dan redelijk, en dat zie ik niet als koehandel.
Minister Verhagen:
Dan zeg ik toe dat ik in de loop van de week voor de stemmingen deze Kamer een brief stuur waarin ik inga op de mogelijkheden en onmogelijkheden van het verzoek zoals dat in de motie-Ester c.s. is verwoord. Ik zeg toe dat ik zeer serieus naar de mogelijkheden daarvoor kijk, maar dit is, zeg ik nogmaals, geen inhoudelijk antwoord over wat in die brief komt te staan.
Ik denk dat ik daarmee aan het eind van mijn beantwoording in tweede termijn ben gekomen. Ik dank de Kamer nogmaals voor de constructieve wijze waarop wij dit debat hebben kunnen voeren.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister. Ik kom tot afhandeling van de wetsvoorstellen. Ik zal dat per wetsvoorstel doen.
Het wetsvoorstel tot Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (32549) wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
Uit de laatste discussie maak ik op dat door de fractie van de ChristenUnie om stemming wordt gevraagd over de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (32403). Die stemming zullen wij volgende week houden, gekoppeld aan de brief die wij van de minister mogen verwachten. Ik neem aan dat dit automatisch ook geldt voor de ingediende moties, voor zover die dan nog in stemming zullen worden gebracht. De mogelijkheid bestaat immers dat naar aanleiding van de brief van de minister een of meer moties weer worden teruggenomen.
Sluiting 22.05 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20112012-28-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.