Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, onder meer in verband met de beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen (29019).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Het onderwijs in allochtone levende talen heeft een lange voorgeschiedenis. Aanvankelijk was dit onderwijs, met de naam OETC, onderwijs in eigen taal en cultuur, bedoeld om de kinderen van "gastarbeiders" te helpen om makkelijker en zonder achterstand naar hun land van herkomst terug te keren. Gaandeweg is OALT steeds meer ingezet als taalondersteuning. Nu wordt voorgesteld om OALT af te schaffen.

Wij kunnen ons voorstellen dat de minister de bekostiging van OALT wil stoppen. De deskundigen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of onderwijs in eigen taal bijdraagt aan een betere verwerving van het Nederlands. De ervaringen die scholen hiermee hebben opgedaan zijn wisselend. Er zijn scholen waar het fantastisch loopt en er zijn scholen waar het niet zo goed loopt. Deze verdeeldheid in het onderwijsveld is begrijpelijk. Bij de werving van de toenmalige OETC-leerkrachten is niet altijd goed gekeken of de leerkrachten de pedagogisch-didactische kwaliteiten hadden dan wel of zij het Nederlands voldoende beheersten. Dat laatste was voor onderwijs in eigen taal als overbrugging niet nodig, maar inmiddels is dat anders.

Zelfs de scholen die de afschaffing van OALT toejuichen beseffen nu toch met enige schrik dat zij hun OALT-leerkrachten daadwerkelijk kwijtraken. De OALT-leerkrachten zijn langzamerhand ook allerlei andere functies gaan vervullen. Zij fungeren als contactpersoon tussen school en ouders en bemiddelen soms ook als zich in de thuissituatie van leerlingen problemen voordoen.

Wij willen allemaal graag dat kinderen die met een achterstand op school komen, die achterstand zoveel mogelijk inlopen. Wij hebben daar vorige week uitvoerig over gesproken. Mijn fractie heeft er begrip voor dat het onderwijs in allochtone levende talen wordt afgeschaft als dat niet het meest geschikte instrument is gebleken om de achterstanden in te lopen. Wij zijn wel een beetje verbaasd over het ontbreken van een alternatieve inzet van deze middelen. Het gaat uiteindelijk niet om het wel of niet voortzetten van OALT. Het gaat om het verminderen van onderwijsachterstanden en het zoeken naar de beste manier om dat te realiseren. Het onderwijs geeft hiervoor allerlei signalen. Het onderwijs heeft een grote behoefte aan oudercontactpersonen en aan schoolmaatschappelijk werkers. Wij weten inmiddels dat de betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen een van de succesfactoren voor onderwijs is. Oudercontactpersonen kunnen daarin een grote rol vervullen. Een van de "bedreigingen" daarvan zijn de problemen in de thuissituatie. Heel veel onderwijsachterstanden worden niet veroorzaakt door leerproblemen, maar door maatschappelijke factoren zoals problemen thuis.

Wij komen nog met de minister te spreken over het onderwijsachterstandbeleid. Daar hoort dit natuurlijk thuis. Vooruitlopend op dat debat willen wij de minister verzoeken om nader in te gaan op de vraag of het mogelijk is om de gelden die nu gemoeid zijn met OALT, in te zetten voor het gemeentelijk onderwijsachterstandbeleid of voor het achterstandbeleid in het algemeen, opdat deze gelden behouden blijven voor het onderwijs. Graag horen wij hierop een reactie.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Het wetsvoorstel tot beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen, OALT, is geen hamerstuk en dat is terecht. Het wetsvoorstel is immers een belangrijke wijziging in het beleid inzake de taal en cultuur van allochtone minderheden. We spreken vandaag alleen over de afschaffing van de bekostiging van OALT, niet over de afschaffing van het onderwijs in allochtone levende talen zelf. Mijn hoofdvraag aan de minister is vandaag: welke ruimte blijft er over voor het onderwijs in allochtone taal en cultuur?

Mevrouw Linthorst heeft al iets gezegd over de geschiedenis van het OALT. Wie de geschiedenis van het OALT op zich laat inwerken, valt het op hoe wisselend de perspectieven in het beleid van de afgelopen veertig jaar zijn geweest. Dat moet ons bescheiden maken.

Het lijkt erop dat met dit wetsvoorstel de tijd veertig jaar wordt teruggedraaid. In de jaren zestig vond het onderwijs in de talen van arbeidsmigranten plaats op basis van particuliere initiatieven. Het ministerie van CRM, zoals het toen nog heette, subsidieerde dit particulier initiatief. Na beëindiging van de bekostiging van OALT zal het onderwijs in allochtone talen opnieuw afhangen van particuliere initiatieven. Het onderwijs zal gegeven blijven worden, omdat er behoefte aan is en omdat het geven van onderwijs vrij is in Nederland. De overheid mag wel toezicht uitoefenen op het niet-bekostigde onderwijs. Omdat taalonderwijs kan worden gebruikt om extremistische denkbeelden over te dragen, kan toezicht ook wenselijk zijn. Dit wetsvoorstel voorziet daar echter niet in. Kan de minister aangeven waarom er geen toezicht is op het particuliere taalonderwijs?

Terug naar de geschiedenis van OALT, die kort is beschreven in het rapport van de commissie-Blok over het integratiebeleid. In de jaren zeventig ging het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen het onderwijs in de eigen taal en cultuur (OETC) subsidiëren. De doelstellingen waren tweeërlei: integratie in de Nederlandse samenleving en voorbereiding op terugkeer naar het land van herkomst. In 1983 wordt de cultuur van het OETC overgeheveld naar het intercultureel onderwijs. Geleidelijk verschuift het doel van onderwijs in eigen taal naar ondersteuning van het leren van de Nederlandse taal. Daarnaast wordt de eigen culturele identiteit van etnische minderheden ondersteund.

De positieve waardering voor andere culturen spreekt in 1992 uit de titel van het rapport van de commissie Allochtone leerlingen in het onderwijs, de commissie-Van Kemenade. Dat rapport heette: Ceders in de tuin, naar aanleiding van de dichtregels van Han Hoekstra:

  • Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,

  • Gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.

De commissie-Van Kemenade moest in 1992 al constateren dat onderwijs in eigen taal geen aantoonbaar positief effect had op de bestrijding van onderwijsachterstanden, ook niet op het sneller en beter leren van het Nederlands. De commissie erkende de eigen waarde van allochtone levende talen in Nederland en zag de zorg voor het onderwijs daarin als een taak van de overheid. In de uitwerkingsnotitie uit 1995 werd wel de term "onderwijs in allochtone levende talen" overgenomen van de commissie-Van Kemenade, maar in weerwil van de bevindingen van de commissie werd in de notitie en in het wetsvoorstel gekozen voor taalondersteuning als voornaamste doel. Het is triest te moeten constateren dat dit doel niet alleen vooraf, maar ook achteraf in het algemeen onhaalbaar is gebleken.

Tien jaar geleden mocht ik in de Tweede Kamer mijn maidenspeech houden namens de CDA-fractie, waar de minister ook deel van uitmaakte, over een wetsvoorstel inzake onderwijs in niet-Nederlandse taal. Ik pleitte toen voor duidelijkheid in de doelstellingen van het onderwijs in eigen taal en cultuur. Is het achterstandsbeleid of is het cultuurbeleid? Ik voegde eraan toe "dat het CDA positief staat tegenover onderwijs in eigen taal en cultuur, op grond van onze waardering voor een pluriforme samenleving, waarin minderheden hun eigen cultuur moeten kunnen beleven. Dit recht is ook in internationale verdragen opgenomen".

Ik heb mij afgevraagd of ik deze woorden vandaag zou kunnen herhalen, nu ik de afschaffing van de bekostiging van OALT moet verdedigen. Het antwoord is "ja". Het program van uitgangspunten van het CDA is niet veranderd. Ik moet eraan toevoegen dat de wereld om ons heen wel is veranderd. Vandaar dat het CDA opnieuw benadrukt welke fundamentele waarden ons in een multiculturele samenleving met elkaar verbinden. Daar is hernieuwde aandacht voor nodig.

Mevrouw De Rijk (GroenLinks):

De CDA-beginselen zijn niet veranderd; de wereld om u heen wel. De Europese richtlijnen waarop u zelf wijst, zijn echter niet veranderd. Is het binnen die richtlijnen dan mogelijk om straks voor afschaffing van OALT te stemmen?

De heer Koekkoek (CDA):

Ik kom straks terug op de Europese regels en ik heb op dat punt ook enkele vragen aan de minister. Ik verzoek mevrouw De Rijk daarom om dat af te wachten. Ik zal straks ook een conclusie trekken.

Als wij de waarde van eigen taal en cultuur erkennen, is de vraag hoe het nu verder moet wanneer dit wetsvoorstel tot wet is verheven. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat het pluriforme gedachtegoed wordt bevorderd door het te verankeren in het onderwijs. Daarbij verwijst zij terecht naar de wettelijke bepalingen die zeggen dat het onderwijs er mede van uitgaat dat de leerlingen opgroeien in een multiculturele samenleving. Dat geeft enige ruimte om binnen school aandacht te geven aan allochtone taal en cultuur. Voorts blijft er de mogelijkheid, evenals voor het Fries of voor streektalen, om de taal van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs te gebruiken. De hoofdregel blijft echter dat het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven.

Buiten schooltijd kan ook aandacht aan allochtone talen worden besteed, bijvoorbeeld binnen het concept van de brede school. Daarnaast zijn er particuliere initiatieven om Turkse of Arabische lessen te geven. In het voortgezet onderwijs blijft de keuzemogelijkheid voor Turks of Arabisch bestaan.

Bij de herziening van de kerndoelen van het basisonderwijs krijgen scholen meer ruimte om zelf invulling te geven aan het onderwijs. De CDA-fractie juicht dat toe. De vraag is waarom scholen die nu met succes OALT kunnen geven voor taalondersteuning, daartoe niet de vrijheid zouden mogen hebben, overigens zonder dat dat tot extra bekostiging leidt. Bij de commissie-Blok waren er tijdens de verhoren ook geluiden over positieve effecten van OALT. Waarom zouden wij scholen en kinderen deze mogelijkheden voor onderwijsverbetering ontnemen?

De Europese Raad heeft zich laatstelijk in 2002, in Barcelona, uitgesproken voor verbetering van de beheersing van basisvaardigheden, met name door het onderwijs van ten minste twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd. De minister wil daarvan maken: twee buurtalen. Naast het Engels gaat het dus om Frans of Duits. Daar zijn op zich goede redenen voor, maar waarom deze beperking als Europa daar niet om vraagt? Als scholen zinvol een allochtone levende taal kunnen geven, waarom zou men de scholen dan de ruimte daartoe onthouden? Nederland behoort straks tot de minderheid van landen in Europa die onderwijs in allochtone levende talen niet bekostigt. Slaan wij daarmee niet te ver door?

Nederland heeft binnen de EU de verplichting om onderwijs in de taal en cultuur van migrerende werknemers te bevorderen. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat er geen verplichting is om dat onderwijs kosteloos aan te bieden. Onderwijs in de leerplichtige leeftijd moet echter wel kosteloos zijn. De vraag is dan hoe de minister het onderwijs voor migrantenkinderen in hun eigen taal wil bevorderen als het niets mag kosten.

Bij OALT moeten wij helaas constateren dat het over het algemeen niet geslaagd is, ondanks de inspanningen van velen, ook van de OALT-leraren die achteraf de Nederlandse taal nog moesten leren. Laat de geschiedenis van OALT een les zijn om bij het achterstandsbeleid geen onhaalbare doeleinden te stellen.

Ik zou onze conclusie aankondigen, maar ik wacht daarmee tot na het antwoord van de minister.

Mevrouw De Rijk (GroenLinks):

Voorzitter. De opvattingen over wat politiek correct is en wat niet, zijn in dit land in korte tijd nogal veranderd. Mijn partij werd er een tijd geleden nogal eens van beschuldigd politiek correct te zijn. Daarvoor hoeven wij inmiddels niet meer bang te zijn. Het zijn nu andere partijen die massaal zeggen wat je hoort te zeggen. Zij zeggen massaal wat bij de tijdgeest hoort; zij zijn nu met andere woorden de politiek correcte partijen. Bij deze nieuwe vorm van politieke correctheid past de afschaffing van OALT. Alles wat riekt naar eigenheid van immigranten, is niet "p.c." en wordt bestreden of afgeschaft. Dat geldt zelfs voor OALT, dat nota bene gericht is op integratie. Het is immers bedoeld als ondersteuning bij het leren van het Nederlands.

De minister haalt in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag de Onderwijsraad en het SCP aan die stellen dat het niet bewezen is dat OALT werkelijk helpt bij het leren van Nederlands. Het zou overigens een groot wonder zijn als dat al wel bewezen was, want OALT bestaat pas een jaar of vijf en wordt gegeven in de groepen 1 tot en met 4. Het zou met het oog hierop heel bijzonder zijn als nu al bewezen zou kunnen worden dat het helpt. Begrijp me goed: mijn fractie vindt niet op voorhand dat OALT in de huidige vorm gehandhaafd moet worden. Het gaat er mijn fractie om dat de pedagogische effecten op een reële manier worden onderzocht en dat wordt afgezien van allerlei goedkope redeneringen. Ik gebruik "goedkoop" dan in beide betekenissen van het woord.

Als het dit kabinet werkelijk te doen is om de effectiviteit van OALT, had men én wat meer geduld moeten betrachten én zou men het geld, indien inderdaad zou blijken dat de huidige invulling niet het meest effectieve middel is, hebben moeten besteden aan een alternatief. Mijn collega van de PvdA-fractie wees daar terecht op. Het samenvallen van de afschaffing van OALT met de bezuiniging op het onderwijsachterstandenbeleid van 100 mln maakt een en ander alleen maar wranger. Gaat het dit kabinet werkelijk om integratie of bespreken wij nu populistische reflexen en bezuinigingen?

Wat is het effect van de afschaffing van OALT? Op dit moment maken zo'n 70.000 kinderen gebruik van OALT. Te verwachten valt dat door de afschaffing van deze mogelijkheid op scholen de behoefte van kinderen en vooral ouders om "iets te doen met de eigen taal en cultuur" er niet minder op wordt. Sterker nog: er zijn signalen dat die behoefte alleen maar groter wordt, nu vooral mensen van Turkse en Marokkaanse komaf zich minder welkom voelen in Nederland. Deze mensen trekken zich terug in hun eigen schulp: hun eigen taal en cultuur.

Hoe wordt volgens de minister na de afschaffing van OALT aan die behoefte voldaan? Te verwachten valt dat een deel van deze behoefte wordt opgepakt door moskeeën en onduidelijke groeperingen uit de landen van herkomst. Dan hebben scholen en de overheid dus geen enkel zicht meer op wat er allemaal onder het mom van taal en cultuur wordt onderwezen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Wat is eigenlijk het antwoord van mevrouw De Rijk op de vraag wat deze kinderen zullen gaan doen? Ik vraag dat, omdat het nu juist het probleem is dat kinderen thuis hun eigen taal blijven spreken. Dat is ook de reden dat OALT mislukt is. De kinderen die nu nog op school hun eigen taal moeten leren, hebben OALT helemaal niet nodig, omdat hun moeders nog steeds geen Nederlands spreken. Dat is het grote probleem.

Mevrouw De Rijk (GroenLinks):

Mevrouw Dupuis heeft een andere voorstelling van zaken dan ik. Van de betrokken mensen heb ik namelijk begrepen dat OALT niet bedoeld is om de eigen taal te leren spreken. Dat zouden ze inderdaad net zo goed van hun moeder kunnen leren. OALT is volgens hen juist bedoeld als een steun in de rug bij het leren van het Nederlands. Of wij het nu willen of niet: het is daarnaast de wens van sommige ouders dat hun kinderen zich kunnen verdiepen in hun moedertaal. Daarvoor kunnen zij nu aankloppen bij de school. Als dat niet langer kan, doen ze het misschien bij de moskee. Het is onze verwachting en die van de mensen uit het veld dat minderheden steeds vaker bij de moskee zullen aankloppen, want er is behoefte aan. Op die manier heb je er echter geen zicht meer op. De minister zegt zelfs letterlijk in de nota naar aanleiding van het verslag: "de regering zal de organisatie van dit soort activiteiten niet volgen". Bovendien zegt zij: "als allochtone groeperingen dat wensen, kunnen zij deze lessen buiten het reguliere onderwijs om zelf gaan organiseren. Hierin hebben zij dus een eigen verantwoordelijkheid waarin de regering zich niet mengt."

Houdt het kabinet dit ook vol als er straks signalen komen dat er in het kader van deze eigen verantwoordelijkheid dingen gebeuren die niet in 's Neerlands normen en waarden passen? Ik heb het dan niet over overtredingen van de wet want ik neem aan dat daar sowieso tegen wordt opgetreden. Ik heb het over een grijs gebied waarover je als wetgever niets te zeggen hebt, maar waarover je wel degelijk iets te zeggen hebt als je als school of gemeente de verantwoordelijkheid hebt voor het geven van die lessen.

Wat de GroenLinks-fractie betreft, houden de scholen zicht op hetgeen in het kader van de eigen taal en cultuur gebeurt. Dit is dan ook een belangrijke reden om voor handhaving van enige vorm – dat hoeft dus niet deze vorm te zijn – van OALT te pleiten. Als voorbeeld noem ik het voorstel van de taalscholen, dat ook door de Onderwijsraad is bepleit. De minister citeert uit het rapport "Samen naar de taalschool" van de Onderwijsraad, maar dat doet zij nogal selectief. De kern van dat rapport is immers een pleidooi om een mede door de overheid gefaciliteerde voorziening te handhaven, namelijk de taalschool. De minister is juist niet op dit pleidooi ingegaan.

Op een vraag van de fracties van OSF, D66 en Groenlinks laat de minister weten dat de meeste ons omringende landen wel degelijk binnen schooltijd aandacht besteden aan onderwijs in de eigen taal en cultuur. Het gaat dan om Oostenrijk, Waals België, Frankrijk, Duitsland, heel Scandinavië, Engeland, Italië, Hongarije, Luxemburg en Portugal. Hoe verklaart de minister de wel erg eigen koers van Nederland in dit opzicht? Hebben alle genoemde landen het licht gewoon nog niet gezien? Of valt er misschien juist van hen iets te leren over een vruchtbare vorm van onderwijs in eigen taal en cultuur?

Tegelijkertijd is volgens de minister de Europese richtlijn 77/486/EEG, die het onderwijs in de eigen taal aan kinderen van migrerende werknemers regelt, door de meeste lidstaten losgelaten. In het kader van een Europese richtlijn is de term "losgelaten" heel interessant. Ten eerste is mijn fractie benieuwd waaruit blijkt dat landen de richtlijn zouden hebben losgelaten, ook in het licht van het feit dat veel landen wel degelijk aandacht besteden aan eigen taal en cultuur in het onderwijs. Bovendien is de richtlijn er nog wel. Is het kabinet van plan om in Europees verband te pleiten voor afschaffing van de richtlijn, zodat afschaffing van OALT ook echt mag van Europa? Of hoopt het kabinet op gedogen vanuit Europa?

Ik kom nu te spreken over het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden. De minister zegt in de nota naar aanleiding van het verslag dat als alleen Friezen onder het kaderverdrag gaan vallen, afschaffing van OALT niet in strijd is met het kaderverdrag. Zoals wij allen weten, is het kaderverdrag hier nog niet behandeld. Wij weten dus nog niet wie er allemaal onder gaan vallen. Zoals de minister weet is de GroenLinks-fractie ervoor om alle minderheden die officieel onder het minderhedenbeleid vallen, in het kaderverdrag op te nemen. Kan de minister beloven dat, als wij het over een paar maanden over het kaderverdrag hebben, deze discussie niet vervuild wordt door de afschaffing van OALT die dan misschien een feit is? Ik zie het al helemaal voor mij: straks wordt er voor een beperking tot Friezen gepleit want anders moeten wij OALT weer gaan optuigen. Ik zou graag zien dat de goede volgorde wordt gevolgd.

Ik heb nog een opmerking over de vrijheid en verantwoordelijkheid van scholen, waar dit kabinet en deze minister zo vaak voor pleiten. Hoe past het in die eigen verantwoordelijkheid dat het kabinet basisscholen oplegt dat zij naast Engels alleen Duits en Frans mogen aanbieden? Het kabinet wil dat echt opleggen. Als argument wordt aangevoerd dat deze landen Nederlandse handelspartners zijn. Ik vraag mij af of het argument dat het handelspartners zijn doorslaggevend moet zijn waar het gaat om onderwijs aan kinderen van de basisschool. Maar bovendien: door de globalisering en de toetreding van Turkije tot de EU zou Turkije een heel belangrijke handelspartner kunnen worden. Of wil het kabinet dit aan de Turkse Duitsers overlaten?

Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de beperkte blik van dit kabinet op de wereld. Turks en Arabisch zijn wereldtalen en Nederland zou, dankzij de Turkse en Arabische Nederlanders, een voorsprong kunnen ontwikkelen in het contact met dat deel van de wereld, in economisch opzicht en in andere opzichten. In plaats daarvan legt het kabinet de basisscholen op dat zij alleen Engels, Duits en Frans mogen onderwijzen. Dit getuigt eerder van politieke correctheid dan van een visie op de eigen verantwoordelijkheid van scholen. Wij zien uit naar de reactie van de minister.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik spreek ook namens de Onafhankelijke Senaatsfractie. Ik begin met de conclusie, namelijk dat wij dit wetsontwerp zullen steunen. De overwegingen daarvoor staan min of meer in de memorie van antwoord.

OALT bestaat ongeveer dertig jaar. Het is sinds 1998 gecodificeerd, maar het bestaat al langer. Achter OALT zat de gedachte dat de mensen die de eigen taal zouden leren weer terug zouden gaan naar hun moederland. Dat was de overweging om die taal ook vast te houden en te onderwijzen. Die werkelijkheid is veranderd. Er is niets van terecht gekomen. De mensen uit Spanje, Italië en Griekenland zijn teruggekeerd. De mensen uit de landen rondom de Middellandse Zee die niet Europa behoren, zijn echter nog hier met hun kinderen. Het is te verwachten dat zij ook hier zullen blijven. Dat schept een volstrekt andere verplichting. Dat is een overweging die mijn fractie ervan overtuigt dat er iets moet gebeuren en dat alle energie moet worden gericht op het leren van de taal van dit land. De toekomst van die kinderen ligt immers hier.

Een andere overweging die in de memorie van antwoord staat is dat uit ten minste twee onderzoeken blijkt dat OALT niet voldoet aan het oorspronkelijke idee dat het onderwijs in de eigen taal een bijdrage levert aan het leren van het Nederlands. Een van de oorzaken daarvan is wellicht dat veel docenten niet tweetalig zijn waardoor dit onmogelijk is. Dit is ook een punt dat aanleiding geeft tot gerede twijfel. De heer Koekkoek heeft erop gewezen dat afschaffing van bekostiging iets anders is dan het afschaffen van het geven van onderwijs in de taal. Ik sluit mij daarbij aan. Ik deel ook zijn vraag of het nodig is om dit buitenschools te doen. Daar zou nog naar kunnen worden gekeken.

Ik heb echter toch een zeker gevoel van onbehagelijkheid bij dit wetsontwerp. Mevrouw Linthorst wees op het feit dat wij er toch kennelijk niet in slagen om een redelijk wetsontwerp voor de afschaffing van het onderwijs in de OALT-talen niet in het licht te zien van een vorm van bezuiniging. Dat is jammer. Het zou echt heel wat beter zijn geweest, als wij dit wetsontwerp in een tijd van welvaart konden afschaffen.

Ik ga echter niet zo ver om aan de minister te vragen om dat geld vervolgens ter beschikking te stellen. Dit is volgens mij ook het verschil tussen een regerings- en een oppositiepartij. Als je weet dat er 17 mld bezuinigd moet worden, is er reden voor de volgende vraag. Als je in redelijkheid tot een afschaffing komt, zou je het geld daar dan niet voor kunnen gebruiken zonder al te veel schade aan te richten?

De heer Van Raak (SP):

Ik kan mij vergissen, maar volgens mij bestaan er in dit huis geen regeringspartijen. U hebt toch geen regeerakkoord gesloten? Daar kunt u zich dan niet achter verschuilen. U moet dus een ander argument aanvoeren waarom u niet wilt dat de OALT-gelden worden aangewend voor het inlopen van onderwijsachterstanden.

De heer Schuyer (D66):

Ondanks dat ik geen regeerakkoord heb gesloten, hoor ik wel bij een regeringspartij. Bovendien heeft het niet sluiten van een regeerakkoord een staatsrechtelijke component. Wij beoordelen hier wetgeving op kwaliteit. Op basis daarvan moet er in deze Kamer de mogelijkheid zijn om met redenen omkleed op te merken dat, ondanks dat het in het regeerakkoord staat, de wet volstrekt ondeugdelijk wordt geacht. Dat is nu echter niet het geval. In die zin meen ik het recht te hebben om te spreken namens een regeringspartij. Ik voel mij daar verwant mee. Tegen deze achtergrond zoek ik naar middelen die nu buitengewoon schaars zijn.

Ik heb al gezegd dat ik het echt betreur dat wij er in Nederland met ons allen niet in slagen om een dergelijk wetsontwerp te bespreken zonder een discussie over het financiële traject. Daar zit een vorm van ontevredenheid. De opmerkingen van mevrouw Linthorst snijden hout, als het gaat over de invloed op gezinnen. Natuurlijk had ik ook graag gezien, dat wij dat hadden kunnen beschermen. Ik ben dan ook benieuwd naar het antwoord van de minister hierop. Als daar namelijk nog ruimte voor zou zijn, zou mij dat een lief ding waard zijn.

Voorzitter. De volgende overweging is meer van algemene aard. Het wetsontwerp, hoe redelijk ook, valt in een politiek klimaat dat onze fracties niet altijd bevalt. Ik doel op het denken over minderheden. Dus hoe redelijk ook, er wordt te vaak gezegd dat er een verband is met misstanden in islamitische scholen en dat er in die talen dingen gezegd worden die wij niet precies kunnen volgen. Dat probleem mag er zijn en dat moet aangepakt worden. In dat klimaat is het echter niet helemaal zuiver om dit erbij te halen.

Mijns inziens heeft dit vooral te maken met de vorm van taalgebruik. Immers, het is ook de toon die de muziek maakt. Ik verwijt de minister in dezen niets, zo merk ik nadrukkelijk op. De wijze waarop door regeringspartijen, de rest van de Kamer en ministers hierover gesproken wordt zou in dit kader tegen het licht kunnen worden gehouden van het taalgebruik en hier en daar wat maatregelen.

Ik maak nog een opmerking over de toekomst aan het adres van deze minister. Er is geen misverstand over dat er iets moet gebeuren, maar mijn fractie heeft nog een vraag over het element van de scholenstichting, zoals dat in de kranten staat. Daar staat de norm dat 80% van de leerlingen niet in een achterstandsituatie moet komen. Zal de werkelijke uitwerking geen voeding geven aan dat klimaat? Dat zouden wij niet moeten willen.

Niettemin zullen wij dit wetsontwerp met overtuiging steunen.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik mag vanmiddag mede namens de SGP-fractie het woord voeren. Wij danken de minister allereerst voor de beantwoording in de memorie van antwoord aan deze Kamer. Wij zijn het eens met de hoofdstrekking van het wetsvoorstel. Het onderwijs in allochtone talen heeft niet dat effect gehad wat ervan werd verwacht. Het onderwijs zou de integratie bevorderen en vooral ten goede moeten komen aan het onderwijs in de Nederlandse taal. Tweetalig onderwijs blijkt empirisch geen positief effect te hebben op de tweedetaalverwerving. De integratie van kinderen van allochtone afkomst in de Nederlandse samenleving werd er dus niet door bevorderd. Ook naar het getuigenis van sommige allochtone leraren, zo bleek onlangs op een hoorzitting over het vmbo, werd die doelstelling in de praktijk niet gehaald. Het lijkt ons dan juist om vast te stellen dat het door de overheid betaalde onderwijs in de allochtone talen beter gestaakt kan worden. Dat laat de eigen verantwoordelijkheid van scholen om het onderwijs eventueel te blijven geven vanzelfsprekend onverlet.

Er komt nog iets bij. Onderwijs in twee talen zou naar wij aannamen bovendien bevorderen dat allochtone kinderen gemakkelijker met hun ouders zouden communiceren over de school en over wat daar allemaal gebeurt. Betrokkenheid van allochtone ouders bij het onderwijs is hoog nodig. Dat bleek vorige week nog weer eens bij het debat dat wij voerden over de vmbo-problematiek.

Het voorliggende wetsvoorstel wijst niet op het oude, bestaande probleem dat het onderwijs in de allochtone talen in zekere zin ook een bijdrage leverde aan de achterstand in communicatie tussen de scholen en de allochtone ouders. Dat moet toch wel mee de bedoeling zijn geweest van de integratiedoelstelling van het onderwijs. De toelichting op de inhoud van het wetsvoorstel gaat daaraan voorbij.

Daarmee wordt het wetsvoorstel louter een bezuinigingsmaatregel. Wij begrijpen best dat deze bezuiniging is aangegrepen vanwege het slechte resultaat van wat als hoofddoel met het onderwijs in allochtone talen werd bedoeld. Wij zijn het er dus mee eens dat de betaling van rijkswege van dit onderwijs wordt gestaakt. Wij zijn er minder gelukkig mee dat dit als een bezuiniging wordt ingeboekt. In de eerste plaats zijn er nog veel achterstanden in het onderwijs aan allochtone leerlingen. Er zijn nog steeds vacante vaardigheden voor deze leerlingen om in de Nederlandse of Europese samenleving beter te integreren. Natuurlijk kunnen de scholen in eigen verantwoordelijkheid vorm geven aan deze lacunes, maar nu de financiële middelen daartoe niet direct voorhanden zijn, kan de vraag worden gesteld of die verwachting van scholen niet misplaatst is.

De mogelijkheid om met de allochtone ouders goed te communiceren over het onderwijs dat hun kinderen volgen en over wat de school bijvoorbeeld in de opvoeding van hun kinderen van hen verwacht, wordt er door dit wetsvoorstel ook niet beter op. De taalachterstand van de ouders werd met het tweetalig onderwijs ten dele erkend. Met dat onderwijs werd ook voor hen in een behoefte voorzien. Die voorziening valt nu helemaal weg, tenzij het onderwijs in de Nederlandse taal vanwege de school de allochtone ouders wordt aangeboden. Wordt er met dit probleem van ouderbetrokkenheid wel voldoende rekening gehouden? Zal de minister erop ingaan in de hoofdlijnenbrief Toekomstig onderwijsachterstandenbeleid? En mag een voorziening van die strekking later betaald worden uit het bedrag van 150 mln, dat straks aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld voor het bestrijden van achterstanden? Onderwijs in de Nederlandse taal aan allochtone kinderen en aan hun ouders zal gelijk op moeten gaan. Dat bevordert de integratie het best en dient tegelijk een versterking van de band tussen ouders en de scholen.

Wij stemmen in met het wetsvoorstel, maar betreuren het dat het tegelijk een bezuinigingsmaatregel is. Wij hopen dat de minister in haar toekomstig achterstandenbeleid goedmaakt wat met dit wetsvoorstel schade oploopt, namelijk de bevordering van de communicatie tussen school en allochtone ouders. Wij zullen met aandacht naar de reactie van de minister luisteren.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Onderwijs in allochtone levende talen kennen we al heel lang en het is in de loop der jaren met veel soorten van argumenten verdedigd. De bedoelingen waren waarschijnlijk goed: door de algemene taalvaardigheid in de moedertaal te versterken zouden leerlingen ook gemakkelijker Nederlands leren. De uitwerking liet echter veel te wensen over: buiten Turks of Arabisch worden weinig talen aangeboden, zoals Koerdisch of Berbers. Docenten zijn vaak niet goed genoeg opgeleid, helaas niet altijd voldoende gemotiveerd en zij spreken vaak niet goed genoeg Nederlands.

Iets wat niet goed werkt, moet je durven op te heffen. Mijn fractie steunt dan ook het voorstel om de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen te beëindigen. De gelden die hiermee gemoeid zijn, willen wij echter voor het onderwijs behouden. De woordvoerder van het CDA beklaagde zich vorige week, tijdens het debat over het vmbo, over de bezuinigingen op het onderwijsachterstandenbeleid. De heer Koekkoek wil ik in overweging geven, het geld dat voor OALT beschikbaar was te besteden aan leerlingen met onderwijsachterstanden. Mevrouw Linthorst, mevrouw De Rijk en de heer Schuurman hebben eerder al dezelfde wens geuit. Hetzelfde geldt voor docenten die nu OALT geven. Ook deze docenten van veelal allochtone afkomst wil mijn fractie graag voor het onderwijs behouden. Afhankelijk van de toezeggingen van de minister overweegt mijn fractie over dit onderwerp een motie in te dienen.

Een jaar geleden liet taalwetenschapper Bart Bossers van de Vrije Universiteit in Onze Taal zien hoe de argumentatie voor onderwijs in allochtone levende talen in de loop der jaren veranderde. Voor de invoering van de Wet onderwijs in allochtone levende talen in 1998 hadden we al vanaf de tweede helft van de jaren zestig het onderwijs in eigen taal en cultuur. Ik ben het dan ook niet eens met mevrouw De Rijk dat het nog te vroeg is om daarover al of niet wetenschappelijk iets zinnigs te zeggen.

Mevrouw De Rijk (GroenLinks):

Bent u het met mij eens dat het onderwijs in eigen taal en cultuur wel degelijk veranderd is in de loop der jaren? Eigenlijk is de nieuwe naam nog steeds verkeerd. Het gaat immers niet om onderwijs in allochtone levende talen, maar vooral om onderwijsondersteuning in het leren van Nederlands, met de eigen taal als hulpmiddel. Dat bestaat wel degelijk vijf jaar, en ik heb beweerd dat je dat nog niet kunt evalueren.

De heer Van Raak (SP):

Als het nog niet kan worden geëvalueerd, dan is er wel erg veel onderzoek naar gedaan. De uitkomsten daarvan zijn divers, er is geen consensus. Dat laat ons hier achter met een politiek besluit. Gelukkig kunnen we als politici niet alles aan de wetenschappers overlaten, en moeten we af en toe maar eens zelf ons best doen!

Het onderwijs in eigen taal en cultuur was met name gericht op kinderen van Spaanse en Italiaanse ouders die, zo was de verwachting, binnen enkele jaren zouden terugkeren naar het land van herkomst. Nadat halverwege de jaren zeventig bleek dat steeds meer kinderen in Nederland zouden blijven, werd de noodzaak van onderwijs in de eigen taal een tijdlang minder urgent gevonden. Toch bleven achtereenvolgende kabinetten dit speciaal onderwijs met wisselende argumenten verdedigen. Begin jaren tachtig waren dat vooral argumenten van psychologische aard: leerlingen onderwijzen vanuit hun eigen culturele achtergrond zou een positief zelfbeeld bevorderen. Toen uit onderzoek bleek dat dit argument niet houdbaar was, gingen overheden en politieke partijen op zoek naar nieuwe argumenten. Die vond men in de taalkunde. De afhankelijkheidshypothese wil dat een tweede taal sneller wordt verworven naarmate de moedertaal verder is ontwikkeld. Maar over dit argument bleek tot op heden geen wetenschappelijke consensus mogelijk. In de jaren negentig volgden argumenten van meer emancipatoire aard: de multiculturele samenleving behoort nu eenmaal meertalig te zijn. Ook werd het economisch argument van mogelijke toekomstige handelsrelaties gebezigd.

Alle wisselingen in de argumenten ten spijt is aan de praktijk rond onderwijs in allochtone talen in de loop der jaren niets fundamenteels verbeterd. Zoals gezegd is er kritiek mogelijk op het aantal talen dat wordt aangeboden en op het enthousiasme van docenten, wat mede voortkomt uit het buitenschools karakter van het onderwijs: men voelt zich vaak niet echt bij de school horen. Verder is er kritiek mogelijk op de verwachte versterking van de Nederlandse taal.

Behouden of afschaffen van het onderwijs in allochtone talen is niet een wetenschappelijke maar een politieke afweging. Mijn fractie gunt iedereen onderwijs in elke taal, maar hecht er veel waarde aan dat kinderen een gelijkwaardige kans krijgen in de Nederlandse samenleving. Goed Nederlands spreken is daarvoor naar onze opvatting een voorwaarde. Dat veel kinderen op dit moment onvoldoende in staat zijn een taalachterstand in te halen, zal desastreus zijn voor hun kansen op goed onderwijs, een goede baan en volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving. Dat brengt mij bij de volgende drie vragen.

Is de minister het met mijn fractie eens dat de huidige OALT-docenten voor het onderwijs behouden moeten worden?

Vindt de minister eveneens dat, om taalachterstanden bij jongeren terug te dringen, extra geld wenselijk is?

Kan de minister instemmen met het voorstel van mijn fractie om een bedrag ter grootte van de OALT-middelen in te zetten voor onderwijsachterstandenbeleid?

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. Namens de VVD-fractie kan ik kort zijn met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel. In de vorige zittingsperiode van deze Kamer hebben wij samen met het CDA, toen in de oppositie, verdere uitbreiding van het OALT zodanig geblokkeerd dat toenmalig staatssecretaris Karin Adelmund haar wetsvoorstel inzake de opname van OALT-docenten in het APB heeft moeten intrekken. Het is natuurlijk volstrekt consistent dat de VVD-fractie het nu voorliggende wetsvoorstel toejuicht. Om alle misverstanden te voorkomen, hecht ik eraan nog een keer ons centrale argument te noemen. Wij zijn werkelijk doordrongen van de urgentie van het leren van de Nederlandse taal door allochtone leerlingen. Dat geldt des te meer omdat zelfs tot in de derde generatie, naar nu blijkt vanwege de import van steeds nieuwe bruiden uit Turkije en Marokko, er in veel allochtone gezinnen thuis nog de oorspronkelijke taal gesproken wordt. Vanwege de urgentie van het leren van Nederlands hopen wij dat de uren die nu voor allochtone levende talen gereserveerd zijn, gebruikt kunnen worden voor extra onderwijs in het Nederlands. Wij laten het graag aan de minister over om iets dergelijks vorm te geven en te regelen. De VVD-fractie zal met grote instemming voor dit wetsvoorstel stemmen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven