Aan de orde is het beleidsdebat over de stand van de krijgsmacht, inclusief het bredere kader van de NAVO in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008 (31200 V) en van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2008 (31200 X).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom, evenals de minister van Defensie en de staatssecretaris van Defensie, die ik meer dan van harte welkom heet, omdat hij het voorrecht heeft om hier voor het eerst te zijn, te spreken en de Kamer van zijn wijsheid te overtuigen.

Het woord is vervolgens aan de heer Van Kappen, die zijn maidenspeech houdt.

De heer Van Kappen (VVD):

Voorzitter. U kunt zich misschien voorstellen dat het voor mij, gezien mijn achtergrond, een bijzondere gewaarwording is om hier te staan. Ik ben mijn hele leven op de een of andere manier bezig geweest met defensie en veiligheid, maar ik had nooit gedacht dat ik ooit een bijdrage zou mogen leveren aan een beleidsdebat over defensie in dit huis. Ik had ook nooit gedacht dat ik aan de regeringstafel de heer Van Middelkoop zou aantreffen. Ik herinner me nog dat wij een aantal jaren geleden na een bijeenkomst op Clingendael samen liepen te filosoferen over veiligheid, defensie en politiek. We waren het erover eens dat al onze goede ideeën nooit tot wasdom zouden kunnen komen, omdat wij niet in een positie verkeerden om daar echt iets aan te doen. Voor de heer Van Middelkoop is die situatie in ieder geval drastisch gewijzigd. Het bewijst maar weer dat je nooit "nooit" moet zeggen in dit leven.

Voordat mijn betoog over defensie wat al te anekdotisch wordt, wil ik beginnen met iets wat wij allen delen en dat is de behoefte aan veiligheid. leder mens heeft immers behoefte aan zekerheid en geborgenheid voor zichzelf en voor zijn gezin. leder mens wil dat zijn kinderen opgroeien in een veilige en rechtvaardige samenleving. Iedere samenleving verwacht dan ook dat de overheid borg staat voor zekerheid, rechtvaardigheid en veiligheid. Het veiligheidsbeleid en daarvan afgeleid het defensiebeleid, is dan ook een kernverantwoordelijkheid van de overheid.

Helaas is het zo dat we leven in een onzekere wereld die bovendien in een hoog tempo aan het veranderen is. Deze veranderingen zijn niet alleen maar positief. Dit laatste is zeker waar voor het internationale veiligheidsklimaat, dat gekenmerkt wordt door een verwarrende vermenging van traditionele en nieuwe veiligheidsrisico's en het vervagen van de traditionele grenzen tussen interne en externe veiligheid door wereldwijd optredende terroristische organisaties. Thematisch bezien, wordt het internationale veiligheidsklimaat beïnvloed door bloedige burgeroorlogen, falende staten, ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit en het catastrofaal terrorisme.

De geopolitieke invalshoek levert weer andere gezichtspunten op. Zo krijgen we in de toekomst te maken met grote demografische veranderingen. De voorspelling van de VN is dat de wereldbevolking zal toenemen van de huidige 6,7 miljard mensen tot meer dan 9 miljard mensen in het jaar 2050. De bevolking van Europa, Rusland inbegrepen, krimpt en vergrijst echter. Het Europese aandeel in de wereldbevolking neemt af van ongeveer 11 % nu, tot 7% in 2050. De effecten van een verdergaande globalisering in combinatie met de steeds maar groeiende wereldbevolking, leidt tot schaarste aan grondstoffen en een stijgende energiebehoefte. Als de klimaatverandering doorzet, wordt de situatie nog nijpender. Het zal dan ook steeds moeilijker worden om de groeiende wereldbevolking te voeden. In het bijzonder de toegang tot drinkbaar water wordt dan een potentiële casus belli.

Een toenemend aantal landen beschikt voorts over een aanzienlijk militair potentieel. De proliferatie van technische kennis brengt het risico met zich dat een aantal van deze landen op de middellange termijn zal beschikken over massavernietigingswapens en de middelen om deze in te zetten op de middel- en lange afstand.

De combinatie van thematische en geopolitieke gezichtspunten levert een beeld op van een onoverzichtelijk en onvoorspelbaar veiligheidsklimaat. We zullen moeten leren omgaan met onzekerheid. Immers, de enige constante factor in de complexe veiligheidsvergelijking is dat alles constant verandert. Het te veel sturen op "dagkoersen" is een recept voor mislukking. Uiteraard moeten we leren van operaties zoals in Afghanistan, maar het volgende conflict kan echt totaal anders zijn.

Een complicerende factor is dat onze traditionele instrumenten en organisaties om internationale vrede en veiligheid te garanderen en de internationale rechtsorde te handhaven, zoals de VN, de NAVO en de EU, onvoldoende in staat zijn gebleken om met de veranderde omstandigheden om te gaan. Het visionaire beeld van de VN als een organisatie die ons vrede, veiligheid en rechtvaardigheid zou brengen, is grotendeels verdampt tijdens de slachtpartijen in Somalië, Rwanda en Bosnië. Het gebleken onvermogen van de VN om conflicten in het hogere deel van het geweldsspectrum te voorkomen of te beteugelen, heeft het aanzien van de VN aanzienlijk geschaad; te vaak heeft de Veiligheidsraad gefaald om een werkbaar mandaat af te geven en te vaak heeft de VN als organisatie gefaald om conflicten te beheersen en een blijvende vrede te bewerkstelligen. Het ziet er helaas niet naar uit dat de VN binnen een afzienbare termijn zodanig kan worden getransformeerd, dat de huidige beperkingen van het systeem worden opgeheven.

De NAVO heeft dringend behoefte aan een nieuw operationeel concept om de organisatie aan te passen aan de gewijzigde politieke en operationele omgeving. Erg veel schot zit daar momenteel niet in. De belangrijkste reden is het verschil in visie tussen de diverse lidstaten over de vraag wat voor organisatie de NAVO nu eigenlijk moet zijn. Gezien de magere resultaten van de recente NAVO-top in Boekarest is de vraag gerechtvaardigd of de NAVO-lidstaten in de huidige complexe en diffuse veiligheidssituatie de noodzakelijke onderlinge solidariteit en politieke wil kunnen opbrengen om de politieke, militaire en morele last met elkaar te delen. De problemen om in de behoefte aan troepen in Afghanistan te voorzien en om de NATO Response Force te vullen, beloven in ieder geval niet veel goeds.

De EU heeft slechts een zeer bescheiden militaire structuur. Eigenlijk kan Europa realistisch gezien slechts ongeveer 150.000 man op de been brengen voor expeditionaire operaties. Dat houdt in dat Europa op permanente basis slechts 50.000 man kan leveren voor crisisbeheersings- en vredesondersteunende operaties. Ook van taakspecialisatie tussen de gelijkgestemde landen in Europa valt voorlopig niet veel te verwachten. Taakspecialisatie heeft namelijk alleen kans van slagen op communautaire basis, dus pas als het EVDB er daadwerkelijk is; en dat moment ligt nog ver achter de tijdshorizon. Het komt er dus op neer dat de EU slechts beperkte operaties kan uitvoeren in het lage en middelste gedeelte van het geweldsspectrum. Veel meer dan dat zit er voorlopig echt niet in.

Dat is de trieste werkelijkheid. Europa is op het gebied van veiligheid en defensie een dwerg en blijft naar het oordeel van de VVD-fractie voor de voorzienbare termijn op veiligheidsgebied strategisch afhankelijk van de VS. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft mijn fractievoorzitter de heer Rosenthal ook al onderstreept dat het handhaven van de trans-Atlantische band van levensbelang is voor Europa. Gaarne verneemt de VVD-fractie de visie van de minister op de strategische relatie tussen Europa en de VS.

Indien de bovengenoemde internationale ontwikkelingen worden vertaald naar de Nederlandse situatie, tekenen de contouren voor het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid zich af. Hoewel na het ineenstorten van het Warschaupact de integriteit van het Nederlandse grondgebied niet direct wordt bedreigd en Nederland als lid van de NAVO opereert vanuit een betrekkelijk veilige positie, kunnen ontwikkelingen aan de rand van Europa, maar ook verder weg, direct van invloed zijn op de welvaart en de stabiliteit van onze Westerse gemeenschap en dus ook op de welvaart en stabiliteit van Nederland. Het externe veiligheidsbeleid kan zich dus niet beperken tot de directe omgeving, maar behoeft een bredere mondiale blik. Dit houdt in dat ons veiligheidsbeleid als onderdeel van ons buitenlandbeleid en daarmee ons politieke ambitieniveau op het gebied van defensie, niet in isolement kan worden bepaald.

De contouren van het veiligheids- en defensiebeleid geven aan dat het onduidelijk is waar en wanneer toekomstige operaties zich zullen afspelen. Wel is het duidelijk dat operaties zich over het algemeen zullen afspelen op grote afstand van Nederland en in wisselende bondgenootschappelijke verbanden. De reactietijd voor ingrijpen is normaliter beperkt en de politieke en militaire risico's zijn wisselend, maar over het algemeen hoger dan in het recente verleden. Vast staat dat Nederland voor wat betreft het te voeren veiligheidsbeleid rekening moet houden met een grote onvoorspelbaarheid. In een recent verschenen boek, geschreven door een vijftal voormalige topmilitairen getiteld Towards a Grand Strategy for an Uncertain World, wordt dit dilemma als volgt omschreven: To be prepared for what cannot be predicted is going to be one of the foremost challenges in the years ahead.

Het profiel van de Nederlandse krijgsmacht wordt in feite bepaald door de geschetste situatie. Een traditioneel planningsmodel, gebaseerd op "De Dreiging", is gezien het diffuse en onvoorspelbare dreigingsbeeld absoluut kansloos. De beste manier om te plannen voor een dergelijke fluïde situatie is om een zogeheten "capability based"-planningsmodel te hanteren; en dat is nu precies wat Nederland al snel na het vallen van de muur heeft gedaan. Op basis van dit planningsmodel werd een nieuw profiel voor de krijgsmacht vastgesteld. Sinds de Prioriteitennota van 1993 is de Nederlandse krijgsmacht in een aantal stappen getransformeerd van een vrij statische op de dienstplicht gebaseerde krijgsmacht, uitsluitend gericht op het afslaan van een Sovjetaanval op West-Europa in NAVO-verband, tot een zeer flexibele, moderne, expeditionaire en modulair opgebouwde beroepskrijgsmacht met een hoge paraatheid, een grote tactische mobiliteit en het vermogen om onder diverse klimatologische en geografische omstandigheden en in een complexe operationele en politieke omgeving op te treden. Door de modulaire opbouw is de krijgsmacht bovendien in staat om hoogwaardige modules aan te leveren die ingepast kunnen worden in wisselende bondgenootschappelijke verbanden die kunnen opereren in het hele geweldsspectrum.

De VVD-fractie is van mening dat het destijds gekozen profiel van de krijgsmacht de juiste keus is, was en blijft. Deze keus uit het verleden heeft geresulteerd in een Nederlandse krijgsmacht die internationaal groot aanzien geniet. Dit geeft ons ook een stem die gehoord wordt in de belangrijkste internationale fora. Gaarne verneemt de VVD-fractie van de minister of hij van mening is dat het profiel van de huidige krijgsmacht voldoet dan wel dat hij voornemens is om, gedwongen door geldgebrek of om andere redenen, dit profiel te wijzigen. We mogen echter niet vergeten dat het transformatieproces van de krijgsmacht in eerste instantie vrij snel kon worden doorgevoerd omdat het gefinancierd werd door de krijgsmacht aanzienlijk te verkleinen en grote hoeveelheden materieel af te stoten en te verkopen. In feite werd het transformatieproces door Defensie endogeen gefinancierd. Defensie werd in het verleden bovendien nauwelijks gecompenseerd voor prijsstijgingen en Defensie moest ook steeds meebetalen aan algemene budgettaire maatregelen. In feite heeft Nederland dus zonder extra geld en in betrekkelijk korte tijd een moderne expeditionaire krijgsmacht opgebouwd die er toe doet en waar veel landen met bewondering naar kijken.

Het staat voor de VVD-fractie echter als een paal boven water dat we de effectieve krijgsmacht die we hebben opgebouwd niet in stand kunnen houden met een al maar dalend defensiebudget. Het defensiebudget als percentage van het bnp is namelijk sinds 1991 tot op heden constant gedaald, van ongeveer 2,8% van het bnp in 1991 tot 1,4% van het bnp aan het begin van deze regeerperiode. Zoals gezegd, zal aan het einde van deze regeerperiode het percentage verder zijn gedaald tot 1,2% van het bnp. Vasthouden aan het profiel wordt hierdoor steeds moeilijker, ook al omdat er steeds vaker een beroep wordt gedaan op de krijgsmacht.

Daarbij komt dat de defensiebegroting voor een belangrijk deel wordt gedomineerd door kosten voor personele exploitatie en pensioenen en wachtgelden die samen meer dan 50% van het budget in beslag nemen. Daar komt nog bij dat de doorlooptijd voor de invoering van defensiesystemen vrij lang is. Dit soort systemen is nu eenmaal niet van de plank te koop en er zijn vaak complexe logistieke en personele consequenties aan verbonden voordat deze systemen op een verantwoorde wijze kunnen worden ingezet. Dit houdt in dat de financiële verplichtingen van Defensie voor meer jaren vastliggen en er niet veel ruimte is om tegenvallers op te vangen. Bij ieder nieuw kabinet moest Defensie maar afwachten hoeveel geld er ter beschikking werd gesteld voor de defensiebegroting. Sinds 1991 werd er iedere keer opnieuw gesneden in de defensiebegroting; en omdat er echt geen overtollig materieel meer viel te verkopen, moest er gesneden worden in waardevolle operationele capaciteit. In een aantal gevallen werd zelfs noodgedwongen overgegaan tot amputatie en werd met het pistool op de borst overgegaan tot het afstoten van een volledige capaciteit. Een voorbeeld hiervan is het opheffen van onze volledige capaciteit aan lange afstand Orionpatrouillevliegtuigen. We zijn niet alleen de vliegtuigen kwijt, maar ook de technische en operationele kennis is verloren gegaan. Het afstoten van capaciteit is snel gedaan, maar het weer opbouwen van de technische en operationele expertise is uiterst kostbaar en duurt vele jaren.

Ook in deze kabinetsperiode zien wij weer hetzelfde patroon. De minister is content met het feit dat er 500 mln. is vrijgemaakt voor Defensie. Ik begrijp eigenlijk niet waarom, omdat deze 500 mln. is opgebracht door de verkoop van het marinevliegkamp Valkenburg en defensiematerieel; wederom dus sigaren uit eigen doos. Bovendien is de helft van dit bedrag, 250 mln., bestemd om de kosten te dekken voor het deelnemen aan vredesondersteunende operaties. Onze deelname wordt dus gedeeltelijk betaald door verkoop van de inboedel. Ook de extra 100 mln. die via de motie-Van Geel werd toegezegd en de toezegging aan de VVD-fractie in de Tweede Kamer dat de verlenging van de missie in Uruzgan niet zal worden gefinancierd door de krijgsmacht verder uit te hollen, bieden volgens de VVD-fractie geen structurele oplossing. Eigenlijk is Defensie financieel al door de bodem gezakt: het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht is slechts beperkt; operationele verliezen kunnen maar voor een deel worden gecompenseerd; het kost grote moeite om de investeringsquote van 20% in stand te houden; wapensystemen zijn niet inzetbaar door tekorten aan reservedelen; schietoefeningen kunnen niet kunnen doorgaan door tekorten aan munitie; er is onvoldoende geld uitgetrokken voor het personeel dat de krijgsmacht in groten getale de rug toekeert. Ik kan nog wel even doorgaan met deze opsomming, maar de VVD-fractie is van mening dat wij niet kunnen doorgaan op deze weg.

De kernvraag is natuurlijk hoeveel van onze welvaart wij willen besteden aan onze veiligheid en in hoeverre wij bereid zijn om anderen in de wereld te helpen om een veilige en rechtvaardige samenleving op te bouwen. Voor Ontwikkelingsamenwerking (OS), eveneens een belangrijk instrument hiertoe, is deze vraag duidelijk beantwoord. Nederland besteedt 0,8% van het bnp aan ontwikkelingssamenwerking. Dat is ruim boven de internationaal vastgestelde norm van 0,7%. Voor defensie ligt het echter totaal anders. Nederland haalt bij lange na niet de norm van 2% van het bnp die door de NAVO wordt gehanteerd voor de defensie-uitgaven. Nederland voldoet ook niet aan de daaronder liggende NAVO-norm dat in ieder geval de dalende lijn van het defensiebudget moet worden omgebogen naar een stijgende lijn.

De VVD-fractie realiseert zich maar al te goed dat de omvang van onze bijdrage het resultaat is van een politieke afweging tussen het belang van het beleidsterrein veiligheid en dat van andere beleidsterreinen. Een redelijk uitgangspunt is naar het oordeel van de VVD-fractie echter dat onze bijdrage een afspiegeling moet zijn van onze financiële en economische draagkracht ten opzichte van andere gelijkgestemde landen. Nederland is een zeer welvarend land en die draagkracht is dus aanzienlijk. De Nederlandse samenleving is echter voor het handhaven van het hoge welvaartsniveau sterk afhankelijk van de internationale handel. Als welvarende handelsnatie met een lange democratische traditie heeft Nederland er dus belang bij om naast het handhaven van de integriteit van het grondgebied van het Koninkrijk, eveneens een zinvolle bijdrage te leveren aan de inspanningen van de internationale gemeenschap om de internationale rechtsorde te handhaven en vrede en veiligheid in de wereld te bevorderen. Overigens is dit ook vastgelegd in art. 90 van onze Grondwet.

De VVD-fractie is van mening dat de dalende lijn van de Defensiebegroting moet worden omgebogen naar een stijgende lijn. De VVD-fractie pleit voor een systeem waarin het defensiebudget bestaat uit twee delen. Een deel van het defensiebudget betreft de kosten voor de defensieorganisatie zonder dat eenheden zijn ingezet. In dit deel zijn tevens de noodzakelijke investeringen opgenomen die nodig zijn om de defensieorganisatie ook in de toekomst relevant te houden. Wat dit kost, is vrij eenvoudig te berekenen. Dit deel zou in ieder geval volledig geïndexeerd moeten zijn en bovendien voor een langere periode gekoppeld moeten worden aan het bnp. Dit doet recht aan het principe dat Nederland een defensie-inspanning levert die, evenals onze inspanning op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking, in relatie staat tot onze draagkracht die afgemeten wordt aan het bnp. Ik verwijs in dit verband naar het feit dat bijvoorbeeld ook Australië het defensiebudget voor een langere periode heeft gekoppeld aan het bnp.

Het tweede deel van het defensiebudget is bestemd om de kosten voor de daadwerkelijke inzet van de eenheden te betalen. In feite gaat het hierbij om een verbeterde versie van het HGIS-budget. Dit deel van het defensiebudget is afhankelijk van de aard en het aantal operaties waaraan wordt deelgenomen en dient tevens ter compensatie van oorlogsverliezen, maar ook om de door militairen te verrichten activiteiten in het civiele domein te betalen die noodzakelijk zijn om een bestendige vrede te creëren. In het kader van de 3D-benadering bij vredesondersteunende operaties ligt een bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking aan dit deel van het budget naar het oordeel van de VVD-fractie in de rede. Er zijn meerdere elementen van militaire ondersteuning die binnen de ODA-normen passen. In dit verband denkt de VVD-fractie onder meer aan het bekostigen van de Security Sector Reform, afgekort SSR, door Ontwikkelingssamenwerking. De SSR is immers een absolute noodzaak indien men een blijvende vrede wil bewerkstelligen in een conflictgebied. Het trainen van de politie in het inzetgebied valt al onder de ODA-normen, maar het trainen van militaire eenheden tot nu toe niet.

De bovengrens van de totale defensiebegroting, dus de som van de twee delen, zou 2% van het bnp moeten bedragen. Graag verneemt de VVD-fractie de mening van de minister over dit voorstel.

Investeren in onze veiligheid vereist een brede mondiale blik en een langere tijdshorizon dan de gemiddelde regeerperiode. Het is hoog tijd dat wij het eens worden over het ambitieniveau voor de wat langere termijn. Een hoog ambitieniveau van de regering, gekoppeld aan een krachteloze krijgsmacht die niet veel kan, geeft immers problemen. Een laag ambitieniveau van de regering, gekoppeld aan een krachtige krijgsmacht die heel veel kan, geeft eveneens problemen. Het vinden van de juiste balans is de grote uitdaging waar wij voor staan.

De regering onderkent dit feit weliswaar en heeft op 5 maart van dit jaar een interdepartementaal project gestart om verkenningen uit te voeren naar de toekomst van de krijgsmacht en het niveau van de defensiebestedingen op de langere termijn. Het probleem is echter dat de regering al heeft besloten om het defensiebudget gedurende deze regeerperiode te reduceren van het huidige niveau van 1,4% van het bnp, tot 1,2% van het bnp aan het einde van deze regeerperiode. De VVD-fractie vindt dit onjuist. Er moet ook nu al worden opgetreden om het verval van de krijgsmacht te stoppen. De VVD-fractie pleit er dan ook voor om in ieder geval het defensiebudget op het huidige niveau van 1,4% van het bnp te handhaven, totdat uitvoering kan worden gegeven aan de uitkomst van het project "Verkenningen, houvast voor de krijgsmacht van 2020". Is de minister bereid om zich hiervoor in te spannen binnen het kabinet?

De boodschap van de VVD-fractie is in ieder geval duidelijk. Wij vinden dat het ambitieniveau van Nederland in relatie moet staan tot onze draagkracht en ons nationaal belang. Met dat als uitgangspunt kan onze bijdrage, gezien de omvang van onze economie en ons welvaartsniveau, per definitie geen geringe zijn. De roze bril moet af en de dalende lijn van het defensiebudget moet worden omgebogen in een stijgende lijn.

De voorzitter:

Mijnheer Van Kappen, ik wil u van harte feliciteren met uw maidenspeech over een thematiek die geheel en al uw professie betreft. U bent militair in hart en nieren, gestart met een officiersopleiding aan het Koninklijk Instituut voor de Marine in Den Haag en aan het U.S. Naval War College in Newport in de Verenigde Staten. Vervolgens bent u beroepsmilitair geweest in diverse functies. Zo was u officier bij het Korps Mariniers en voorts bij twee brigades in achtereenvolgens het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. U bent stafofficier geweest bij nationale en internationale strijdkrachten, zoals bij het hoofdkwartier van het Korps Mariniers in Rotterdam, de Marinestaf in Den Haag, de NAVO-hoofdkwartieren in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Van 1992 tot 1995 was u brigadegeneraal en commandant van de Nederlandse strijdkrachten in het Caribisch gebied. Hiermee is overigens tevens uw vicevoorzitterschap van de vaste Eerste Kamercommissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken nader toegelicht. Daarna was u in de rang van generaal-majoor militair adviseur van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in New York op het gebied van vredesoperaties.

Hoewel uw militaire loopbaan inmiddels is beëindigd, bent u nog steeds actief op dat terrein. Zo vervult u sinds 1999 een beleidsadviesfunctie bij TNO, bent u sinds 2003 adviseur van de NAVO en sinds 2004 adviseur bij het The Hague Centre for Strategic Studies. Ook bent u voorzitter van de raad van toezicht van het International Security Experimentation and Transformation Institute. Wellicht ten overvloede merk ik op dat vanwege uw deskundigheid veelvuldig een beroep op u wordt gedaan door journalisten en u regelmatig wordt uitgenodigd in televisieprogramma's als Netwerk en NOVA.

In een interview met het blad Provincie & Gemeente van uw partij, de VVD, motiveerde u uw lidmaatschap voor deze Kamer met uw dienstbaarheid aan Nederland en het Nederlands belang. Zoals u jarenlang heeft gehandeld als militair in het verlengde van de politiek, zo wilt u dat nu doen als politicus in de Eerste Kamer in het verlengde van uw werkend leven tot nu toe: met moed, loyaal, vasthoudend aan uw principes en, zoals de wapenspreuk van het Korps Mariniers luidt, "Qua Patet Orbis"; voor de niet-latinisten onder ons: "Zo wijd de wereld strekt".

Mijnheer Van Kappen, dit, alsmede uw geweldige kennis en ervaring, vormt een verrijking voor onze Kamer en maakt u meer dan welkom. Ik wens u van harte alle succes bij uw werkzaamheden in dit huis. De vergadering wordt een enkele minuut geschorst om ook de collegae de gelegenheid te geven om u te feliciteren.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Hillen, die eveneens zijn maidenspeech zal houden.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter. Ik begin mijn betoog met het complimenteren van de heer Van Kappen met zijn maidenspeech. Ik vond zijn verhaal voortreffelijk. Ik zou de heer Van Kappen dan ook willen vragen om toe te treden tot mijn fractie. De gedachterichting is ongeveer dezelfde. Ik vrees alleen dat zijn fractie hem niet zal laten gaan. Wellicht kunnen wij hierover dadelijk overleg plegen.

Het is mij een voorrecht mijn eerste verhandeling in deze Eerste Kamer te mogen houden bij een beleidsdebat over Defensie. Het is mij een genoegen daarbij aan de andere kant van de tafel drie bekenden aan te treffen, te weten: een oud-fractiegenoot, een jarenlange collega van de overkant en daarnaast zijn vleugeladjudant, een strijdmakker die in al die jaren vooral achter de coulissen werkte, waar ik ook nog wel eens kwam.

Voordat ik op het defensiebeleid inga, wil ik namens mijn fractie stilstaan bij de inspanningen van al onze militairen te velde. Mijn fractie volgt hun inspanningen nauwkeurig en met grote waardering. Wij herdenken onze gesneuvelden met eerbied en wij verplaatsen ons telkens in het leed dat door familie en vrienden moet worden gedragen. Krijgsgeweld is verschrikkelijk. Elk van de doden en elk van de gewonden herinnert ons daar aan. Daarom moeten wij met dit middel uiterst zorgvuldig omgaan, terughoudend zo lang het kan, overweldigend als het onvermijdelijk is geworden. Wij moeten er zo effectief mogelijk en zo schadevrij mogelijk mee omgaan. Dit betekent overigens – en dat zeg ik nu alvast – soms juist méér inzet in plaats van minder.

In dit beleidsdebat zal ik namens de CDA-fractie niet ingaan op allerlei details van de Defensiebegroting. Wij horen van de regering vandaag graag een fundamentele visie op de Nederlandse en bondgenootschappelijke defensie-inspanning in de te voorziene toekomst. Natuurlijk is minister Van Middelkoop amper begonnen aan zijn verkenningen naar de politieke en budgettaire wensen bij allerlei belanghebbenden. Niettemin is hij als politiek eerstverantwoordelijke het kompas van deze exercitie. Daarom willen wij vandaag zijn inzet horen. Draagvlak is geweldig, maar ook bij draagvlak is leiding nodig. Waar wil de minister heen? Wat zijn zijn randvoorwaarden? Bovendien is het de vraag of het beleid het draagvlak moet volgen of omgekeerd. De rol van Nederland in zijn internationale context is niet vrijblijvend. Als er binnenslands geen of niet voldoende draagvlak, maatschappelijk en/of politiek, zou zijn voor beleidsmatige consequenties van onze bondgenootschappelijke, economische en culturele kaders, dan is het de taak van de politiek om dit draagvlak te creëren. Hoe ziet de minister zijn eigen rol hierbij?

De verkenningen van de minister zullen tot conclusies leiden op het moment dat deze kabinetsperiode al weer zijn einde nadert. Dat kan er toch niet toe leiden dat er intussen niets gebeurt? Iedereen weet dat er slijtplekken ontstaan in onze defensieorganisatie, enerzijds door intensief gebruik en anderzijds door aanhoudende druk op de begrotingsmiddelen. Zijn de verkenningen van de minister voldoende om politiek Den Haag te motiveren tot een substantiële stap voorwaarts?

De fractie van het CDA plaatst de Nederlandse militaire ambitie nauwkeurig in het perspectief van onze internationale positie. Natuurlijk, alles is subjectief, zeker als het gaat om het eigenbelang, maar wij proberen zo veel mogelijk te objectiveren, namelijk door recht te doen aan onze relatieve verantwoordelijkheid in en ten opzichte van onze internationale omgeving. Optimale impact is een volgend criterium. Militair optreden moet niet half gebeuren of met een gemengde agenda. Militair ingrijpen is een kaart die zonder meer winnend moet zijn, dat wil zeggen: de vrede winnend. Dit stelt eisen aan de middelen en aan de professionaliteit. Langs deze lijnen redenerend, constateer ik dat de beweegruimte van Nederland uiteindelijk helemaal niet zo groot is. Boven de lijn betekent een te grote broek, beneden de lijn opportunistisch plichtsverzuim.

De CDA-fractie herkent zich in de huidige officiële ambitie van Nederland. Wij moeten die waarmaken in een steeds onrustiger wereld, waar nationalisme, fanatisme, milieu, water, grondstoffen, criminaliteit en economie het evenwicht zelfs plotseling drastisch kunnen verstoren. Dit zijn omstandigheden waar zelden een goede regie op is te voeren. Daarom is intensieve samenwerking tussen de VS, de Europese Unie en de NAVO, gericht op het doeltreffend beheersen van plotselinge crises, noodzakelijk. Er is onlangs een belangwekkend advies daarover verschenen van vijf voormalige chefs defensiestaven van de VS, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en, jawel, van Nederland. Überhaupt het feit dat daar een Nederlander bij zit, wil zeggen dat Nederland bij dit onderwerp door de andere betrokken landen buitengewoon serieus wordt genomen. Het is daarom alleen maar toe te juichen dat er een Nederlandse invloed in dit soort belangwekkende adviezen zit. Laten wij proberen om op dat niveau te kunnen blijven spelen. Het boek heet "Towards a Grand Strategy for an Uncertain World".

Ook Clingendael publiceerde een advies met ongeveer dezelfde ingrediënten. Nu wij het toch over adviezen en studies hebben, het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA heeft afgelopen jaar een rapport gepubliceerd, getiteld "Zo ver de wereld strekt", waarvan de inhoud vandaag letter voor letter zou kunnen dienen als mijn inbreng. Helaas heb ik niet zo veel spreektijd om het in zijn geheel voor te lezen, maar ik hecht het virtueel aan de Handelingen. Ik zou de bewindspersonen willen uitnodigen daaruit elke avond voor het slapen gaan enkele verzen te reciteren.

Hoe kijkt de regering aan tegen de internationale veiligheidssituatie? Hoe moet de toekomst zijn van de NAVO? De net afgesloten NAVO-top heeft nog lang geen imponerend beeld gegeven van gemeenschappelijke ambitie en inzet. Hebben wij werkelijk een dodelijke vijand nodig, zoals in de tijd van de Koude Oorlog, om gemeenschappelijk beleid en elan te kunnen tonen? Hebben juist de kleinere landen niet een taak om het idealisme van internationale vrede en rechtsstatelijkheid een prominente positie te geven, naast alle machtspolitieke afwegingen?

Onder Poetin heeft Rusland veel stabiliteit hervonden en het land begint zijn belangrijke rol in de internationale politiek te hernemen. Het is in het belang van niemand dat er opnieuw wedijver of wapenwedijver zou ontstaan tussen het Oosten en het Westen. Op wat voor manier kan volgens het kabinet, met name minister Verhagen, Rusland betrokken worden bij ons mondiale en regionale veiligheidsbeleid? Welke verantwoordelijkheid willen de NAVO, Europa en de VS met de Russen delen? Hebben Europa en Nederland in het bijzonder hierbij nog een specifieke taak?

Wat in alle studies die ik zojuist noemde pregnant aan de orde komt is het vraagstuk van de "sustainability", het voortzettingsvermogen van een eenmaal begonnen interventie. Deze hangt af van voldoende parate reserves, zowel in menskracht als in middelen. Deze moeten voldoende geoefend zijn en beschikbaar zijn. Dit vraagstuk is misschien niet echt nieuw, maar het is in de eigentijdse militaire geschiedenis steeds relevanter geworden. Plotselinge crises appelleren gemakkelijk aan de bereidheid tot onmiddellijke militaire assistentie, maar het voortzettingsvermogen is even relevant voor de potentie van werkelijk succes van een militaire interventie. Daarom is een langetermijnplanning ongelooflijk wezenlijk. Ik hoor graag van het kabinet dat het deze observatie geheel deelt.

Onder druk van de onrustige hartslag van onze tijd verandert het politieke beeld soms per dag. Betrouwbare militaire slagkracht vraagt echter om grotere duurzaamheid. Daarom zou Defensie buiten de haken moeten komen van de dagelijkse politieke wisselvalligheid. Is dat ook de overtuiging van het kabinet?

Naar de opvattingen van mijn fractie past de actuele Nederlandse ambitie dus bij onze plaats en ons gewicht in de wereld. Dit geldt overigens ook voor onze internationale hulpambitie, zoals onze internationaal gezien aanzienlijke bijdrage aan ontwikkelingssamenwerking. De CDA-fractie zou graag zien dat er evenwicht is tussen de elementen economische hulp en militaire bescherming. Feitelijk kan het ene element niet zonder het andere.

Al tientallen jaren is de begroting van Ontwikkelingssamenwerking gekoppeld aan de groei van het nationale inkomen. Defensie daarentegen moet van jaar tot jaar haar budget verdedigen tegen andere prioriteiten en ziet al jaren haar aandeel als percentage van het nationale inkomen dalen, soms zelfs in reële cijfers. Wij maken ons daar grote zorgen over. Met wat noodverbanden wordt in deze kabinetsperiode de ergste achteruitgang gestopt. Dit zijn echter noodverbanden, geen structurele oplossingen. Bovendien haalt de minister van Financiën met de ene hand wat hij met de andere geeft. Defensie moet namelijk meebetalen aan een reeks van algemene budgettaire kortingen. Ik begrijp heel wel dat de bewindspersonen van Defensie tevredenheid moeten uitstralen bij de lengte van de polsstok. Als de bewindspersonen die polsstok nu eens zelf hadden mogen maken, hoe zou deze er dan hebben uitgezien? Uiteraard mogen de bewindspersonen het bestaande verdedigen, maar wat zou hun wensenlijstje zijn, als zij het voor het zeggen hadden, ook financieel?

Voor de noodverbanden was alle aanleiding. De nood was wel erg hoog. Ik vraag mij af hoe de begroting van Defensie er had voorgestaan als wij toevallig niet in Uruzgan hadden gezeten. Die gedachte stemt niet alleen somber, maar stelt tevens een belangrijk punt aan de orde, namelijk welke politieke prikkeling er nodig is voor voldoende budget. Militair ingrijpen is een ernstige zaak en meestal een laatste redmiddel. Het moet met de grootste zorgvuldigheid gebeuren. Welnu, bij het adviseren omtrent een mogelijke bijdrage van Nederland aan internationale veiligheidsacties mag dus nooit de overweging zijn dat dit een uitgelezen budgettaire kans is, of, omgekeerd, dat afzijdigheid onoverkomelijk gaat leiden tot ombuigingsaanslagen op de Defensiebegroting. Ook al daarom is het de moeite waard afspraken voor langere termijn te maken over de omvang van de Defensiebegroting, verder gevrijwaard tegen het jaarlijkse loven en bieden, en zo veel als mogelijk tegen nieuwe regeerakkoorden. Het CDA-rapport "Zo ver de wereld strekt" pleit voor een vast percentage van 2% van het bbp, zoals ook de NAVO zou willen. Wij begrijpen ook wel dat dit in deze kabinetsperiode nog niet haalbaar zal zijn, maar wij nodigen de minister van Defensie dringend uit nu al een zichtbaar fundament te leggen voor zo'n aanpak.

Intussen zou ook gekeken kunnen worden of er meer elementen van militaire hulp zijn die feitelijk passen binnen de ODA-definities, zodat Ontwikkelingssamenwerking hiervoor een ruimere bijdrage kan leveren. De lasten van internationale operaties moeten natuurlijk ook internationaal eerlijker worden verdeeld. Is er trouwens nog iets nieuws te melden over de verdeling? Uiteindelijk gaat het echter om de vraag wat Nederland bewust wenst neer te leggen voor zijn defensieapparaat. Wij vinden die uitkomst nu onvoldoende. Wij hebben alle waardering voor de inspanningen van minister Van Middelkoop om nog wat extra geld op te halen, maar structureel gaat dit om klein bier en een sigaartje, voornamelijk uit eigen doos.

De wijzer van het aandeel van het bbp voor defensie wijst al enige tijd naar beneden en het einde is niet in zicht. Het vredesdividend is allang opgebruikt, maar de Nederlandse minister van Financiën, niet alleen de huidige, blijft bonussen ophalen en opties verzilveren. Over een paar jaar zijn onze ambities Haagse bluf geworden, want dan bevinden wij ons met onze defensie-uitgaven in de onderste regionen van de NAVO. Daar komt bij dat heel veel militaire middelen geen artikelen zijn die je zo maar even van de plank koopt. Het gaat meestal om wapensystemen met allerlei logistieke en personele consequenties, die pas hun waarde en slagkracht krijgen bij perfecte beheersing, na grondige oefening. Voorts zijn de meeste systemen compatibel in bondgenootschappelijk verband, of behoren dit te zijn. Defensie is geen automaat in een snackbar, waar je een euro ingooit en je bestelling uit haalt. Budgetteren, plannen, ontwikkelen en oefenen zijn de wachtwoorden en dan is een langere termijn dan één kabinetsperiode, laat staan een begrotingsjaar, een vereiste. Toen wij net nieuwe Apaches hadden gekocht, gingen de eerste al weer in de ramsj, omdat er weer eens moest worden bezuinigd. Wij hadden voortreffelijke Orions, van grote waarde voor de luchtverkenning, en wij deden ze van de hand, gewoon uit geldnood, terwijl ons land steeds rijker werd en terwijl er echt veel werk voor ze was. Duitsland kocht ze, en Portugal, en Duitsland koopt normaal gesproken geen rommel. Met de Orions gingen niet gewoon dertien vliegtuigen weg, maar ook een uitstekend en modern intelligencesysteem, veel breder inzetbaar, bijvoorbeeld ook voor milieucontrole op de Noordzee. Ook jarenlang opgebouwde expertise is nu verdampt. Die komt niet meer terug en dat is kostbaarder dan de handvol miljoenen die het afstoten oplevert.

Al met al kunnen mijn conclusies dus niet erg optimistisch zijn. Het Nederlandse defensiebudget is niet voldoende omdat onze huidige inspanningen er al amper uit te financieren zijn. Het is niet voldoende omdat een aantal noodzakelijke wensen nu niet kan worden ingewilligd, zoals substantieel meer luchttransport. Gaan wij trouwens nog meedoen aan het C-17-project? Het is niet voldoende omdat er onvoldoende rekening kan worden gehouden met operationele verliezen. Vanaf volgend jaar wordt daarvoor 25 mln. extra beschikbaar gesteld; één Chinook kost al het dubbele. Het is niet voldoende omdat vredesverliezen niet meer kunnen worden opgevangen. Het is niet voldoende omdat het investeringsniveau steeds verder daalt. Het is niet voldoende omdat ook het personeel aan zijn trekken moet komen. Dat het moeilijk gaat met het werven is een indicatie voor de tanende aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever. Complimenten natuurlijk dat de bewindslieden het nodige voor het personeel hebben willen doen, maar wij horen toch nog steeds te veel verhalen van improvisatie om bij alle mannen en vrouwen voortdurend hun PSU op orde te hebben. Binnen de begroting onderuitputting van materieel en/of personeel gebruiken om gaten te dichten is best, maar structureel is dat geen positie. Waar geld voor nodig is, moet geld voor begroot zijn en voor beschikbaar zijn. De CDA-fractie steunt haar collega's in de Tweede Kamer bij het voorstel een deel van de onderuitputting personeel nu aan te wenden voor het op slagkracht brengen van de vijf reserve-Apaches, die anders gekannibaliseerd dreigen te worden. Maar nog liever zien wij geen improvisaties en noodverbanden. Optimale toerusting, ondersteuning en geoefendheid is misschien wel de meest wezenlijke arbeidsvoorwaarde van de militair.

Kortom, de Defensiebegroting spoort in deze jaren weg van onze internationale verplichtingen en belangen. Dat is niet in het belang van Nederland en ook niet van hen die wij waar dan ook op de wereld willen beschermen. Het is ook niet in het belang van de militair die cynisch wordt en gedemotiveerd raakt omdat de politiek de mond vol heeft van ambitie, maar budgettair het omgekeerde laat zien, namelijk telkens verplicht tot nieuwe ombuigingen, reorganisaties en versoberingen.

Mevrouw de voorzitter. Ik sluit af. De regering kan op de CDA-fractie rekenen om uit te komen bij de kwantitatieve, de euro's, en vervolgens dus ook de kwalitatieve eisen die onze internationale verantwoordelijkheid en onze belangen van ons vragen. Wij verwachten dat de regering samen met het CDA vooraan loopt op deze weg. Niet aarzelend, omkijkend of iedereen nog wel meedoet, of zoekend naar meer zekerheid, maar vastberaden en leiding gevend. Als de regering aanvalt, zullen wij volgen.

De voorzitter:

Mijnheer Hillen. Ik wil ook u graag van harte feliciteren met uw maidenspeech over een thematiek waarmee u wellicht niet primair geassocieerd wordt. Mensen die u echter beter kennen of uw publieke optreden al langer volgen, weten dat u niet alleen uitgesproken opvattingen hebt, maar ook een brede kennis en interesse: variërend van kerkvaders als Augustinus tot het belang van vrijheid van communicatie voor de goede werking van de democratie tot de ontwikkelingen in de West, waarmee u heden ten dage als lid van de raad van advies van het Eilandsbestuur Bonaire van doen heeft. Het was dan ook niet zo verrassend dat u in mei vorig jaar in het Financieele Dagblad over uw mogelijke portefeuilles als Eerste Kamerlid zei: "Ik kijk wel wat er vrijvalt; het liefst ben ik een vliegende keep."

U studeerde sociologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht nadat u een jaar op de School voor Journalistiek had gezeten in diezelfde stad. Hoewel u die school verliet, ging u wel de journalistiek in. U begon in 1969 uw journalistieke carrière bij Studio Sport, waarna u redacteur buitenland bij het NOS Journaal werd. In die periode was u overigens tevens leraar maatschappijleer aan Het Nieuwe Lyceum in Hilversum. In 1977 werd u politiek verslaggever van het NOS Journaal, maar na zes jaar maakte u de overstap naar "de andere kant" van dat vak; u werd namelijk directeur van de centrale directie voorlichting van het ministerie van Financiën. Bij de Kamerverkiezingen in 1990 werd u voor het CDA lid van de Tweede Kamer.

Ook tijdens deze periode, van maar liefst twaalf jaar, in die Kamer stond u bij menigeen op het netvlies als strateeg en als uitlokker van het debat. Soms provocerend, maar altijd met analyses of beschouwingen – dat bleek ook nu weer – die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten en met een scherpe pen. Terug in uw oude vak als journalist schreef u columns voor het opinieweekblad Elsevier en van 2003 tot medio vorig jaar was u voorzitter van het College voor Zorgverzekeringen.

In 2006 liet u bij de aankondiging van uw afscheid van dat college weten "een beetje" terug te willen in de politiek. U doelde daarmee op het lidmaatschap van deze Kamer, dat zich niet afspeelt – ik citeer u – "in de hitte van de ijdelheid". U benadrukte dat u deze Kamer als een kwaliteitskamer beschouwt en u gaf aan dat u scherp gaat controleren op de wetgevingskwaliteit. Wij willen u graag aan die ambitie houden.

U vervult in het publieke debat geregeld verschillende rollen. Getuige uw artikel in het Financieele Dagblad van begin april jongstleden manifesteert zich de ene keer de journalist in u, dan weer de socioloog en dan weer de politiek commentator of de politicus. Het kenmerkt uw veelzijdigheid, deskundigheid en betrokkenheid. Wij zullen ongetwijfeld nog veel van u horen. Ik wens u heel veel succes bij uw werkzaamheden in dit huis.

Ik schors de vergadering wederom om de collegae de gelegenheid te geven, u te feliciteren.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Ik voer ook het woord namens de fractie van de PvdD. Graag feliciteer ik ook vanaf deze plaats de woordvoerders van de fracties van het CDA en de VVD met hun maidenspeech.

U zei het al, voorzitter: wij verwelkomen vandaag ook het eerste optreden van de staatssecretaris van Defensie in deze Kamer. Zijn reputatie is hem vooruitgesneld. Hij staat bij mijn fractie bekend als een begenadigd communicator, die zelfs verkiezingsnederlagen als overwinningen kan verkopen. Want laten wij eerlijk zijn: de uitslag van 2006 was toch gewoon een bescheiden nederlaag. De SP-fractie hoopt dat de staatssecretaris deze bekwaamheid niet hoeft in te zetten op het gebied van defensie, waarover zo dadelijk meer. Ik hoop daarentegen veel meer dat hij de populariteit die hij bij zijn medewerkers binnen het CDA genoot, waarvan het shirt met de simpele tekst "Jack, what else?" getuigt, aan het einde van zijn bewindsperiode ook voor de mannen en vrouwen van Defensie geldt. Ik wens hem daarbij alle succes toe.

Mevrouw de voorzitter. Tijdens de laatste algemene beschouwingen in deze Kamer heeft mijn fractie gevraagd waarin Balkenende IV nu verschilt van de vorige kabinetten-Balkenende. Tijdens de financiële beschouwingen heeft mijn collega Reuten dezelfde vraag als uitgangspunt genomen en omwille van de consistentie en het politieke belang van deze vraag wil ik dit vandaag ook doen. In hoeverre verschilt de visie van de ChristenUnionist Van Middelkoop van die van zijn liberale voorganger Kamp? Ik wil deze vraag expliciet niet alleen in financiële termen opwerpen; veel belangrijker vindt mijn fractie de beleidsvisie die achter de cijfertjes schuil gaat. Ik hoop dat de minister dit met ons eens is. Hier heb ik overigens alle vertrouwen in, omdat de minister bij tal van gelegenheden duidelijk heeft gemaakt dat de visie voorop dient te staan. De visie bepaalt hoe het geld wordt verdeeld; op dit punt is mijn fractie het met hem eens.

Het vorige kabinet legde de lat op het gebied van defensie hoog, volgens velen te hoog. Balkenende II wilde een krijgsmacht die ook in het zwaarderegeweldsspectrum mee kan doen. Daartoe zouden onder meer kruisraketten aangeschaft dienen te worden. Hoe kijkt het huidige kabinet tegen deze doelstellingen aan? Wil het nog steeds meedoen in het zwaarderegeweldsspectrum? Het concrete voornemen om kruisraketten aan te schaffen, de materiële vertaling van deze ambitie, is gesneuveld, voor zover ik heb kunnen vaststellen. Is dit het gevolg van een veranderende visie? Overigens was de keuze om te investeren in kruisraketten niet zonder verdere gevolgen voor Defensie. Kind van de rekening was daarbij de gewone soldaat, althans als wij Wim van den Burg, voorzitter van de Algemene Federatie van Militair Personeel, mogen geloven. Hij stelde in mei 2006 in Spanning, het maandblad van het wetenschappelijk bureau van mijn partij, onder meer: "Toch hebben de bezuinigingen van de afgelopen jaren in combinatie met de uitzendingen de druk op militairen verhoogd. Daar waar defensie wel het geld heeft om kruisraketten aan te schaffen en probleemloos miljoenen uittrekt om de missie naar Uruzgan extra te beveiligen, staan het sociale beleidskader en de arbeidsvoorwaarden onder druk. In de opleiding worden vakken over moraal en ethiek steeds verder naar de marges verdrongen. Ook de omgangsregels komen onder druk te staan, terwijl deze juist zo belangrijk zijn." Herkent de staatssecretaris zich in dit beeld? Onderschrijft hij het idee dat ethiek een prominentere plaats in de opleiding zou moeten innemen, zoals Van den Burg suggereerde. Hij staat daar overigens niet alleen in; Désirée Verweij, hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie in Breda, pleitte ook al hiervoor.

Een tweede punt waarop ik de minister wil vragen te reflecteren, betreft de inhuur van private dienstverleners als het gaat om het assisteren van Nederlandse militairen die overzees in actie zijn. De huidige minister heeft hier als senator nog Kamervragen over gesteld. Mijn fractie is het zeer met de minister eens wanneer hij stelt "capitalism in uniform is a very risky combination". Sterker nog, mijn fractie denkt dat een dergelijk kapitalisme in uniform een volstrekt ongewenste combinatie is. Nog meer dan op andere beleidsterreinen is defensie een beleidsterrein waar privatisering en marktwerking buiten de deur gehouden moeten worden. Als wij de leerstellingen van de kapitalistische economie volgen dat niet alleen vraag aanbod schept, maar ook omgekeerd, dan is de opkomst van private dienstverleners bij het voeren van een oorlog een volstrekt ongewenste weg, die letterlijk over lijken gaat.

In dit licht deelt mijn fractie de zorgen die in het rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) "De inhuur van private militaire bedrijven: een kwestie van verantwoordelijkheid" naar voren komen. De AIV stelt dat een "diepgaand en breed politiek debat" over de wenselijkheid van private inhuur in operatiegebieden gewenst is. Deelt de regering deze opvatting? Wordt deze kwestie bekeken door de commissie-Zalm, die moet onderzoeken wat de verhouding is tussen het ambitieniveau van de Nederlandse krijgsmacht en de inrichting ervan?

Daarnaast viel het mijn fractie op dat er in het rapport geen compleet overzicht gegeven kon worden van alle activiteiten waarbij private ondernemingen zijn betrokken. Komt dit doordat er op het ministerie geen compleet overzicht hiervan is of wil het ministerie dit overzicht niet geven? Of heeft de AIV in dezen zijn werk gewoon niet goed gedaan? De AIV roept de Nederlandse regering in ieder geval op om het overzicht dat hij gemaakt heeft, aan te vullen. Mijn fractie ondersteunt deze oproep, zeker als het gaat om de inhuur van private diensten waarbij "het gebruik van geweld niet uitgesloten is". Is de regering van plan om aan deze oproep gevolg te geven?

In dit licht vindt mijn fractie de eerste reactie van het ministerie op het rapport ietwat opmerkelijk. Het rapport werd eenzijdig genoemd en te zeer gericht op de Amerikaanse praktijk. Mijn fractie vraagt zich af in hoeverre dit te maken heeft met een gebrek aan Nederlandse data; is het niet daaraan te wijten dat de Nederlandse situatie niet dieper geanalyseerd kon worden?

Niet alleen met betrekking tot de inhuur van private ondernemingen is een diepgaand en breed politiek debat wenselijk, een dergelijk debat is ook uiterst noodzakelijk als het gaat om de toekomst van de belangrijkste alliantie waarvan ons land lid is: de NAVO. De ontwikkelingen in de afgelopen maanden hebben laten zien dat het trans-Atlantische bondgenootschap voor fundamentele keuzes staat: de uitbreidingsproblematiek, de oorlog in Afghanistan, waar de toekomst van het bondgenootschap naar eigen zeggen op het spel staat, en de relatie met Rusland zijn thema's die ingebed moeten worden in een proces van snelle mondialisering, in een wereld die na de aanslagen van 11 september met nieuwe dreigingen te maken heeft gekregen; de heer Van Kappen refereerde hier ook al aan. Deze veranderende wereld vraagt om een veranderde veiligheidsarchitectuur waarin meer landen vrijwillig vorm kunnen geven aan hun wens om met internationale samenwerking vrede en veiligheid te waarborgen.

In dit kader is een gedeelde en heldere politieke visie op de grootste dreigingen van deze tijd van groot belang. Mijn collega's Van Kappen en Hillen citeerden al het beleidsadvies "Towards a Grand Strategy for an Uncertain World", waarin een aantal gerenommeerde militairen de verschillen tussen de lidstaten uiteindelijk terugvoeren op verschillende politieke visies op hoe vrede en veiligheid gewaarborgd dienen te worden: "If there are occasions on which allies disagree, the reasons for disagreement will, in the end, always be political in nature." Deelt de minister deze inschatting? Is hij het ermee eens dat ook de huidige tegenstellingen rond thema's als Uruzgan uiteindelijk te herleiden zijn tot fundamentele verschillen in politiek inzicht in het reilen en zeilen van het trans-Atlantische bondgenootschap en de toekomst ervan?

In het licht van een veranderende wereld is het niet zo vreemd dat er binnen de NAVO stemmen opgaan om een nieuw strategisch concept te ontwikkelen dat op deze uitdagingen een antwoord moet geven. Sterker nog, secretaris-generaal De Hoop Scheffer liet onlangs nog in Brussel weten dat er wat hem betreft een nieuw handvest komt waarin volgend jaar, als de NAVO 60 jaar bestaat, de uitgangspunten opnieuw geformuleerd zouden moeten worden. Dit handvest zou dan de basis moeten bieden voor verdere discussies over een strategisch concept dat in 2010 het licht zou moeten zien. Balkenende II zag weinig heil in een dergelijk nieuw strategisch concept. Volgens de vorige minister van Buitenlandse Zaken Bot kon het bondgenootschap voorlopig nog wel vooruit met het concept uit 1999; de minister van Defensie zal zich dit debat waarschijnlijk nog wel herinneren, hij was immers toen lid van deze Kamer. Wat vindt de huidige minister van Buitenlandse Zaken van zo'n nieuw strategisch concept? Is hij er wel van overtuigd dat de wereld na de aanslagen op 11 september dusdanig is veranderd dat dit concept aan herziening toe is? En hoe is hij van plan zich in dit debat te mengen, welke uitgangspunten hanteert de Nederlandse regering daarin en hoe komen wij daadwerkelijk tot de brede publieke en parlementaire discussie die de secretaris-generaal van de NAVO bij herhaling voorstelde aan de parlementaire assemblee van de alliantie, een assemblee waartoe ik sedert enige tijd ook de eer heb te behoren, namens mijn fractie en deze Kamer? Willen wij dit debat in 2009 kunnen afronden, dan moeten wij nu wel snel beginnen. Deelt de regering deze opvatting?

Mijn partij wil graag meedoen aan een dergelijk debat. Enkele jaren terug stelden wij ons standpunt ten aanzien van de oude alliantie "Nederland uit de NAVO" bij en kozen voor een nieuwe visie: de nieuwe NAVO, ingebed in een nieuwe mondiale veiligheidsarchitectuur en daardoor niet langer gedomineerd door de Verenigde Staten, maar meer gelieerd aan de Verenigde Naties. In een breed publiek en politiek debat over de toekomst van het bondgenootschap willen wij onze visie graag toetsen aan andere opties. Wij denken dat zo'n debat heilzaam kan zijn. Nu weet ik uit de politicologische literatuur dat buitenlands beleid en defensiebeleid vaak geen onderwerpen zijn waarbij politici erg happig zijn op brede maatschappelijke discussies. Veel liever neemt men zijn toevlucht tot wat de politicoloog Putnam een two-Ievel game noemt. Daarbij wordt de nationale beleidsarena gescheiden van de internationale beleidsarena, waardoor politici en regeringen de ruimte hebben om los van hun nationale achterban een standpunt te ontwikkelen.

Toch is een dergelijke strategie in een proces van mondialisering niet langer toepasbaar. De NAVO is overigens zelf ook druk bezig met haar beleid voor communicatie met de burger, bevreesd als zij is om niet alleen de echte oorlog, maar ook de mediaoorlog tegen de taliban te verliezen. Tijdens het commissoriale overleg in de NAVO-assemblee in februari in Brussel leek deze aandacht met name gericht op communicatie van de NAVO met de burger, terwijl er van luisteren naar de burger nog niet erg veel terecht was gekomen. Van echte communicatie is dan ook geen sprake, omdat er dan ook en misschien wel vooral geluisterd wordt.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De heer Vliegenthart heeft zo-even gezegd dat de SP een NAVO voorstaat, niet gedomineerd door de Verenigde Staten. Over zo'n NAVO zouden wij moeten gaan nadenken. Hoe stelt hij zich de militaire capaciteit van zo'n nieuwe NAVO voor, omdat die nu natuurlijk sterk steunt op het Amerikaanse militaire potentieel. Ik zou graag een realistische visie hebben op die NAVO, niet gedomineerd door de Verenigde Staten.

De heer Vliegenthart (SP):

De heer Kuiper stelt een belangrijke en relevante vraag. Laat ik ook het eerlijke antwoord geven: met het antwoord op die vraag zijn wijbinnen onze partij nog bezig. Ik denk dat niemand het hele antwoord over een nieuwe NAVO in een veranderende wereld nu al paraat heeft. Daarom denk ik dat het zo ongelooflijk belangrijk is dat wij deze discussie voeren. Ik leg hier enkele uitgangspunten neer en in die discussie zullen wij onze mening inbrengen. Die zullen wij dan ook onderbouwen en die zullen wij, zoals ik heb gezegd, ook toetsen aan andere opties en wij geven onze mening graag voor een betere.

Hoe kijkt de regering aan tegen de communicatie van de NAVO en hoe denkt zijzelf de communicatie met de bevolking over de toekomst van de NAVO vorm te geven? Want laten wij wel wezen: het is een feit dat de NAVO-missie in Afghanistan niet op steun van een meerderheid van de Nederlandse bevolking kan rekenen. Dat zegt toch iets. Nederland is in oorlog en het volk is er in meerderheid op tegen. Echte communicatie zou in dit geval wel eens kunnen betekenen dat deze mislukte missie wordt afgeblazen en omgeruild voor een civiele opbouwmissie, waar de bevolking van Afghanistan meer aan heeft dan aan een voortzetting van een niet te winnen oorlog. Kan de minister enig begrip voor deze visie opbrengen?

Voor een goed besluitvormingsproces is ook noodzakelijk dat er een politiek debat wordt gevoerd over het nut en de noodzaak van het nieuwe handvest en het nieuwe strategische concept. In dat kader vraag ik de minister of de suggestie van Jamie Shea om secretaris-generaal De Hoop Scheffer naar Nederland uit te nodigen voor een publieke hoorzitting een goed advies is. Zou zo'n hoorzitting niet een erg goede opmaat kunnen zijn voor het broodnodige NAVO-debat in Nederland? En zou het ook niet een zaak van politiek fatsoen zijn om de uitgestoken hand van de secretaris-generaal aan te nemen, zeker nu hij aan zijn laatste jaar als NAVO-topman bezig is?

Ik kom tot een afronding. Zoals ik heb aangegeven, staat de NAVO voor tal van belangrijke keuzen. Een van de meest omstreden daarvan is zonder enige twijfel het besluit om onder Amerikaanse supervisie een raketschild in Polen en Tsjechië te plaatsen. De bevolking van beide landen is tegen. De sociaaldemocratische partijen in de regio zijn tegen. Nogal wat NAVO-lidstaten zijn eigenlijk tegen, maar voelen zich door president Bush onder druk gezet. De Russische regering is tegen. Oud-dissident en Nobelprijswinnaar Solsjenitzin is tegen. En oud-minister Ben Bot is tegen. Hij zei er in zijn roemruchte interview in het NRC Handelsblad van 8 december 2007 behartigenswaardige zaken over. Die zijn wellicht ten onder gegaan in het tumult van zijn uitspraken rond Irak, die evenzeer behartigenswaardig waren. Vandaar dat ik ze vandaag nog een keer naar voren wil halen. De heer Bot vond het idee dat het rakettenschild tegen Iran gericht zou zijn "een ongeloofwaardig verhaal". Kan de minister van Buitenlandse Zaken mij uitleggen of de huidige regering ook tegen is en zo nee, op grond waarvan de regering tot haar andere standpunt is gekomen? Deelt de regering de vrees van mijn fractie en die van de verschillende vredesorganisaties, dat het ruimteschildplan tot een nieuwe wapenwedloop kan leiden? En hoe denkt de minister, die onlangs aangaf werk te willen maken van nucleaire ontwapening – een prijzenswaardig initiatief – deze ontwapening vorm te gaan geven als het Amerikaanse ruimteschild de spanningen tussen de kernmachten juist zal opvoeren? Hoe verhouden zijn plannen tot nucleaire ontwapening zich tot de nucleaire doctrine van de NAVO, waarin Nederland met andere lidstaten een kernwapentaak heeft?

Zoals ik heb aangegeven, wil mijn fractie graag weten of er ten aanzien van vrede en veiligheid wel of geen licht zit tussen de vroegere en huidige kabinetten-Balkenende. Maken ChristenUnie en de PvdA, als vervangers van VVD en D66, wel of geen verschil als het om dit vitale beleidsterrein gaat? Daarom wacht mijn fractie met bijzondere belangstelling op de antwoorden van de regering.

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. Met grote waardering neemt mijn fractie waar hoe onze krijgsmacht in moeilijke omstandigheden adequaat zijn taak vervult. De inzet van onze mannen en vrouwen voor vrede en veiligheid verdient ons aller lof. Laat ik dat voorop stellen alvorens op een aantal beleidsaspecten in te gaan. Immers, beleid moet worden gemaakt, nota's moeten worden geschreven, maar het echte werk, dat waar het om gaat, vindt plaats in het veld onder vaak gevaarlijke omstandigheden. Wij hebben het laatste decennium onze krijgsmacht professioneel en onder vaak gevaarlijke omstandigheden zien optreden op diverse continenten. Dat dwingt veel respect af.

Onze visie op de ontwikkeling van onze krijgsmacht kan niet los worden gezien van onze visie op de ontwikkeling van de NAVO en wel om een drietal redenen. De eerste reden is dat een aparte krijgsmacht van ons land nauwelijks een vuist kan maken. Financieel zijn wij niet in staat om ons blijvend een kwalitatief goede aparte krijgsmacht te permitteren. De tweede reden is dat wij zo zijn ingebed in de NAVO-structuur dat een aparte krijgsmacht een eigen richting zou geven of richtingloos zou zijn, wat wij niet willen. Dat hangt samen met de derde reden: ambities die mijn fractie heeft met betrekking tot de taken van de krijgsmacht in internationaal verband, kunnen alleen samen met andere landen worden waargemaakt. Dat laat overigens onverlet dat onze krijgsmacht zo vorm moet hebben dat afzonderlijke eenheden wel zelfstandig moeten kunnen functioneren, ingebed in de NAVO-structuur. Daarover zal vrijwel iedereen het eens zijn.

De vraag is echter wat dat voor onze krijgsmacht betekent en dat is niet zo helder. Al die partijen waarvoor dat wel helder is, die wel weten hoeveel vliegtuigen er nodig zijn en van welk type, wat voor materieel precies voor de landmacht nodig is en hoeveel van elk of waarmee de marine moet worden uitgerust, gaan of minder uit van inbedding of weten nu al hoe de NAVO zich zal ontwikkelen en hoe wij daaraan het best kunnen bijdragen.

Hoe de NAVO zich zal ontwikkelen, dat weet mijn fractie niet. Het probleem is dat de NAVO zeer sterk aan een strategische heroriëntatie toe is. Over die heroriëntatie zouden wij graag eerst willen discussiëren en daarbij ook een aantal opvattingen van de ministers vernemen. Kunnen de ministers in de opvattingen die zij hopelijk zullen neerleggen, verdergaan vanaf het punt waar de brief Wereldwijd Dienstbaar ophoudt? Men kan het bijna geen brief noemen, maar een stuk van veertig pagina's, waarin een aantal opvattingen is neergelegd. Ik zou graag willen dat wij daarop niet terugkomen, maar dat de ministers van daaruit verder gaan.

Om te beginnen: zijn de ministers het eens met de opvatting dat de NAVO aan een strategische heroriëntatie toe is en welke lijnen zien zij dan naar de toekomst lopen? Enkele vragen kunnen hen misschien helpen bij de behandeling van deze kwestie. De meeste politieke partijen zullen het erover eens zijn dat de tijd dat krijgsmachten slechts dienden om hun eigen grenzen te bewaken voorbij is. Het wordt – ik zou bijna zeggen wéér, teruggaande naar onze eigen zeventiende- en achttiende-eeuwse geschiedenis – steeds belangrijker om handelsroutes en aanvoerroutes van olie, gas en kolen veilig te stellen. De krijgsmacht moet ook helpen vrede en veiligheid buiten onze landsgrenzen te bevorderen. We komen of zitten al in het stadium van een expeditionaire krijgsmacht. Dat leidt wel tot de vraag: tot waar gaan wij met en bij de NAVO? Dat bedoel ik ook letterlijk. Gaan wij letterlijk wereldwijd in NAVO-verband? Moet ik mij ook voorstellen dat de NAVO bijvoorbeeld in Korea taken vervult? Als dat antwoord positief is, hoe moet ik dat in verband zien met andere landen in die regio, met bondgenootschappen die vergelijkbaar zijn met de NAVO, bijvoorbeeld in Zuidoost-Azië? Zijn er, om de vraag nog eens anders te stellen, delen van de wereld waarin de NAVO niet moet willen zijn? Betekent die heroriëntatie ook niet iets voor de machtsdeling binnen de NAVO? Betekent dit niet dat de Verenigde Staten meer dan nu het geval is, de macht moeten delen met een aantal Europese landen of blijven zij de enige leider en is onze macht in dat kader bijna verwaarloosbaar, zoals nu het geval is, en leggen wij ons daarbij neer? Mijn fractie meent dat het wel van "au" zou gaan, maar het kan niet zo zijn dat van machtsdeling geen enkele sprake is. Moet het zelfbewustzijn van Nederland op dat punt niet wat toenemen? Voor mijn fractie is het helder: er is ruimte voor verbetering.

Wat is de betekenis van de NAVO in verhouding tot de EU en de VN? Nu doet de merkwaardige situatie zich voor dat de EU zich veel meer op veiligheidsgebied wil profileren of ontwikkelen en daarvoor als het ware een eigen apparaat ontwikkelt, los van de NAVO. Het is weliswaar een vredesapparaat, een opbouwapparaat, maar een apparaat dat complementair aan de NAVO zou kunnen zijn. Nu is van die complementariteit niet of nauwelijks sprake.

De verhouding tussen NAVO en EU lijkt nu zeer gespannen. Onze indruk is dat van informatiedeling nauwelijks sprake is. Het debat lijkt vooral te gaan over irritaties en over macht. Hoe zien de ministers dit? Welke ontwikkelingen zien zijn op dit punt? Waarom zijn de EU en de NAVO niet in staat om deze patstelling te doorbreken? Zien de ministers – ook hier kan zelfbewustzijn geen kwaad – nog een rol voor zichzelf weggelegd in dit verband, in Beneluxverband of samen met Duitsland of Engeland? Zou de EU niet vooral een rol moeten spelen bij kleinere missies met een veel lager risicoprofiel? Waarom wordt die op het eerste gezicht logische taakverdeling niet automatisch gevolgd? Wat is de verhouding tussen de NAVO en de VN, zeker nu de Verenigde Staten de VN al een aantal jaren nauwelijks serieus lijken te nemen?

Mijn fractie vindt het overigens een positief punt dat de VN en de EU begin deze maand in Boekarest bij de NAVO-top aanwezig waren. Of die eenmalige aanwezigheid in de praktijk tot andere verhoudingen lijkt, valt echter nog te bezien.

Hoe kijkt Nederland aan tegen de legitimiteit van optreden in en buiten de VN in het licht van die strategische heroriëntatie en dus van de toekomst? Voor ons staat voorop dat je legitimiteit verkrijgt via de Veiligheidsraad van de VN. Zonder legitimiteit is er nauwelijks ruimte voor acties.

Waarom is er relatief zo weinig verband tussen Ontwikkelingssamenwerking en defensie, tussen ontwikkeling en peace keeping? De krijgsmacht zal steeds meer gaan opereren in streken waar ontwikkeling en opbouw beide even belangrijk zijn als veiligheid. Hulporganisaties en militairen zullen verder moeten gaan samenwerken.

Willen wij in NAVO-verband echt verder komen, dan moet er sprake zijn van burden sharing. Nu is het zo dat wie gaat optreden in het buitenland, ook mag betalen. Dat is onzes inziens niet vol te houden. Waarom lukt die burden sharing niet? Wat is de toekomst van de NAVO als die burden sharing blijvend niet lukt? De toekomst van de NAVO wordt veel meer opgehangen aan de ontwikkelingen in Afghanistan dan aan de ontwikkeling van burden sharing. De vraag is of wij dan wel de juiste blik erop hebben.

De NAVO leidt het ontwikkelen van een defensie- en veiligheidsorganisatie. Wat betekent dit voor mens en materieel? Hoe ver moet de NAVO gaan als veiligheidsorganisatie? Is het oprichten van een raketscherm voldoende of moet de NAVO zich ook met cyber security gaan bemoeien?

In Boekarest is opnieuw aan de orde geweest dat allerlei staten die onder invloed van de Sovjet-Unie waren of tot het invloedgebied gerekend werden, lid willen worden van de NAVO. Dat leidt tot spanningen met het nieuwe Rusland. Mijn fractie is er gelukkig mee dat het kabinet op de lijn van terughoudendheid zit. Ons land dient niet voorop te lopen met het laten participeren van al die staten in NAVO-verband. De dialoog met Rusland is vooral voor Europa van eminent belang. Poetin en zijn opvolger bij de NAVO betrekken juichen wij toe. Toch wil mijn fractie iets meer weten dan alleen deze globale inzet. Welke visie hebben de ministers? Wat is de politieke agenda op het vlak van de ontwikkeling van de omvang van de NAVO vanuit Nederlands perspectief?

Hoe zal het draagvlak voor de heroriëntatie worden georganiseerd? Een eigen tv-kanaal, zoals nu is aangekondigd, lijkt ons niet voldoende. Dat is een middel, maar zegt niets over de inhoud. De NAVO wordt door de bevolking nog altijd gezien als een instrument van de Koude Oorlog. De Koude Oorlog is echter afgelopen en nu ontbreekt een overtuigende heroriëntatie van de NAVO. Die heeft namelijk nog niet plaatsgevonden. De NAVO heeft geen strak geformuleerd doel, geen heldere boodschap. De vraag is hoe je dan de NAVO met alle kosten die zij meebrengt, kunt verkopen aan de burger? De vraag is ook of veiligheid voldoende is en of hulp en ontwikkeling niet minstens net zoveel aanspreken.

De heer Vliegenthart (SP):

De heer Van Driel houdt een interessant betoog, dat ik onderschrijf, dat gediscussieerd moet worden over de toekomst van de NAVO. Hij was in februari met mij in Brussel bij de NAVO PA. Hij heeft ook het verhaal gehoord van Jamie Shea. Vindt hij het een goed voorstel om de secretaris-generaal naar Nederland uit te nodigen voor een publieke hoorzitting?

De heer Van Driel (PvdA):

In ieder geval schuw ik op voorhand geen middel om die publieke discussie aan te zwengelen. Die heroriëntatie komt er. Als het ertoe bijdraagt, ben ik er niet op tegen. Ik weet niet waarom het speciaal de secretaris-generaal moet zijn. Het kan ook iemand anders uit NAVO-verband zijn, degene die een bijdrage aan het debat moet leveren. Daarover moet het gaan. Daarvoor moet je draagvlak onder de bevolking zoeken, gezien de wensen die er liggen.

De heer Vliegenthart (SP):

Maar het debat moet er komen. Dat heb ik goed begrepen?

De heer Van Driel (PvdA):

Wat ons betreft komt het debat er, maar onze inzet is ook helder. Wij willen in NAVO-verband blijven en wij hebben internationale ambities op het gebied van vrede, veiligheid en hulp op dat vlak. Daarover kan ook geen misverstand bestaan. Het is niet "u vraagt en wij draaien en wij hebben geen standpunt". Zo kan het niet zijn.

De heroriëntatie van de NAVO moet dus aan de orde komen. Mijn fractie vindt het ook verstandig dat parallel hieraan de heroriëntatie van de Nederlandse krijgsmacht, opnieuw, in gang wordt gezet. Dan is het logisch dat pas in 2011 of in 2012 wordt besloten of extra middelen nodig zijn en zo ja, waarvoor die besteed worden. Nu veel extra kosten maken zonder een goede strategische oriëntatie zou wel eens goed geld naar kwaad geld gooien kunnen zijn. Ik doel dan uiteraard niet op de vervanging van onder woestijnomstandigheden snel verouderend materiaal, want dat spreekt van zelf.

Bij die strategische heroriëntatie verbaast mijn fractie zich overigens wel over de werkwijze en samenstelling. Kan Defensie het niet meer alleen af? Kan het kabinet het niet meer alleen af? Een klankbordgroep onder leiding van een oud-minister van Financiën roept vragen op. Het is overigens een minister van Financiën uit een kabinet dat de krijgsmacht met 11.000 man heeft ingekrompen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Is het niet een beetje makkelijk om te zeggen dat de NAVO zich moet heroriënteren en dat wij zo'n bezinning nodig hebben en om tegelijkertijd te zeggen dat u er nu geen middelen voor wilt fourneren. Er is wel een ontwikkeling, zoals wij zo-even hebben gehoord van een paar collega's, dat wij mogelijk door de ondergrens heen zakken? Is het dan niet een beetje gratuit om te zeggen dat een herbezinning op de NAVO nodig is, maar dat wij nog wel even de hand op de knip houden? Zou die herbezinning niet erg worden gestimuleerd als Nederland en misschien ook andere Westerse landen zich steviger zouden inzetten, ook financieel, voor de NAVO?

De heer Van Driel (PvdA):

Ik heb één uitzondering genoemd. Voor het materiaal dat slijt, moet je uiteraard een antwoord hebben. Bij mij thuis is het zo dat je eerst moet weten waar je het geld aan besteedt, voordat je het gaat uitgeven. Ik ken ook gezinnen waar het omgekeerde gebeurt, die het eerst uitgeven en daarna kijken waarvoor. Bij mij thuis werkt dat niet zo; zo ben ik ook opgegroeid. Ik kan u wel vertellen dat het bij ons thuis ook tamelijk goed werkt.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Wij willen wel dat een paar kinderen netjes gekleed en met goede spullen de deur uitgaan om de dingen te doen die moeten gebeuren in de wereld. U laat de Amerikanen netjes gekleed de wereld in trekken om de dingen te doen die moeten gebeuren. Wij zeggen dat wij ons nog eens moeten herbezinnen op het budget.

De heer Van Driel (PvdA):

Nee, dat heb ik niet gezegd. Dan hebt u mij verkeerd begrepen. Als er slijtplekken zijn, als de broek of het jasje is versleten, moet het vernieuwd worden. Daarover heb ik het zojuist gehad. Dat moet dan duidelijk worden gesteld. Ik ben er niet voor om eenzijdig de Amerikanen de last te laten dragen. Ik vind dat wij de laatste jaren, veel effectiever misschien dan tien jaar geleden, in staat zijn geweest om heel wat missies te doen en ook nog op een tamelijk zuinige manier. Echter, je zult voor de toekomst moeten bepalen wat prioriteit heeft, waaraan je het geld wilt uitgeven. Zo simpel is het, maar wij hebben de mensen niet weggestuurd zonder enig materieel of op een onverantwoorde manier. Ik heb tenminste niet begrepen dat dat ooit is gebeurd. Ik neem aan dat u dat ook niet bedoelde te zeggen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Is het voor u wel denkbaar dat in deze periode wordt nagegaan hoe wij met onze mogelijkheden kunnen groeien en misschien in de buurt van de NAVO-norm kunnen komen? Misschien is dat wat hoog gegrepen. Het gaat mij ook niet om het vaststellen van een percentage, maar om het feit dat wij nu al ergens op in zouden kunnen zetten en dat ook de Partij van de Arbeid dat doet.

De heer Van Driel (PvdA):

In deze kabinetsperiode zal het debat worden gevoerd en daarbij komen de problemen waar u op doelt natuurlijk aan de orde. Alleen, wat die norm betreft: daarbij kan men denken aan caoutchouc. Elk landen heeft daarbij iets anders voor ogen. Betrek je bijvoorbeeld de HGIS-gelden bij de berekening van die norm? Met de aantallen wordt geweldig gespeeld. De internationale vergelijking op dit punt laat dus nogal te wensen over. Als je een vergelijking wilt maken, zul je dit aspect dan ook in aanmerking moeten nemen. Tegelijk vind ik dat als je veel internationale ambities hebt en blijft hebben, je daarvoor geld beschikbaar moet stellen. Dat moet je met elkaar kunnen en durven vaststellen.

Voorzitter. Ik had een opmerking gemaakt over de klankbordgroep. Ik vond dat die politiek nogal eenzijdig was samengesteld. Ik wil vervolgens enkele punten aan de orde stellen die om een oplossing op de korte termijn vragen. Allereerst denk ik dan aan de toenemende personeelsproblematiek. Vorig jaar gingen er 1300 meer mensen bij de krijgsmacht weg dan er bij kwamen. Het lijkt wel dat het probleem steeds groter wordt. Onzes inziens duldt de oplossing van deze problematiek geen uitstel tot 2011 of 2012. Mijn fractie is zich er weliswaar van bewust dat er hard wordt gewerkt aan de oplossing van deze problematiek, maar het resultaat is nogal schamel. Ik wil graag vernemen welke extra maatregelen de minister van Defensie van plan is om op korte termijn te nemen om daarmee deze negatieve tendens te keren. Wat nu wordt gedaan levert namelijk niet genoeg resultaat op, en het is tenslotte het resultaat dat telt.

In dit verband moet het mij van het hart dat niet overal positief is gereageerd op de nota van onze fractie in de Tweede Kamer "In dienst van Nederland, in dienst van de wereld". Met deze nota wordt een keus gemaakt, namelijk meer doen voor personeel. Dat is de juiste keus, gelet op het verloop. Zonder een aantrekkelijke rechtspositie en zonder goede arbeidsvoorwaarden is er geen kwalitatief goede krijgsmacht. Ik zeg nadrukkelijk: als de prijs daarvoor is dat wij wat minder hoog in het geweldsspectrum kunnen optreden, moeten wij die prijs misschien betalen. Laten wij deze heroriëntatie ook bekijken vanuit het perspectief van de militairen. Er komen taken bij, taken die vooral vragen om een betere ontwikkeling en opleiding. Opbouw en handhaving vragen voor een deel ook om andere mensen, om mensen die veelal beter zijn opgeleid. En ook dat heeft zijn prijs.

Een tweede probleem waarvan de oplossing geen uitstel duldt, betreft de juridische positie van de uitgezonden militairen naar bijvoorbeeld Afghanistan. Hun handelen valt onder het burgerlijk recht, omdat wij officieel niet met Uruzgan in oorlog zijn. Daardoor is het oorlogsrecht niet van toepassing, maar feitelijk opereren de militairen zodanig dat het militaire recht wel van toepassing zou kunnen zijn. De Nederlandse krijgsmacht neemt deel aan gevechtssituaties in allerlei moeilijke omstandigheden en dan is het voor mijn fractie onacceptabel dat ze onder het burgerlijk strafrecht vallen. In geval van friendly fire – de vertaling in het Nederlands vind ik in dit verband vreselijk klinken – zou dat erop neer kunnen komen dat de dood van een collega wordt gezien als doodslag en een mogelijke getuige eveneens snel een verdachte kan worden. Dat is voor ons onacceptabel. De commissie-Borghouts heeft in augustus 2006 een rapport het licht doen zien waarin de toepassing van het militair strafprocesrecht geëvalueerd werd. Het is onzes inziens te gek voor woorden dat de aanbevelingen van dat rapport nog steeds niet doorgevoerd zijn. Het is inmiddels bijna augustus 2008. De rechtszekerheid van militairen die werken onder moeilijke omstandigheden is in het geding. De oplossing van dat probleem duldt geen uitstel.

Een laatste punt dat mijn fractie aan de orde wil hebben en waar duidelijkheid over moet komen betreft de inhuur van particuliere bedrijven bij militaire operaties. Kunnen de ministers nog eens zeggen wat het kabinet van deze problematiek vindt? Mijn fractie is er niet onder alle omstandigheden op tegen dat van deze bedrijven gebruik wordt gemaakt, maar een paar punten moeten ons wel van het hart. Om welke taken gaat het dan? Dat zal toch politiek bepaald moeten worden. Welke mensen worden gestuurd door deze bedrijven? Is daar enige greep op? Kan het bijvoorbeeld voorkomen dat, zoals militaire bonden hebben gezegd, militairen die worden afgekeurd omdat zij psychisch niet bestand zijn tegen bepaalde omstandigheden, toch door een bedrijf worden uitgezonden? Wordt die inhuur aan commandanten overgelaten? Wie draagt de juridische verantwoordelijkheid en wie de politieke?

Als de taken de medische zorg betreffen, wat voorstelbaar is, zijn die bedrijven dan in staat om medici te sturen die voldoende thuis zijn in de militairmedische wereld om kwalitatief voldoende zorg te kunnen leveren? Zo ja, waarom maken die medici dan geen deel uit van onze krijgsmacht? Kortom, wat is de kwaliteit die deze bedrijven leveren en wie voert de controle uit?

Mevrouw de voorzitter. Dit waren voldoende vragen en voldoende stellingen. Zij waren onzes inziens ook voldoende voor een stevige reactie van de ministers en de staatssecretaris.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik feliciteer de collega's Van Kappen en Hillen met hun zeer gewaardeerde maidenspeeches. Ik feliciteer ook de staatssecretaris. Ik was nog niet in de gelegenheid om dat te doen. Nu zitten er twee mensen achter de regeringstafel voor wie hun huidige functie een jongensdroom was. De derde bewindsman achter de regeringstafel had nooit aan deze functie kunnen denken, maar voor hem is het alsnog een jongensdroom geworden, zodat hij kan meewerken aan het realiseren van de ideeën waarover de heer Van Kappen sprak.

Voorzitter. Op 17 maart jongstleden is geruisloos gevierd dat zestig jaar geleden in Brussel de eerste naoorlogse West-Europese veiligheidsorganisatie werd opgericht. De ondertekenaars van dit verdrag van Brussel, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Beneluxlanden, verzekerden zich destijds van elkaars steun in geval van oorlog. De Westelijke Unie bleek de opmaat voor een belangrijker militair samenwerkingsverband dat in april 1949 tot stand kwam: de NAVO. Toen werd het Noord-Atlantisch Pact gesloten. Voor Nederland was hiermee een belangrijk militair-strategisch doel bereikt, namelijk de verzekering van de blijvende Amerikaanse veiligheidsgarantie in West-Europa, waarvoor het de vooroorlogse zelfstandigheidspolitiek opgaf. Nederland heeft altijd zeer gehecht aan dergelijke internationale veiligheidsgaranties en het zocht deze, tegenover Frankrijk en Duitsland op het continent, aan Atlantische zijde. In het kader van de NAVO was Nederland steeds bereid om een bijdrage te leveren aan internationale vrede en veiligheid. Als de NAVO volgend jaar zijn zestigjarig bestaan viert, is de veiligheidssituatie van de wereld een heel andere dan in 1949, maar de waarde van deze Atlantische veiligheidsgarantie en de betekenis van dit bondgenootschap gelden naar de mening van onze fracties – ik spreek namens de ChristenUnie en de SGP – nog volledig. Ook staat buiten kijf dat onze krijgsmacht in dat kader een bijdrage heeft te leveren aan een veiliger wereld.

Wij spreken vandaag over de ontwikkeling van onze krijgsmacht in het bredere kader van de NAVO, die op haar beurt ook ontwikkelt. De NAVO heeft te maken met een radicaal gewijzigde geopolitieke situatie. De belangrijkste operatie vindt momenteel plaats in Afghanistan en dat zegt genoeg. Er is vanmiddag al het nodige gezegd over nieuwe en oude veiligheidsrisico's in een globaliserende wereld. Het dreigingsbeeld is veelvormig en dit stelt de NAVO en dus ook onze krijgsmacht voor specifieke uitdagingen. Vele soorten operaties zijn denkbaar, van crisispreventie tot vredesbewaking en van wederopbouw tot interventies hoog in het geweldsspectrum. Nadrukkelijker dan in het verleden het geval was beseffen we dat veiligheid niet alleen op staatkundig niveau wordt gedefinieerd, maar dat die alles te maken heeft met gekoesterde en bedreigde waarden, identiteiten en de veiligheidsbelevingen. Defensiebeleid moet meer en meer ingebed worden in een breed begrepen veiligheidsbeleid. Dat veiligheidsbeleid moet zich rekenschap geven van "botsende beschavingen" en de vele conflicten die daaruit kunnen voortkomen. Veiligheidsbeleid is vandaag een samenlevingsvraagstuk en het moet door de inspanningen van militaire en niet-militaire actoren duurzaamheid krijgen. Dat vraagt een nieuwe attitude bij de krijgsmacht, specifieke civiel-militaire competenties en het vermogen om veiligheid vorm te geven, samen met mensen in wisselende situaties, zowel in eigen land als in het buitenland.

De NAVO blijft een belangrijke institutie in de veiligheidsarchitectuur van de wereld, maar de NAVO moet anticiperen op een veranderd veiligheidsbeeld. Dreigingen manifesteren zich niet op herkenbare plaatsen aan een duidelijke frontlijn. Geconfronteerd met deze situatie stelt de NAVO zich enerzijds in op de mogelijkheden om snel en ver van het eigen grondgebied te kunnen interveniëren. Maar de NAVO is niet de enige internationale actor, en zou ook niet de unieke rol van mondiale vredesbewaarder moeten ambiëren. Versterking van internationale veiligheid door goede samenwerking met anderen is geboden, zoals het voorbeeld van Afghanistan laat zien. De doelstelling in artikel 1 van het Noord-Atlantisch Verdrag, dat spreekt over het beslechten van geschillen met vreedzame middelen, geeft daartoe een ruim mandaat. Het zou goed zijn als in andere delen van de wereld militaire samenwerking ontstaat met verwante doelstellingen. Op welke manier komt militaire coöperatie op grotere schaal tot stand, zowel vanuit de NAVO als tussen de NAVO en andere mogelijke militaire bondgenootschappen? Welke strategie volgt de NAVO hierin?

Uitbreiding van de NAVO, het is al eerder aan de orde geweest, kan eveneens een bijdrage leveren aan het vergroten van veiligheid en het incorporeren van nieuwe gebieden en partners in een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid. Die discussie wordt al sinds de jaren negentig, sinds het aflopen van de Koude Oorlog gevoerd. Hoe is het echter gesteld met het Partnership for Peaceprogramma dat toen naar voren is gebracht vanuit de visie dat de NAVO zou groeien met een stelsel van bilaterale veiligheidsverdragen? Wat is de visie hierop van de Nederlandse regering, en hoe gaat de NAVO na de top in Boekarest hiermee verder?

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. De heer Kuiper stelt allerlei terechte en prangende vragen over onderwerpen waarmee de NAVO nu te maken heeft. Misschien ligt er onder de vraag of de NAVO moet uitbreiden wel een veel fundamentelere vraag: waartoe moet die uitbreiding dienen? Is in dat kader volgens de ChristenUnie een nieuw strategisch concept gewenst?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. De NAVO is volgens het eigen handvest opgericht om vrede, veiligheid en gerechtigheid te brengen in de wereld, met vreedzame middelen en onder de vlag van de Verenigde Naties. Dat zijn een belangrijke uitspraak en een belangrijke missie. Daartoe bepaalt het bondgenootschap telkens een politiek doel waarvoor het zich zou willen inzetten, en dat doel kan steeds wisselen. Nu kun je denken dat in Europa de veiligheid aardig is gegarandeerd, maar met een verwijzing naar alle strategische rapporten van de vijf chefs van staven die hedenmiddag aan de orde zijn geweest, vind ik wel dat je alert moet blijven op het onvoorspelbare. Met andere woorden, de veiligheid in het oude NAVO-gebied moet scherp in de gaten worden gehouden. Dat lijkt mij een strategisch doel van de eerste orde. Een verder weg gelegen strategisch doel zou moeten zijn, het identificeren van de nieuwe veiligheidsrisico's in deze wereld van globalisering. Dat zal niet gemakkelijk zijn.

Al met al is dus sprake van een tweeledig strategisch motief: de veiligheid in het gebied van de bondgenoten zelf, en vervolgens in de andere delen van de wereld. In dat verband heb ik de opmerking gemaakt dat je je moet afvragen hoe je kunt komen tot grotere militaire samenwerking met andere landen waarbij recht wordt gedaan aan wat de NAVO wil, vrede, veiligheid en gerechtigheid, en wat de inspanning van de andere landen daarbij moet zijn. Ik zei al dat ik van mening ben dat de NAVO niet de unieke mondiale vredesbewaarder moet willen zijn. Dat zou ongezond zijn, omdat dat het beeld zou uitstralen dat het Westen de wereld domineert. Daarom is het zo belangrijk dat ook andere landen zichtbaar hun inspanningen leveren in vormen van bondgenootschappelijkheid.

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Het zal de heer Kuiper misschien verbazen, maar die analyse deel ik in grote lijnen met hem. Mijn vraag is echter: is het concept dat de NAVO in 1999 heeft vastgesteld, voldoende op die uitdagingen toegespitst? Of moet er worden nagedacht over het formuleren van een nieuw concept?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat weet ik niet. Ik constateer dat een soortgelijke discussie werd gevoerd toen de NAVO haar vijftigjarig bestaan vierde. De NAVO zou niet weten wat zij wilde, zou in verwarring zijn. Toen kreeg het uitbreidingsprogramma sterk de aandacht. Ik zou willen dat dat uitbreidingsprogramma wordt voortgezet, zij het met bepaalde grenzen, om te voorkomen dat de slagkracht van de NAVO wordt verzwakt. Ik denk wel dat er opnieuw nagedacht moet worden, nu het besef van de nieuwe risico's sterker in het bewustzijn is doorgedrongen dan tien jaar geleden; en dan gaat het ook om klimaat, droogte, water en mogelijke rampen.

Voorzitter. Ik kom nu bij de Nederlandse krijgsmacht en de beleidsbrief Wereldwijd Dienstbaar. Onze fracties kunnen zich goed vinden in het daarin geformuleerde beleid. De twee hoofdpunten, de zorg voor het defensiepersoneel en de zorg voor operationele inzetbaarheid ter ondersteuning van het veiligheidsbeleid van het kabinet, zijn in zeker zin "Gebot der Stunde". Op beide punten zal de komende jaren scherp gelet moeten worden. Wat het personeel betreft, gaat het erom dat defensie goede mensen in voldoende aantallen weet aan te trekken en vast te houden. Wat de operationele inzetbaarheid betreft, gaat het erom de investeringen die worden gedaan, effectief te maken; want er wordt wel degelijk geïnvesteerd, er wordt niet alleen materiaal verkocht. Dat effectief maken van de investeringen hangt mede af van het aantrekken van het goede personeel. Het kan niet zo zijn dat wij materieel ongebruikt laten omdat wij het personeel er niet bij kunnen vinden, en het vervolgens maar verkopen omdat het toch niet gebruikt wordt. Er moet alles aan gedaan worden om de uitstroom tegen te gaan en de posities in de krijgsmacht bezet te krijgen. Onze fracties steunen het beleid om de krijgsmacht op de kaart te zetten als aantrekkelijke werkgever, waar Nederlanders met trots en plezier willen werken.

Ik wil in dit verband aandacht vragen voor de uitzenddruk, en met name voor de positie van gezinnen van militairen. Het zou best wel eens zo kunnen zijn dat defensie een minder aantrekkelijke werkgever wordt juist door het uitzenden van onze militairen. Kunnen wij daar niet meer voor doen? Militairen verrichten een bijzondere taak onder bijzondere omstandigheden. Zij verrichten een bijzondere dienst voor ons land. Kunnen wij de gezinnen van militairen niet steviger ondersteunen dan alleen met thuisfrontdagen? Welke voordelen zouden wij de militairen kunnen bieden, in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden en bij het ondersteunen van hun gezinnen? Uitzenden trekt immers een zware wissel op de gezinnen.

In dat verband wil ik ingaan op de relatie tussen krijgsmacht en samenleving. Wij moeten niet uit het oog verliezen dat behalve "wereldwijd dienstbaar" de krijgsmacht ook in eigen land gewoon dienstbaar is. Er is een zekere operationaliteit nodig in civiel-militaire samenwerking met overheden, en in de afgelopen jaren is geconstateerd dat hieraan meer behoefte is. Dat hangt natuurlijk samen met het feit dat veiligheidssituaties ook in Nederland complexer zijn geworden. Bewakings- en beschermingstaken zullen toenemen. De krijgsmacht moet verder paraat kunnen zijn als het gaat om rampen en crises. Deze sterkere civiel-militaire rol van de krijgsmacht is natuurlijk tevens een kans om de krijgsmacht zichtbaarder te maken in de Nederlandse samenleving. Ik begrijp dat de staatssecretaris het uniform terug wil in het straatbeeld, welnu hier ligt de kans voor het oprapen. Een civiel-militaire carrière kan wellicht tevens een prima vervolg zijn voor militairen die na een aantal uitzendingen liever dicht bij huis blijven.

Mag ik ten slotte een lans breken voor de invulling van maatschappelijke stages door scholieren bij de krijgsmacht? Dat lijkt mij een kans die voor het oprapen ligt. Hierover is ook aan de overzijde gesproken. Er zijn genoeg leegstaande kazernes om er een mooi verblijf van te maken voor jongeren die tijdens een stage kunnen kennismaken met het leger. Graag verneem ik van de staatssecretaris of er een beeld is van de invulling van dergelijke maatschappelijke stages door scholieren bij de krijgsmacht. Het moet niet voor de hobby zijn, nee, ze moeten een taak hebben.

Ten slotte zou ik de visie van de regering willen horen op de militaire samenwerking in EU-verband. De rol- en taakspecialisatie die wij in NAVO-verband zien, zien wij ook hier. Nederland levert aan de EU-battlegroup. Maar hoe verhouden de inspanningen in deze twee internationale samenwerkingsverbanden zich tot elkaar? En wat betekent dit voor de verdere ontwikkeling van de krijgsmacht? Zijn taken compatible met elkaar? Zetten wij binnen EU-verband op andere taken in dan in NAVO-verband? En wat betekent dit voor de capaciteit in het lagere c.q. hogere geweldsspectrum? Mijns inziens is Wereldwijd dienstbaar niet helemaal helder op dit punt. Enerzijds wordt gezegd dat het niet langer waarschijnlijk is dat Nederland of het bondgenootschap in de voorzienbare toekomst betrokken raakt bij een langdurige operatie hoog in het geweldsspectrum, wat volgens mij oorlog dicht bij huis betekent. Anderzijds wordt geconstateerd dat "het onderscheid tussen operaties in het hogere en het lagere deel van het geweldsspectrum onmiskenbaar is vervaagd". Graag zou ik willen weten wat nu het geval is en wat de consequenties hiervan zijn. In dit verband zou ik willen weten welke ambities er zijn in EU-verband. Nederland zou zich niet uitsluitend moeten richten op aanwezigheid in het lagere geweldsspectrum. De aspiraties van Rusland zijn genoemd en ik zou willen weten hoe deze worden getaxeerd. Hoe staat het met de NAVO-Ruslandraad? De indruk is dat Rusland zich aan het terugtrekken is en bepaalde repercussies in het vooruitzicht stelt als wij een raketschild opstellen. Ook de inspectie op Russische legerbases schijnen niet meer te zullen plaatsvinden.

Onze fracties zijn van mening dat Nederland dient te beschikken over een goed uitgeruste krijgsmacht. Dat zal ook iets mogen kosten en het is goed dat nu is ingezien dat extra middelen nodig zijn om aan onze verplichtingen te kunnen voldoen. Het kan niet zo zijn dat landen als China, India, Rusland en de VS investeren in hun krijgsmacht en wij terug dreigen te lopen. Wij zien uit naar het resultaat van de verkenningen die daarnaar verricht worden. Wat onze fracties betreft, bewegen wij ons in de richting van de NAVO-norm. Het NAVO-bondgenootschap moet een krachtig militair bondgenootschap blijven. Dat is in het belang van Nederland, Europa en de wereld. We moeten doen wat goed en verantwoord is.

Ik weet niet of het woord ambities wel zo goed past in dit verband. Militarisering is geen doel op zich. Toen Thorbecke in 1871, na een periode van militaire verwaarlozing, een programma van militaire investeringen aankondigde, zei hij dat hij met het geweer op de schouder de Kamer binnen marcheerde. Men vond dat destijds maar een vreemd beeld bij de oude Thorbecke, die meer het imago had van een geleerde dan van een infanterist. Hij stierf een jaar later in het harnas. Wat ons betreft mag deze minister van Defensie met het geweer op de schouder de Kamer binnenkomen, als hij maar niet in het harnas sterft. De term Wereldwijd dienstbaar spreekt ons meer aan. Daar moet het om gaan. Zo spreekt de ChristenUnie ook over de taak van overheden. Het gaat erom dat we ons dienstbaar weten aan internationale vrede, veiligheid en gerechtigheid. Daar mag een substantieel deel van onze inspanningen, ook financieel, op gericht zijn.

Deze week wordt afscheid genomen van de CDS, de heer Berlijn. Ik weet niet of dat gebruikelijk is, maar namens onze fracties dank ik hem van harte voor de dienst, bewezen aan het vaderland.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Ik ben lid van een pacifistische partij, met als uitgangspunt alle wapens de wereld uit. Wij zijn realistisch genoeg om te begrijpen dat een discussie over ontwapening op deze plaats en dit tijdstip minder relevant is. Wij maken dan ook graag gebruik van de mogelijkheid om onze visie op de krijgsmacht aan de Kamer en de bewindslieden voor te leggen.

Mijn fractie juicht het toe dat in de Staten-Generaal nu gelegenheid bestaat een fundamentele discussie te voeren over de toekomst van onze krijgsmacht, zij het dat wij graag een andere aanleiding hadden gezien dan onenigheid tussen de collegepartners over de hoogte van het defensiebudget. Leidend beginsel voor ons is dat een krijgsmacht in samenstelling en optreden socialistisch handelt. Wat de samenstelling betreft, moet de krijgsmacht een doorsnede zijn van de Nederlandse bevolking anno 2008. In het optreden van onze krijgsmacht willen wij mededogen terugvinden voor de zwakkeren en onderdrukten in de wereld, veel meer dan de huidige belangenbehartiging van de rijksten en machtigsten. Zo'n socialistische krijgsmacht behoeft niet per se een zwakke krijgsmacht te zijn. Wat ons betreft staat het doel centraal.

Ik begin met het gezichtspunt nationaal en internationaal. Onze opvattingen liggen meer op het nationale vlak. Wij menen dat de eerste en belangrijkste taak van onze strijdkrachten ligt in de bescherming van de Nederlandse burgers. Internationaal zien wij voor de krijgsmacht slechts een bescheiden rol weggelegd. Bescheiden, omdat wij van mening zijn dat wij slechts militair kunnen samenwerken met die staten, die in theorie en praktijk democratisch zijn, in de rechtsorde het gelijkheidsprincipe van alle burgers aanhangen, geen agressieve buitenlandse politiek voeren, verantwoordelijkheidsgevoel tonen en opofferingsgezind zijn bij de oplossing van mondiale problemen, zoals tekorten aan grondstoffen en zoet water, de opwarming van de aarde en milieuverontreiniging. Ik noem met nadruk de mogelijkheid van toekomstige taken voor de krijgsmacht, aangezien wij van mening zijn dat in de nabije toekomst de grootste bedreiging van de wereldvrede niet wordt veroorzaakt door al dan niet aanwezige islamitische terroristen, maar door een steeds urgenter tekort aan mineralen, brandstoffen, voedsel en water. Tevens wil ik zeggen dat een land als de Verenigde Staten volgens ons niet voldoet aan de eisen die wij aan samenwerking stellen. Derhalve zijn wij van mening dat de militaire samenwerking met dit land, hetzij in NAVO-verband, hetzij daarbuiten, aan herziening toe is.

Een hoog geweldsspectrum, eenvoudiger gezegd de inzet van alle beschikbare lichte en zware wapensystemen, zal voornamelijk voorbehouden moeten zijn aan de verdediging van burgers en vredelievende landen. De Duitse inval in 1940 was een onrechtvaardige inval die een hoog geweldsspectrum niet rechtvaardigde. Zo kunnen wij ook van tijd tot tijd de niet gerechtvaardigde inzet zien van een hoog geweldsspectrum in Afghanistan door onze strijdkrachten aldaar. Voor zover de Nederlandse krijgsmacht in het buitenland moet optreden, dient bij dit optreden volgens ons de nadruk te liggen op vredeshandhaving en heropbouw. Dit veronderstelt als startpunt de algemene medewerking van de lokale bevolking. De inzet van zware wapens tegen delen van dezelfde bevolking, sluit heropbouw in principe uit. Met de huidige gewoonten, zoals in Afghanistan, waarbij het hoge geweldsspectrum aan het gezicht wordt onttrokken door nu en dan een school te bouwen of een pomp cadeau te doen, wordt de doelstelling van wederopbouw van het land niet bereikt. Op deze manier wordt onze inzet ook niet gelegitimeerd.

Ik merk hierbij nog op dat de regering zelf de keuze heeft gemaakt voor een hoog geweldsspectrum bij de inzet van onze krijgsmacht in Afghanistan. Als zij zo graag aanzien had willen verwerven bij andere naties, had zij volgens ons een ander land kunnen kiezen voor vredeshandhaving. Er zijn daarvoor genoeg conflicten op de wereld. Als een hoog geweldsspectrum al noodzakelijk is gedurende een militaire operatie en in een situatie waarin ons land zelf geen gevaar loopt, moet daarvoor een breed maatschappelijk draagvlak aanwezig zijn. Te denken valt aan een situatie, overeenkomstig met die in Centraal-Afrika tussen Hutu's en Tutsi's, waarbij sprake was van misstanden tegen de menselijkheid op een grove en veelomvattende schaal. In zo'n situatie zou ingrijpen voor elke redelijke en beschaafde natie een noodzaak moeten zijn. Wij zijn dan ook van mening dat in zulke gevallen een voldoende maatschappelijk draagvlak noodzakelijk is. Als Nederland dus wil besluit om te kiezen voor een hoog geweldsspectrum, is voor de besluitvorming een snel referendum wellicht een goed instrument.

De krijgsmacht dient een representatie te zijn van de gehele Nederlandse bevolking. Het primaire belang van de krijgsmacht is de verdediging en bescherming van de Nederlandse bevolking. De krijgsmacht is veel meer beschermer van die belangen, en veel minder een internationale strijdkracht die vooral wordt georkestreerd vanuit Washington. Bij dit laatste is voor veel burgers het doel waarvoor wordt gevochten niet duidelijk. Het internationale optreden van de Nederlandse strijdkracht is voornamelijk gericht op het bewaken van de vrede, hulpverlening aan de slachtoffers van oorlogen, het voorkomen van menselijk leed en van honger.

De rol van de Nederlandse strijdkrachten binnen de NAVO dient zo spoedig mogelijk te worden herzien. Wij zien verder een belangrijke taak voor de krijgsmacht weggelegd bij de mondiale bescherming van de mens tegen de gevolgen van een groeiend milieu- en schaarsteprobleem. Te denken valt aan hulp bij hongersnoden of aan hulp aan mensen die op de vlucht zijn voor overstromingen, langdurige droogte of epidemieën. Ook zou de krijgsmacht kunnen worden ingeschakeld bij de controle van kwetsbare biotopen. Voorbeelden hiervan zijn de controle op de naleving van het kapverbod van schaars wordende oerwouden en van regels die overbevissing van delen van de oceanen moeten voorkomen. De bestrijding van internationaal terrorisme dient te worden beperkt tot reële proporties. Wij moeten ons meer richten op de werkelijke belangen, die in de nabije toekomst veel meer tot problemen en crises kunnen leiden. Ik denk daarbij aan het steeds nijpender tekort aan grondstoffen, brandstoffen, zoet water, voedsel en vruchtbaar land. Wij worden op deze aarde geconfronteerd met landen die deze schaarse bronnen buitenproportioneel uitputten door overmatige consumptie. Kan het kabinet zich vinden in dit door ons geschetste profiel en in deze visie op de toekomst van de krijgsmacht?

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven