Aan de orde is het Europadebat.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Linden (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het is de eerste "Staat van de Europese Unie", waarvoor ik de regering graag wil complimenteren, en het laatste politieke debat over Europa in de senaat voor het jaar 2000.

De balans van de Europese samenwerking in de tweede helft van de twintigste eeuw is buitengewoon positief. Voor het eerst heeft West-Europa op basis van de vrije wil en beslissing van de volkeren het streven naar integratie zo vergaand vorm gegeven, dat onomkeerbare processen, gericht op duurzame vrede en veiligheid en vergroting van de welvaart, tot stand zijn gebracht. De Europese eenwording is in de tweede helft van deze eeuw in vier perioden in te delen. De eerste periode van de jaren vijftig tot begin jaren zeventig betreft de realisering van de Douane-unie; de tweede periode van begin jaren zeventig tot midden jaren tachtig kenmerkt zich door de eerste en de tweede energiecrisis, met een grote onmacht en onvermogen om die problemen te beheersen; de derde periode in de tweede helft van de jaren tachtig is het gevolg daarvan en betreft de voltooiing van de interne markt (beter bekend onder Europa 92), die de Europese Unie een nieuwe dynamiek gaf en ook een aanzet betekende voor de Economische Monetaire Unie; de vierde periode wordt ingeluid door de val van de muur van Berlijn in 1989 en kenmerkt zich door de Agenda 2000 op weg naar een Europese Politieke Unie met één markt, één munt en één stem.

De staat van de Europese Unie geeft een uitstekend overzicht van de stand van zaken, maar de visie op de inrichting van Europa in de komende nieuwe eeuw heeft de CDA-fractie node gemist. Hierbij doel ik met name op de rol die de onderscheiden internationale organisaties, zoals de Europese Unie, de Raad van Europa, de OVSE en de West-Europese Unie moeten vervullen. Ik zou de regering in dit debat willen uitnodigen om haar visie op de toekomst van die internationale organisaties in een onderlinge samenhang te geven. Ligt het niet voor de hand dat meer dan tot op heden gekeken wordt naar het voorkomen van doublures en het opbouwen c.q. in stand houden van organisaties die tot die doublures aanleiding geven?

Laat ik hier twee voorbeelden noemen: allereerst de discussie over het handvest van de mensenrechten in de Europese Unie. Hier groeit het gevaar van dubbele standaards met een nieuw eigen officieel circuit. Wat wordt het rechtskarakter van dit handvest? Welke politieke betekenis moet hieraan worden toegekend? Krijgt dit een juridisch bindend karakter? Wat ontbreekt er eigenlijk aan het EVRM-verdrag, waarmee inmiddels 50 jaar ervaring is opgebouwd en dat met zijn jurisprudentie een vast onderdeel van de Nederlandse rechtsorde is? In welk opzicht schiet het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tekort? Wordt het Hof van Justitie van Luxemburg, dat nu al overbelast is, ook het EU-hof van de mensenrechten? Erkent de regering het gevaar van dubbele standaards? Kortom, hier is mijns inziens sprake van een niet op haar plaats zijnde Europese verklaring en gebrek aan visie op de rol die de onderscheiden internationale organisaties moeten en kunnen vervullen.

Een tweede voorbeeld betreft de rol van de OVSE als projectcoördinator in de Oekraïne met een mandaat ten aanzien van "a comprehensive review of human rights legislation in Ukraine". Dit raakt het hart van het mandaat van de Raad van Europa. De Oekraïne is lid van de Raad van Europa en heeft vanuit die hoedanigheid de Europese conventie van de mensenrechten geratificeerd, inclusief de controle van het Hof voor de Mensenrechten. De Raad van Europa kent in tegenstelling tot de OVSE een duidelijke juridische basis en is uit dien hoofde de meest aangewezen internationale organisatie op dit terrein. Met deze politieke ontwikkeling wordt deze op verdragen gebaseerde positie ondermijnd. Gaarne hoor ik hierop een reactie van de bewindslieden. Deze voorbeelden onderstrepen nog eens de noodzaak van een visie op de ontwikkeling van de rol van de internationale organisaties op ons continent. Daarbij moeten het samenvloeien van de Raad van Europa en de OVSE, zoals dat nu het geval is met de EU en de WEU, en een vergaande vorm van samenwerking met de Europese Unie niet buiten discussie blijven. De CDA-fractie zou die discussie ook in de komende periode gaarne willen voeren.

Ondanks de beduidend positieve balans van de tweede helft van deze eeuw blijven er belangrijke nieuwe uitdagingen. Ik noem:

  • - de uitbreiding van de EU naar Midden- en Oost-Europa, een politieke opdracht vanuit een morele plicht;

  • - de hervorming van de instellingen;

  • - na één markt en één munt moet Europa spreken met één stem;

  • - versnelde totstandbrenging van de Europese ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

  • - zorgdragen voor draagvlak bij de burgers, vooral ook door inschakeling van de civil society.

Het is verheugend dat het laatste jaar onverwacht nieuwe impulsen gegeven worden aan het Europees veiligheids- en defensiebeleid. Wij delen de analyse die de regering in haar notitie in de inleiding maakt: de positieve rol van het Verenigd Koninkrijk onder Blair, de les uit het drama Kosovo, het afwijzen van een Europese Alleingang, maar tegelijk de noodzaak om een Europese defensiegemeenschap op te bouwen, omdat de vanzelfsprekende bereidheid van de Verenigde Staten om in Europese conflicten in te grijpen, sinds de val van de muur van Berlijn in feite is komen te vervallen. De CDA-fractie spoort de regering aan om deze ontwikkeling die in een versnelling terechtgekomen is, actief te ondersteunen. We begrijpen de afwachtende houding van de VVD in dit opzicht niet. Het creëert een valse tegenstelling met het NAVO-bondgenootschap en brengt deze VVD-minister in een spagaatpositie. Om het redactioneel commentaar van de Volkskrant van 18 november te citeren: "Jammer is dat Nederland nauwelijks meedoet aan de discussie. Het heeft te veel oog voor de gevaren en te weinig oog voor de kansen. Maar wie niet meepraat, kan ook niet meesturen." Het doet mij denken aan de houding die Nederland aannam bij de totstandkoming van het Eurokorps. Ook toen vertoonden wij een verkeerde kramphouding en liepen we achter de feiten aan. De houding van Nederland, zo is mij vorige week in Brussel en Parijs gebleken, wordt niet begrepen, zeker niet tegen de achtergrond van onze positieve rol in het Europees integratieproces en onze bijdrage in Bosnië-Herzegovina en Kosovo. Maar de "karavaan" trekt door volgens het ook door Nederland gesteunde beginsel van nauwere samenwerking. Met deze houding zouden we goodwill verspelen, onze eigen positie schaden en de versterking van de positie van de grote landen, ongewild, in de hand werken. In WEU-kringen heb ik vernomen dat het Verenigd Koninkrijk overweegt om een liaison officer naar het Eurokorps te sturen. Klopt deze informatie en, zo ja, is dit geen ondubbelzinnig signaal voor Nederland om ook iets te ondernemen richting Eurokorps?

Afgelopen week heeft Nederland, naar verluid, onder zware druk van de grote landen haar verzet tegen een Europees leger opgegeven. Als dat werkelijk zo is, dan kan ik zeggen dat de CDA-fractie met instemming kennis heeft genomen van dat bericht. Dat is een ommezwaai die de afstand markeert tussen deze minister en de VVD-fractie in de Tweede Kamer. Het ziet er dus naar uit dat Nederland naar beste traditie weer kan meedoen in de kopgroep en meer recht van spreken over de koers kan doen gelden dan in een geïsoleerde positie achter de feiten aanhollend. Behoud van invloed, waar de regering terecht naar streeft, stond met het ingenomen defensie- en veiligheidsstandpunt op de tocht. Vandaag lees ik in de Volkskrant dat er algehele overeenstemming is bereikt over een Europees leger, zonder dat daar melding is gemaakt van de positie van Nederland. Daarom wil ik de regering uitnodigen om hier nog een keer duidelijk haar positie kenbaar te maken.

Het Duits-Nederlandse legerkorps, aangepast aan de gewijzigde omstandigheden, past onzes inziens in de te vormen Europese defensie-identiteit. Daarnaast zou een directere relatie met en betrokkenheid bij het Eurocorps op zijn plaats zijn. Als militair samenwerkingsorgaan van België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk heeft dit een bijzondere politieke betekenis. De contouren van het Europees veiligheids- en defensiebeleid worden steeds duidelijker, zoals de versterking van de militaire capaciteit en het integreren van de WEU in de Europese Unie. De instelling van een permanent politiek en veiligheidscomité en een militair comité betekent een versnelling en versterking van de ontwikkelingen naar een Europese defensiegemeenschap. De regering schrijft dat dit het institutionele raamwerk onverlet moet laten. Maar met de aanstelling van Solana en een nieuw comité is de vraag naar de positie van de Europese Commissie wel degelijk aan de orde. Hoe wordt het institutionele raamwerk gewaarborgd? Welke institutionele en juridische voorzieningen, samenhangend met het Europees veiligheids- en defensiebeleid, dienen tenminste bij de IGC geregeld te worden? Bestaat hierover algemene overeenstemming? Wat zijn de gevolgen als op de IGC slechts de leftovers van Amsterdam behandeld worden en niet de juridische en institutionele aspecten van het veiligheids- en defensiebeleid?

In ieder geval kan het permanente politiek en veiligheidscomité geen zelfstandige besluiten nemen zonder verdragswijziging. Dat is een discussiepunt binnen de EU. Daarom wil ik daarover graag het standpunt van de regering horen. De regering stelt dat het bestuur van de EU democratischer en transparanter moet worden. Daar zijn wij het van harte mee eens. Dreigt dit bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid niet in het gedrang te komen?

Hoe denkt de regering de kwestie van de zes Europese landen die geen lid van de EU zijn, maar wel van de NAVO op een goede manier te kunnen regelen? Waar de Balkan een zwarte pagina in de recente geschiedenis van de Europese Unie beslaat en het falend optreden langdurig vergaande gevolgen zal hebben voor de etnische samenleving op dat deel van het continent, is bij alle ellende door die gebeurtenissen en de verhulde politieke schaamte, het bewustzijn in de EU gegroeid dat een eigen Europese defensie-identiteit onontbeerlijk is. Wat bij het Verdrag van Maastricht nog onbespreekbaar was, is nu in een stroomversnelling gekomen. Kosovo was vanouds de angel in de Balkan en is ten onrechte buiten Dayton gehouden. Wij krijgen hierover later een nadere analyse, maar ik wil wel van deze plaats ervan getuigen dat het navrant is dat de Westerse wereld na de val van de muur in Berlijn in 1989, met uitzondering van de Bondsrepubliek Duitsland, nauwelijks financiële middelen beschikbaar stelde, terwijl in het oorlogsgeweld menselijk en financieel onvergelijkbare offers zijn gebracht. Ook dat moet tot de historische lessen voor de toekomst behoren.

De Europese Unie moet, zo schrijft de regering in het hoofdstuk niet-militaire aspecten van de notitie over het veiligheids- en defensiebeleid, in geval van niet-militaire crisissituaties sneller kunnen reageren. Er moeten meer middelen en personeel komen voor taken, zoals het monitoren van mensenrechtensituaties, democratisering, voorbereiding van verkiezingen en civiele politie. Voor wie meer middelen en personeel? Het betreft hier taken waar de Raad van Europa bijna 50 jaar ervaring mee heeft. Dat is dan ook de uitgesproken internationale organisatie die deze taken kan en dient te vervullen. Waarom wil de regering deze doublure in het leven roepen? Ligt een versterking van de Raad van Europa niet meer voor de hand? Het doel is, zo stelt de regering, reactiesnelheid en synergie. Maar synergie waarmee? Het is opvallend dat de bewindslieden in de discussie over veiligheid en defensie, terecht, waarschuwen tegen duplicaties met de NAVO en hier deze voor lief nemen of zelfs in het leven willen roepen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de bewindslieden.

De CDA-fractie steunt het idee van het stabiliteitspact voor de Balkan. Het is zowel om geopolitieke, economische, humanitaire als om veiligheidspolitieke redenen een uitstekend idee. Alhoewel het nog geen perfect instrument is en in de fragiele beginfase verkeert, heeft het in de regio zelf grote verwachtingen opgeroepen. Of deze verwachtingen waargemaakt kunnen worden hangt onzes inziens van een aantal omstandigheden af. Allereerst is het de vraag of alle donorlanden ook met de benodigde financiële middelen over de brug komen. Wat is op dit punt de inschatting van de bewindslieden? Voorts kan het stabiliteitspact niet tot het beoogde resultaat leiden zonder de uiteindelijke deelname van alle in het geding zijnde partijen. Hoe schat de regering de kans in dat de republiek Joegoslavië daarbij betrokken kan worden?

De aanpak van de internationale gemeenschap acht de CDA-fractie een valse start. De structuur is te ingewikkeld, er is sprake van veel dubbel werk, de onderlinge competitie tussen de internationale organisaties en tussen de NGO's is zeer groot. Is het waar dat ongeveer 450 NGO's actief zijn in Kosovo en dat alleen al in Pristina meer dan 10.000 "hulpverleners" zijn? Bij lezing van het eerste Progress-rapport wordt dat beeld alleen maar versterkt. Meer coherentie en consistentie zijn dringend noodzakelijk en daarbij zou de taakverdeling meer gericht moeten zijn op competentie en ervaring. Waarom is de EU niet verantwoordelijk voor tafel 2, de Raad van Europa voor tafel 1 en de OVSE en de WEU voor tafel 3? Dat was veel eenvoudiger geweest.

Wie stelt nu het concrete prioriteitenprogramma op? Hoe vindt de afweging van projecten plaats? Wie controleert de besteding van de financiële middelen? In hoofdstuk 2.1 wordt door de Nederlandse regering met geen woord gerept over de rol van de Raad van Europa. Dat is, gemeten naar de feitelijke betrokkenheid, misplaatst. Wij delen overigens de opvatting dat het stimuleren van de economische ontwikkeling en het herstel van de rechtstaat absolute voorwaarde zijn om de stabiliteit in de regio te herstellen.

Verbreding van de Europese Unie heeft terecht grote prioriteit. Wij moeten de "drive" bij de toetreders stimuleren en instemmen met het laten vervallen van het indelen in categorieën. Wij moeten ieder land op zijn merites op basis van de criteria van Kopenhagen beoordelen. Het is ook verstandig om geen concrete toetredingsdata te noemen. Het beeld is nog te diffuus en het houdt druk op de kandidaat-landen om te hervormen en het acquis over te nemen. Is het denkbaar dat landen toetreden zonder dat volledig aan die criteria voldaan wordt? Het is zaak er goed aan vast te houden dat de kandidaten objectief voldoen aan overname en toepassing van het acquis. In een gevaarlijke passage in de regeringsnotitie is sprake van frustratie als gevolg van langdurige onderhandelingen en van een groeiende druk na verloop van tijd om de onderhandelingen vroegtijdig af te ronden. Verbreden en verdiepen moeten gelijktijdig plaatsvinden. Daarom staat er druk op de Europese Unie om van de ICG eind 2000 een succes te maken. Ook de gekozen benadering van Turkije spreekt ons aan. Wanneer worden de blokkades van de desbetreffende EU-fondsen voor Turkije opgeheven? Speciale aandacht vraag ik voor de positie van Roemenië en Bulgarije die hard getroffen worden door de gevolgen van de Kosovo-oorlog. Het bevaarbaar maken van Donau is een absolute must. Er zijn geen redenen om op dat punt nog langer te talmen.

De kernvraag voor de toekomst is hoe de vergrote EU eruit ziet. De grootste verdienste van het Verdrag van Amsterdam is dat hierdoor de meerdere snelheden genormaliseerd zijn. Of anders gezegd: het tempo werd niet langer meer door de traagste bepaald, de kopgroep kon werkelijk als locomotief fungeren en de laatste wagon kon de trein niet langer meer tot stilstand brengen. Zeker met het oog op de toetreding van de nieuwe lidstaten, waardoor de diversiteit sterk toeneemt, zal op meerdere terreinen gebruikgemaakt moeten worden van het systeem van meerdere snelheden. Eerder is de gedachte van de concentrische cirkels geopperd. De commissie-Dehaene stelt dat in een grotere en meer diverse unie de flexibiliteit in het institutionele kader nog belangrijker zal worden. Zij maakt daarbij een uitdrukkelijk onderscheid in verband met flexibiliteit buiten het institutionele kader. Hoe beoordeelt de regering deze opvatting?

Graag ziet de CDA-fractie de gedachte van gedifferentieerde samenwerking tussen lidstaten in de vergrote EU nader uitgewerkt. Op zichzelf heeft deze gedachte aantrekkelijke kanten maar al te gemakkelijk wordt gesteld dat geen afbreuk gedaan mag worden aan het bestaande verdragskader. Toch is er wel degelijk het gevaar van verwatering en heeft zij een licht "à la carte-karakter".

Bij de IGC wenst de regering terecht een brede agenda die meer is dan de leftovers van Amsterdam. De CDA-fractie deelt de door de Nederlandse regering gekozen benadering, te weten een brede agenda gericht op verbetering van de slagvaardigheid en van de legitimiteit. Dit is ook de kern van het advies van de commissie-Dehaene, dat grotendeels is overgenomen door het Europees Parlement en de Europese Commissie. De commissie-Dehaene doet twee voorstellen waarover ik graag het oordeel van de Nederlandse regering ontvang, namelijk starten met een door de Europese Commissie opgesteld ontwerpverdrag en herschikken van de huidige verdragen. Hoe reëel is de haalbaarheid van een brede agenda. Kunnen de bewindslieden ingaan op de positie van de andere lidstaten binnen de IGC? Welke landen behoren tot de gelijkgezinde landen?

In grote lijnen kan de CDA-fractie instemmen met de gekozen benadering: een commissaris per lidstaat, met extra stemgewicht voor de grote landen. Begrijpelijk is ook de wens van de Nederlandse regering om voor Nederland meer stemgewicht te verwerven. Geldt dat ook voor Duitsland ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk?

De regering is weinig hoopvol over de uitbreiding van de toepassing van de gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming. Zij hanteert bij de eigen beoordeling met name financiële en economische criteria. Betekent dit niet tevens dat wij nooit meer van de unanimiteitsregel afkomen en dat daarmee op sommige terreinen besluitvorming in de toekomst wordt geblokkeerd, bijvoorbeeld over eigen belasting zoals de energiebelasting?

De individuele verantwoordelijkheid van de leden van de Commissie dient verdragsmatig geregeld te worden. Het directe heenzendrecht van het Europees Parlement lijkt het meest duidelijk. Waarom moet er gekozen worden voor de omweg via de voorzitter van de Europese Commissie? Het uitschrijven van nieuwe verkiezingen bij het gedwongen of vrijwillig ontslag van de gehele Commissie is een interessante gedachte en lijkt consequent.

De door de regering genoemde voordelen spreken de CDA-fractie aan. Er tekent zich echter een meerderheid af die slechts de leftovers van Amsterdam op de agenda van de IGC wenst. Dat betekent dat maatregelen om het functioneren van het Europese Hof te verbeteren, die binnen het Verdrag niet kunnen worden doorgevoerd, buiten de IGC dreigen te vallen. Hetzelfde geldt voor de Europese Rekenkamer. De CDA-fractie steunt de opvatting van de regering, omdat deze elementen naar ons oordeel absoluut onderdeel dienen te zijn van de IGC.

Het spreekt vanzelf dat er directe betrokkenheid moet zijn van het Europees Parlement en indirecte betrokkenheid van de kandidaat-lidstaten.

Speciale aandacht verdient het Europa van de burgers, want dat gevoel bestaat nog allerminst. Er is eerder sprake van vervreemding dan van vereenzelviging. Daaraan zijn de Europese instellingen mede debet. Het louteringsproces dat bij de Europese Commissie op gang is gekomen, mag het Europees Parlement zich ook aantrekken. Wij dringen er bij de regering op aan de rol van het middenveld, de civil society, meer te benadrukken in dat proces, omdat de burgers daardoor beter worden bereikt dan door de overheid.

Over het functioneren van de Raad maak ik enkele opmerkingen. Wij hebben twijfels over het conclaaf, omdat dit een groot, log gezelschap is. Als de Europese Raad er niet uitkomt, waarom zou het conclaaf er dan wel uitkomen? Is er niet eerder een gebrek aan duidelijke, nationale coördinatie? Wij stemmen in met de algemene uitgangspunten voor de samenstelling van de raden en alles afwegende ook met een voorzitterschapsperiode van zes maanden, maar wel met meer inzet van de trojka. Het Coreper dient als sluis gebruikt te worden voor de besluiten van de comités in de vorm van A-punten.

Leidt de vertegenwoordiging van het voorzitterschap door de secretaris-generaal Solana in het Europees Parlement en in de Europese Commissie niet tot een politisering van de ambtenarij? Hoe ziet de regering de rol van de nationale parlementen? Overeenkomstig het Protocol van Amsterdam moeten de Commissie en de Raad daar uitvoering aan geven.

Dan kom ik op de Jubi-pijler. De Europese Raad heeft in oktober in Tampere een vergadering gehouden om een aantal ontwikkelingen op het terrein van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken te bespoedigen. Dat was ook nodig. Onze fractie heeft al vaker gewaarschuwd tegen achterblijvende samenwerking op dit terrein in verhouding tot de grensoverschrijdende problemen en taken, bijvoorbeeld op het gebied van de misdaadbestrijding. Het is in een Europa zonder binnengrenscontroles even simpel om na het begaan van een misdrijf naar een ander land te gaan als naar een andere stad of streek. Voor politie en justitie blijft het echter een groot verschil. Alleen na nog steeds ingewikkelde, tijdrovende en vaak beperkende procedures kan grensoverschrijdende opsporing en zo nodig uitlevering plaatsvinden.

Er lagen in Tampere verschillende voorstellen op tafel om deze belemmeringen op te heffen, voortbouwend op de fraaie ambitie van het Verdrag van Amsterdam om de Europese Unie te maken tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. De bewindslieden die in Tampere aanwezig waren, meldden na afloop tevreden dat zij deze in het belang van de rechtsstaat hadden tegengehouden. Er zou rechterlijke tussenkomst bij uitlevering blijven.

Wij hebben hierover twee vragen. De eerste vraag is wat er wordt bedoeld met rechterlijke tussenkomst. Blijft rechterlijke machtiging nodig, wanneer de lidstaat waar de verdachte verblijft, de verdachte terugstuurt naar de lidstaat waar hij wordt berecht? Of gaat het alleen om de toegang tot de rechter die door het EVRM-verdrag elk geval van vrijheidsontneming worden gewaarborgd? Als het gaat om het laatste, welk voorstel werd er dan tegengehouden? Onze tweede vraag betreft het vertrouwen in de rechtspraak in andere lidstaten. Impliceert het optreden van de bewindslieden dat zij twijfels hebben over de rechtsstatelijke kwaliteit van de andere lidstaten?

Ook was in Tampere de harmonisatie van het asielbeleid aan de orde. Is, zo vraag ik de bewindslieden, het ambitieniveau met een mededeling van de Europese Commissie over één jaar niet erg laag gesteld? En slaat de regering bij het opstellen van het voorstel van een nieuwe Vreemdelingenwet niet een weg in die harmonisatie verder bemoeilijkt? Ik doel hierbij op het toekennen van een tijdelijke status op het niveau van de vluchtelingenbescherming aan alle ontheemden.

Mijnheer de voorzitter! Met betrekking tot de financiën van de Europese Unie het volgende. De Nederlandse regering heeft de resultaten van de Europese Raad van Berlijn als een overwinning gepresenteerd. Vanuit een oogpunt van minder lasten voor Nederland moge dat deelwijze zo zijn, maar beschouwen we dit wat meer fundamenteel, dan leidt dat toch tot meer kanttekeningen. Met kunst en vliegwerk zijn correcties op het systeem aangebracht die tot een lagere bijdrage leiden. Allereerst wordt het systeem van eigen middelen van de Europese Unie opnieuw geweld aangedaan. De omvang van de structuurfondsen blijft substantieel en kent geen horizonbepaling. In plaats van een substantiële vermindering blijft het niveau ondanks enige daling onverminderd hoog. Nederland krijgt uit de structuurfondsen, die bedoeld waren voor echt achtergestelde regio's, een bedrag van 7 mld. Dat roept zeker na de ervaringen bij de arbeidsbureaus, de vraag naar de doelmatige, goed gecontroleerde besteding op. Terecht besteedt de regering in dit verband in haar Staat van de Europese Unie aandacht aan de rol van de provincies en de gemeenten.

De steun voor de toetreders is buitengewoon bescheiden, zeker als in Helsinki het onderscheid in groepen tussen de toetreders komt te vervallen. Tot 2006 blijven de vastleggingskredieten op ruim 3 mld. euro gehandhaafd. De CDA-fractie acht dit bedrag ontoereikend en vindt een grotere financiële inspanning van de EU, eventueel ten koste van de structuurfondsen, verdedigbaar. Het toetredingsproces heeft het laatste jaar nieuwe impulsen gekregen. Moeten hieraan geen financiële consequenties worden verbonden? De CDA-fractie deelt de algemene kritiek van de Tweede Kamer op de financiering van de bijdrage van de Europese Unie aan Kosovo uit de ontwikkelingsfondsen, ook al worden de allerarmsten ontzien.

Ook in Keulen is de Europese Raad er niet in geslaagd om het VK-rabatsysteem, een ernstige inbreuk op het systeem van de eigen middelen, te elimineren. Voor Nederland wordt de pijn verzacht. Wij krijgen een verlaging van 75% op een volkomen achterhaald correctiemechanisme. Ik complimenteer de regering hiermee omdat ik uit jarenlange ervaring en strijd tegen deze inbreuk op het systeem, weet hoe zwaar dit bevochten is, maar het laat de fundamentele kritiek op het systeem onverlet.

De rapporten van de Europese Rekenkamer wijzen al jaren op tekortschietend financieel beheer en tekortschietende controle. Dat geldt zowel voor de Europese Commissie als voor de lidstaten. De roep om verbetering van het systeem klinkt al jaren. Ook de nationale regeringen schieten hierin schromelijk tekort. Een betere taakverdeling tussen de Commissie en de lidstaten en de Europese Rekenkamer en de nationale rekenkamers hoeft niet te wachten op verheldering van de Verdragsartikelen. Wij juichen een onafhankelijk Europees Bureau voor fraudebestrijding toe, mits het niet aan vergelijkbare beperkingen onderworpen is als de Europese Rekenkamer. Er is in de Europese Unie nog een te grote kloof tussen Europese aansprakelijkheid en Europese bevoegdheid. Het feit dat pas bij een controle van de Europese Commissie in 1999 onregelmatigheden uit de jaren 1994-1997 boven water kwamen, zegt alles over de controles van de nationale autoriteiten en roept tevens de vraag op hoe het elders in Europa met de middelen van structuurfondsen en van het Europese Sociale Fonds gesteld is. Ook de nationale rekenkamers hebben dit probleem blijkbaar niet ondervangen. Sluit de regering dit soort onregelmatigheden in het nieuwe controlesysteem uit?

Voorzitter! Het is van belang in dit debat voor ogen te houden, dat het proces van Europese integratie geen doel op zichzelf is, maar een middel om tot vrede en verzoening te komen, Vrede en verzoening zijn waarden die aan de Europese integratie ten grondslag liggen. Wij herdenken deze maanden hoe tien jaar geleden Europa bevrijd werd van het onderdrukkende communisme. Dat was niet zomaar een overwinning van de westerse democratie en de vrije markt op een onderdrukkend systeem. De Fluwelen Revolutie had een diepere betekenis. Ik kan niemand beter aan het woord laten dan de Tsjechische dissident-dichter-president Vaclav Havel, die bij de aanvaarding van de Karel de Grote Prijs in 1996 de nadruk legde op de noodzaak terug te keren naar het begrip van Europa als gemeenschappelijke lotsbestemming, één geheel van gemeenschappelijke waarden en cultuur. De politiek moet erkennen dat er transcendente waarden zijn die uitstijgen boven directe kortetermijnbelangen, aldus Vaclav Havel. Hij was daarin al voorafgegaan door de oud-voorzitter van de Europese Comissie Jacques Delors, die in november 1990 ertoe opriep om aan Europa "een hart en een ziel te geven". Het pleidooi wordt ten onzent herhaaldelijk gesteund door de Raad van Kerken en de rooms-katholieke Bisschoppenconferentie. Ook mijn politieke stroming is de overtuiging toegedaan dat Europa het de komende jaren niet alleen moet hebben van de economie, maar evenzeer van een Europese civil society, waarin recht wordt gedaan aan de sociale verantwoordelijkheid van burgers en de waarden die zij belangrijk vinden. Dat kan de grondslag zijn voor een Europees wijgevoel, gebaseerd op de waarden van de joods-christelijke traditie die op Europa zo'n krachtig stempel hebben gedrukt.

De beleving en toepassing van waarden in de samenleving vraagt erkenning van de overheid; in een Europa zonder grenzen ook van de Brusselse. Waarden kunnen naar de overtuiging van mijn politieke stroming niet naar de private sfeer worden terugverwezen. Ook de inbreng van kerken en levensbeschouwelijke gemeenschappen moet in het debat over de toekomst van Europa gehoord kunnen worden.

Solidariteit, ook tussen rijke en zwakke lidstaten, is een onverbrekelijk onderdeel van de ziel van Europa. Solidariteit, ook in de economische verhoudingen en de actuele discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Kan de minister of staatssecretaris zijn visie geven op de wijze waarop de Europese Unie maatschappelijk verantwoord ondernemen kan bevorderen, c.q. kan aansluiten bij de akkoorden die ondernemingen sluiten met organisaties als Greenpeace, Amnesty International en Pax Christi?

De onvervreemdbare waardigheid van de menselijke persoon lijkt mij een centraal element in de waarden die aan de Europese beschaving ten grondslag liggen. Bescherming van menselijke waardigheid, in elk stadium van het leven, is met name relevanter op het terrein van de ontwikkelingen op medisch-ethisch gebied. De Raad van Europa heeft met de Conventie over biomedische ontwikkelingen zijn verantwoordelijkheid op dit terrein genomen. Het is een bruikbare start voor verdere discussie over het richting geven aan nieuwe technische mogelijkheden. Vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten beperkt de mogelijkheden van nationale regeringen om menswaardigheid in de sfeer van medische technieken te beschermen. Is er dan niet reden om ook in het kader van de Europese Unie op basis van het werk van de Raad van Europa gemeenschappelijke minimummaatstaven vast te stellen op dit terrein?

Voorzitter! Uiteindelijk is het een belangrijke functie van politieke partijen om vanuit hun onderscheiden politieke filosofieën een afweging te maken tussen waarden en belangen. Op het niveau van de Europese Unie verkeren partijen echter in een relatief zwakke positie. Financieel zijn zij afhankelijk van de fracties in het Europees Parlement en dat is een slechte zaak, dan wel van de nationale partijen uit de grootste lidstaten. Is de minister of staatssecretaris het met mij eens dat juist op het gebied van ontwikkeling van politiek beleid op basis van gedeelde Europese waarden de positie van politieke partijen in de Unie versterking verdient? Is het niet hoog tijd om werk te maken van de implementatie van artikel 191 van het Verdrag van Amsterdam, waarin het belang van Europese politieke partijen krachtig wordt neergezet? Zou met een vorm van subsidieverlening aan Europese politieke partijen en aan de aan hen verbonden instellingen niet een bijdrage kunnen worden geleverd aan beleidsontwikkeling, scholing en betere contacten tussen kiezer en Europa, vanuit een autonome positie ten opzichte van de fracties in het Europees Parlement en ten opzichte van de partijen in de grootste lidstaten?

Voorzitter! Terwijl Europa steeds meer de politieke werkelijkheid van vandaag wordt, de economie globaliseert en de samenleving internationaliseert, dreigt de nationale politiek meer "inward looking" te worden. De echte grote problemen vragen steeds dwingender om een Europese aanpak. Het probleemoplossend vermogen van de lidstaten neemt verder af. Naast meer Europa is er duidelijk een hang naar meer regio, een behoefte aan eigen identiteit. Wij leven als het ware in de Europese provincie Nederland.

De voorzitter:

Ik wens de heer Van der Linden geluk met zijn maidenspeech in deze Kamer. Het was niet zijn maidenspeech over Europa als zodanig, want wie zijn carrière bekijkt, ziet dat hij in de jaren zeventig gedurende vier jaar staflid van de kabinetten van twee achtereenvolgende Nederlandse commissarissen in Brussel was, dat hij lid van de Tweede Kamer was en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken belast met Europese Zaken, afkomstig uit, met een variant op zijn slotwoord, de meest Europese provincie van Nederland. Van harte gelukgewenst!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Eekelen (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Het lijkt beter te gaan met Europa. Het gaat in ieder geval beter met de wijze waarop Nederland omgaat met Europa. De beleidscoördinatie is duidelijk verbeterd, zoals blijkt uit de Staat van de Europese Unie die dit jaar voor de tweede maal is opgesteld. Onze waardering voor dit voortreffelijke overzicht, evenals voor de afzonderlijke nota's die zijn uitgebracht over de uitbreiding, de veiligheidsdimensie en de materie van de Europese Raad van Tampere!

Dit Europadebat is voor de VVD het moment om de balans op te maken van de plussen en de minnen in de ontwikkeling van het integratieproces. Niet de balans van deze eeuw, want die is pas aan het einde per ultimo december van het volgende jaar. Nee, het is eerder om na te gaan wat er het komende jaar nog moet gebeuren om de twintigste eeuw met vertrouwen te kunnen afsluiten.

Gelukkig is er veel positiefs te melden. Het Duitse voorzitterschap slaagde erin, de Agenda 2000 op schema af te werken en de crisis rond de Europese Commissie op te lossen. De commissie-Prodi is intussen van start gegaan met een gereorganiseerd apparaat, dat een frisse aanpak lijkt te volgen. Het Verdrag van Amsterdam is in werking getreden met een uitgebreide toepassing van de co-decisie. Wij zijn overigens benieuwd hoe het Europees Parlement met zijn nieuwe bevoegdheden zal omgaan en hoe de relatie tot de Raad zich ontwikkelt.

De Europese Raad in Tampere, net enkele weken geleden, heeft voor Nederland meer opgeleverd dan zich aanvankelijk liet aanzien. Er komt binnen een jaar een mededeling – ik neem aan een soort witboek – van de Commissie over een gemeenschappelijk asielbeleid. Uiteraard is dat een procedureel besluit dat nog ingevuld moet worden, maar het momentum is duidelijk toegenomen.

Collega Van der Linden, die ik ook van deze plaats geluk wens met het feit dat hij weer terug is in Europa, sprak zojuist over het Handvest grondrechten. Ik ben hem, geloof ik, een slagje voor, want ik heb in mijn postbakje al een notitie van de regering gevonden over dit onderwerp. Ik ben het overigens met hem eens, als hij zegt dat toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag over de rechten van de mens beter zou zijn geweest. Daar er nu eenmaal een besluit inzake een eigen handvest is genomen, is het zaak om daaraan zo grondig mogelijk mee te werken. Wij feliciteren u, voorzitter, met uw benoeming tot vertegenwoordiger van de regering en collega Hirsch Ballin met zijn benoeming tot lid namens deze Kamer.

Ik heb nog wel een vraag over dit onderwerp. Heeft de Raad zich niet te gemakkelijk neergelegd bij het oordeel van het Hof? Als ik het goed begrijp, zegt de regering in de notitie: het Hof heeft, overigens al een aantal jaren geleden, uitgesproken dat een internationale organisatie niet gebonden kan worden aan dat verdrag. Maar was in de uitspraak van het Hof eigenlijk niet veel belangrijker dat mensenrechten geen kernactiviteit van de Europese Unie waren? Dat moge op zichzelf juist zijn, maar intussen is er met het Verdrag van Amsterdam mijns inziens wel wat gewijzigd. Ik vind het bovendien een oneigenlijk argument. Mensenrechten zijn een aspect van heel veel kernactiviteiten van de Europese Unie. Nogmaals, dat geldt met name na het Verdrag van Amsterdam, dat daaraan duidelijk veel meer grondslag heeft geboden. Hoewel het misschien een beetje mosterd na de maaltijd is, wil ik nog de vraag stellen of wij ons nu niet in een andere situatie bevinden en of dat oordeel van het Hof nu nog wel van zo'n grote betekenis is als vier jaar geleden.

Het momentum waarover ik net sprak, lijkt te zijn toegenomen voor de komende Europese Raad van Helsinki, die, naar verwacht, besluiten zal nemen over het beginnen van een intergouvernementele conferentie, die eind 2000 zal moeten leiden tot een Verdrag van Parijs; fijn, weer eens een verdrag van Parijs, vooral voor de mensen die daar wonen. Verder zal de Europese Raad een besluit nemen over het openen van onderhandelingen met alle kandidaten voor toetreding tot de Unie. De fractie van de VVD juicht beide punten toe.

Met uitbreiding van de onderhandelingen wordt de bewijslast op de twaalf kandidaat-landen gelegd om aan te tonen dat zij in staat zijn tot toetreding, dat zij het acquis kunnen aanvaarden zonder bijzondere uitzonderingen of misschien zelfs helemaal zonder uitzonderingen en dat hun economie de schok van toetreding kan weerstaan. Wij zijn het er met de minister over eens dat uitbreiding van de Unie het beste middel is om de stabiliteit in Centraal-Europa te bevorderen en dat hiermee dus een vitaal veiligheidsbelang wordt gediend. Op dit punt hebben wij geen verschil van mening.

Wel maken wij ons zorgen over de komende intergouvernementele conferentie. Reeds eerder heb ik in deze Kamer mogen opmerken dat de losse eindjes van Amsterdam voor ons niet de belangrijkste vragen zijn om de Unie gereed te maken voor de grootste uitbreiding in haar geschiedenis. Voor ons ligt het volkomen voor de hand dat ieder land maar één Commissaris heeft, maar wij zien niets in een Commissie waarin niet iedere lidstaat is vertegenwoordigd. De reden hiervoor is niet dat een Commissaris een nationaal belang vertegenwoordigt, maar wel dat de legitimatie van de Commissie in haar geheel beter in de lidstaten gewaarborgd is wanneer elk land er een vertegenwoordiger in heeft.

Wij zien geen reden om de grote landen te compenseren voor het verlies van een Commissaris met meer stemmen in de Raad. Als inderdaad het gevaar bestaat dat een kongsi van kleine landen de grote kan overstemmen zonder dat die een meerderheid van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigt, is dat eenvoudig te verhelpen. Dan kan een tweede criterium ingevoerd worden dat bepaalt dat iedere belangrijke raadsbeslissing moet kunnen rekenen op steun van de meerderheid van de totale bevolking van de Unie.

Hoe ziet de regering overigens de kansen voor een herweging van stemmen? Het zou voor Nederland best mooi zijn als wij ons konden losmaken van de groep landen die evenveel stemmen als wij hebben maar wel een veel kleiner bevolkingsaantal. Makkelijk zal dat niet gaan, zoals al is gebleken op de Europese Raad van Amsterdam. Onze poging om ons boven dit partijtje kleingoed te verheffen, leidde toen tot bonje in de Benelux. Is Nederland eigenlijk wel onderbedeeld? Vergeleken bij de kleine landen is dit zeker het geval; wij hebben drie keer zoveel inwoners als sommige andere landen. Geldt het echter ook in algemene zin? Wat vindt de regering in dit opzicht van het staatje in de Economist van 13 november? Daarin krijgt Nederland een plusje; wij zouden dus overbedeeld zijn.

Veel belangrijker zijn de consequenties van een herweging van stemmen voor de positie van Duitsland. Het verschil in bevolkingsaantal van de Bondsrepubliek met de andere grote landen die tot dusver hetzelfde aantal stemmen hebben, is heel wat groter dan het verschil tussen Nederland en de andere landen in onze categorie. Is een situatie waarin Duitsland duidelijk meer stemmen dan Frankrijk en Engeland krijgt, een gunstige ontwikkeling?

Ten slotte kom ik bij de uitbreiding van meerderheidsbeslissingen. Is deze reëel te verwachten na de grote uitbreiding in het Verdrag van Amsterdam? Als het dan op het lijstje van de Nederlandse regering staat, aan welke terreinen voor nieuwe meerderheidsbesluiten denken we?

Dan de vraag: blijft het bij deze drie onderwerpen, de driehoek van Amsterdam – de losse eindjes van Amsterdam? De regering wil een meer ambitieuze agenda, maar kreeg hiervoor weinig steun. Een van de belangrijkste argumenten is natuurlijk: is er tijd voor in een IGC die maar een jaar zal duren? Hoe zit het bij dit wenslijstje met de eventuele bevoegdheid van het Europees Parlement om zelf verdragen te mogen goedkeuren, maar dan ook inclusief het Unieverdrag? Of blijft dat iets wat door de IGC als het ware van buiten af aan de Europese Unie wordt opgelegd en er daarmee ook geen rol aan het Europees Parlement wordt toebedeeld? Wat denkt de regering van de bevoegdheid, waarop ik zelf gehoopt had bij het verdrag van Amsterdam, dat de Commissie ook zou mogen onderhandelen over diensten en niet alleen over handel in goederen, waar de Commissie uiteraard een heel duidelijke eigen bevoegdheid heeft?

Voorzitter! Dat waren de losse eindjes van Amsterdam en datgene wat in de intergouvernementele conferentie zal moeten worden behandeld. Maar eigenlijk hechten wij nog meer belang aan verbetering van het functioneren van de instellingen. De Commissie heeft zich nu drastisch gereorganiseerd: meer rotatie van hoge functies, geen nationale claims meer op bepaalde stoelen, multinationale kabinetten van de Commissarissen, meer transparantie in het personeelsbeleid en meer kansen voor vrouwen. Dat is prima. Maar zal de Raad van ministers dat voorbeeld volgen?

Het rapport van de commissie-Trumpf was niet vleiend voor de Raad Algemene Zaken van de ministers van buitenlandse zaken, en dan gebruik ik nog een Engels understatement. Die ministers verliezen hun coördinerende functie, doordat zij zich te veel in details begeven en te weinig richting geven op hoofdlijnen. Als gevolg daarvan nemen de vakraden het initiatief over of worden belangrijke zaken doorgeschoven naar de Europese Raad, die uiteraard ook maar een beperkt aantal hangpunten kan beslissen. Hoe beoordeelt de minister deze kwestie? Deelt hij onze opvatting dat uiteindelijk waarschijnlijk toch meer gedelegeerd zal moeten worden naar Brussel en voorbereidende instanties aldaar? Gaan wij toe naar een permanent comité van staatssecretarissen, die de helft van de week in Brussel zijn en de andere helft in hun hoofdsteden? En hoe ziet hij de uitwerking van met name het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid? Zal de heer Solana inderdaad in staat zijn zelfstandig opties te formuleren, waardoor de ministers sneller zullen kunnen beslissen? En wie gaat het nieuwe permanente Comité Politique voorzitten, dat blijkbaar gaat vergaderen op het niveau van plaatsvervangend directeur-generaal politieke zaken? Met andere woorden, zit hier niet een permanent spanningsveld tussen de Hoge Vertegenwoordiger Solana en het voorzitterschap dat iedere zes maanden wisselt?

Maar helemaal treurig, voorzitter, worden wij van de zogenaamde strategieën die in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zijn opgesteld. Die doen mij denken aan de waardeloze verklaring over de Europese identiteit, waar ik in 1973 heel wat uren aan heb verkwist, een tekst die neerkwam op: alles is belangrijk en alle delen van de wereld zijn belangrijk en daar moeten we goede betrekkingen mee nastreven. De bewoordingen die ik lees in de strategie voor Rusland, zijn soms letterlijk dezelfde als in de strategie voor de Oekraïne. Misschien zouden zij ook voor een land als Peru kunnen gelden. Of anders gezegd: is op een dergelijke vergaarbak wel enig concreet beleid te bepalen? Heeft bijvoorbeeld de strategie enige rol gespeeld bij de discussie over de vraag hoe wij op de gebeurtenissen in Tsjetsjenië moesten reageren? Interessant is hoe een gemeenschappelijk optreden gebaseerd zal worden op zo'n nietszeggende strategie. In beginsel zou daarover met meerderheid van stemmen kunnen worden besloten, maar zal dat in de praktijk ook gebeuren? Ik plaats hier dus wat kritische kanttekeningen.

De kracht van de Europese Unie ligt in de veelheid van instrumenten waarover zij kan beschikken, maar dan moet er wel een duidelijker definitie van Europees belang aan ten grondslag liggen, die bruikbaar is voor concreet beleid en vervolgens resulteert in een concrete aanpak waarin al die instrumenten zijn verwerkt.

De ontwikkelingen op veiligheidsbeleid verlopen sneller dan velen van ons en ook de regering verwacht hadden. Wellicht is het beter om daarop in te gaan bij de behandeling van de defensiebegroting, inclusief de NAVO. Ik zal mij tot een algemene opmerking beperken. In de Nederlandse pers wordt de houding van de regering gekwalificeerd als – ik citeer de Haagsche Courant – "wat beteuterd toekijken van de zijlijn". In ieder geval is Nederland links en rechts gepasseerd door de Engelsen, waarachter wij ons in het verleden konden verschuilen.

Eerste minister Blair heeft de conclusie getrokken dat Europese militaire samenwerking niet kan wachten op een gemeenschappelijk buitenlands beleid, dat er misschien nooit komt in de zin van een alles-, wereldomvattend beleid. Voor de geloofwaardigheid van Europees optreden is een zekere militaire capaciteit noodzakelijk, aldus Blair. De recente Frans-Britse top heeft die capaciteit gesteld op een snelle reactiemacht ter grootte van een legerkorps met 50.000 à 60.000 man en de nodige marine- en luchtmachteenheden, in staat om ook de meest veeleisende crisismanagementtaken te vervullen. Dat gaat dus aanzienlijk verder dan de kleine operaties waaraan de Nederlandse bewindslieden de afgelopen maanden dachten. Ik heb de minister vanochtend al op de radio mogen beluisteren. Hij heeft al enige afstand genomen van eerdere uitlatingen. Hoe zal Nederland zich opstellen bij de Europese Raad in Helsinki?

Mijn fractie steunt de regering wanneer zij zegt dat operaties zo enigszins mogelijk moeten worden uitgevoerd in NAVO-verband, respectievelijk met gebruikmaking van NAVO-middelen. Maar wij moeten erkennen dat wanneer de NAVO zelf zegt niet als zodanig te willen optreden, de politieke aansturing van een operatie niet door de NAVO-raad kan geschieden. Het is dus meer een politiek dan een militair probleem. De militaire eenheden blijven dezelfde. Het Nederlandse bataljon dat wordt ingezet, verandert niet afhankelijk van de vraag of het in NAVO-verband of Europees verband wordt gebruikt. Het gaat om de relatie tussen de twee centra van besluitvorming in de EU en de NAVO, in relatie tot de verhouding tussen de EU en de VS. Hoe gaan de twee centra van besluitvorming, allebei in Brussel, in de toekomst met elkaar om? Ik vroeg dat aan secretaris-generaal Robertson tijdens de NAVO-assemblee in Amsterdam. Hij maakte zich ervan af door te zeggen: ach, het gaat meer om concrete capaciteiten dan om organisatieschema's. Dat is natuurlijk waar, maar dat is niet het punt. Het gaat erom hoe politieke aansturing van een operatie mogelijk is wanneer de NAVO zelf het niet wil doen.

Ik zou niet te veel over de beperkte omvang van Europees-geleide operaties willen spreken. De Kosovo-operatie was de enige manier van optreden waartoe de Verenigde Staten bereid waren, maar het blijft dubieus of het ook de beste manier van optreden geweest is. Wij waren bijna in de situatie beland van "operatie geslaagd, patiënt overleden", maar dat terzijde. Het gaat mij meer om de taakverdeling die ook voor de blijvende levensvatbaarheid van de NAVO nodig lijkt. Ik kan mij bijvoorbeeld voorstellen dat SFOR in Bosnië en KFOR in Kosovo op den duur door Europa worden overgenomen. Dat is dan zeker geen kleine missie, al zal de intensiteit van eventueel geweldgebruik hopelijk wel beperkt zijn. Wij moeten ons dus niet richten op missies in het verleden, maar juist op mogelijke toekomstige scenario's. En dan zal zowel in de NAVO als in de EU gelden: wie is bereid om er wat aan te doen, met welke middelen en voor hoe lang en hoe past die bijdrage in een multinationaal kader? Ik geloof dat wij ons dat voor ogen moeten houden.

In Amerika wordt het unilateralisme helaas steeds groter. Ik denk dat het nog groter zal worden naarmate Europa onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor de eigen veiligheid. Wij maken ons ook in algemene zin zorgen over de relatie tussen Europa en de Verenigde Staten. Op politiek gebied drijven we uiteen. Het Congres heeft op belangrijke onderwerpen van buitenlands beleid een eigen koers gevaren. De verwerping van het test-stopverdrag is zo'n voorbeeld, maar ook op handelspolitiek gebied worden de verhoudingen toch duidelijk moeilijker. Het gaat ook niet meer om klassiek protectionisme van douanerechten, contingenten en heffingen, maar om zaken die raken aan heel andere gebieden van overheidsbeleid, zoals voedselveiligheid, genetische manipulatie en gebruik van hormonen. Ook gaat het om zaken die raken aan ontwikkelingssamenwerking, zoals de bananenkwestie; en aan milieuaspecten, zoals de geluidshinder van vliegtuigmotoren.

In dit Europadebat wil ik de regering daarom de vraag stellen hoe onze Europese regelgeving past bij het systeem van de wereldhandelsorganisatie. Ik heb de indruk dat de WTO strengere voorschriften hanteert bij het bevorderen van concurrentie dan de Europese Unie. Wij zijn uiteraard voor vrijhandel, maar wij zien hier wel een toenemend spanningsveld. Overigens steunden wij de regering bij het streven naar een bredere agenda in Seattle. Het is duidelijk dat de Europese Unie meer zal moeten doen aan de landbouwhervormingen, maar dat mogen Amerika en gelijkgezinde landen niet tot het enige agendapunt maken. Wat dat betreft, vonden wij het ook niet zo verstandig van staatssecretaris Ybema om al voor het begin van de conferentie te pleiten voor Europese landbouwconcessies en zich daarmee te verwijderen van het onderhandelingsmandaat waaraan hij zelf had meegewerkt. Nog belangrijker is wellicht de vraag of in het komende Amerikaanse verkiezingsjaar op dit terrein enige vooruitgang te verwachten is. Dat behoeft overigens niet dramatisch te zijn – de wereldhandel loopt goed en de Uruguay-ronde heeft ook jarenlang over de agenda gekibbeld – maar we moeten wel voorkomen dat het klimaat verziekt wordt. De politieke gevoeligheid neemt toe, getuige ook de pogingen van sommige NGO's om de publieke opinie te mobiliseren tegen de vrijhandel. Dat zou buitengewoon slecht zijn, want de toenemende welvaart in de wereld is toch bij uitstek te danken aan de groei van de wereldhandel.

Voorzitter! Nederland is er tijdens de Europese Raad van Berlijn in geslaagd om zijn positie als nettobetaler terug te dringen. Alle Cassandra's hebben ongelijk gekregen en opnieuw is gebleken dat een land in Europees overleg succes kan hebben, wanneer de doelstelling maar tijdig duidelijk wordt gedefinieerd en consequent wordt verdedigd. Wat dat betreft, alsnog een gelukwens aan de regering.

Over de implicaties van het akkoord van Berlijn heb ik een vraag, die betrekking heeft op de relatie tussen de bestuurslagen, zowel de nationale als de Europese. De komende zeven jaar komt, zo lees ik in de "Staat van de Europese Unie", 3315 mln. euro uit de structuurfondsen ter beschikking voor Nederland. Hoe vertimmeren we zo'n groot bedrag? Dat zal nog heel wat planning en budgettaire inpassing vergen. Waar komen de complementaire miljarden vandaan die Nederland op tafel zal moeten leggen? Hoe zal de regering omgaan met de spanning die onvermijdelijk ligt tussen de wens tot decentralisatie en regionalisatie enerzijds en de noodzaak tot centrale besluitvorming in Brussel anderzijds? Of anders gezegd: provincies en gemeenten hebben in het Nederlandse systeem een eigen verantwoordelijkheid, terecht, maar kunnen door de Europese Commissie niet rechtstreeks worden aangesproken over uitvoering van communautaire verplichtingen. De Rekenkamer heeft dit probleem gesignaleerd in een kritisch rapport. De inventarisatie die overigens in de reactie van de regering werd aangekondigd, is er nog steeds niet. Dat is blijkbaar buitengewoon moeilijk. De vraag wordt echter wel urgent, want de gelden onder de Urban-regeling moeten eind 1999 zijn verplicht. Zijn die intussen verplicht?

In de "Staat van de Europese Unie" vermeldt de regering het advies van de Nederlandse Raad voor het openbaar bestuur dat pleitte voor een terugkoppeling naar de rijksoverheid van de ervaringen van gemeenten en provincies met de Europese regelgeving. Dat lijkt zeker zinnig, maar is het voldoende? Het standpunt van de regering over het ROB-advies kwam enkele weken geleden, maar gaf geen antwoord op de vraag hoe op naleving door de decentrale overheden van communautaire verplichtingen wordt toegezien. Gesteld werd dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden te zijner tijd meer diepgaand zal terugkomen op de gevolgen van voortschrijdende Europese integratie op de verhouding tussen de bestuurslagen in ons land. Wij hopen dat die notitie spoedig zal komen. Onze indruk is – het is uiteraard een moeilijke materie – dat men de conceptuele vraag wat heeft ontweken. Aan de andere kant lijkt op provinciaal niveau het belang van de Europese structuurfondsen wel te zijn doorgedrongen. Bijna alle provincies hebben een vorm van vertegenwoordiging in Brussel, maar conceptueel staan wij nog aan het begin.

Een ander probleem ligt op het terrein van de implementatie van besluiten van de EU. Nederland is daar niet de vlugste. Bij ratificatie van verdragen bevinden wij ons gewoonlijk in de achterhoede. De regering denkt aan tijdelijke buitenwerkingstelling van wettelijke of AMvB-bepalingen onder gelijktijdige vervanging door een ministeriële regeling. De minister van Justitie heeft daarover op 12 augustus een brief geschreven en randvoorwaarden geformuleerd. De regering wil met Tweede en Eerste Kamer overleggen of voorstellen die uitsluitend dienen ter implementatie, direct na aanhangigmaking kunnen worden geagendeerd voor openbare behandeling. De VVD-fractie levert vandaag een schriftelijke inbreng over dit onderwerp. Nu zou ik de bewindslieden van Buitenlandse Zaken willen vragen waaraan het probleem van de korte implementatietermijn ligt. Aan de EU of aan de Nederlandse procedures? Ik neem aan het laatste, want andere landen zitten blijkbaar niet met dit probleem. Maar moet dan niet de coördinerende rol van Buitenlandse Zaken worden versterkt, waardoor de voorbereiding van implementatie al ter hand wordt genomen voordat de besluitvorming in Brussel formeel is afgerond?

Voorzitter! Hoewel de regering niet verantwoordelijk is voor de Staatscourant wil ik van dit debat toch gebruikmaken om waardering uit te spreken voor de aandacht die daarin in toenemende mate wordt besteed aan Europese onderwerpen. Regelmatig tref ik in de Staatscourant belangrijke informatie aan die elders in de Nederlandse pers niet of nog niet was opgenomen. Ik wil de bewindslieden oproepen, hun uitspraken over Europees beleid meer systematisch aan te bieden voor publicatie in de Staatscourant. Dan smaken zij bovendien het genoegen dat hun woorden tenminste ergens in druk zijn terug te vinden.

Er zijn natuurlijk ook teleurstellingen op Europees gebied. Ik noem allereerst de mislukking van besluitvorming op belastinggebied. Is er in Helsinki nog enige kans of moet commissaris Bolkestein van voren af aan beginnen? Op zichzelf lijkt het onvermijdelijk dat de interne markt ook op dit terrein enige maatregelen zal vragen. Teleurstelling heb ik ook over het stabiliteitspact voor de Balkan. De heer Hombach is met de coördinatie daarvan belast door de EU, maar ik heb niet de indruk dat hij voortgang boekt. Het idee is goed, maar de naam minder, want het woord stabiliteitspact doet denken aan het plan-Balladur dat zeven jaar geleden mikte op goede betrekkingen tussen buurlanden als voorwaarde voor mogelijke toetreding tot de EU. Het betreft nu veel meer, namelijk een geïntegreerde aanpak van de gehele regio. Het gaat niet alleen om uitbreiding van de EU, maar eerder om wat wij kunnen doen voor landen die nog lang niet aan lidmaatschap toe zijn, zoals Macedonië en Albanië. Een soort Marshall-plan kan ook niet, want daarvoor ontbreken structuren en absorptiecapaciteit. Er is een nieuwe, zeer concrete aanpak nodig. Wat is Nederland bereid daaraan bij te dragen?

Voorzitter! Ik spreek de hoop dat de regering in Helsinki kan bijdragen aan het nieuwe elan, zodat Europa het derde millennium effectiever, coherenter en meer democratisch kan ingaan.

De voorzitter:

Ik dank de heer Van Eekelen voor zijn gelukwensen.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Europa op z'n smalst. Ik geef enkele citaten. "De EU in financiële crises door hulpgelden voor Kosovo: Met een microfoon voor je neus en ondertussen een driegangenmenu aan het wegwerken ben je aan het steggelen met regeringen en parlement over de financiering van de wederopbouw in Kosovo. De opnamecapaciteit van Kosovo zou te beperkt zijn, daarom kunnen afspraken in de prullenbak gegooid worden. Al met al een gênante, beschamende en teleurstellende voorstelling, die de geloofwaardigheid van de EU geen goed doet", aldus een kersverse europarlementariër.

"Hulpkonvooi EU voor Servië een fiasco: De rol van de EU bij conflictpreventie en wederopbouw is niet overtuigend en geeft de mensen nu niet direct een gevoel dat de EU in staat is (geweest) adequaat en doortastend op te treden."

De nieuwe Europese Commissie onder leiding van Prodi is nu 2,5 maand in functie. Het is nog te vroeg om rapportcijfers uit te delen aan alle 20 Eurocommissarissen. Over Frits Bolkestein houdt GroenLinks twijfels, maar het zou wat flauw zijn om het uitblijven van resultaat bij de onderhandelingen over het tegengaan van Europese belastingconcurrentie te wijten aan het feit dat dit dossier indruist tegen zijn natuur. Er liggen veel lidstaten dwars. Bolkesteins Eurosceptische inborst kwam slechts één keer duidelijk tot uiting, toen hij de voorstellen voor Europese maatregelen tegen discriminatie van allochtonen, homo's, lesbo's, ouderen en gehandicapten wist te vertragen, officieel omdat hij ze "te vaag" vond.

De EU bevindt zich nog steeds in een geloofwaardigheidscrisis. De Europese burgers lopen er niet warm voor. Het interesseert de meeste mensen niets wat er in de EU gebeurt en de opkomst voor de Europese parlementsverkiezingen spreekt voor zich. Als er dan wat uit de Europese Unie komt, zijn het verhalen over corruptie, discussies over het geld voor de wederopbouw van Kosovo en klokkenluiders die klem worden gezet. Een lichtpuntje is wel de uitbreiding. Daar zijn wij erg blij mee, want de deelname van Midden- en Oost-Europese landen aan de EU kan een stabiliserende rol hebben.

De Nederlandse regering stelt in haar rapport over de IGC 2000 dat deze een brede agenda moet hebben. De ondubbelzinnige boodschap moet zijn dat de EU na de komende IGC klaar is voor uitbreiding. Dat smaakt naar meer, dacht ik, en vol verwachting las ik verder in de notitie, op zoek naar klare wijn en naar een ondubbelzinnige boodschap, maar die heb ik niet gevonden. Er wordt nog regelmatig troebele wijn geschonken met een dubbelzinnige boodschap. Ik kom hier later in mijn bijdrage op terug.

Opvallend in het stuk is dat de burgers kennelijk vergeten zijn. Daar deden wij het toch allemaal voor? Ook is er in de notitie weinig plaats ingeruimd voor de Europese Raad, een grote, mediagevoelige knopendoorhakker. De Europese Raad is een belangrijke instelling geworden. Het is dan ook wenselijk dat de voorzitter van de Europese Raad, en niet een minister van Buitenlandse Zaken, in de toekomst verantwoording aflegt aan het Europees Parlement. Wat vindt de regering hiervan?

In een interessant artikel betoogt mr. W.T. Eijsbouts dat niemand weet waar je de Europese instituties op aan kunt spreken. Er is ook onduidelijkheid over de fundamentele rechten van de burger. Zolang deze vragen onduidelijk zijn, is het volgens hem uitgesloten dat burgers zich ooit betrokken voelen bij de EU. Het Europees Parlement zal zich moeten richten op zijn natuurlijke tegenspeler, de Europese Raad. Ik citeer: "een krachtmeting tussen twee vertegenwoordigende lichamen: de Europese Raad als vertegenwoordiger van de gezamenlijkheid der lidstaten en het Parlement als vertegenwoordiger van de gezamenlijkheid van de bevolkingen".

In een mede door hem opgesteld constitutioneel manifest voor Europa, dat ik achter mijn bijdrage heb geplakt, wordt een aanzet gegeven om burgers van de Unie te mobiliseren tegen de groeiende ingewikkeldheid van de Unie. Het is een interessante gedachtegang waar hoogstwaarschijnlijk nog allerlei haken en ogen aan zitten, maar waarmee serieus werk wordt gemaakt om de betrokkenheid van de burgers bij de EU te vergroten. Ik vraag de minister en de staatssecretaris of zij hun visie willen geven op dit manifest.

GroenLinks mist een aantal onderwerpen op de IGC-agenda; onderwerpen waar Europese burgers verder mee kunnen, om zo te werken aan een sociaal, democratisch en groen Europa. Wat nodig is, is een Europees werkgelegenheids- en begrotingsbeleid dat solidariteit organiseert met landen en groepen die het onderspit dreigen te delven in de concurrentieslag. Europese ecotaksen, die essentieel zijn voor een lastenverschuiving van arbeid naar milieuverbruik, moeten uitgewerkt worden.

Op de Agenda in Helsinki staat wel het opstellen van een handvest van grondrechten, waarover ik al sprak. De vraag speelt nu of de ambitie moet worden beperkt tot het opstellen van een catalogus van grondrechten of dat er een serieuze poging ondernomen moet worden om te komen tot een nieuwe Europese grondwet. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat het werk van maar liefst 61 forumleden, waaronder veel politieke zwaargewichten, uitmondt in de zoveelste plechtige verklaring? Wat heeft de EU aan een niet bindend handvest? Het is toch de bedoeling dat burgers en derde landen ermee naar de rechter kunnen stappen?

Ook is het niet zinvol om louter bestaande grondrechten te recyclen. De nadruk moet liggen op de aanscherping van bestaande grondrechten en op het formuleren van nieuwe grondrechten, met name op terreinen waar de individuele vrijheid onder druk komt te staan door het Europese integratieproces. Uitholling van het EVRM en het Europees Sociaal Handvest mag niet aan de orde zijn. Hier kan een mooie voortrekkersrol voor de Nederlandse regering liggen met als inzet een Europese grondwet, totstandgekomen door open onderhandelingen en inclusief interventiemogelijkheden van NGO's, terwijl de nationale ratificatieprocedures voorafgegaan zijn door een Europees referendum. Is dit ook de inzet van de regering en is het de bedoeling dat het Forum met aanbevelingen komt die besproken worden in de IGC en een vertaalslag krijgen in het Verdrag van Nice of Parijs? Ik weet niet hoe het verdrag straks zal worden genoemd.

Voorzitter! Een vraag over de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger in het Forum. Afgelopen zaterdag werd bekend dat de voorzitter van de Eerste Kamer de regeringsvertegenwoordiger wordt van Nederland. Kan dit? Kan een parlementariër regeringsvertegenwoordiger zijn? Kan dit niet leiden tot netelige situaties wanneer wij hier de regering ter verantwoording roepen onder het huidige voorzitterschap van deze Kamer? Dit zijn vragen die zomaar in onze fractie opkwamen.

De afgelopen jaren zijn er in Europa talloze maatregelen genomen om migranten en vluchtelingen te beletten de EU in te reizen. De mensensmokkel viert hoogtij dezer dagen, maar het asiel- en migratievraagstuk is niet echt veranderd. In Tampere zijn over de hoofdlijnen van een gemeenschappelijk Europees asielbeleid een aantal afspraken gemaakt. Als winstpunt van Tampere ziet de regering dat het Vluchtelingenverdrag van Genève uitgangspunt is voor het opstellen van minimumnormen. Het is vreemd dat dit als winstpunt wordt gezien. Het is toch logisch dat het gebeurt. Dat erover gesproken moest worden, is eerder een verliespunt. Voor minder hadden we het toch nooit gedaan? Vraag aan de minister: wat zijn volgens hem de minimumnormen die in acht genomen moeten worden. GroenLinks gaat ervan uit dat hier goede normen komen op het gebied van gezinshereniging, opvang, sociale rechten en procedurele waarborgen.

Europa krijgt ook een vluchtelingenfonds voor de opvang van asielzoekers en ontheemden. De integratie van toegelaten vluchtelingen en vrijwillige repatriëring van afgewezen asielzoekers worden uit het fonds betaald. Nederland schijnt hier geen voorstander van te zijn. Waarom toch niet. Spelen hier financiële overwegingen een rol? Voordelen zijn toch dat landen die veel vluchtelingen opvangen hieruit kunnen putten en dat landen die geen asielbeleid hebben, dit geld kunnen gebruiken om hun beleid te verbeteren. Het brengt een gezamenlijk Europees asielbeleid alleen maar dichterbij en dat was toch ook de bedoeling van de regering?

Op de Top van Helsinki zal de EU besluiten om zes kandidaat-lidstaten toe te voegen aan het rijtje landen waarmee onderhandeld wordt over aansluiting bij de EU. De politieke en economische stabiliteit in deze landen is daarmee gediend. GroenLinks is hier blij mee. Het betekent dat de verwezenlijking van het ongedeelde Europa niet tot sint-juttemis wordt verdaagd.

Iets anders is de herbevestiging van de kandidatuur van Turkije. Turkije is in onze optiek welkom als kandidaat-lidstaat indien de Turkse staat serieus werk wil maken van de Kopenhagen-criteria voor toetreding. Krijgt de kandidaat-lidstaat Turkije dezelfde steun, volgens dezelfde criteria toegekend, als de andere kandidaat-lidstaten? Dat gaat veel geld kosten. In de IGC-notitie wordt gerept van de specifieke aard en omvang van Turkije. Wat betekent dit precies? Hoe moet volgens de regering de pretoetredingssteun aan Turkije eruit zien? In onze optiek moet de pretoetredingssteun gebruikt worden voor Turkse basisbewegingen, NGO's en dergelijke, zonder inmenging van de Turkse regeringsvertegenwoordigers en zonder de voorwaarde van bankgaranties. Dat gebeurt tegenwoordig heel vaak. Wat vindt de minister van het idee om een monitoringgroep van EU-officials en NGO's voor Oost-Turkije op te zetten? Dit om als Turkije kandidaat-lidstaat wordt, te bekijken of de pretoetredingssteun ingezet wordt voor basisbewegingen, zonder bemoeienis van de betreffende staat. De "toezichthouder" volgt met jaarlijkse rapportages en conferenties of het land voldoet aan de voorwaarden voor EU-lidmaatschap.

Het voorstel van Prodi, ondersteund door de regering, om streefdata vast te leggen voor de toetreding van landen die zich gekandideerd hebben voor het EU lidmaatschap is een goede zaak. Waarom worden er in Helsinki geen streefdata genoemd? Kandidaat-lidstaten kunnen er zo meer vertrouwen in krijgen dat het pijnlijke proces van aanpassingen aan eisen voor het lidmaatschap de moeite waard is, of niet. Aan de huidige lidstaten geeft het een besef dat de uitbreiding een onomkeerbaar proces is dat niet zomaar vertraagd kan worden omdat het teveel kost.

De kandidaat-lidstaten moeten in beginsel alle EU-regels overnemen en toepassen; een zware klus, want het gaat om tienduizenden pagina's wetgeving. Volgens de regering krijgen de kandidaat-lidstaten aanzienlijke steun voor het milieubeleid en verdienen lange overgangtermijnen de voorkeur boven meer geld. GroenLinks ziet dat anders. Aanzienlijke steun is niet per definitie voldoende steun. Het budget voor milieusteun voor 10 landen bedraagt 1 mld. euro per jaar. Dit geld wordt vooral besteed aan infrastructuur. De vraag is of dat bijdraagt aan een beter milieu. De kosten voor aanpassingen aan de bestaande regels zijn geraamd op 120 mld., nodig voor een betere waterkwaliteit en afvalverwerking. Is de regering het niet met mij eens dat de inspanningen omhoog moeten? Daarbij komt dat lange overgangstermijnen voor nieuwe lidstaten een rem kunnen zetten op de verdere ontwikkeling van het Europese milieubeleid. Graag hoor ik een reactie van de minister.

Het Europa van de sociale minimumnormen is nog lang niet af. Dit onderwerp wordt steeds belangrijker omdat straks steeds meer relatief arme lidstaten onderdeel gaan uitmaken van de EU. Op dit moment is in landen als Duitsland en Oostenrijk een weinig verheffende discussie aan de gang over het vrije verkeer van werknemers uit de toekomstige EU-lidstaten. Hier is een roep voor lange overgangstermijnen. Dit vinden wij onwenselijk. Het gaat hier om het buiten werking stellen van een recht dat binnen de EU het karakter van een grondrecht heeft gekregen. De gelijke behandeling die in het EU-verdrag is neergelegd, houdt in dat werknemers uit een andere lidstaat recht hebben op dezelfde beloning als autochtone werknemers. Dit geldt ook voor werknemers die door hun werkgever tijdelijk in een andere lidstaat aan het werk zijn gezet. In Duitsland ontbreekt een wettelijk minimumloon en CAO's zijn er meestal niet algemeen verbindend verklaard. Het is denkbaar dat bijvoorbeeld een Pool aan de slag gaat voor een loon dat elke Duitser te laag vindt. De remedie die voor de hand ligt, is dat Duitsland de gaten in zijn stelsel van sociale bescherming dicht. Een goede oplossing is het streven naar een duidelijke wetgeving op het terrein van minimumlonen in alle lidstaten, in plaats van het uitstellen van het vrije werknemersverkeer, conform een AIV-advies uit 1998. Hoe staat de regering tegenover dit advies?

Nederland stelt zich op het standpunt dat mogelijke "zwaarwegende financiële gevolgen" een reden kunnen zijn om tegen invoering van meerderheidsbesluitvorming te zijn voor de sociale onderwerpen, zoals sociale zekerheid. Dat is een vage constatering. Kan de minister, voor de broodnodige helderheid, voorbeelden geven van onderwerpen die zwaarwegende financiële consequenties hebben? Ook zwaarwegende financiële consequenties mogen een sociaal Europa niet in de weg staan. Voorop moet staan dat er in Europa goede minimumnormen komen voor lonen en uitkeringen, gekoppeld aan het inkomen per hoofd van de bevolking, voor werknemersrechten en arbeidsvoorwaarden. Dit alles dient om sociale dumping tegen te gaan, zonder te vervallen in welvaartchauvinisme. Wat is de inzet van de regering in dezen?

De EU mag zich op dit moment niet bemoeien met – ik citeer – "de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting". De minister is het toch met mij eens dat het hoog tijd wordt dat deze bepaling geschrapt wordt, zeker nu de Europese Raad de formulering van een grondrechtenhandvest in gang heeft gezet, waarin sociale en werknemersgrondrechten uitdrukkelijk ook een plaats moeten krijgen?

Voorzitter! Ik ben aangeland bij het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid. Nederland had in eerste instantie weinig ambities op het terrein van het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Dit is afgelopen week veranderd door de lancering van een Eurovloot door de minister van Defensie. Dit lijkt een ommezwaai, want tot nu toe was het de VVD die niet veel voelde voor een Europees leger. Kan de minister aangeven wat de uiteindelijke ambities zijn van Nederland op dit terrein?

Hoe er ook gedacht wordt over een Euroleger, een sterkere Europese rol op militair gebied, binnen of buiten de NAVO, eerst zal de politieke besluitvorming binnen de EU gestroomlijnd en democratischer moeten worden. Veiligheid is een breed begrip en mag niet gereduceerd worden tot alleen militaire veiligheid. Het veiligheidsbeleid moet altijd ingebed zijn in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) met als kenmerken internationale solidariteit en inzet voor conflictpreventies. Het Europees Parlement moet greep hebben op het GBVB beleid en op het Europees veiligheids- en defensiebeleid. De EU zou dan automatisch een vaste zetel in de Veiligheidsraad moeten krijgen en er moet een bindende EU-wapenexportcode komen. Onderschrijft de minister deze ambities?

In de Volkskrant van vandaag staat dat het Europees veiligheidsbeleid gecoördineerd wordt door een nieuw op te richten diplomatiek overlegorgaan dat wordt geadviseerd door een militair college. Wat betekent dit precies? Wat is in deze opzet de relatie met het Europees Parlement? Hoe wordt dan de besluitvorming democratisch en transparanter? Collega Van der Linden informeerde hier ook al naar. Misschien kan het kabinet hierop een reactie geven.

Ik kom te spreken over de relatie tussen de EU en andere "praatclubs" in Europa, zoals OVSE, Raad van Europa en WEU. Het is nodig om de relatie tussen de EU en de andere organisaties weer eens onder de loep te nemen. Een aanzet daartoe is gedaan in de notitie Raakvlakken EU, Raad van Europa en de OVSE. Insteek was de menselijke dimensie. De NAVO, WEU en het Beneluxparlement zijn buiten beschouwing gebleven.

De Raad van Europa en de OVSE hebben een zekere overlap. Collega Van der Linden heeft hieraan heel veel woorden gewijd. Met het meeste van wat hij hierover heeft gezegd, ben ik het wel eens. Een aantal taken van de OVSE, zoals de verkiezingswaarnemingen, zouden net zo goed bij de Raad van Europa thuis kunnen horen. Dit versterkt de Raad van Europa in zijn taak, te weten bevordering van de democratie en beginselen van de rechtsstaat en de juridische bescherming van individuen in de lidstaten zelf. De OVSE zou zich beter kunnen richten op de haar toebedeelde taak. De beide parlementaire assemblees vergaderen regelmatig. Een duidelijke taakafbakening kan de overlap van onderwerpen tegengaan en er kan dan veel effectiever gewerkt worden.

Een andere parlementaire assemblee is het Beneluxparlement. Is er in de huidige Europese politieke constellatie nog wel een bestaansrecht voor dit politieke orgaan? Ik betwijfel dat zeer. Het Beneluxparlement is veeleer een overblijfsel van de goede oude tijd. Het is het eerste naoorlogse initiatief tot marktintegratie in Europa. Die taak is volledig door de EU overgenomen. Is de minister het niet met mij eens dat gezien de effectiviteit van dit orgaan, het Beneluxparlement zijn langste tijd heeft gehad? Dan is er nog de veranderende rol van de WEU en de veranderende relatie EU-NAVO. Dit heeft ook consequenties voor al die parlementaire assemblees.

Het is wenselijk dat alle deze parlementaire overlegorganen op hun nut, noodzaak en effectiviteit getoetst worden. Een notitie van de regering met een kritische evaluatie van de huidige instellingen en met een toekomstvisie zou dan ook op haar plaats zijn. Wil de minister een dergelijke notitie toezeggen?

Ik rond af. Klokkenluiders worden in sommige Europese kringen met de nek aangekeken. Toch was het zo'n klokkenluider die duidelijk aangetoond heeft waar het intern allemaal mis kan gaan. Schandalen over fraude en corruptie doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de Unie. Nog gekker wordt het dat degene die het slechte (of is het: het goede) nieuws brengt, afgestraft wordt. Daar begrijpt niemand iets van. Klokkenluider Van Buitenen is geparkeerd op een functie waar hij geen "kwaad" (is het echt kwaad?) kan doen. Waarom heeft deze man nog steeds geen fatsoenlijke functie? Wat kan en wil de regering hieraan doen? Nederlanders begrijpen hier werkelijk niets van. Het wordt tijd dat Europa op z'n smalst ingeruild wordt voor een breed en solidair Europa.

De heer Veling (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik spreek mede namens de fractie van de SGP.

Toen VVD-voorman Bolkestein kandidaat was voor het lidmaatschap van de Europese Commissie, moest hij zich in allerlei verbanden verweren tegen de "verdenking" dat hij zich "schuldig" had gemaakt aan euroscepticisme. Het was opvallend dat schijnbaar niemand twijfelde aan de ernst van die beschuldiging; of die terecht was of niet, is punt twee. Het Europees Parlement twijfelde niet, de media niet en ook Bolkestein zelf niet. Dus werd de kandidatuur van Bolkestein en diens al dan niet vermeende euroscepticisme nergens aanleiding tot een principiële discussie over de toekomst van de Europese samenwerking. Nee, het ging over de vraag in hoeverre de beschuldiging van euroscepticisme gegrond was. Bolkestein had gezegd dat Europa af was, herinnerden mensen zich. Dat had hij niet zo bedoeld, legde hij uit, het viel echt reuze mee.

Hoe is het mogelijk dat euroscepticisme zo algemeen wordt beschouwd als een bedreiging voor de ontwikkeling van de Europese samenwerking? Ik vermoed dat de verklaring erin ligt dat euroscepticisme de geur heeft van wat ik maar eurodefaitisme noem. Een eurodefaitist zou iemand zijn die geneigd is zich terug te trekken. In extreme vorm denkt die: het is niks en het wordt waarschijnlijk ook niks. Als iemand die kandidaat voor de Commissie is, iets van defaitisme vertoont, is het inderdaad de vraag of hij een verantwoordelijke post in de Unie kan vervullen. Maar nee, betoogde Bolkestein, er is genoeg te doen in Europa. Hij had zeker ambities, bijvoorbeeld voor de verdere inrichting van de interne markt.

Intussen bleef de vraag naar de verdere koers van de Europese integratie onbesproken. Is er dan geen reden voor scepticisme over het feitelijk functioneren van Europa? Is er werkelijk geen reden voor twijfel aan ambities die sommigen in de Europese Unie verwezenlijkt willen zien? Natuurlijk wel. Bolkestein zou de eerste moeten zijn om hierop ja te zeggen. Vanzelfsprekend is zulk euroscepticisme niet hetzelfde als eurodefaitisme. Maar ja, als er geen ruimte voor de nuance is, kun je maar beter roepen dat je echt geen euroscepticus bent.

De versmalling van de discussie over Europa tot de vraag in hoeverre iemand voor of tegen is, zoals ik signaleerde in het tumult rondom Bolkesteins benoeming tot eurocommissaris, is geen incident. Het is heel lastig, een principieel debat op gang te brengen en te houden over de gewenste koers van de Europese samenwerking. Voor degenen die de Europese integratie als geloofsstuk koesteren, klinkt kritiek veel te gauw als defaitisme. Dan lijkt discussie niet meer zinvol. Dit is slecht, niet in de laatste plaats voor het parlementaire debat over Europa.

Er gebeurt erg veel in Europa. Overal in het Europese spel moet de Nederlandse regering posities innemen en zetten doen. Hierover wordt ook vandaag veel gesproken. Praten wij echter ook over het spel als zodanig? Wat gebeurt er en waarom? Welke doelstellingen worden nagestreefd en onder wiens regie gebeurt dit? Noem deze vragen maar eurosceptisch, maar verwar de houding waaruit zij voortkomen, niet met defaitisme. Laat deze vragen in ieder geval aandacht krijgen.

Paul Scheffer heeft vaak aangedrongen op verdieping van het debat over Europa. In een bijdrage aan een bundel, rond de Erasmusprijs uitgegeven in 1997, betoogt hij dat Europese integratie vaak een spel is met wat hij lege instituties noemt. Hij bedoelt hiermee dat beleidsmakers vaak kiezen voor het inrichten van gezamenlijke instituties en bindende procedures, niet zozeer vanwege het intrinsieke belang ervan, maar vanuit de hoop dat de samenhang over landsgrenzen heen erdoor bevorderd wordt, en op termijn ook het gemeenschappelijke belang. Scheffer typeert deze aanpak van de integratie als de achterdeurmethode. Het meest sprekende voorbeeld dat hij noemt, is de ene munt. Al tijdens de behandeling van het Verdrag van Maastricht werd er gezegd dat de EMU eerder een politiek dan een financieel-economisch doel diende. Een – in de terminologie van Scheffer – lege institutie moest de landen van Europa zodanig aan elkaar vastknopen dat zij geen andere keus meer zouden hebben dan samen streven naar realisering van gemeenschappelijke belangen. Er zijn meer voorbeelden te noemen, bijvoorbeeld de werking van structuurfondsen. Het lijkt mij een serieuze vraag of de toewijzing van middelen vanuit Brussel aan rijke landen zoals Nederland wel een ander doel kan dienen dan het vergroten van de macht van Brussel en dus het vergroten van het aantal landen dat belanghebbend is. Onzes inziens dient de inrichting van de fondsen geen reëel gemeenschappelijk belang. Er wordt een quasi-gemeenschappelijk belang gecreëerd, in de hoop dat hierdoor meer integratie tot stand komt.

Wij zijn bang dat de ontwikkeling van een "handvest van fundamentele rechten" ook zo'n project is. Er lijkt onzes inziens weinig reden om ter bescherming van mensenrechten in de kring van de landen van de Europese Unie te zoeken naar een extra verankering naast het EVRM. Wat kan een in verheven termen bepleite gemeenschappelijke ruimte van recht en veiligheid in het kader van de Unie feitelijk aan meerwaarde opleveren, behalve dan dat de Europese instituties belangrijker worden? Sterker nog, mogelijke verwarring rond de competentie van rechters lijkt de prijs te zijn voor een duwtje in de rug van de integratie. Maar integratie was toch een middel en niet een doel?

Mijnheer de voorzitter! Dat ik hier geen spoken zie, kan ik laten zien aan de hand van een passage uit de nota over de Europese instituties van Von Weizsäcker, Dehaene en Simon. Het handvest wordt daar aanbevolen in het kader van de noodzakelijke verbetering van het contact met de burger. Zo'n handvest "zou de Instellingen in de publieke opinie legitiemer en relevanter maken". Geen afweging van de waarde van een handvest voor de burger, maar een pleidooi vanuit het belang van de Europese instituties. Dat is het perspectief van waaruit wordt geschreven. Relevantie van Europese instellingen als doel van Europese integratie. Dat is een prachtige cirkel. Graag wil ik een expliciete reactie van de regering over deze door mij gesignaleerde zaken.

Die vragen zijn eurosceptische vragen, kun je zeggen. Nu dat zijn ze ook, maar het zijn geen vragen die als defaitistisch kunnen worden opgevat. Graag wil ik in het vervolg van mijn bijdrage iets zeggen over een kader waarbinnen op een constructieve en, wat mij betreft, ambitieuze manier gewerkt zou moeten worden aan Europese samenwerking, want wij kunnen ons natuurlijk geen defaitisme veroorloven.

Er is alle reden voor samenwerking. De landen van Europa zijn op tal van manieren van elkaar afhankelijk, zo op het gebied van vrede en onderlinge samenwerking. De creatie van een interne markt met open grenzen heeft de afhankelijkheid van de Europese staten onderling aanmerkelijk vergroot. Het is belangrijk te streven naar coördinatie van het asielbeleid en de bewegingsvrijheid van criminelen in Europa maakt samenwerking van politie en justitie over grenzen heen dwingender dan ooit. Daar heb ik een vraag over. Enige tijd geleden werd de mogelijkheid geopperd uitwijzing van verdachten van misdrijven tussen lidstaten van de Unie te vergemakkelijken. Is het juist dat Nederland daar geen voorstander van is en, zo ja, waarom?

Ik noemde een aantal goede gronden voor niet-vrijblijvende Europese samenwerking. Er zijn er natuurlijk veel meer. Denk aan het milieu; denk aan het bewaken en het bevorderen van gezonde en evenwichtige concurrentieverhoudingen en het beschermen van wat wij collectieve goederen noemen, die aangewezen zijn op bekostiging uit collectieve middelen. Ook daar is coördinatie en harmonisering aan de orde. Ook op dit punt stel ik een vraag aan de regering. De lidstaten van de Europese Unie zijn sterk verdeeld over harmonisering van nationale belastingstelsels. Minister Zalm vond dat de Britten zozeer buiten de orde waren met hun claim dat bepaalde in Londen uitgegeven obligaties buiten de afspraak van een bronbelasting zouden moeten blijven, dat de pogingen tot uniformering maar beter voorlopig op de lange baan geschoven kunnen worden. Toen ik dat las, werd ik een beetje wantrouwig, want hoe verhoudt dit standpunt zich tot het feit dat Nederland absoluut topscoorder was op de lijst van "oneerlijke" nationale belastingmaatregelen die was opgesteld door de groep belastingexperts onder leiding van Primarolo?

Het komt ons voor dat mede door de feitelijke stand van zaken in de Europese Unie met haar open binnengrenzen, de economische bedrijvigheid en de bewegingen van kapitaal die zich ook van grenzen niets aantrekken, vragen om een politiek gecoördineerde macht die in bepaalde opzichten als tegenhanger kan fungeren – dus helemaal geen defaitisme.

Een sterke en slagvaardige Europese Unie is onontbeerlijk vanwege waarden die nationale staten niet zonder elkaar kunnen realiseren. Dat betekent dat er macht geconcentreerd is in Brussel en dat moet ook. Maar met die constatering zijn we niet klaar. Wij gaan ervan uit dat als er sprake is van macht en van bundeling van macht, er een toetsingskader nodig is en ook blijvend moet worden toegepast om die macht te beoordelen. Waar macht zich concentreert, moet gevraagd worden naar legitimiteit, normativiteit, verantwoordelijkheid en controle. Hoe groter die macht is, hoe belangrijker die vragen zijn. Het belang is dus evident, waar het gaat om macht die mensen ongevraagd bindt en zelfs dwingen kan, dat wil zeggen: macht die we vanouds traditioneel overheidsmacht noemen. Die benadering kiezen onze christelijke partijen consequent, waar het gaat om de macht van nationale overheden. Macht van overheden zien wij als het uitoefenen van een door God gegeven bevoegdheid, met een verantwoordelijkheid die daarbij hoort. Er is geen reden om macht in Europees verband anders te benaderen.

Er moet worden gevraagd naar de legitimiteit van macht in Europa. Er kan geen discussie over doelmatigheid worden gevoerd zonder aandacht voor de legitimiteit. Die discussie over doelmatigheid wordt naar mijn idee wel vaak eenzijdig gevoerd. Wij achten de verschuiving van macht naar Brussel omwille van verdere integratie beslist onjuist.

Toen onder de druk van de publieke opinie in bepaalde lidstaten het principe van de subsidiariteit in Europa veel aandacht kreeg, maakten de landen van de Unie in een top de afspraak dat de gehele bestaande Europese regelgeving op noodzakelijkheid zou worden beoordeeld, niet alleen nieuwe initiatieven, maar ook bestaande regels. Is dat project ter hand genomen en, zo ja, hoe staat het met de voortgang ervan?

Wij zien zeker waarden en belangen die een goede grond vormen voor bundeling van macht. Daarmee zijn wij er echter niet. In zekere zin beginnen de vragen dan pas. De Raad voor het openbaar bestuur heeft in zijn advies "Wijken of herijken" aangegeven dat internationale beleidseffectiviteit steeds meer op gespannen voet komt te staan met nationale autonomie. De economische en vervolgens financiële integratie, die lange tijd het hart vormde van de Europese samenwerking, heeft onontkoombaar de vraag opgeroepen in hoeverre de effectiviteit van het beleid vraagt om versterking van de macht van Europa ten koste van nationale autonomie. Daarmee is voor ons deze ontwikkeling niet veroordeeld. Wel betekent het dat de vraag naar de legitimiteit voortdurend aan de orde moet zijn. De raad heeft gelijk als hij ervoor pleit de legitimiteit van de nationale gevolgen van Europese richtlijnen meer aandacht te geven. In dat proces moet de eigen legitimiteit van wat er gebeurt alle aandacht krijgen, al was het maar voor het draagvlak in de eigen samenleving.

Ik noem nog een ander voorbeeld. Veiligheid en vrede in Europa zijn bij uitstek waarden die een Europese bundeling van macht zouden kunnen rechtvaardigen. Wie vanuit deze stelling echter snel pleit voor een Europees leger, slaat een paar stappen over. Een Europese defensiemacht mag niet een institutie worden die, zoals de lege instituties waarover Scheffer het heeft, gaat voorlopen op een gezamenlijkheid in politiek Europees beleid. Dan zou je een instrument krijgen dat zijn eigen beleid moet gaan uitlokken en dat lijkt een riskante onderneming. Een Europese defensie moet zeker geen prestigezaak worden die vooral de functie heeft om Europa belangrijker te maken. Een discussie in termen van doelmatigheid schiet tekort als niet duidelijk is dat er eensgezindheid bestaat in doelstellingen en politieke wil. Wat vindt de regering van onze reserves op dit punt?

Naast de legitimiteit achten wij de normativiteit een belangrijke component van het beoordelingskader voor Europa. Macht behoort zich rekenschap te geven van morele waarden. Concentratie van macht maakt het belang daarvan groter. Een centrale ethische waarde is voor ons de afwijzing van het streven naar materiële welvaart als een allesbeheersend motief. Deze stellingname heeft onder andere consequenties voor de verhouding van Europa tot de rest van de wereld. Anderen hebben al gevraagd naar de relatie tussen wat er in Europa gebeurt en de WTO. Een samenwerkend Europa zal het de landen van de Derde Wereld niet nog moeilijker moeten maken hun producten af te zetten. Dat heeft stellig consequenties voor het Europese beleid, hoe lastig dat daardoor ook wordt.

Tot de normatieve overwegingen die Europa moeten leiden behoort ook de verantwoordelijkheid jegens de landen van het voormalige Oostblok. Wij achten het een goede zaak dat de processen van toenadering en voorbereiding van toetreding van kandidaat-lidstaten maatwerk zullen zijn. De ontwikkeling van afzonderlijke landen moet maatgevend zijn voor het traject. Daarbij zal uiteraard niet alleen gekeken moeten worden naar de economische ontwikkeling, maar zeker ook naar de ontwikkeling van staten als democratische rechtstaten.

Er wordt een discussie gevoerd over de vraag of het voor de verbondenheid van kandidaat-lidstaten en de Europese Unie niet aan te bevelen is om een gedeeltelijk lidmaatschap mogelijk te maken. Ik hoor hier graag de visie van de regering op. De SER pleit in een recent advies voor zo'n gedeeltelijk lidmaatschap. Er zijn voor een gefaseerd lidmaatschap inderdaad wel argumenten te bedenken. De weg naar een volledige deelname is voor veel landen lang en lastig. Om de motivatie voor een verbinding met Europa te behouden, ook in de betreffende samenlevingen, en om te voorkomen dat verhoudingen geforceerd worden, zou het onderscheiden van twee varianten van lidmaatschap voordelen kunnen hebben. De tegenwerping dat de mogelijkheid van een gedeeltelijk lidmaatschap wel eens een structurele escape zou kunnen betekenen voor landen die blijvend geen zin hebben om volledig mee te doen, lijkt mij alleen maar steekhoudend, als in het standaardpakket van zo'n gedeeltelijk lidmaatschap onvoldoende evenwicht is tussen verplichtingen en profijt. Wat is het oordeel van de regering op dit punt?

Mijnheer de voorzitter! De derde component van het toetsingskader voor Europese macht – voor macht in het algemeen – (naast legitimiteit en normativiteit) is aanwijsbare verantwoordelijkheid. Macht behoort een gezicht te hebben en behoort aanspreekbaar te zijn. Verantwoordelijkheden moeten toegerekend kunnen worden. Natuurlijk is die notie relevant voor elke bureaucratie. De wederwaardigheden van Paul van Buitenen, waar net al over gesproken werd, illustreren het belang ervan voor Europa. Het is goed te zoeken naar mechanismen om te voorkomen dat verantwoordelijkheden voor beleid, falend beleid, diffuus of verstopt blijven.

Met het genoemde begrip "verantwoordelijkheid" hangt nauw samen het belang van democratische controle. Ook vanuit deze gezichtshoek moet Europese macht beoordeeld worden. Ik zal daar nu kort over zijn. Bekend is dat wij sceptisch zijn over de versmalling van het vraagstuk van het democratisch deficit tot de vraag naar meer bevoegdheden van het Europees Parlement. Het besef van burgers reële invloed te kunnen uitoefenen op het Europese beleid, zal onzes inziens heel moeilijk bereikbaar zijn via een parlement waarin gekozenen in grote onduidelijke fracties opereren. Rond de crisis in de Commissie is het identificeren van burgers met hun gekozenen ook een sterke handicap gebleken. Tijdens een vorig Europadebat merkte de staatssecretaris aan mijn adres op dat de Raden toch ook een herkenbare vertegenwoordiging van burgers van de lidstaten te zien geven. Dat moge zo zijn, maar de werkwijze van de Raden maakt de vorming van beleid in veel gevallen diffuus. Het is de vraag of de betrokkenheid van burgers bij het functioneren van hun vertegenwoordiger echt een oplossing is voor het tekort aan democratische invloed vanuit de bevolking. Naar onze opvatting is het belangrijk dat de nationale parlementen zich, nog meer dan zij al doen, instellen op het effectief controleren van Europees beleid. Bekend is dat ook deze Kamer met die vragen bezig is. De suggestie van de Raad voor het openbaar bestuur om ervoor te zorgen dat de Tweede en de Eerste Kamer voor informatie niet meer zo afhankelijk zijn van Europese instellingen en, zo voeg ik eraan toe, de Nederlandse regering, lijkt mij het overwegen waard. Bekend is dat de parlementen van bepaalde lidstaten van de Unie een eigen vertegenwoordiger hebben in het Brusselse om als een soort antenne te fungeren ten dienste van het parlementaire werk in de lidstaten met het oog op Europa.

Mijnheer de voorzitter! Ik rond af. De strekking van onze bijdrage aan dit Europadebat kan ik samenvatten als een pleidooi voor een nuchtere en principiële opstelling tegenover de Europese samenwerking. Nuchter en principieel sluiten elkaar niet uit, maar vormen een noodzakelijk koppel. Nuchterheid is naar onze opvatting van groot belang. Wie voor Europese integratie is, die moet echt hard studeren op doelstellingen en middelen, maar ook op indirecte consequenties op langere termijn. Het is riskant om te denken dat kleine stappen waarvan je de consequenties helemaal overziet, op termijn wel tot iets goeds zullen leiden. Daarom pleit ik hierbij natuurlijk voor een plek voor een kritische inbreng in het debat. Zolang het niet wegzakt in eurodefaitisme, hebben eurosceptische analyses volgens mij vanzelfsprekend een nuttige functie in het publieke debat.

Nuchterheid is dus geboden. Maar dan wel in combinatie met een principiële benadering. Opportunisme vanuit eigen belang bijvoorbeeld, moge van nuchterheid getuigen, maar wij pleiten voor een Europese samenwerking waarin de gebundelde macht ook normatief benaderd wordt. Het mogen grote woorden zijn, maar wij vinden dat ook Europese politiek gericht moet zijn op publieke gerechtigheid.

De heer Kohnstamm (D66):

Mijnheer de voorzitter! Op het vijftigjarig jubileumcongres van de Europese Beweging Nederland twee jaar geleden, was E. Davignon een van de sprekers. In zijn speech vroeg hij zich, vooruitblikkend naar de komende Europese agenda, af: "What is today's message? The message remains the same. You don't attempt great things without having a dream; you don't achieve great things if you don't take facts into account; you do not remain in power to implement your strategy if you don't enjoy successes. Today, as yesterday, we need these three elements." In mijn bijdrage vandaag zal ik af en toe aan deze oerwijsheid refereren.

De droom van de grondleggers van toen luidde: geen oorlog meer tussen Duitsland en Frankrijk. Hetgeen in de haast koloniale terminologie van dit deel van het Europese continent heet: geen "wereldoorlog" meer. Het resultaat, de vorming van de EGKS begin jaren vijftig – het gemeenschappelijk maken van de voor oorlog noodzakelijke grondstoffen als kolen en staal – tot en met de totstandkoming van de Monetaire Unie bijna 50 jaar daarna, heeft er onder meer toe geleid dat zij die, zoals ikzelf, op de naoorlogse geboortegolf in dit werelddeel aanspoelden, reeds 50 jaar lang in vrede kunnen leven. Dat wil zeggen: geen directe lijfelijke ervaring met oorlog hebben, veelal geen honger hebben gekend en bovendien geen grote natuurrampen hebben meegemaakt. Ik was nog te jong destijds, om mij bewust te zijn van de watersnood in 1953. Historisch gezien is dat waarschijnlijk een unicum: 50 jaar onafgebroken vrede en voorspoed. Menselijkerwijze reden voor heel grote dankbaarheid. Maar er is ook reden voor zorg en alertheid.

Alvorens naar de Europese agenda van vandaag en morgen te kijken, maak ik een paar opmerkingen over de meer abstracte situatie, zoals ik daar tegenaan kijk, met het verzoek om een reactie van de zijde van de bewindslieden. Het revolutionaire concept van de Europese integratie en eenwording is gelegen in de vrijwillige en democratisch gecontroleerde samenwerking tussen nationale staten, het onderbrengen van hun onderlinge relaties in een nieuwe rechtsorde en in de overdracht van relevante bevoegdheden aan een gemeenschappelijk orgaan. Die samenwerking brengt onderdelen van beleid, onderdelen van macht van soevereine staten onder in een rechtsorde waar de soevereine staat vervolgens niet meer of aanzienlijk minder over te zeggen heeft. En dus is voor de totstandkoming van die samenwerking, in ieder geval initieel, macht en zeggenschap nodig bij de desbetreffende soevereine staten.

In vergelijking met 50 jaar geleden is mijns inziens heel veel van de macht van de vertegenwoordigers van de nationale staat afgebrokkeld; zie ook de discussie tijdens de algemene beschouwingen in deze zaal van enkele weken geleden. De vanzelfsprekendheid waarmee 50 jaar geleden koers werd gezet door bestuur en politiek op economisch, sociaal en maatschappelijk terrein, is omgeslagen in de vanzelfsprekendheid dat dergelijke stappen alleen gezet kunnen worden als de samenleving en – zo vrees ik – bovenal de markt dat ook daadwerkelijk aan politiek en bestuur overlaten. Of, anders gezegd, de afbrokkeling van de macht en daarmee van de soevereine staat ten gunste van culturele identiteit – waarvan de grenzen niet, of niet altijd samenvallen met die van de staat – ten gunste van groeps- of eigenbelang en ten gunste van de markt, maakt overdracht van macht aan de (organen van de) EU er niet gemakkelijker op. Persoonlijk leiderschap of leiderschap in een coalitie is ingewikkelder geworden en wordt schaarser, terwijl de noodzaak tot het zetten van een aantal onmisbare stappen voor vrede en economische stabiliteit in deze regio – en daarbuiten – zeer groot is. Een groot aantal landen heeft terecht de wens geuit om tot de EU toe te treden. In dat verband wijs ik op de instabiliteit op de Balkan, de desintegratie van Rusland, waar ogenschijnlijk een strijd op leven en dood plaatsvindt tussen de politieke, de militaire en de criminele elite, en de verscherping van de kloof tussen arm en rijk en tussen noord en zuid. Dat alles roept, schreeuwt als het ware, om een heldere en consistente inhoudelijke koers van de Europese leiders. Hiervan is echter onvoldoende sprake en door het geschetste dilemma is daar ook weinig ruimte voor. Verdergaande integratie en dus overdracht van macht is noodzakelijk, terwijl die macht in de toeleverende soevereine staten afbrokkelt.

Mij dunkt dat na meer dan 50 jaar de drieslag van Davignon nog steeds zichtbaar moet zijn. De droom, het ideaal is nodig om grootse zaken te bewerkstelligen. In combinatie daarmee is realisme nodig om dingen uiteindelijk voor elkaar te krijgen. Het plezier in het succes maakt het mogelijk, lang genoeg door te zetten om de strategische doelen ook te halen. Ik krijg hierop graag een reactie, waarbij ik mij haast, aan mijn wat sombere gedachten toe te voegen dat ik beide bewindslieden van harte alle drie elementen van Davignon toewens.

Voorzitter! In het vervolg van mijn betoog zal ik meer concreet stilstaan bij de uitkomst van Tampere, de voorgenomen uitbreiding van de EU, de intergouvernementele conferentie en de revival van de "Europese Defensie Gemeenschap".

Plezier in hun succes was na afloop van de top in Tampere van de gezichten van de staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken en van Justitie af te lezen. Ik feliciteer hen ook namens mijn fractie met het behaalde resultaat. Ik doe dit met grote vreugde, omdat ik volgens Jan Blokker in Paars I voorzitter van de staatssecretarissenvakbond was.

Het behaalde resultaat toont aan dat het wel degelijk kan: een droom of ideaal via een gedegen inschatting van de realiteit – tenslotte werd besloten, burden sharing te laten vallen – verwerkelijken. Echter, eerst zien en dan geloven, zo zing ik in het koor van alle commentatoren. Hopelijk hoeven wij achteraf niet te zeggen: the music is better than it sounds.

Fort Europa blijft ondanks alle retoriek dreigend op de achtergrond. Ik kan in dat verband ook niet verhelen dat de optelsom van aids, armoede en barbaarse en bloedige onderlinge strijd – onder andere in Afrika – omstandigheden opleveren die het steeds moeilijker maken om ook in ethisch opzicht de economische vluchteling te scheiden van de asielzoeker. Zeker voor de slachtoffers zelf is er in termen van angst, levensperspectief en willekeur geen noemenswaardig verschil meer te maken. Houden de feitelijke werkzaamheden sinds Tampere gelijke tred met de retoriek van 1,5 maand geleden? Zijn beide bewindslieden in staat, een prematuur scorebord te tonen ten aanzien van de afspraken die gemaakt zijn over de vorming van een Europese justitiële ruimte?

Met de uitbreiding, waarover in Helsinki nieuwe beslissingen zullen worden genomen, moet de na de oorlog ontstane en steeds schrijnender geworden tweedeling in Europa ongedaan worden gemaakt. Een historische opdracht waarin zowel eigenbelang van de huidige en van de toetredende landen, als rechtvaardigheid heel wel hand in hand kunnen gaan. Over beide elementen – eigenbelang en rechtvaardigheid – moet in heldere termen gecommuniceerd worden met de eigen burgers. Ik realiseer mij dat dit niet eenvoudig is, zeker nu de vroegere partijleider van de VVD geen remmende stenen meer gooit in de nationale veelal rimpelloze Europese discussie-vijver. De leer van de repressieve tolerantie van Marcuse lijkt te zijn toegepast bij de benoeming van de heer Bolkestein als Commissaris van de EU. Deze vergt hier zijn tol, tenzij de heer Veling zijn rol wil overnemen.

Niettemin blijft de communicatie noodzakelijk en belangrijk. Het kabinet onderkent dat ook in de notitie "Helsinki en hoe verder". Hoe operationaliseert het kabinet de zin dat Nederland het onderwerp uitbreiding van de EU dan ook verder onder de publieke aandacht zal brengen? Is het in dit kader verstandig om de suggestie van mijn partijgenote en europarlementariër Lousewies van der Laan op te volgen en de kosten van eventuele niet-uitbreiding te berekenen en openbaar te maken? Destijds is er ook een rapport opgesteld met een berekening van de kosten voor het geval de interne markt niet door zou gaan, het zogenaamde Cechini-rapport. Staan de kosten en baten in politieke, maatschappelijke en financiële termen ergens overzichtelijk op een rijtje voor die discussie?

Mijn fractie verzet zich zeker niet tegen de koerswijziging bij de onderhandelingen met de zogenaamde pre-ins, maar wij vragen ons wel af of er niet voornamelijk sprake is van semantiek en of deze op termijn niet zonder risico's is. De druk om met zes pre-ins toetredingsonderhandelingen te beginnen en om het koren niet te zeer van het kaf te scheiden is groot en invoelbaar. Ondertussen staat in alle objectiviteit vast dat het lidmaatschap van de EU voor sommige landen op relatief korte termijn realiseerbaar is, voor andere daarentegen nog niet of nog lang niet. Zie ik het goed, dan is het judicium niet of nog niet naast de relevante veranderingen op het terrein van de differentiatie en overgangstermijnen naar de toekomst verschoven, in de hoop dat realiteitszin het dan zal winnen van de snelle droom.

Ondertussen is het niet gewaagd om te voorspellen dat bij de eerste groepsgewijze toetreding van een aantal van de twaalf nieuwe landen de druk opnieuw zal toenemen om verschillen tussen de twaalf als het ware voor lief te nemen. Evenmin is het gewaagd om te veronderstellen dat er dan naar nieuwe oplossingen van de dilemma's gezocht zal worden, waarbij een aantal strategische overwegingen zwaar zullen wegen, zoals nu geldt voor de stabiliteit in de Balkan. Graag hoor ik hierop een reactie van de bewindslieden.

Over de uitbreiding is nog veel meer te zeggen. Is het kabinet het met de Commissie eens dat Bulgarije en Roemenië daadwerkelijk aan de politieke criteria van Kopenhagen voldoen? Dient niet ten minste aan de enigszins arbitraire voorwaarden die de Commissie stelt aan het besluit tot het starten van onderhandelingen met Roemenië, de eis te worden toegevoegd dat aan de onderdrukking van burgers met een homoseksuele geaardheid een einde wordt gemaakt?

De afloop van de volgend jaar geplande Intergouvernementele conferentie is naar het oordeel van mijn fractie bepalend voor de vraag hoe de EU zich verder ontwikkelt. Als de Top in Helsinki zou besluiten tot een quick fix en alleen de "kliekjes" van Amsterdam op de menukaart van de IGC zet, is Helsinki in mijn ogen een mislukking.

De aandacht zal wellicht meer uitgaan naar het beter bekkende item van de Europese defensie, maar de Europese besluitvorming en de toetreding van nieuwe leden worden op onverantwoorde wijze in de waagschaal gelegd, als alleen de drie in Keulen genoemde vraagstukken op de agenda van de IGC zullen figureren. Het rapport van Dehaene, Von Weiszäcker en David Simon zou ons inziens richtsnoer voor de IGC-agenda moeten zijn.

Het drama dat ontstaat als het kabinet er niet in slaagt de onwillige partners alsnog mee te krijgen, kan ons over niet al te lange tijd op het politieke faillissement van de EU komen te staan. Kortom, krachtige steun van mijn fractie voor de lijn die het kabinet heeft neergelegd. Wat ons betreft mag deze lijn met een grotere sense of urgency uitgedragen worden. Zijn er over dit punt recente ontwikkelingen te melden, of blijft de waarschuwing van kracht dat dat standpunt slechts door "een minderheid van de lidstaten" wordt gedeeld? Graag een update en een reactie op het voorstel van de groep-Dehaene om ervoor te zorgen, dat een ontwerpvoorstel voor een verdragswijziging al bij de aanvang van de IGC op tafel wordt gelegd. Mij dunkt dat dat de onderhandelingen zou kunnen bespoedigen, dan wel tijdig een "alle hens aan dek"-sfeer teweeg zal kunnen brengen.

Als de Nederlandse ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken met betrekking tot een Europese defensie-, of liever, interventiemacht al een droom, een ideaal voor ogen hebben gehad, dan hebben zij dat zeer zorgvuldig verborgen weten te houden. En als het effect niet was geweest, dat Nederland gedurende het laatste jaar bij dit uiterst relevante onderwerp op storende wijze langs de zijlijn had gestaan, zou je kunnen spreken van een klucht. Want terwijl iedereen die zijn oren te luisteren legde, wist dat een Brits/Frans voorstel voor een Europese interventiemacht in de maak was, meldden beide bewindslieden in hun rapportage over de Algemene Raad van 15 november nog opgelucht, dat de goede luisteraar het had verloren van de struisvogel: zo'n voorstel was, anders dan de berichten wilden doen geloven, niet ingediend. Vervolgens ontbreekt datzelfde tweetal op de cruciale WEU-vergadering op 24 november, omdat, zo meldden de kranten, beider vliegtuigen door dichte mist niet konden landen, waarop een anonieme, en dus in het Algemeen Dagblad geciteerde, woordvoerder van Luxemburg Airport daarover zijn verbazing uitsprak en zei: "Zo mistig was het nu ook weer niet." En on top of all beklagen beide ministers zich over het feit dat zich ten aanzien van de Europese defensie een directorium vormt van grote landen. Zo wordt het dus nooit iets met de Nederlandse (politieke) bijdrage aan wat in de Defensienota heet "de versterking van de parate component en het voortzettingsvermogen" van de Europese interventiemacht!

Voorzitter! Het staat voor mijn fractie als een paal boven water dat zo'n interventiemacht er moet komen. Natuurlijk zijn wij niet blind voor de spanningen die de vorming van zo'n snel te mobiliseren leger kan teweegbrengen zowel binnen de NAVO als tussen de EU-landen, mede ten gevolge van het feit dat niet alle staten tevens lid zijn van de WEU en/of NAVO, maar ook omdat linksom of rechtsom zo'n interventiemacht er mogelijk alleen kan komen als er gerichter dan wel méér in geïnvesteerd kan worden.

Ik wil daarover een tweetal opmerkingen maken en afsluitend een vraag stellen. Mijn partij bepleit al heel lang de versterking van de Europese pijler binnen de NAVO. Want juist het bleke profiel van de Europese partners vormt een gevaar voor de verhoudingen binnen het bondgenootschap en voor de cohesie die nodig is om op cruciale momenten politieke consensus en effectieve slagkracht te kunnen realiseren. Met grote instemming citeer ik daarom de Brits/Franse verklaring van 25 november jl. Als de minister die nog niet heeft, wil ik hem graag een kopie ter beschikking stellen. In die verklaring staat onder meer: "We are fully convinced that, by developing our military capabilities, while reinforcing the EU's capacity for action, we will also contribute directly and substantially to the vitality of a modernised Atlantic Alliance, by making a stronger and more balanced partnership."

Mijn tweede opmerking betreft het volgende. Iedereen heeft, zo meen ik, recht op een beperkt aantal jeugdzonden. Of de D66-defensienota die ik als beginnend Tweede-Kamerlid in 1982 presenteerde, daaronder valt, is niet meer zo zeker, Want in die nota bepleitte ik dat het antwoord op de vraag waarin in concreto door Nederland militair geïnvesteerd moest worden, een afgeleide diende te zijn van de politiek-militaire doelen van het bondgenootschap en stelde ik dat het tegen die achtergrond niet op voorhand vaststond dat Nederland moest investeren in het min of meer op peil houden van alle drie de krijgsmachtonderdelen tegelijk. Veel rationeler leek taakspecialisatie en tezamen met een of meer NAVO-partners investeren in vaak zeer kostbaar nieuw materieel, zodat per saldo voor hetzelfde of mogelijk zelfs minder geld meer waar viel bij te dragen aan het verdedigende concept van het bondgenootschap. Mijn conclusie was dat absolute politieke prioriteit moest worden gegeven aan onze présence in de verdediging van de Noord-Duitse laagvlakte, omdat volgens de inzichten van toen daar het Russische gevaar op de loer lag, met als pijnlijke conclusie dat dus prioriteit moest worden gegeven aan investeringen in land- en luchtmacht, zonodig, en naar alle waarschijnlijkheid, ten koste van investeringen in de marine. Tot mijn opluchting werd D66 desondanks gedurende een latere periode de grootste partij in de gemeenteraad van Den Helder.

Maar los daarvan, ik kom in het uitstekende en bovendien zeer leesbaar geschreven eerste hoofdstuk van de vorige week gepresenteerde Defensienota 2000 getiteld "Een actief veiligheidsbeleid" en in uitlatingen van de minister van Defensie over zijn plan om een Europese zeestrijdmacht op te richten, althans in abstracto, dezelfde redenering tegen. De steekwoorden zijn: de verschuiving van het belang van de eigen territoriale integriteit naar het belang van stabiliteit, ook elders; de doorbreking van de absoluutheid van het soevereiniteitsbeginsel ten gunste van mogelijk ingrijpen in situaties van al dan niet dreigende genocide en etnische schoonmaak en, als afgeleide daarvan, crisisbeheersingsoperaties als kerntaak van het bondgenootschap; en ten slotte, als resultante, de vraag "of verdergaande samenwerking, samenvoeging van diensten en zelfs vormen van taakspecialisatie mogelijk zijn die de doelmatigheid bevorderen".

Het defensiedeel van de discussie gaat het kader van dit Europadebat uiteraard te boven, maar ik wil, ook ten aanzien van het zich vormende Europese leger, met het boven staande gezegd hebben dat een Europese interventiemacht enerzijds en meer geld voor Defensie anderzijds zich niet noodzakelijkerwijze verhouden als één staat tot één.

Ten slotte de aangekondigde vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken. Zou hij zijn visie, zijn ideaal op datgene wat in Helsinki ten aanzien van het Euroleger zou moeten worden afgesproken, hier luid en duidelijk willen formuleren? En als daaruit de eind vorige week gesignaleerde en door mijn fractie toegejuichte ommezwaai zou blijken, wil hij dan eens uitleggen waarom hij zich in dit dossier zo weinig visionair heeft opgesteld? Leiderschap, ook van de minister van Buitenlandse Zaken, verhoudt zich slecht tot het beeld van het mokkende pubertje dat desgevraagd niet mee wilde spelen met de grote jongens en daarna aan het jengelen slaat. Of was in casu sprake van een meesterlijke strategie, waardoor een van de coalitiepartners binnen de boot van het Euroleger moest worden gehouden? In dat geval is immers het belang en het aanzien van Nederland in onze ogen verwijtbaar en op een historisch cruciaal moment ondergeschikt gemaakt aan het oordeel van, laat ik man en paard noemen, de VVD-fractie in de Tweede Kamer. Graag hoor ik ook hierop een reactie.

De heer Jurgens (PvdA):

Voorzitter! Het is een voorrecht om het woord te voeren na iemand die Kohnstamm heet, welke naam in de opbouw van de Europese integratie in Nederland en op het Europees vlak een grote rol heeft gespeeld. Dat er een zekere relatie tussen deze Kohnstamm en die andere Kohnstamm is, is voldoende bekend.

Het is nooit geheel duidelijk waarover een Europadebat in dit huis moet gaan, omdat Europa voor parlementen een buitengewoon moeilijk grijpbaar onderwerp blijkt. Is het binnenlandse politiek, omdat het in feite gaat om beleid dat weliswaar op een hoger niveau wordt vastgesteld, maar binnenlands wordt uitgevoerd? In elk begrotingsdebat zouden wij dan het Europese element moeten bespreken: bij Justitie en Binnenlandse Zaken de criminaliteitsbestrijding, het eurostrafrecht en het asielrecht, bij Volksgezondheid en Justitie het dwelmsbeleid, een discussie met de heer Prodi over de XTC-pillen in Italië, bij Financiën de harmonisering van de belastingen en de derde fase van de Euro en bij Sociale Zaken de vraag naar de wijze waarop wij een sociaal Europa zullen maken. Dit zijn allemaal zaken die zich op het nationale niveau afspelen.

Als wij het Europese debat voeren, dan zitten hier de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Daarmee is de spanning duidelijk aangegeven, met als gevolg dat wij ons vaak beperken tot discussies over institutionele vraagstukken, dus over de wijze waarop de Nederlandse regering zich moet opstellen in Europees verband. Dan doet zich nog de vraag voor of wij het alleen maar over de Europese Unie hebben. Het Europadebat betreft niet alleen de Europese Unie, maar ook andere Europese samenwerkingsorganisaties.

Namens mijn fractie stel ik vooral de institutionele vragen aan de orde. In dit verband formuleer ik volgens een groot politiek leider van mijn partij: twee dingen, het ene is het Europese huis, dus hoe het zit met het Nederlandse beleid in al die verschillende Europese samenwerkingsorganisaties en in hoeverre is daar voldoende en behoorlijke onderlinge coördinatie is; het tweede is toch weer het debat over uitbreiding en verdieping. Het leek er even op dat dit laatste onderwerp was verdwenen, maar gelukkig hebben wij in ons midden collega Veling, die ons daar telkens weer terecht met de neus op drukt.

Eerst iets over het Europese huis. Zoals gezegd, omvat Europa meer dan alleen de Europese Unie. Vooraleerst is er de Raad van Europa, de oudste organisatie, waar collega Van der Linden sinds kort voorzitter is van de christen-democratische fractie in de Assemblee. De Raad van Europa omvat 41 lidstaten en gaat vooral over democratie, rechtsstaat, civil society en grondrechten. De lidstaten worden zowel door het Comité van Ministers als door de Parlementaire Assemblee aan de hand van landenrapporten er formeel op aangesproken of zij voldoen aan die eisen. Mijn inzet en die van vele collega's in de assemblee van de Raad van Europa is met name gericht op dat toetsen. Hierop zou bij dit onderwerp de nadruk moeten liggen.

Er is nog de West-Europese Unie, indertijd bedoeld als de defensiepoot van de Raad van Europa. Nu is die unie wellicht geschikt om de Europese poot van de NAVO te worden. Ik verwijs naar opmerkingen van collega Van Eekelen hierover.

Voorts is er de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE); dit is ongeveer de Raad van Europa plus de Verenigde Staten en Canada. Deze organisatie, ontstaan uit de situatie van de koude oorlog en de Helsinki-afspraken, is uniek omdat daarin juist de Verenigde Staten en Rusland samenwerken. De taken van deze organisatie nemen toe, echter zoals het lijkt zonder voldoende afstemming met andere sectoren. Het fantastische werk van Max van der Stoel als commissaris voor de minderheden is hier misschien het bekendste werk van de OVSE. In 1998 heeft de Nederlandse regering gezorgd voor overleg in Den Haag tussen de Raad van Europa en de OVSE over onderlinge afstemming, maar ik heb niet de indruk dat die afstemming helemaal voltooid is, gezien de vele doublures. Zelfs verschilt het beleid in beide organisaties op eenzelfde onderwerp.

Ik wil dan ook graag eerst iets zeggen over de relatie tussen al deze "Europa's" en over de eenheid van ons beleid in die kaders. Welnu, binnen Europa gedraagt de Europese Unie zich zoals de Verenigde Staten zich gedragen binnen de NAVO: overheersend. De andere 26 lidstaten van de Raad van Europa ergeren zich daaraan.

Ik maakte de vorige maand mee als waarnemer in onze VN-delegatie in de Verenigde Naties, waarvoor ik de gastheer, de minister van Buitenlandse Zaken, bedank, dat de Europese Unie in commissie 3 een resolutie aangenomen trachtte te krijgen om de doodstraf uit te bannen, een zeer lovenswaardig initiatief. Dat is echter mislukt door het verzet van landen, zoals Egypte, Afghanistan, Singapore, Iran, Pakistan en India. Sommige van die landen zeggen dat zij een democratische rechtsstaat nastreven; andere landen zeggen dat niet. Niet dat het zou hebben geholpen om terzake unanimiteit te verkrijgen, maar toch had dit initiatief moeten uitgaan van de 41 lidstaten van de Raad van Europa! Immers, die kent afschaffing van de doodstraf als toelatingseis voor het lidmaatschap. Dit onderwerp, de mensenrechten betreffend, is dus typisch werk voor de Raad van Europa.

Ik heb de indruk dat op ministerie van Buitenlandse Zaken de sectoren Europese Unie en de Raad van Europa niet geheel en unaniem samenwerken. Dat krijgt ook zijn weerslag in de mate van contact tussen de PV's in Straatsburg en New York. Ik neem aan dat dit bij WEU, NAVO en OSVE ook een probleem zal zijn. Is de regering ertoe bereid om Ierland, dat aantreedt als voorzitter van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, ervan te overtuigen dat het in zaken van democratie, rechtsstaat en mensenrechten de 41 leden van de Raad van Europa behoort te mobiliseren, onder meer in het kader van het overleg binnen de Verenigde Naties, en dat de Raad van Europa dit niet moet overlaten aan de Europese Unie? Wij moeten dus centraal stellen dat het niet de taak van de Europese Unie is om zich voor mensenrechten in te zetten. Wij hebben daar een andere, zeer waardevolle organisatie voor: de Raad van Europa. Dan moeten wij deze organisatie ook gebruiken, want zij is competent en weet ervan.

Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de OVSE. Het voorzitterschap van de OVSE zou zaken die typisch de OVSE betreffen, moeten organiseren. De EU-leden zou zich hiernaar moeten schikken.

De ontbrekende rol van de Raad van Europa en de OVSE is maar een voorbeeld. Immers, over welk Europa praten wij eigenlijk? Is dat de gemeenschappelijke markt, waarbinnen vrijheid van kapitaal, goederen, diensten en personen moet bestaan, dus de eerste pijler? Is dat onze buitenlandse veiligheid dus de tweede pijler, de NAVO en de WEU? Is dat de rechtsstaat, de democratie en de binnenlandse veiligheid dus de Raad van Europa, de OVSE en de derde pijler? En dan heb ik het nog over vraagstukken waaraan specifieke verdragen zijn gewijd. Problemen zoals milieuschade, armoede en sociale uitsluiting komen binnen deze contexten wel terzijde aan de orde, maar staan niet centraal. Vandaar dat men in verband met de Europese Unie wel spreekt van het Europa van het kapitaal tegenover het Europa van de kleine man, de burger.

Zelfs ingewijden raken het zicht kwijt op het web van verdragen en het op die verdragen gebaseerde recht dat Europa bijeenhoudt. Dit bijeenhouden is een zeer grote prestatie van onze beschaving in de tweede helft van deze eeuw, zeker als men de Atlantische dimensie erbij telt en men beseft dat ook Oost-Europa sinds tien jaar weer erbij hoort. Als echter zelfs ontwikkelde medeburgers het Europese web van verbanden en regels niet meer kunnen overzien, hoe kunnen we dan verwachten dat er bij de mensen iets van een gevoel van Europees burgerschap ontstaat?

Ook de regering uit zich namens Nederland met verschillende monden. Er is zo te zien niet een enkel Europees beleid dat vervolgens via de vijf verdragsorganisaties Raad van Europa, WEU, NAVO, EU en OVSE wordt uitgedragen. Het lijken ook in de openbare discussie gescheiden sectoren te zijn. Ik geef een voorbeeld. Mijn fractie acht het een fraaie vernieuwing dat dit jaar voor het eerst een momentopname van "de staat van de Europese Unie" aan het parlement is aangeboden en voorwerp van debat is geweest in de Tweede Kamer, hulde. Het is echter te weinig, niet omdat "staat" in deze context een amerikanisme is, overgeschreven van de State of the Union. Beter ware het, in het Nederlands "De toestand van de Europese Unie" te schrijven. Het zou echter "De toestand van Europa" en niet "De toestand van de Europese Unie" moeten heten. Het zou een overzicht van de politieke situatie in ons continent moeten zijn, onderverdeeld naar soort beleid en soort verdragsorganisatie, en vooral met de onderlinge verbanden daartussen. Daar zouden de VN bij moeten komen voorzover zij via de Veiligheidsraad of via uitvoerende organisaties zoals de UNHCR binnen Europa opereren. Dan heeft men echt een Europadebat en niet alleen een Europese-Uniedebat. Het gaat mij er niet om, de regering op een hoger niveau van abstractie te tillen, verre van dat, maar om van meet af aan de openbare discussie over het regeringsbeleid voor Europa niet te beperken tot de EU.

Er is veel somberheid over of het ooit zal lukken een Europees politiek gevoel bij de burgers te scheppen, of zelfs een Europese-Uniegevoel. Hoe is het de nationale staten in de 19e eeuw gelukt om een nationaal gevoel te laten ontstaan? Dit gebeurde in belangrijke mate door de nationale macht, dus ook het nationale politieke theater, het dingen om de politieke macht, op een herkenbaar punt te concentreren. Voor ons land was dat Den Haag. Zou in Brussel (en niet in Straatsburg) een werkelijke EU-macht ondergebracht zijn bij een orgaan dat openbare verantwoording moet afleggen aan een parlement, dan zou de aandacht van de publieke opinie zich op dat politieke theater richten. Zolang de Raden van Ministers van de EU, de Raad van Europa en de WEU geen verantwoording afleggen aan parlementen, geen begrotingen of wetten hoeven te verdedigen en niet naar huis kunnen worden gestuurd door ontevreden kiezers, is dat politieke theater er echter niet, en is er dus ook geen belangstelling van de publieke opinie.

Wat ziet de burger nu? Hij ziet in beslotenheid besluitende ministers, begrotingen die bij de Europese Unie gedeeltelijk al vaststaan en voor een ander groot gedeelte onbespreekbaar zijn (landbouw!), wetgeving waar het parlement buiten wordt gehouden, buitenlands beleid dat eenheid en daadkracht mist, problemen met gebrek aan integriteit en met criminaliteit. Daarop kan in Europa niemand worden aangesproken, met het naar huis sturen van Santer en zijn Commissie als gunstige uitzondering overigens, maar toen was er ook volop media-aandacht.

Dat betreft de Europese Unie, die nog het verst gevorderd is. Wat Raad van Europa en WEU doen, weet geen mens. Geen wonder: al anderhalf jaar proberen wij bijvoorbeeld in de Assemblee van de Raad van Europa de regeringen van Frankrijk en Turkije in gebreke te stellen, omdat zij ijskoud weigeren twee tegen hen gerichte vonnissen van het Hof voor de Mensenrechten uit te voeren. Het betreft de zaak-Hakkar tegen Frankrijk en de zaak van de Socialistische Partij tegen Turkije. In beide gevallen zit er iemand in de gevangenis, terwijl over het vonnis dat hen heeft getroffen, het Hof in Straatsburg zich negatief heeft uitgelaten. In de Assemblee heb ik nu al vijf keer het antwoord gekregen – niet van de Fransen en de Turken, want die vertonen zich niet – van de IJslandse voorzitter van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, dat de betrokken regeringen weigerachtig zijn. Het is toch te gek dat de regeringen van deze landen niet zelf verantwoording komen afleggen over zo ernstige zaken als deze, hetgeen neerkomt op schending door deze landen van het Mensenrechtenverdrag. Het niet uitvoeren van het vonnis van het Hof is een ondergang van het systeem. Ik moge de regering dan ook vragen terzake bij de beide regeringen demarches te ondernemen en hen te vragen om zich zelf te komen verantwoorden in Straatsburg bij de Assemblee, eind januari 2000.

Samenvattend wat betreft dit eerste gedeelte: Europa is meer dan de Europese Unie; gecoördineerd beleid is buitengewoon hard nodig bij gebruik van de verschillende instrumenten van integratie, en wij moeten nalaten te doen alsof de Europese Unie alles is.

Dan kom ik bij het tweede onderwerp: uitbreiding of verdieping? Hier wil ik aansluiten bij het betoog van mijn fractievoorzitter bij de algemene beschouwingen, toen zij sprak over "een structureel tekort bij de Europese Unie aan democratische, openbare verantwoording" en ook overigens vroeg om maatregelen die zouden zorgen dat de burgers van de Unie er meer begrip voor zouden krijgen dat zij behoorden bij Europa en dat de identiteit van Europa duidelijker zou worden. Intussen lezen we, hoewel wij een gebrek aan democratische openbare verantwoording hebben, de les aan de twaalf kandidaat-leden over gebrek aan democratie en rechtsstaat in die landen. De Kopenhaagse criteria leggen we op aan de nieuwe kandidaat-leden maar als zij de jijbak plegen van: hoe is het dan bij de Europese Unie zelf, moeten wij toegeven dat het daar nergens op lijkt.

In 2000 zal een IGC moeten worden gehouden om, na Maastricht en Amsterdam, alsnog het verdrag gereed te maken voor de toetreding van veel nieuwe leden. De huidige structuur deugt daarvoor niet. Besluitvorming bij meerderheid in de Raad, beperking omvang van de Commissie, versterking van het Hof, het talenprobleem en democratische verantwoording aan het Parlement – dat is allemaal niet gelukt in Maastricht en Amsterdam. Zou dat nu wel lukken? Als het niet lukt, moeten dan toch al die nieuwe leden erbij?

Er is intussen wel een soort "variabele meetkunde" ontstaan, zoals het genoemd werd, te weten een gedifferentieerd soort samenwerking die sinds Maastricht ingang heeft gevonden: lidstaten die niet meedoen aan delen van de Europese Unie, bijvoorbeeld Engeland en Denemarken bij Schengen en de Euro. Het is natuurlijk prachtig, als sommige lidstaten verder gaan in integratie dan andere, maar er ontstaat wel een onoverzichtelijke lappendeken in de uitvoering van het EU-beleid en de toepassing van het EU-recht. Dat wordt nog erger, als voor nieuwe leden allerlei uitzonderingen gaan gelden. Het betekent dat het nog moeilijker wordt voor de burger om te begrijpen wat de Europese Unie doet.

Het Hof in Luxemburg – dit gaat over de Europese Unie – wordt al overstelpt en dat zal nog erger worden: dit ergere al op grond van de invoeging van de asiel- en immigratie zaken (Schengen) aan de eerste pijler, op zich een uitstekende stap. Dit Hof moet nodig ontlast worden. De regering doet daartoe een aantal zinnige voorstellen op blz. 25/26 van haar brief van 15 november aan de Tweede Kamer. Deze bijzondere aandacht voor het Hof doet mijn fractie goed. Zij zou alleen boven deze paragraaf niet het kopje "mogelijke hervormingen" willen stellen, maar het kopje "volstrekt noodzakelijke hervormingen". Immers, faalt het Hof, verliest het zijn gezag, dan stort het hele EU-rechtssysteem in elkaar en dat is nog erger dan wanneer de Raad niet meer behoorlijk zou functioneren.

Hierbij sluit aan het besluit van de top in Tampere om een Handvest van grondrechten van de Europese Unie te maken. Theoretisch is dat natuurlijk prachtig, maar we hebben enige twijfels, als je ziet hoe langzaam het duurt om artikel 13, zoals bij het Amsterdamse verdrag besloten, te weten een antidiscriminatiebepaling, van de grond te krijgen. Dan doet de vraag zich voor of dat hele handvest nog wel een zinnige exercitie is. Maar goed, wij hebben nu eenmaal besloten om hieraan mee te doen. De verhouding van het Handvest tot de Europese conventie blijft een groot probleem. Moet het Hof in Luxemburg ook nog dit werk gaan doen, terwijl het daartoe de tijd en de competentie mist? In de brief van de regering die wij vanochtend hebben ontvangen, staat een aantal criteria waaraan het handvest moet voldoen. Ik vind die criteria uitstekend. Open blijft de vraag of het Handvest juridisch bindend moet zijn. Als dat niet zo is, is het veel gemakkelijker. Immers, als het bindend moet zijn, komt het conflict met de Europese conventie en het Hof in Straatsburg volop naar voren. Het Handvest moet iets doen aan de sociale en economische rechten en de rechten van de burgers tegenover de EU. Niet tegenover de nationale staten, want daarvoor hebben wij de Conventie van de rechten van de mens.

De brief van de regering van 15 november (21501-20 nr. 101) kan ik de collega's van harte aanraden. Het is een overzichtelijk en leesbaar stuk, ook voor niet-euro-experts. Er wordt ingegaan op de voortgang van de uitbreidingsonderhandelingen en op de IGC van eind 2000. De strekking van het stuk heeft de instemming van mijn fractie. Over de zaken die aan de orde worden gesteld, bestaat overigens al jaren een grote consensus in de Nederlandse politiek.

Het spannende punt is natuurlijk of en, zo ja, in hoeverre de hervormingen van de grond komen voordat de eerste nieuwe leden in 2003, 2004 toetreden. Veel lidstaten willen deze beperken tot de volgende drie thema's: de omvang van de Commissie, de stemmenweging in de Raad en de uitbreiding van de besluiten bij meerderheid. Terecht zegt de regering dat evenzeer aan de orde moeten komen de democratische legitimiteit, de transparantie en de integriteit van bestuur. Die laatste punten gaan over de kwaliteit van de EU zelve, terwijl de eerste drie alleen de machtsverhouding tussen de lidstaten raken en dat is te weinig. Europa moet niet alleen draagvlak hebben bij de staten, maar ook bij de burgers, zoals bij de algemene beschouwingen uitvoerig door mevrouw Lycklama is betoogd. Terecht wil de regering ook kijken naar vergroting van de invloed van het Europees Parlement op Commissie en Raad, naar het goed functioneren van het Hof, naar een goede financiële controle en naar de vormgeving van het buitenlands en veiligheidsbeleid. Het is natuurlijk heel mooi dat de regering dit allemaal vindt, maar hoe hard is het standpunt als het erop aankomt?

In NRC Handelsblad van 5 november schreef Kees Versteeg een beschouwing die mij inspireerde over de reden voor het gebrek aan botsingen in het debat over de EU in ons land. Ik vind dat een ernstig probleem, want als er geen inhoudelijk stevig debat plaatsvindt, is het mogelijk dat wij bepaalde problemen willens en wetens over het hoofd willen zien. Er is te veel consensus voor debat, aldus Versteeg. Aan de ene kant staan de eurocraten en andere kenners van de EU, die bang zijn dat de bestuursinstellingen van de Unie zullen bezwijken onder de uitbreiding, zoals bij de Raad van Europa bijna is gebeurd na de uitbreiding van 20 naar 41 leden. Aan de andere kant staan regeringen die koste wat het kost voortgang willen in de richting van uitbreiding, omdat anders het momentum van de EU verloren zou kunnen gaan. Daarnaast staan de moralisten, die vinden dat de Oost-Europese landen, na jaren van Sovjet-knechtschap, er recht op hebben om bij ons te komen. Deze op zichzelf zeer sympathieke opvatting is vooral te vinden in de publieke opinie, ook in mijn partij, gezien het betoog van premier Kok tijdens de algemene beschouwingen van dit jaar in dit huis. Ons hart zit duidelijk aan die kant, maar wie durft dan de principiële vraag van de kwaliteit aan de orde te blijven stellen? Een EU van 27 staten met tekortschietende besluitvormingsmechanismen, falend rechterlijk toezicht en onvoldoende democratische verantwoording is toch niet datgene wat wij de nieuwe leden willen bieden? Is het grote goed van de uitbreiding het waard dat wij daarvoor onze eigen beginselen overboord zetten?

Het gaat niet om ideële franje, maar het gaat om de harde kern van de integriteit van Europa. Het gaat dus niet alleen om de vraag of de besluitvormingsmechanismen behoorlijk werken en of wij überhaupt nog besluiten kunnen nemen. Ook dat deel van de verdieping moet aan de orde komen. Maar ook de harde kern van de integriteit, de democratie en de rechtsstaat, moet aan de orde komen. Om die vraag te stellen, hoef je overigens geen euroscepticus te zijn, laat staan een eurodefaitist, om met de heer Veling te spreken. De PvdA-fractie is dat ook bepaald niet. Maar als wij dit fundamentele debat uit de weg gaan, dan is onze politieke consensus een vorm van holle overeenstemming. Daar plukken wij dan later de wrange vruchten van. Als de IGC zich beperkt tot de eerste drie machtsvragen, waarover ook de commissie-Dehaene heeft geadviseerd, en de laatste drie vragen over democratische legitimiteit, transparantie en integriteit laat lopen, gelooft de regering dan werkelijk dat deze vragen in de juiste zin zullen worden opgelost in een EU van 21 of 27 leden? Nogmaals, het gaat niet om ideële franje, maar het gaat om de harde kern van een geïntegreerd Europa. Kunnen wij daar niet al aan gaan bouwen door alvast allianties te vormen met kleine landen met dezelfde idealen als wij? Ik denk dan aan de Scandinavische landen en de Beneluxlanden. Hoe denkt de regering dat de burger zal oordelen over een vergrote Europese Unie die op deze laatste punten tekortschiet? Blijven de Europese consensus en het brede draagvlak overeind als Europa op dit punt geen identiteit krijgt?

Waar het om gaat, is wat voor een toekomstig Europa wij na de nieuwe toetreding willen. Is het geen reële verwachting dat de Europese Unie door haar logge omvang wordt teruggeworpen op de eerste pijler en een soort veredelde vrijhandelsassociatie wordt? Denk aan een soort EFTA met milieu, sociale zaken en justitiële elementen als blok aan het been en met hopelijk de bijstand van de NAVO om de WEU tot de defensiepoot te maken. Als dat een mogelijk te verwachten uitkomst is – ik hoop dat niet, laat staan dat ik dit wens – blijven wij dan kiezen voor uitbreiding boven verdieping? Blijven wij toch voorrang geven aan de uitbreiding, ook als de verdieping volgend jaar in de IGC niet tot stand komt? Gaat dat ideaal om de landen van Oost-Europa bij ons te krijgen dan voor? Gaat dan verloren wat intussen binnen de Europese Unie is bereikt en opgebouwd? Over die vragen moet het debat echt worden gevoerd: wat voor een soort Europese Unie willen wij? Wij moeten er niet bang voor zijn om ook onaangename elementen in dat debat ter sprake te brengen. Ik nodig de regering daartoe uit.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik deel mede dat na de schorsing eerst de stemmingen, vermoedelijk ook een hoofdelijke, zullen plaatsvinden. Het Europadebat zal worden voortgezet na het debat over het ontwerpbesluit II.7 van de JBZ-raad, dat na de stemmingen plaatsvindt. Over vijf minuten komt het College van senioren bijeen.

De vergadering wordt van 12.40 uur tot 13.45 uur geschorst.

Naar boven