34 950 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (XV)

Aangeboden 16 mei 2018

Gerealiseerde begrotingsuitgaven 2017 naar artikel (x € 1.000)

Gerealiseerde begrotingsuitgaven 2017 naar artikel (x € 1.000)

Gerealiseerde begrotingsontvangsten 2017 naar artikel (x € 1.000)

Gerealiseerde begrotingsontvangsten 2017 naar artikel (x € 1.000)

Gerealiseerde premiegefinancierde uitgaven 2017 naar artikel (x € 1.000)

Gerealiseerde premiegefinancierde uitgaven 2017 naar artikel (x € 1.000)

Gerealiseerde premiegefinancierde ontvangsten 2017 naar artikel (x € 1.000)

Gerealiseerde premiegefinancierde ontvangsten 2017 naar artikel (x € 1.000)

INHOUDSOPGAVE

A.

ALGEMEEN

6

 

1.

Aanbieding en dechargeverlening

6

 

2.

Leeswijzer

9

       

B.

BELEIDSVERSLAG

12

 

3.

Beleidsprioriteiten

12

 

4.

Beleidsartikelen

32

   

Artikel 1 Arbeidsmarkt

32

   

Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

41

   

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

56

   

Artikel 4 Jonggehandicapten

64

   

Artikel 5 Werkloosheid

70

   

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

78

   

Artikel 7 Kinderopvang

85

   

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

92

   

Artikel 9 Nabestaanden

99

   

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

103

   

Artikel 11 Uitvoering

108

   

Artikel 12 Rijksbijdragen

113

   

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

116

 

5.

Niet-beleidsartikelen

121

   

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

121

   

Artikel 97 Aflopende regelingen

125

   

Artikel 98 Algemeen

126

   

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

129

 

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

130

       

C.

JAARREKENING

136

 

7.

Departementale verantwoordingsstaat

136

 

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

137

 

9.

Jaarverantwoording agentschappen

138

 

10.

Saldibalans

149

 

11.

WNT-verantwoording

158

       

D.

DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

159

 

D1.

Sociale fondsen SZW

159

 

D2.

Koopkracht

162

       

E.

BIJLAGEN

163

 

Bijlage E1. Toezichtrelaties en ZBO’s en RWT’s

163

 

Bijlage E2. Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

167

 

Bijlage E3. Externe inhuur

181

 

Bijlage E4. Lijst van afkortingen

182

ONDERDEEL A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) over het jaar 2017 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37, tweede en derde lid, en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid decharge te verlenen over het in het jaar 2017 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer op basis van artikel 7.12, van de Comptabiliteitswet 2016, over:

  • a. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.8 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • b. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.9 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • c. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk, bedoeld in artikel 2.35 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • d. het gevoerde begrotingsbeheer, het financieel beheer en de materiele bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van de Comptabiliteitswet 2016 en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;

  • e. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2017;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk,

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2017 opgenomen rijksrekening van uitgaven en geraamde ontvangsten over 2017, alsmede over de rijkssaldibalans over 2017 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

2.1 Opbouw jaarverslag

Het jaarverslag van SZW bestaat uit vijf onderdelen: algemeen, beleidsverslag, jaarrekening, departementspecifieke informatie en bijlagen.

Algemeen

Het onderdeel algemeen omvat:

  • 1. het verzoek tot dechargeverlening en

  • 2. deze leeswijzer.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag is opgebouwd uit vier onderdelen.

  • 3. De paragraaf beleidsprioriteiten bevat een uiteenzetting op hoofdlijnen van de bereikte resultaten.

  • 4. De beleidsartikelen verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van SZW zijn behaald. Tevens is hier de toelichting te vinden op opmerkelijke verschillen tussen de financiële realisatie en de vastgestelde begroting.

  • 5. De niet-beleidsartikelen verantwoorden de financiële afwikkeling van de apparaatsuitgaven kerndepartement, de afgesloten regelingen, de algemene uitgaven die niet aan de beleidsartikelen zijn toe te rekenen, en de onvoorziene uitgaven en loon- en prijsbijstellingen.

  • 6. De bedrijfsvoeringsparagraaf geeft informatie over de bedrijfsvoering.

Jaarrekening

De jaarrekening is opgebouwd uit vijf onderdelen:

  • 7. De verantwoordingsstaat van het Ministerie van SZW.

  • 8. De samenvattende verantwoordingsstaat van het Agentschap SZW.

  • 9. De jaarverantwoording van dit agentschap.

  • 10. De saldibalans, met de bij dit onderdeel behorende financiële toelichting.

  • 11. De paragraaf WNT-verantwoording.

Departementspecifieke informatie

De departementspecifieke informatie gaan over de sociale fondsen SZW en over de gerealiseerde koopkracht.

Bijlagen

De bijlagen betreffen de ingevolge de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) verplichte bijlagen over de toezichtrelaties en ZBO’s en RWT’s, over afgerond evaluatie- en overig onderzoek en over externe inhuur. Daarnaast is een lijst van afkortingen opgenomen.

2.2 Specifieke aandachtspunten

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen

In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de paragraaf beleidsprioriteiten en in de bijlage over het SZA-kader wordt ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten komen één op één voort uit de administratie van SZW, de premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten zijn afgeleid van de jaarverslagen van de ZBO’s.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet (CW) is in artikel 3.2 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet expliciet genoemd. Het begrip Staatssecretaris komt in de CW niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in het jaarverslag zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. macrobudgetbudget participatiewetuitkeringen), 4 (Wajong), 7 (Kinderopvang), 9 (Anw), 10 (tegemoetkoming ouders) en 11 (uitvoeringskosten SVB).

Overgangsrecht Comptabiliteitswet

Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de jaarverslagen en slotwetten over 2017 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017,139. Het betreft met name de volgende artikelen:

Artikelen in CW 2016 en CW 2001

Art. in CW 2016

Art. in CW 2001

3.2 – 3.4

19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid

3.5

22, eerste lid; 26, eerste lid

3.8

58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid

3.9

58, eerste lid, onderdeel b en c

2.37

60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid

2.35

61, tweede tot en met vierde lid

2.40

64

7.12

82, eerste lid; 83, eerste lid

7.14

82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid

Focusonderwerpen

De Tweede Kamer heeft als focusonderwerp voor het departementale jaarverslag 2017 «toetsbare beleidsplannen» vastgesteld (Tweede Kamer, 2016–2017, 31 865, nr. 98). Aan dit onderwerp wordt in de bijlage over evaluaties en overig onderzoek expliciet aandacht besteed. Voor het Financieel jaarverslag van het Rijk heeft de Tweede Kamer ook het onderwerp «verplichtingen: pijler van het budgetrecht» gekozen.

Gegevens oude jaren

In dit jaarverslag worden ook kerncijfers gepresenteerd over jaren vóór 2017. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van voorlopige gegevens die in vorige jaarverslagen werden gepresenteerd.

Norm voor toelichting van verschillen

Bij de budgettaire tabellen in het beleidsverslag wordt het verschil tussen de budgettaire raming uit de begroting 2017 en de realisatie voor het jaar 2017 toegelicht indien de afwijking tussen raming en realisatie groter is dan 5% van het begrotingsbedrag of groter is dan € 25 miljoen.

Groeiparagraaf

In vorige jaarverslagen zijn als toelichting op de ontwikkeling van de financiële instrumenten kerncijfers voor de laatste drie realisatiejaren verstrekt. Vanaf dit jaarverslag worden conform de Rijksbegrotingsvoorschriften kerncijfers voor de laatste vijf realisatiejaren opgenomen.

Jaaroverzicht beleidsinformatie

Meer kwantitatieve gegevens over de ontwikkelingen op het beleidsterrein van SZW zijn te vinden in de publicatie «Jaaroverzicht Beleidsinformatie SZW 2015–2017», die SZW tegelijkertijd met dit jaarverslag aan de Tweede Kamer aanbiedt. Ook is het mogelijk om via de App Store of Play Store de app «SZW-cijfers» te downloaden op smartphone of tablet. Deze app bevat een groot aantal gegevens die SZW regelmatig actualiseert.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen (Tweede Kamer, 2010–2011, 21 501, nr. 537). Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen en jaarverslagen. In de paragraaf beleidsprioriteiten wordt teruggekomen op de landenspecifieke aanbevelingen zoals verwoord in de begroting.

ONDERDEEL B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

3.1 Het beeld van 2017

Twee kabinetten in een jaar

Dit jaarverslag kijkt terug op het beleid van het Ministerie van SZW in 2017. 2017 was een overgangsjaar. Het begon onder het kabinet-Rutte II. Na de verkiezingen op 15 maart werd dit kabinet demissionair en op 10 oktober 2017 startte het nieuwe kabinet-Rutte III. Het nieuwe regeerakkoord (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 700, nr. 34) bevat voornamelijk beleid dat ingaat vanaf 2018. Het grootste deel van het SZW-beleid over 2017 vond dus plaats onder het kabinet-Rutte II.

Een arbeidsmarkt in hoogconjunctuur...

In 2017 sloeg het herstel na de crisis om in een sterke economische groei van 3,2% (tabel 3.1). De werkzame beroepsbevolking bereikte een nieuw record en sinds 2008 waren er niet zo veel openstaande vacatures. De werkloosheid is de afgelopen jaren niet zo laag geweest (figuur 3.1) en de arbeidsparticipatie in tijden niet zo hoog. Aan het einde van 2017 zakte de werkloze beroepsbevolking onder de 400.000 personen. Het herstel leidt ondertussen tot krapte op de arbeidsmarkt. Steeds meer bedrijfstakken geven aan nog maar moeizaam nieuw personeel te kunnen vinden. Dit biedt perspectief aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en aan mensen die in staat en bereid zijn om (meer) te gaan werken.

Tabel 3.1 Kerncijfers economische groei, koopkracht en werkgelegenheid
 

2015

2016

2017

Economische groei (mutaties in %)1

2,3

2,2

3,2

       

Werkgelegenheid in uren (mutaties in %)2

0,6

2,0

1,7

Werkzame beroepsbevolking (x 1.000, jaargemiddelde)1

8.294

8.403

8.579

Werkloze beroepsbevolking (x 1.000, jaargemiddelde)1

614

538

438

Openstaande vacatures (x 1.000, jaargemiddelde)1

130

156

201

       

Loonvoet bedrijven per uur (mutaties in %)2

– 0,2

0,6

1,5

Koopkracht, statisch, mediaan, alle huishoudens (mutaties in %)2

1,0

2,6

0,3

X Noot
1

CBS, Statline.

X Noot
2

CPB, CEP 2018.

Figuur 3.1 Werkloosheidspercentage door de jaren heen1

Figuur 3.1 Werkloosheidspercentage door de jaren heen

1 CBS, Statline.

...heeft nog steeds aandachtspunten

Desondanks blijven er in en na 2017 knelpunten op de arbeidsmarkt die aandacht verdienen. De lonen en koopkracht stegen minder snel dan de economie als geheel. Mensen voelen de vooruitgang dus nog niet volledig in hun portemonnee. De werkloosheid is ook nog niet op het niveau van voor de crisis. Bijna een miljoen mensen zijn formeel gezien niet werkloos, maar willen wel werken of meer werken. Deze werkzoekenden kunnen niet altijd de vacatures vervullen die er steeds meer ontstaan, bijvoorbeeld omdat hun vaardigheden niet aansluiten bij wat de werkgever vraagt. Ook is het van belang dat meer statushouders aan het werk gaan; Nederlanders met een migratieachtergrond hebben in brede zin een achterstand op de arbeidsmarkt. Eveneens blijft de toeleiding naar werk van mensen met een arbeidsbeperking om aandacht vragen. Tot slot groeide de werkgelegenheid de afgelopen jaren vooral onder zzp’ers en werknemers met tijdelijke en flexibele contracten (tabel 3.2), met doorgaans minder zekerheden dan een vaste aanstelling. De Europese Commissie beveelt aan deze tweedeling op de arbeidsmarkt aan te pakken. Dit blijft een belangrijk beleidsthema; zeker ook in het regeerakkoord en de uitwerking daarvan op de arbeidsmarkt (Tweede Kamer, 2017–2018, 29 544, nr. 813).

Tabel 3.2 Kerncijfers positie in de werkkring (gemiddeld x 1.000)1
 

2015

2016

2017

Werknemers

6.909

7.000

7.154

 

waarvan werknemers met vaste arbeidsrelatie

5.143

5.158

5.206

 

waarvan werknemers met flexibele arbeidsrelatie

1.767

1.841

1.948

Zelfstandigen

1.384

1.403

1.425

X Noot
1

CBS, Statline.

Leeswijzer

De volgende paragrafen gaan in op het beleid in 2017. Het beleid van het Ministerie van SZW bestaat uit drie pijlers: werken aan goed werk, meedoen in de samenleving en een solidair sociaal stelsel. De uitvoering is onmisbaar geweest om dat beleid te verwezenlijken. Het tekstkader gaat in op de highlights van de uitvoering in 2017.

De uitvoering in 2017

De Algemene Rekenkamer over het UWV

De Algemene Rekenkamer heeft begin 2017 in het rapport «UWV, balanceren tussen ambities en middelen» aanbevelingen gedaan om het inzicht in en de relatie met de uitvoering te verbeteren (Tweede Kamer, 2016–2017, 26 448, nr. 586). De Tweede Kamer is in december over de voortgang hiervan geïnformeerd (Tweede Kamer, 2017–2018, 26 448, nr. 601). Het Audit Committee SZW heeft eind 2017 geconcludeerd dat er sprake is van een gedegen pakket aan maatregelen en van voldoende voortgang op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.

Capaciteit verzekeringsartsen

Uit de vierde monitor artsencapaciteit UWV blijkt dat de achterstand in de sociaal-medische beoordelingen van arbeidsongeschikten eind 2017 nog steeds fors was (Tweede Kamer, 2017–2018, 26 448, nr. 599). Dankzij de inspanningen van UWV en de extra beschikbaar gestelde € 25 miljoen in 2017 konden keuringsartsen die met pensioen gaan, worden vervangen. Maar de wenselijke uitbreiding van de artsencapaciteit is niet gerealiseerd. De Minister van SZW heeft de expertgroep «Gerichte inzet van verzekeringsarts» gevraagd om te adviseren over nieuwe oplossingen. Dit advies komt in 2018 uit.

Extra geld voor dienstverlening UWV

In 2016 zijn structureel extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor meer persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden met een WW-uitkering. Door gebruik te maken de zogeheten «Werkverkenner», richt het UWV de dienstverlening op de doelgroep met een matige positie op de arbeidsmarkt. De Werkverkenner schat de kans in dat een WW-gerechtigde binnen een jaar weer aan het werk is. Het UWV heeft deze dienstverlening in 2017 verder ontwikkeld. Hiernaast had het UWV in 2017 incidenteel middelen beschikbaar voor de WGA en Wajong, waarmee het UWV de dienstverlening aan die groepen heeft doorgezet.

vAKWerk

De SVB werkte in 2017 aan modernisering en het toekomstbestendig maken van de IT-systemen. In het kader daarvan vernieuwt de SVB het AKW-systeem via het programma vAKWerk. Het AKW-systeem wordt ingebouwd in het IT-systeem voor AOW en Anw. Met deze integratie neemt de flexibiliteit voor het invoeren van nieuwe beleidsmaatregelen toe. Daarnaast leidt het tot een verbetering van de dienstverlening en maakt de SVB een efficiencyslag.

3.2 Het beleid in 2017

3.2.1 Werken aan goed werk

Wet werk en zekerheid

Compensatie transitievergoeding

Het vorige kabinet heeft een wetsvoorstel voorbereid op het gebied van compensatie voor werkgevers voor de verschuldigde transitievergoeding (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 699, nr. 2). Het gaat enerzijds om recht op compensatie bij ontslag van een werknemer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Anderzijds gaat het om geen recht op transitievergoeding bij ontslag om bedrijfseconomische redenen, als er een cao-regeling van toepassing is. De Tweede Kamer heeft dit voorstel rond de verkiezingen controversieel verklaard. Het huidige kabinet zet het voorstel nu door, om enkele «scherpe kanten» van de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding af te halen, vooral voor MKB-ers.

Aanpassingen dagloonbesluit werknemersregelingen

Toen het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen per 1 juli 2015 veranderde als gevolg van de Wet werk en zekerheid, viel het verzekerde loon lager uit dan daarvoor voor bijvoorbeeld starters, herintreders en flexwerkers. Het verzekerde loon voor deze groepen is sinds 1 december 2016 weer opgehoogd. Voor de tussenliggende periode hebben deze mensen recht op een eenmalige tegemoetkoming. Deze is na 1 april 2017 aan de betrokkenen betaald. Daarnaast is in 2017 gewerkt aan verdere aanpassingen van het Dagloonbesluit.

Arbeidsvoorwaarden

Aanpassingen (jeugd)minimumloon

In 2017 steeg de beloning voor specifieke groepen vanwege aanpassingen rond het minimumloon. Ten eerste steeg per 1 juli 2017 het minimumjeugdloon voor 18- tot 21-jarigen en daalde de leeftijd waarop het volwassenminimumloon ingaat naar 22 jaar (Stb. 2017, 24). Deze wijzigingen sluiten aan bij de sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkelingen en bij wat internationaal gangbaar is. Diezelfde wet borgt ook dat het minimumloon vanaf 2018 gaat gelden als een werknemer stukloon krijgt. Verder is in 2017 besloten dat opdrachtnemers per 1 januari 2018 ook recht hebben op minstens het minimumloon (Stb. 2017, 290). Tot slot is in 2017 een internetconsultatie gehouden over de mogelijkheid om een wettelijk minimumuurloon in te voeren in plaats van een minimumloon per maand.

Gelijk loon voor gelijk werk

Ongelijke beloning voor hetzelfde werk is onwenselijk en onrechtvaardig. Daarom zet Nederland in EU-verband in op gelijk loon voor gelijk werk. Op 23 oktober 2017 heeft de Raad van Ministers ingestemd met een algemene oriëntatie op het voorstel voor een herziene detacheringsrichtlijn (Tweede Kamer, 2017–2018, 21 501 31, nr. 459). De oriëntatie komt in grote mate overeen met de Nederlandse inzet. Nu onderhandelt de Raad nog met het Europees Parlement over de definitieve tekst. Deze onderhandelingen begonnen eind 2017 en lopen in 2018 door. Ook discriminatie is een oorzaak van ontoelaatbare beloningsverschillen. Daarom liep in 2017 de campagne «Zet een streep door discriminatie». Een van de onderwerpen in de campagne is genderdiscriminatie.

Arbeid en zorg

Arbeidgerelateerde zorg

Op 1 juli 2017 trad de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in werking (Stb. 2017, 22). Deze wijziging versterkt de positie van de bedrijfsarts en vergroot de betrokkenheid van werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening en preventie in het bedrijf. De implementatie is ondersteund door communicatieactiviteiten en stimulering van sectorale en regionale activiteiten.

Nieuw wetsvoorstel geboorteverlof

Het vorige kabinet wilde het betaalde kraamverlof voor partners uitbreiden van twee naar vijf dagen. UWV zou dan de drie extra dagen betalen. Het nieuwe kabinet heeft besloten dit wetsvoorstel in te trekken en te vervangen door drie extra dagen geboorteverlof, betaald door de werkgever. De wetswijziging gaat in per 1 januari 2019. Hier bovenop krijgen partners per 1 juli 2020 vijf weken lang van UWV gedeeltelijk betaald kraamverlof.

Handhaving

Inspectie control framework

Om eerlijk, gezond en veilig werk te borgen houdt de Inspectie SZW toezicht op bedrijven, instellingen en werkenden. Dit doet ze door in te zetten op thema’s en sectoren met de grootste risico’s en de meest kwetsbare groepen door middel van inspecties, opsporing, handhavingscommunicatie, ketensamenwerking en branchebeïnvloeding. Naar aanleiding van het rapport «Werken met effect», voortvloeiend uit de motie Heerma c.s. over de toereikendheid van de capaciteit van de Inspectie SZW, is in 2017 een Inspectie Control Framework (ICF) opgesteld (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 74). Het ICF maakt de relatie inzichtelijk tussen enerzijds de maatschappelijke problemen, risico’s en verwachtingen op het domein van SZW en anderzijds de inzet van de Inspectie SZW. Met de ICF als basis heeft het kabinet-Rutte III in het regeerakkoord extra geld uitgetrokken voor de handhavingsketen, waar de Inspectie SZW deel van uitmaakt. Het bedrag loopt jaarlijks op tot structureel € 50 miljoen in 2022. In 2017 bereidde de Inspectie zich voor om personeel te werven dat invulling gaat geven aan het regeerakkoord.

3.2.2 Meedoen in de samenleving

Inburgering en integratie

Migranten sneller aan de slag

De arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond en asielstatushouders moet beter. Dit blijkt onder meer uit een beleidsdoorlichting uit 2017 (Tweede Kamer, 2016–2017, 30 982, nr. 31). Dit kabinet zet zich in om een groter aandeel van de mensen met een migratieverleden aan het werk te krijgen. Ook in 2017 waren er maatregelen op dit vlak. Zo is ingezet op het koppelen van asielmigranten aan (vrijwilligers)werk. In 2017 leidde dat tot 6.141 koppelingen. Als uitwerking van het bestuurlijk akkoord Rijk-gemeenten (Stb. 2017, 78) over de verhoogde instroom van vluchtelingen, volgde een proces van screening en matching. Hierbij wordt gescreend op opleiding, (werk)ervaring en werkambities om onder meer de instroom naar opleiding en werk te bevorderen. In 2017 vonden 2.696 screeninggesprekken plaats. Ook waren er 8.302 begeleidinggesprekken over participatie met vergunninghouders en 496 met asielzoekers.

Snellere en betere inburgering

Ook op het gebied van inburgering zijn in 2017 aanpassingen doorgevoerd. De Wet Inburgering bevat sinds 1 oktober de participatieverklaring en maatschappelijke begeleiding (Stb. 2017, 285). Als onderdeel van het inburgeringexamen dienen kandidaten wettelijk te verklaren dat zij kennisgenomen hebben van de Nederlandse kernwaarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit en dat zij deze respecteren. Ook verklaren zij actief een bijdrage te willen leveren aan de Nederlandse samenleving. De maatschappelijke begeleiding richt zich op het wegwijs maken van asielstatushouders en hun nareizende familieleden. Zij krijgen in de eerste periode van hun verblijf ondersteuning en begeleiding in praktische zaken, hulp bij inburgering en begeleiding gericht op integratie en actieve participatie. De gemeenten krijgen middelen om de participatieverklaring en maatschappelijke ondersteuning uit te voeren. Verder kwamen er maatregelen (Tweede Kamer, 2016–2017, 32 824, nr. 182) als reactie op onderzoek van de Algemene Rekenkamer (Tweede Kamer, 2016–2017, 32 824, nr. 181). Het gaat om betere informatievoorziening aan inburgeraars over het cursusaanbod, het houden van toezicht op de kwaliteit van het cursusaanbod en het stimuleren van inburgering op een hoger niveau dan strikt noodzakelijk. Ook openden er nieuwe examenlocaties om beter te kunnen voldoen aan de vraag. Tot slot is het in 2017 mogelijk geworden om mensen een uitkering te weigeren als zij zich hebben ingelaten met jihadistische en terroristische organisaties (Stb. 2017, 78).

Kwetsbare groepen

Quotumactivering overheid en banenafspraak

Werkgevers hebben in 2016 in totaal 22.554 extra banen gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking (Tweede Kamer, 2016–2017, 33 981, nr. J). Het gaat om 18.957 banen bij de sector markt en 3.597 banen bij de sector overheid. Werkgevers in de sector markt voldoen hiermee aan de doelstelling uit de banenafspraak van 14.000 banen, maar dit geldt niet voor de sector overheid (6.500 banen). Hierom heeft het vorige kabinet in 2017 de quotumregeling voor de sector overheid geactiveerd. De daadwerkelijke quotumheffing is een jaar uitgesteld, zodat overheidswerkgevers de tijd krijgen om een inhaalslag te maken. Als de sector overheid de banenafspraak alsnog haalt, is het mogelijk het quotum weer te deactiveren. Om de aarzeling bij werkgevers weg te nemen om duurzame banen te creëren, is in 2017 besloten dat de uniforme no-riskpolis voor de doelgroep banenafspraak en beschut werk ook vanaf 2021 voor alle gemeenten beschikbaar is. Verder is er nu een extra toegangsroute tot de doelgroep van de banenafspraak: de Praktijkroute. Het wetsvoorstel ter vereenvoudiging en stroomlijning van de Participatiewet bevatte maatregelen om de kansen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak verder te vergroten vanaf 2017. Zo kunnen zij nu sneller aan het werk bij een werkgever met een loonkostensubsidie van de gemeente.

Verplichtingstelling beschut werk

Beschutte werkplekken zijn bedoeld voor mensen die wel kunnen werken, maar zoveel begeleiding en/of aanpassingen nodig hebben dat het niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt. Het aantal beschutte werkplekken bij gemeenten bleef sterk achter bij de verwachtingen (tabel 3.3). Daarom zijn gemeenten vanaf 2017 verplicht mensen een beschutte werkplek aan te bieden als zij over een positief advies van UWV beschikken. Ook kunnen vanaf 2017 niet alleen de gemeenten, maar ook mensen zelf hierover advies vragen bij UWV. Dit heeft geleid tot een sterke toename van het aantal positieve adviezen. In 2017 zijn in totaal circa 1.650 positieve adviezen beschut werk afgegeven. In 2015 en 2016 waren dat er in totaal ongeveer 500. Eind september waren er ruim 800 mensen daadwerkelijk aan het werk. Beschut werk komt dus op stoom, maar blijft nog achter bij de 2.600 plekken uit de ministeriële regeling (Stcrt. 2017, 4 882). Het kabinet wil gemeenten daarom extra ondersteunen via een zogeheten buddyproject waarbij gemeenten elkaar helpen bij zaken die spelen rond beschut werk. Dit project staat onder auspiciën van de Programmaraad. Om gemeenten verder tegemoet te komen, is een bonus per gerealiseerde beschutte werkplek van € 3.000 beschikbaar.

Tabel 3.3 Kerncijfers re-integratie
   

2015

2016

2017

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000)1

43

43

21

         

Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)2

33

35

44

 

waarvan personen met een loonkostensubsidie Participatiewet

1,2

2,2

7,7

 

waarvan personen met beschut werk

<0,1

<0,1

0,4

 

waarvan tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

5,2

3,7

3,4

         

Werknemersbestand WSW (x 1.000)3

96

91

90

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3

36

37

37

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3

6,6

6,5

6,6

         

Aantal voorzieningen Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)4

209

222

256

         

Aantal personen met een voorziening Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)4

166

174

190

X Noot
1

CBS, Uitstroom na re-integratie. Het cijfer over 2017 betreft de eerste twee kwartalen.

X Noot
2

CBS, Statistiek re-integratie gemeenten. De cijfers 2017 betreffen het eind van het derde kwartaal.

X Noot
3

Panteia, Wsw-rapportage. De cijfers 2017 betreffen de stand medio 2017.

X Noot
4

CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

Lage-inkomensvoordeel in werking

Het lage-inkomensvoordeel (LIV) draagt ook bij aan de baankansen van kwetsbare groepen. Sinds 1 januari 2017 krijgen werkgevers een LIV-tegemoetkoming als zij werknemers in dienst hebben die rond het minimumloon verdienen. Dit stuwt de werkgelegenheid niet alleen voor reguliere werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar ook voor onder meer mensen op een beschutte werkplek, Wsw’ers en mensen met een loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet.

Experimenten in de Participatiewet

Gemeenten kunnen vanaf april 2017 een aanvraag indienen om, binnen een periode van drie jaar, te mogen experimenteren bij de uitvoering van de Participatiewet (Stb. 2017, 69; Stcrt. 2017, 10 881). Het doel van de experimenten is om te onderzoeken wat het beste werkt om mensen vanuit de bijstand naar werk toe te leiden. Aangewezen deelnemers aan de experimenten zijn Groningen in samenwerking met Ten Boer, Deventer, Nijmegen, Tilburg en Wageningen. De experimenten in deze gemeenten zijn in de zomer van 2017 van start gegaan en duren twee jaar.

Afronding herindeling Wajong

Eind 2017 heeft UWV de herindeling van de Wajong nagenoeg afgerond (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 352, nr. 76). In totaal heeft UWV in de periode 2015–2017 een groep van circa 172.000 oWajongers en ruim 64.000 Wajong2010-gerechtigden ingedeeld in de categorieën «arbeidsvermogen» of «duurzaam geen arbeidsvermogen». UWV verwacht dat na afronding van alle beoordelingen ruim 120.000 Wajongers in de categorie «arbeidsvermogen» zitten, van wie bijna 72.000 oWajongers.

Tussenevaluatie sectorplannen

De eerste tussenevaluatie van de sectorplannen laat zien dat de effecten van de tot eind augustus 2017 afgeronde sectorplannen zich vooral voordoen op individueel niveau (Tweede Kamer, 2017–2018, 33 566, nr. 101). Via sectorplannen zijn maatregelen gefinancierd die anders niet of in mindere mate waren uitgevoerd, bijvoorbeeld het creëren van leerwerkplekken en het aanbieden van opleidingen. De afgeronde sectorplannen boden bijna 91.000 deelnemers een opleiding en bijna 24.000 deelnemers een leerwerkplek. De uitvoering van de plannen heeft vertraging opgelopen, waardoor veel maatregelen pas aan het eind van de crisis in werking traden. In 2018 volgt de tweede tussenevaluatie van de sectorplannen.

Steekproef scholingsvouchers

Naast de sectorplannen waren gedurende 2017 ook scholingsvouchers beschikbaar die werkzoekenden hielpen zich om te scholen naar een kansberoep. Van mei 2016 tot eind 2017 zijn ruim 18.500 vouchers toegekend. UWV onderzoekt de besteding ervan. Uit de eerste steekproef van 500 vouchers blijkt dat 10% van de ontvangers van scholingsvouchers niet aan de voorwaarden heeft voldaan (Tweede Kamer, 2017–2018, 33 566, nr. 101). Deze resultaten geven aanleiding de steekproef uit te breiden.

Arbeidsongeschiktheid en ziekte

Aanpassingen rond de WIA

Op het gebied van arbeidsongeschiktheid en de WIA springt een aantal ontwikkelingen in 2017 in het oog. Zo is het interdepartmentaal beleidsonderzoek (IBO) «Geschikt voor de arbeidsmarkt» in 2017 afgerond (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 780). Het rapport leverde verschillende beleidsopties om de arbeidsparticipatie van mensen met een WIA-uitkering te bevorderen. Het kabinet heeft een aantal opties overgenomen in het regeerakkoord. Een andere ontwikkeling in 2017 is dat de WIA-taakstelling uit het sociaal akkoord niet meer doorgaat, omdat er geen zicht was op concrete maatregelen van de sociale partners. Wel nam de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in 2017 af van € 212,06 naar € 175,63 netto per jaar. Tot slot is de Wet verbetering hybride markt sinds 1 januari 2017 in werking. De wet heeft de premiesystematiek van het UWV aangepast zodat deze meer aansluit bij de systematiek van de private markt. Dit heeft als doel dat werkgevers hun keuze meer gaan baseren op de kwaliteit van re-integratie en activering.

Beleidsdoorlichting en no-riskpolis Ziektewet

In 2017 vond op het terrein van de Ziektewet (ZW) en de Wet arbeid en zorg (WAZO) een beleidsdoorlichting plaats (Tweede Kamer, 2016–2017, 30 982, nr. 33). Het kabinet geeft gehoor aan de aanbeveling uit deze beleidsdoorlichting om met de verbeteringen in de informatievoorziening aan de slag te gaan (Tweede Kamer, 2017–2018, 30 982, nr. 37). SZW en UWV bekijken welke informatie het meest nuttig en leverbaar is. Verder startte in het eerste kwartaal van 2017 een experiment in de ZW om te onderzoeken of vervroegde inzet van de no-riskpolis leidt tot meer arbeidsparticipatie. Dit experiment geldt voor mensen in de ZW die geen werkgever meer hebben en na een jaar ziekte door het UWV beoordeeld zijn.

Kinderopvang

Betere en betaalbare kinderopvang

Goede kinderopvang biedt kinderen een vertrouwde en veilige omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen en bevordert de arbeidsparticipatie van ouders (tabel 3.4 en 3.5). Daarom is vanaf 2017 jaarlijks € 200 miljoen extra beschikbaar voor de toegankelijkheid en kwaliteit van de kinderopvang. Een belangrijk deel van dit geld gaat naar de kinderopvangtoeslag. Verder zijn in 2017 de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (Stb. 2017, 251) en de Wet harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang (Stb. 2017, 252) aangenomen. De wijzigingen zijn van kracht per 1 januari 2018 en moeten de kwaliteit van de kinderopvang borgen en de verschillen in de kwaliteitseisen van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang verkleinen.

Tabel 3.4 Kerncijfers netto arbeidsparticipatie (%)
 

2015

2016

2017

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar1

65,4

65,8

66,7

       

Moeders (lid van ouderpaar)1

76,7

77,6

78,5

Vaders (lid van ouderpaar)1

90,4

90,8

91,2

       

Alleenstaande moeders1

59,5

62,2

63,1

Alleenstaande vaders1

75,5

76,3

73,8

       

Moeders met jonge kinderen (0–11)2

75,9

76,5

77,2

Vaders met jonge kinderen (0–11)2

93,0

93,3

93,5

X Noot
1

CBS, Statline.

X Noot
2

CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

Tabel 3.5 Kerncijfers gewerkte uren per week (gemiddelde binnen de groep vrouwen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)1
 

2015

2016

2017

Vrouwen 15 tot 75 jaar

25,3

25,6

25,9

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

25,5

25,8

26,4

X Noot
1

CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

3.2.3 Solidair sociaal stelsel

Ouderen en pensioenen

AOW-leeftijd in 2023 niet omhoog

De verhoging van de AOW-leeftijd is vanaf 2022 gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. Dit houdt de overheidsfinanciën op lange termijn houdbaar. Op basis van nieuwe cijfers van het CBS over de levensverwachting, blijft de AOW-leeftijd in 2023 op 67 jaar en drie maanden, net als in 2022 (Tweede Kamer, 2017–2018, 32 163, nr. 45). In 2017 was de AOW leeftijd 65 jaar en 9 maanden.

Fit tot aan de pensioenleeftijd

Om mensen te helpen gezond en werkend de pensioenleeftijd te halen, zijn in 2017 meerdere activiteiten ontplooid. Zo richtte het programma «Duurzame inzetbaarheid» zich op thema’s als de aanpak van werkstress en duurzame inzetbaarheid in het MKB. Verder droeg het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» bij aan de arbeidsmarktpositie van ouderen. Onderdeel hiervan is het «Ontwikkeladvies 45-plus» uit december 2017 (Stcrt. 2017, 69 644). Werkenden van 45 jaar of ouder kunnen zich aanmelden voor persoonlijk loopbaanadvies om een beeld te krijgen van hun situatie op de arbeidsmarkt.

Aanvullende pensioenen

Ook op het gebied van aanvullende pensioenen waren er veranderingen in 2017. Zo is de Wet waardeoverdracht van kleine pensioenen aangenomen door het parlement (Stb. 2017, 505). Deze wet zorgt ervoor dat kleine aanspraken hun pensioenbestemming behouden. Hiermee verbetert de pensioenvoorziening van vooral werknemers met meerdere kortlopende dienstverbanden. Verder is in het najaar van 2017 het wetsvoorstel fuserende bedrijfstakpensioenfondsen ingediend (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 801, nr. 2). Het wetsvoorstel biedt verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen de mogelijkheid om onder een aantal randvoorwaarden tijdelijk afgescheiden vermogens aan te houden. Dit maakt het uiteindelijk makkelijker voor bedrijfstakpensioenfondsen om te fuseren.

Vernieuwing van het pensioenstelsel

Het kabinet heeft de ambitie om het pensioenstelsel te vernieuwen. In 2017 zijn hiertoe voorbereidende stappen gezet. Het kabinet roept de SER op om hierover snel te adviseren en streeft ernaar om overeenstemming met sociale partners te krijgen over de invulling op hoofdlijnen binnen de kaders van de daarvoor in het regeerakkoord benoemde uitgangspunten. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om het pensioenstelsel aan te passen, om de tweede pijler van het pensioenstelsel transparanter, intergenerationeel billijker en schokbestendiger te maken.

Schulden en armoede

Verbetering aanpak schulden

Op verschillende terreinen verbeterde de aanpak van schulden in 2017. Met de inwerkingtreding van het Besluit breed moratorium per 1 april 2017, in combinatie met artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om bij de rechtbank een breed moratorium aan te vragen bij schuldhulpverlening (Stb. 2017, 83). Het Besluit geeft nadere invulling aan de voorwaarden waaronder een Breed Moratorium – een periode van maximaal 6 maanden waarin verhaals- en executiehandelingen richting de schuldenaar worden opgeschort – door de rechter kan worden verleend. De Eerste Kamer heeft de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in 2017 aangenomen (Stb. 2017, 110). De wet heeft als doel te voorkomen dat schuldenaren bij beslaglegging te weinig geld overhouden om in basale levensbehoeften te voorzien. De datum van inwerkingtreding wordt later vastgesteld. Ook is de Rijksincassovisie in 2017 verder geconcretiseerd. Zo startte het interdepartementale project «Verbreding beslagregister». Onderzoek moet de kosten en baten van doorontwikkeling van het beslagregister duidelijk maken. Verder volgde op de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een impuls om de schuldhulpverlening verder te professionaliseren. De NVVK, VNG, Divosa, Sociaal Werk Nederland en de LCR hebben met subsidie van SZW een leer- en ontwikkelprogramma ingericht onder de naam «Schouders eronder».

Kinderen met lager inkomen ondersteunen

Speciale aandacht lag in 2017 op het steunen van kinderen in huishoudens met een laag inkomen. Vanaf 2017 is jaarlijks € 100 miljoen extra beschikbaar om te zorgen dat ook kinderen uit armere huishoudens kunnen sporten, aan cultuur kunnen doen, hun verjaardag kunnen vieren en op school kunnen meedoen. Daarnaast was er in 2017 extra geld voor het kindgebonden budget, dat de inkomenspositie van gezinnen met lagere en middeninkomens ondersteunt.

Handhaving sociale zekerheid

Opsporing UWV, SVB en gemeenten

Het ontvangen van een uitkering gaat gepaard met diverse verplichtingen, zoals het tijdig verstrekken van gegevens over inkomen en het melden van samenwonen. De naleving van deze verplichtingen is een belangrijke voorwaarde voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Het UWV, de SVB en gemeenten zetten verschillende instrumenten in om te bevorderen dat wet- en regelgeving wordt nageleefd en gehandhaafd, zowel preventief als sanctionerend (tabel 3.6 en 3.7).

Tabel 3.6 Kerncijfers opsporing UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

Totaal opgelegd boetebedrag (x € 1 mln)

 

2015

2016

2017

2015

2016

2017

2015

2016

2017

UWV1

33

17

13

62

41

46

16

9,7

7,6

SVB2

3,3

2,6

2,4

9,6

8,8

7,8

1,7

1,9

1,7

Gemeenten3

11

12

11

66

71

69

14

9,0

8,8

Totaal

47

32

26

137

121

123

32

21

18

X Noot
1

UWV, Jaarverslag, berekening SZW.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag, berekening SZW.

X Noot
3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 3.7 Kerncijfers incassoratio en geïnd bedrag UWV, SVB en gemeenten
 

2015

2016

2017

2014

2015

2016

2013

2014

2015

Incassoratio (%)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

na 3 jaar

na 3 jaar

UWV1

30

25

22

48

54

51

61

58

64

SVB2

21

24

23

40

41

46

62

46

46

Gemeenten3

14

16

14

22

25

26

37

28

31

Totaal

22

20

18

39

39

40

56

47

47

                   

Geïnd bedrag (x € 1 mln)

                 

UWV1

23

13

12

69

41

26

58

83

49

SVB2

2,4

2,6

2,2

4,3

4,6

4,9

8,4

4,9

5,2

Gemeenten3

11

13

11

18

20

26

10

23

25

Totaal

36

28

25

91

66

57

76

111

80

X Noot
1

UWV, Jaarverslag.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Nieuwe Fraudewet

Per 1 januari 2017 is als onderdeel van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (de nieuwe Fraudewet) de mogelijkheid uitgebreid om een waarschuwing te geven in plaats van een boete. Hierdoor neemt ook het aantal overtredingen met financiële benadeling af. De kengetallen op het gebied van opsporing en de incassoratio’s tonen voor de rest een vergelijkbaar beeld met voorgaand jaar. De incassoratio zal de komende jaren nog verder toenemen, omdat de Fraudewet bepaalt dat het benadelingsbedrag en de boete minimaal 10 jaar teruggevorderd moeten worden. Zo is de incassoratio van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes in 2017 opgelopen tot 66%, 74% en 47% voor respectievelijk de SVB, UWV en gemeenten.

3.3 Uitgavenkader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

Deze paragraaf presenteert een totaaloverzicht van de uitgaven in de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA) in het jaar 2017. Eerst wordt de opbouw van de totale uitgaven in het SZA-kader weergegeven, onderverdeeld naar begrotings- en premiegefinancierde uitgaven. Daarna wordt inzicht gegeven in de onderverdeling van de uitgaven in het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Ten slotte worden de uitgavenmutaties sinds de begroting 2017 gegroepeerd weergegeven en vindt toetsing van de SZA-uitgaven aan de ijklijn plaats.

Overzicht en aansluiting bij jaarverslag

Om een goede vergelijking te maken tussen begrote en gerealiseerde uitgaven zijn de uitgaven van de begroting 2017 (prijzen 2016) omgerekend naar prijzen 2017. Bij de analyse wordt de raming van uitgaven en ontvangsten uit de begroting 2017 (de stand Miljoenennota 2017) als startpunt genomen. Daarnaast worden in deze paragraaf de ontvangsten in mindering gebracht op de uitgaven (netto SZA-uitgaven). Daarom wijken deze uitgaven af van de uitgaven zoals opgenomen in de beleidsartikelen.

Allereerst volgt een vergelijking van de gerealiseerde SZA-uitgaven ten opzichte van de uitgaven zoals geraamd in de begroting 2017 (zie tabel 3.8). Uit deze tabel is af te leiden dat de totale uitgaven onder het SZA-kader € 0,8 miljard lager zijn uitgekomen dan voorzien bij de begroting 2017. De uitgaven onder het SZA-kader bestaan uit begrotingsgefinancierde uitgaven (€ 31,8 miljard) en premiegefinancierde uitgaven (€ 56,6 miljard). De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald, de premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Het merendeel van de uitgaven van de SZW-begroting valt onder het uitgavenkader SZA. Op de totaaltelling van de uitgaven vindt een correctie plaats om dubbeltelling te voorkomen die ontstaat doordat sociale fondsen voor een deel gefinancierd worden uit begrotingsmiddelen. Deze zogeheten rijksbijdragen worden verantwoord op artikel 12 van dit jaarverslag. Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds. De opbrengsten van de AOW-premie zijn namelijk onvoldoende om de ouderdomsuitgaven (AOW) te dekken. De apparaatsuitgaven en enkele andere uitgaven, waaronder subsidies en opdrachten, behoren tot de uitgaven onder het kader Rijksbegroting-eng en zijn daarom niet relevant voor het SZA-kader. Deze uitgaven worden in mindering gebracht op de totaaltelling. Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd. De gerealiseerde ontvangsten van de begrotingsartikelen onder het SZA-kader wijken af van de totale artikelontvangsten in het staafdiagram aan het begin van dit jaarverslag (€ 1,9 miljard). In dit diagram zijn ook de artikelontvangsten die betrekking hebben op de budgetdisciplinesector Rbg-eng en de niet-kaderrelevante ontvangsten meegenomen (voornamelijk werkgeversbijdragen kinderopvangtoeslag).

Tabel 3.8 SZA-uitgaven 20171 (x € 1 mld)
 

Realisatie

2017

Begroting

2017

Verschil

2017

Totaal uitgaven begrotingsgefinancierd

31,8

33,8

– 2,0

–/– Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

12,4

14,0

– 1,5

–/– Uitgaven Rbg-eng

0,5

0,6

– 0,1

–/– Correctie ontvangsten begrotingsgefinancierd

0,7

0,6

0,0

A. SZA-uitgaven begroting

18,2

18,6

– 0,4

       

Totaal uitgaven premiegefinancierd

56,6

57,0

– 0,4

–/– Correctie ontvangsten premiegefinancierd

0,3

0,4

0,0

B. SZA-uitgaven premie

56,3

56,7

– 0,4

       

C. Integratie-uitkering sociaal domein

2,6

2,6

0,1

       

Totaal SZA-uitgaven (A + B + C)

77,1

77,9

– 0,8

X Noot
1

Als gevolg van afronding kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Uitgavenontwikkeling

Tabel 3.9 toont een onderverdeling van de uitgaven die vallen binnen het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Wederom is het startpunt de begroting 2017 (de stand Miljoenennota 2017). Ontvangsten worden in mindering gebracht op de uitgaven. De lagere dan begrote uitgaven zijn grotendeels het gevolg van lagere werkloosheidsuitgaven (WW), lagere uitgaven aan de kindregelingen en lagere re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid.

Tabel 3.9 Uitgaven SZA-kader 2015–2017 (x € 1 mln)
 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Begroting

2017

Verschil

2017

Werkloosheid

         

WW-uitgaven (werkloosheid)

6.168

5.478

4.810

5.040

– 230

Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) en intertemporele tegemoetkoming

5.624

5.711

5.901

5.898

3

           

Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap

         

WIA/WAO/WAZ/Wajong

11.971

12.253

12.569

12.378

191

ZW/WAZO

2.576

2.626

2.683

2.585

98

           

Ouderdom/Nabestaanden

         

MKOB

1

1

0

0

0

AOW

34.967

36.004

36.466

36.134

332

Inkomensondersteuning AOW

846

936

946

946

1

Anw

452

424

399

406

– 7

           

Kinderopvang en kindregelingen

         

KOT

1.645

2.006

2.273

2.231

41

AKW/WKB

5.093

5.205

5.195

5.273

– 78

           

Re-integratie/Participatie

         

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

182

221

89

175

– 86

Wsw-budget

17

17

0

0

0

Participatiebudget gemeenten

1

0

2

0

2

Integratie-uitkeringen sociaal domein

2.900

2.761

2.636

2.574

62

           

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

         

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2.036

1.944

2.023

1.958

64

Overige uitgaven

919

1.018

1.153

1.262

– 110

           

Nominale ontwikkeling

0

0

0

1.033

– 1.033

           

Totaal SZA-uitgaven

75.398

76.607

77.142

77.893

– 750

Werkloosheid

De uitkeringslasten WW komen € 230 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 330 miljoen lager dan begroot. Door de gunstige economische ontwikeling is de werkloosheid sterker gedaald dan verwacht. Dit heeft geleid tot lagere uitkeringslasten ten opzichte van de begroting.

De uitgaven macrobudget participatiewetuitkeringen en de intertemporele tegemoetkoming samen vallen € 3 miljoen hoger uit dan begroot. De doorwerking van hoger uitgevallen realisaties in 2016 had een opwaarts effect op de uitgaven in 2017. De doorwerking van de gestegen lonen en prijzen in de uitkeringen heeft ook een opwaarts effect gehad op de uitgaven. Tegenover deze verhogingen staat een neerwaarts effect als gevolg van de meevallende werkloosheidsontwikkeling.

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap / Wajong

De uitgaven voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en zwangerschap zijn € 289 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie ongeveer € 26 miljoen hoger dan begroot. De hogere uitkeringslasten in de WIA en de ZW worden slechts deels gecompenseerd door lagere uitkeringslasten in de WAO, WAZ, WAZO en de Wajong.

Ouderdom / nabestaanden

De AOW-uitgaven zijn € 332 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 63 miljoen lager dan begroot. Dit wordt voornamelijk verklaard doordat het aantal AOW’ers, de uitgaven aan de partnertoeslag en het percentage alleenstaanden (die recht hebben op een hogere AOW-uitkering) lager uitvielen dan begroot.

De uitkeringslasten Anw zijn € 7 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 12 miljoen lager dan begroot. Dit komt vooral doordat het jaargemiddelde van het aantal personen met een Anw-uitkering lager is uitgekomen dan geraamd.

Kinderopvang en kindregelingen

Het saldo van de uitgaven en ontvangsten kinderopvangtoeslag is € 41 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 5 miljoen hoger dan de begroting. Het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag is hoger uitgekomen, wat hogere uitkeringslasten tot gevolg heeft.

De uitgaven aan de AKW en WKB zijn € 78 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie ongeveer € 100 miljoen lager dan begroot. De lagere uitgaven aan de AKW worden veroorzaakt door een kleiner aantal kinderen dan in de begroting was voorzien. De uitgaven aan de WKB zijn onder andere lager door de gunstige economische ontwikkeling (hogere inkomens leiden tot lagere bedragen en minder rechthebbenden).

Re-integratie / Participatie

In 2017 is € 86 miljoen minder uitgegeven dan begroot aan re-integratie arbeidsongeschikten. Dit bestaat uit lagere uitgaven aan re-integrate Wajong (€ 67 miljoen) en lagere uitgaven aan re-integratie WIA/WAO/WAZ (€ 19 miljoen). De lagere uitgaven aan re-integratie Wajong worden voor een deel verklaard door de ontvangst van ESF-gelden door het UWV, waardoor de bevoorschotting vanuit SZW naar beneden is bijgesteld. De lagere uitgaven aan re-integratie WIA/WAO/WAZ zijn grotendeels het gevolg van het doorschuiven van een deel van het budget naar het begrotingsgefinancieride budget in 2020 en 2021.

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB komen € 64 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 42 miljoen hoger dan begroot. Dit komt grotendeels door hogere uitvoeringskosten bij het UWV, onder andere als gevolg van het saldo van nabetalingen over 2016 en aanvullende toekenningen sinds de begroting. Ook zijn de uitvoeringskosten SVB licht hoger uitgekomen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven zijn per saldo € 110 miljoen lager uitgekomen dan begroot. De overige uitgaven betreffen verschillende kleinere regelingen, voornamelijk de AIO, OBR, TW, uitkeringen Caribisch Nederland en uitgaven aan integratie en maatschappelijke samenhang.

Toetsing aan ijklijn

Tabel 3.10 laat de ontwikkeling van het SZA-kader en de netto SZA-uitgaven zien voor het jaar 2017. De SZA-uitgaven worden getoetst aan de ijklijn.

Tabel 3.10 Bijstelling SZA-uitgaven en ijklijn sinds de indiening van de Miljoenennota 2017 (x € 1 mld)

Uitgaven

 

SZA-uitgaven bij indiening Miljoenennota 2017

77,9

Budgettaire mutaties

– 0,8

SZA-uitgaven jaarverslag 2017

77,1

   

Uitgavenplafond (ijklijn)

 

IJklijn SZA-uitgaven bij begroting 2017

77,6

IJklijnmutaties

0,7

IJklijn SZA-uitgaven jaarverslag 2017

78,3

   

Kadertoetsing (over-/onderschrijding ijklijn) bij indiening Miljoenennota 2017

0,3

Kadertoetsing (over-/onderschrijding ijklijn) jaarverslag 2017

– 1,2

Uitgaven

Sinds de stand van het indienen van de Miljoenennota 2017 zijn er budgettaire mutaties opgetreden op grond van uitvoeringsinformatie over 2017. De geraamde SZA-uitgaven van € 77,9 miljard ten tijde van het indienen van de Miljoenennota 2017 uitgekomen op € 77,1 miljard bij het jaarverslag 2017.

Uitgavenplafond (ijklijn)

De ijklijn 2017 is € 0,7 miljard hoger vastgesteld dan in de begroting 2017 is opgenomen. De voornaamste oorzaak is een bijstelling van het kader als gevolg van de ontwikkeling van de prijs van de nationale bestedingen. Daarnaast is de ijklijn bijgesteld vanwege overboekingen tussen de kaders en statistische correcties. De ijklijn voor 2017 is uiteindelijk vastgesteld op € 78,3 miljard.

Toetsing SZA-uitgaven aan uitgavenplafond

Door de lagere SZA-uitgaven ten opzichte van de ontwerpbegroting en de opwaartse bijstelling van het kader is er sprake van een onderschrijding van het kader. Per saldo is er bij jaarverslag 2017 € 1,2 miljard minder uitgegeven dan de voor 2017 geldende ijklijn.

3.4 Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel 3.11 Realisatie beleidsdoorlichtingen

Nummer en naam artikel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Geheel artikel?

1 Arbeidsmarkt

X1,X2

X3

X

       

Nee1 , 2 , 3

2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet4

             

Ja4

3 Arbeidsongeschiktheid

X5

   

X

   

X6

Nee

4 Jonggehandicapten

           

X7

Ja

5 Werkloosheid

         

X

 

Ja

6 Ziekte en zwangerschap

           

X

Ja

7 Kinderopvang

       

X

   

Ja

8 Oudedagsvoorziening

   

X

       

Nee

9 Nabestaanden

   

X

       

Ja

10 Tegemoetkoming ouders

   

X

       

Ja

11 Uitvoering

       

X

   

Ja

12 Rijksbijdragen8

             

Nvt

13 Integratie en maatschappelijke samenhang

           

X9

Ja

X Noot
1

Deze doorlichting besloeg het toenmalige artikel 42 van de begroting van SZW,Arbeidsparticipatie.

X Noot
2

Deze doorlichting besloeg het toenmalige artikel 41 van de begroting van SZW, Inkomensbeleid.

X Noot
3

Deze doorlichting besloeg het toenmalige artikel 44 van de begroting van SZW, Gezond en veilig werken.

X Noot
4

De doorlichting van dit artikel staat gepland voor 2019.

X Noot
5

Deze doorlichting besloeg operationele doelstelling 46.2 van de toenmalige begroting van SZW, inkomensbescherming met activering (WIA).

X Noot
6

De beleidsdoorlichting is als IBO (Interdepartementaal Beleids Onderzoek) «Geschikt voor de arbeidsmarkt» in april 2017 opgeleverd. Enkele onderwerpen van dit beleidsartikel (onder andere de WAZ) zijn niet aan de orde gekomen in het IBO. Deze onderwerpen komen in een afzonderlijke evaluatie aan de orde. Deze evaluatie wordt in de eerste helft van 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer.

X Noot
7

In de Kamerbrief «stand van zaken Participatiewet» van 8 december 2017 heeft de Staatssecretaris van SZW aangekondigd de beleidsdoorlichting en de kabinetsreactie in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

X Noot
8

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

X Noot
9

Deze doorlichting stond gepland voor eind 2016 maar is in januari 2017 naar de Tweede Kamer verstuurd.

Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen: http://www.rijksbegroting.nl/2018/voorbereiding/begroting,kst237072_9.html.

Voor de realisatie van andere onderzoeken, zie de bijlage E2 «evaluatie en overig onderzoek».

3.5 Overzicht van risicoregelingen

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling «startende ondernemers vanuit een uitkering» van kracht geworden. Een garantie heeft een maximale duur van zes jaar. Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. Onder invloed van nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde een rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten.

In 2017 is rond het beheer en uitvoering van deze regeling een aantal besluiten genomen, waarvan de belangrijkste was om – gelet op het nog relatief geringe aantal openstaande borgstellingen – aan de deelnemende kredietinstellingen een voorstel te doen van kwijtschelding van wederzijdse verplichtingen. Deze voorstellen tot kwijtschelding aan de deelnemende kredietinstellingen zijn vastgelegd in overeenkomsten en geaccordeerd door nagenoeg alle deelnemende kredietinstellingen.

Eind 2017 staat SZW voor een bedrag van € 116.300 borg aan kredietinstellingen en gemeentelijke kredietbanken die een kredietovereenkomst hebben verleend aan startende ondernemers. Het daadwerkelijke risico van uitbetaling als alle verplichtingen zouden worden opgeëist wordt geraamd op € 10.000. Er is hiervoor geen risicovoorziening ingesteld omdat het om een aflopende regeling gaat met een gering risico. In 2017 is door de banken aanspraak gemaakt op de borgstelling. Dit heeft geleid tot de betaling van een bedrag van in totaal € 5.000.

Tabel 3.12 Overzicht verstrekte garanties (bedrag x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2016

Verleend 2017

Vervallen 2017

Uitstaande garanties 2017

Garantieplafond

Totaal plafond

Totaalstand risicovoorziening

2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Startende ondernemers

65

0

551

10

0

10

0

X Noot
1

Dit bedrag wordt verantwoord op beleidsartikel 2.

Tabel 3.13 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedrag x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Uitgaven 2017

Ontvangsten 2017

Saldo 2017

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening 2017 en 2016

2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Startende ondernemers

63

22

411

5

0

5

0

X Noot
1

Dit bedrag wordt verantwoord op beleidsartikel 2.

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringsplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringsonderwijs te bekostigen. Slechts ingeval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringsdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen. De looptijd van deze leningen is divers.

Voor deze leningen is er geen risicovoorziening ingesteld omdat eventuele verliezen via de begroting worden opgevangen.

Tabel 3.14 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Totaalstand risicovoorziening 2016

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening 2017 en 2016

13 Integratie en maatschappelijke samenhang

Leningen inburgering

298.532

divers

0

0

4. BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);

  • Maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Het lage-inkomensvoordeel (LIV)

Beleidsconclusies

Sinds 1 januari 2017 krijgen werkgevers een LIV-tegemoetkoming als zij werknemers in dienst hebben, die rond het minimumloon verdienen. Dit stuwt de werkgelegenheid niet alleen voor reguliere werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar ook voor onder meer mensen op een beschutte werkplek, Wsw’ers en mensen met een loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet. Bij deze regeling vindt uitbetaling plaats na afloop van het kalenderjaar waarin de verplichting ontstaat. In 2017 zijn er dus geen uitgaven aan deze regeling.

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml)

De voornemens, zoals opgenomen in de begroting 2017, ten aanzien van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) zijn geheel gerealiseerd. Per 1 juli 2017 is de leeftijdgrens waarop recht bestaat op het volwassenminimumloon verlaagd van 23 naar 22 jaar. Daarbij is ook het minimumjeugdloon van 18- t/m 21-jarigen verhoogd. De Stukloonregeling is per 1 januari 2018 aangepast zodat ook bij betaling op basis van stukloon het minimumloon wordt betaald en de Inspectie SZW deze norm kan handhaven. Tot slot is een expliciete juridische grondslag gecreëerd voor het moeten betalen van minimumloon over de verrichte arbeid die de normale voltijdse arbeidsduur te boven gaat.

Ketenaansprakelijkheid voor het goederenvervoer

Op 1 januari 2017 is de ketenaansprakelijkheid voor het goederenvervoer over de weg van kracht geworden. De ketenaansprakelijkheid voor het goederenvervoer is op dezelfde wijze vorm gegeven als in de Wet aanpak schijnconstructies. Dat wil zeggen dat een werknemer bij onderbetaling door zijn werkgever niet alleen zijn eigen werkgever direct kan aanspreken voor het achterstallige loon, maar ook diens opdrachtgever en, als deze niet betaalt, de andere schakels in de keten van opdrachtgevers. Op 22 december 2017 is de Tweede monitor Wet aanpak schijnconstructies aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 108, nr. 29). Een bijlage bij de monitor bestaat uit een verdiepend onderzoek waarin is onderzocht hoe de ketenaansprakelijkheid doorwerkt.

Wet op de ondernemingsraden (WOR)

In 2017 lag een wijziging van de WOR ter behandeling bij de Tweede Kamer. De wijziging behelst invoering van de verplichting tot een jaarlijks gesprek tussen de bestuurder en de ondernemingsraad over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen, inclusief die van het bestuur, binnen bedrijven met honderd werknemers of meer. De wetswijziging is een bijdrage aan de bewustwording rond het thema beloningsverhoudingen. De aanvankelijke datum voor inwerkingtreding is niet gehaald. Voordat de Kamerbehandeling kon plaatsvinden waren er Kamerverkiezingen. Het onderwerp is daarop controversieel verklaard, waardoor de behandeling van het wetsvoorstel pas kon plaatsvinden na de kabinetsformatie. Het wetsvoorstel is in januari 2018 aangenomen door de Tweede Kamer.

Kennismigratie

Conform de voornemens zoals opgenomen in de begroting 2017 is, ter stimulering van de Nederlandse kenniseconomie, het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen op twee punten gewijzigd. Per 1 april 2017 is het voor kennismigranten, houders van een Blue Card, wetenschappelijk personeel en studenten mogelijk gemaakt dat zij naast hun werkzaamheden een eigen onderneming starten. Met ingang van 1 juli 2017 is de Regeling internationaal handelsverkeer in werking getreden waardoor bedrijven arbeidskrachten met specialistische kennis via een flexibele procedure tijdelijk naar Nederland kunnen laten komen voor de uitoefening van werkzaamheden.

Detacheringsrichtlijn

In oktober 2017 is binnen de Raad van Ministers van Sociale Zaken (EPSCO) overeenstemming bereikt over de Raadspositie ten aanzien van de herziening van de EU-detacheringsrichtlijn. Om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan moet gelijk werk op dezelfde werkplek gelijk beloond worden. Deze herziening zorgt onder andere ervoor dat gedetacheerde werknemers worden behandeld volgens dezelfde regels (zoals vastgelegd in de wet of in algemeen verbindend verklaarde cao’s) als lokale werknemers als het gaat om beloning. Daarnaast moet na een termijn van 12 maanden (met mogelijke eenmalige verlenging van 6 maanden) alle arbeidswetgeving (uitgezonderd aanvullende pensioenen en ontslagrecht) die van toepassing is op plaatselijke werknemers ook van toepassing zijn op de gedetacheerde werknemers. In november 2017 zijn de onderhandelingen in de «trilogen» tussen EP, Raad en Commissie over het voorstel gestart.

Implementatie wetsvoorstel Versterking Arbeidsgerelateerde Zorg

De Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet op het terrein van de arbeidsgerelateerde zorg is op 1 juli 2017 in werking getreden. De implementatie is ondersteund door communicatieactiviteiten en door stimulering van sectorale en regionale activiteiten.

Inspectie Control Framework (ICF)

Naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 475 XV, nr. 9) is onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de capaciteit van de Inspectie SZW. Het rapport »Werken met effect» concludeerde in november 2016 dat het niet mogelijk is om deze vraag eenduidig te beantwoorden (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 14). Het rapport beveelt aan een Inspectie Control Framework (ICF) op te stellen. Dit ICF is op 16 mei 2017 aan de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 74). In het regeerakkoord is – geleidelijk oplopend naar 2022 – een bedrag van structureel € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor het versterken van de handhavingsketen van de Inspectie SZW conform het ICF.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

11.303

16.545

15.444

20.914

20.064

16.292

3.772

Uitgaven

12.083

14.103

17.487

19.385

15.854

16.092

– 238

               

Inkomensoverdrachten (vakantiedagen)

0

0

0

3.427

1.805

320

1.485

               

Subsidies

1.883

2.090

3.558

3.049

3.173

3.009

164

               

Opdrachten

10.015

11.823

13.737

8.948

6.807

7.943

– 1.136

               

Bekostiging

185

190

192

145

125

203

– 78

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

0

0

0

0

0

842

– 842

Ministerie van EZK

0

0

0

0

0

150

– 150

Ministerie van VWS

0

0

0

0

0

692

– 692

               

Bijdrage aan agentschappen

0

0

0

3.816

3.944

3.775

169

RIVM

0

0

0

3.816

3.944

3.775

169

               

Ontvangsten

30.722

29.645

22.203

24.552

29.240

24.000

5.240

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat vergoedingen uitgekeerd moeten worden aan werknemers die tijdens ziekte te weinig vakantiedagen hebben opgebouwd. Het vaststellen en uitbetalen van de vergoedingen heeft langer geduurd dan beoogd. Hierdoor zijn de uitgaven voor deze regeling over de jaargrens van 2016 geschoven. Dit heeft in 2017 geleid tot hogere inkomensoverdrachten (€ 1,5 miljoen) dan bij begroting 2017 was voorzien.

B. Subsidies

Aan subsidies zijn in 2017 zowel hogere als lagere uitgaven gedaan. Per saldo heeft dit geleid tot een extra uitgave van € 164.000.

C. Opdrachten

Bijna € 0,5 miljoen is naar artikel 98 geboekt ten behoeve van bijdragen aan onderzoek door CBS en SCP. Daarnaast zijn voor een bedrag van circa € 0,6 miljoen enkele bijdragen gedaan aan opdrachten van andere departementen (EZK, BZK, J&V, VWS en I&W). Het gaat onder andere om bijdrage aan Registratie Eerste Verblijf Adres, de Pensioen3daagse, het College voor de Rechten van de Mens en het Techniekpact. De realisatie van deze middelen wordt verantwoord op het desbetreffende artikel of in het jaarverslag van de eerder genoemde departementen.

D. Bekostiging

In oktober 2016 is de bijdrage ten behoeve van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) herzien. In 2017 resulteert dit in een lagere realisatie dan begroot van € 78.000.

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

De bijdragen aan andere begrotingen zijn gerealiseerd via budgetoverheveling naar het Ministerie van EZK (€ 0,15 miljoen) in verband met de bijdrage van SZW aan het College toelating gewasbescherming. Daarnaast heeft het Ministerie van VWS een bedrag van € 0,7 miljoen ontvangen onder andere in verband met de jaarlijkse bijdrage aan de Gezondheidsraad. De uitgaven worden door de desbetreffende departementen in hun jaarverslag verantwoord.

F. Bijdragen aan agentschappen

De uitgaven voor bijdragen aan agentschappen zijn vrijwel conform begroting 2017. Het betreft hier de bijdrage aan het RIVM.

G. Ontvangsten

De ontvangsten zijn hoger dan geraamd. Dit komt onder andere doordat bedrijven boeten als gevolg van overtredingen op de Arbowet snel betalen.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

In 2017 heeft 1,6% van de werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in de periode 2014–2017 vrijwel stabiel gebleven. Werknemers verzuimen gemiddeld vier op de honderd werkdagen.

In 2017 vonden er 3 incidenten met gevaarlijke stoffen plaats. In meerjarig perspectief schommelt het aantal tussen 3 en 6.

Tabel 4.1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1

2,7

1,7

1,4

1,4

1,6

Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)2

1,2

1,1

Ziekteverzuim (%)3

3,9

3,8

3,9

3,9

4,0

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

3

4

3

6

3

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

79

80

Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)6

3,2

3,2

Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)2

1,6

1,9

X Noot
1

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. Door gewijzigde opzet en vraagstelling van de enquête zijn de percentages vanaf 2014 niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren. In 2015 is de meting van arbeidsongevallen verbeterd. Er wordt een extra controle uitgevoerd of het arbeidsongeval wel in de afgelopen 12 maanden heeft plaatsgevonden. Hierdoor valt het aandeel werknemers met een arbeidsongeval in 2015 iets lager uit. Wanneer deze verbetering niet was doorgevoerd zou het percentage in 2015 zijn uitgekomen op 1,6%. Deze verbetering wordt voor het jaar 2015 en latere jaren toegepast.

X Noot
2

CBS/TNO, zelfstandigenenquête arbeidsomstandigheden. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

X Noot
3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

X Noot
4

Inspectie SZW administratie, conform de waarde uit het EU-systeem. Een incident uit de realisatie 2017 heeft in 2016 plaatsgevonden.

X Noot
5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

X Noot
6

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen, en deels aan cao’s waaronder het ene jaar meer dan wel minder werknemers vallen dan in het andere jaar.

Tabel 4.1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en -voorwaarden
   

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo)

5.895

5.486

5.500

5.551

5.625

 

waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s

5.260

4.850

4.743

4.793

4.790

 

waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring

635

636

757

758

835

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2

8,8

7,2

7,0

7,7

8,9

X Noot
1

SZW-administratie.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder op het terrein van het Ministerie van SZW. Dat toezicht is gericht op de naleving van de wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden, de arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen. Daarnaast onderzoekt de Inspectie SZW de werking van het stelsel van sociale zekerheid en signaleert ontwikkelingen en risico’s op de beleidsterreinen van het Ministerie van SZW. Ook werkt de Inspectie SZW op het gebied van pgb- en declaratiefraude als opsporingsorganisatie voor het Ministerie van VWS.

Bij het invullen van haar toezichtstaken maakt de Inspectie SZW gebruik van een breed instrumentarium. Naast de reguliere repressieve handhavinginstrumenten inspecteren en opsporen worden ook andere preventieve handhavinginstrumenten ingezet, zoals handhavingcommunicatie, druk zetten op opdrachtgevers, bevordering van samenwerking en branchebeïnvloeding. De afgelopen jaren heeft de Inspectie SZW geïnvesteerd in het risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. Bij de inzet van mensen en middelen zijn afwegingen rond maatschappelijk effect bepalend. Het jaarverslag 2017 van de Inspectie SZW beschrijft de resultaten en effecten die zijn bereikt. De Inspectie SZW ontwikkelt deze aanpak en verantwoording de komende jaren verder. Daarbij gaat het niet om het aantonen van een causaal verband tussen interventies en effect, maar om informatie die de resultaten van de Inspectie weergeeft. En waarvan het plausibel is dat deze resultaten bijdragen aan het realiseren van het beoogde maatschappelijk effect.

Tabel 4.1.4 geeft inzicht in een aantal kengetallen zoals aantallen inspecties en zijn uitvloeisel van de programmering en de aanpak per programma. Het zijn geen doelvariabelen, omdat ze niet direct inzicht geven in de bijdrage van de Inspectie SZW aan het gewenste maatschappelijk effect. Ze leggen de nadruk op kwantiteit (output) en minder op kwaliteit (effect). Een inspectie kan staan voor een bezoek van enkele uren of juist voor een diepgaand onderzoek van dagen of weken, waarbij de Inspectie een constructie ontrafelt of een arbeidsongeval onderzoekt.

Om deze reden heeft de Inspectie SZW een eerste set beleidsinformatie ontwikkeld waar de bijdrage van de Inspectie aan de realisatie van het beoogde maatschappelijk effect op hoofdlijnen kan worden afgemeten (tabel 4.1.5). Hoewel de Inspectie SZW meer interventies inzet dan inspecteren alleen, blijft het een belangrijk instrument. Het met handhaving beoogde gedragseffect komt tot uitdrukking in een handhavingpercentage dat bij tweede inspectie idealiter lager ligt dan bij de eerste. De set is zeker nog niet een definitieve en zal gaandeweg door additionele inzichten worden aangepast en aangevuld.

Tabel 4.1.4 Kerncijfers handhaving1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Raming 20172

Verschil

Aantal inspecties en onderzoeken Gezond en Veilig (excl. Brzo)

17.994

17.134

16.288

15.491

12.150

13.500 – 14.500

– 1.350

Handhavingspercentage Gezond en Veilig (excl. Brzo)

65

60

49

51

51

50

1

               

Aantal inspecties en onderzoeken Brzo

447

453

350

541

542

250 – 300

242

Handhavingspercentage Brzo

38

43

43

43

44

40

4

               

Aantal inspecties Eerlijk

4.930

5.054

4.500

2.890

2.727

2.500 – 3.500

0

Handhavingspercentage Eerlijk

25

19

26

48

50

> 30

0

               

Aantal programmarapportages Werk en Inkomen

6

6

5

3

7

3

4

Aantal overige producten Werk en Inkomen

21

10

17

16

0

6

– 6

               

Aantal afgeronde opsporingsonderzoeken

67

65

61

62

60

50 – 60

0

Aantal bij het OM aangemelde verdachten

181

221

169

167

210

130 – 150

60

Vastgesteld nadeel (mln €)

35

32

66

49

10

10 – 20

0

X Noot
1

Inspectie SZW, jaarverslag.

Het aantal inspecties Gezond en Veilig is lager uitgevallen dan voorzien in het jaarplan 2017. De belangrijkste oorzaak is de aanhoudende stijging van het aantal ongevalmeldingen en in onderzoek genomen ongevallen. Door deze toename was er in 2017 minder ruimte voor actieve inspecties op veilig en gezond werken. Was in 2016 de verhouding nog circa 60/40, in 2017 werd dit al meer dan 70/30. Het jaarverslag van de Inspectie SZW gaat nader in op de analyse. De komende jaren wil de Inspectie SZW de verhouding tussen inzet op actief en reactief onderzoek terug in evenwicht brengen. Het regeerakkoord heeft hier middelen voor toegekend.

Evenals in 2016 hebben veel bedrijven door de wijziging van de Brzo-regelgeving in 2015 een nieuw veiligheidsrapport ingeleverd. Deze rapporten zijn door de Inspectie SZW beoordeeld. De benodigde tijd voor de beoordeling van deze veiligheidsrapporten is korter dan voor het uitvoeren van een inspectie, wat zorgt voor een hoger totaal aantal gerealiseerde inspecties en onderzoeken Brzo.

Alle producten Werk en Inkomen zijn vanaf 2017 als (programma)rapport gepubliceerd. Dit verklaart het meer dan verwachte aantal programmarapportages en de afwezigheid van «overige producten werk en inkomen».

Het aantal bij het OM aangemelde verdachten is in 2017 hoger dan voorzien. Met name de onderzoeken bij uitzendbureaus en het domein Zorg leidden tot een groot aantal verdachten.

Tabel 4.1.5 Kerncijfers ICF: Effecten1
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Handhavingpercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

58

55

> 50

Handhavingpercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

9

21

< 50

Handhavingpercentage Brzo2

43

44

40

Handhavingpercentage eerste inspectie Eerlijk

48

50

> 50

Handhavingpercentage herinspectie Eerlijk (%)

43

39

< 50

X Noot
1

Jaarplan 2018 en jaarverslag 2017 van de Inspectie SZW. Deze tabel is per begroting 2018 geïntroduceerd.

X Noot
2

Bij Brzo-inspecties is er geen zinvol onderscheid tussen eerste en tweede inspectie. De werkwijze is dat het toezicht blijft totdat een onvolkomenheid of overtreding is opgeheven.

De Inspectie SZW werkt risicogericht en streeft naar een hoog handhavingpercentage bij eerste inspectie. De mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om bij haar inspecties daadwerkelijk regelovertredende bedrijven aan te treffen, biedt een indicatie voor de mate waarin werkgevers binnen die groep bezochte bedrijven de wet naleven en hun werknemers gezond, veilig en eerlijk werken. Bij het aantreffen van regelovertredende bedrijven treedt de Inspectie SZW handhavend op met de bedoeling om bij de betreffende bedrijven een gedragsverandering te realiseren opdat deze bedrijven de relevante arbeidswetgeving gaan naleven. De Inspectie SZW streeft daarom naar een handhavingpercentage bij herinspecties dat lager is dan bij eerste inspectie.

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigden

Premiekortingen

Tot 31 december 2017 was er een mobiliteitsbonus (premiekorting) voor het in dienst nemen en houden van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Sinds 1 januari 2018 zijn loonkostenvoordelen (LKV’s) in de plaats gekomen van de mobiliteitsbonus. Deze omvorming lost de verzilveringsproblematiek voor kleine werkgevers op en maakt de systematiek eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger.

Premiekorting jongeren

In 2014 en 2015 hadden werkgevers – onder bepaalde voorwaarden – recht op een premiekorting als zij een uitkeringsgerechtigde tussen de 18 en 27 jaar aannamen. Het recht duurde tot maximaal twee jaar na de datum van indiensttreding. In 2017 kon een deel van de werkgevers dus nog gebruikmaken van de aflopende regeling. Per 1 januari 2018 is het maximale recht van twee jaar voor alle werkgevers verstreken.

Tabel 4.1.6 Premiekortingen1 (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2013

2014

2015

2016

2017

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigden

237

294

323

291

260

Premiekorting jongeren

0

5

19

15

4

X Noot
1

Berekening SZW op basis van gegevens Belastingdienst. De jaartallen geven het belastingjaar aan waarop de premiekorting betrekking heeft (het transactiejaar).

2. Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratieinspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert hij de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor startende zelfstandigen;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • Het houden van systeemtoezicht; het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt en of, en zo ja, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;

  • De budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van het in de integratie-uitkering sociaal domein opgenomen SZW-aandeel en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet-gerealiseerde plekken in de Wsw over de uitvoeringsjaren tot en met 2014;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget voor de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstanduitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering, dat een louter gemeentelijke aangelegenheid is.

Sectorplannen en Scholingsvouchers richting een «kansberoep»

Beleidsconclusies

De eerste evaluatie van de sectorplannen in 2017 bestaat uit een analyse van de arbeidsmarktgegevens van alle deelnemers aan de op dat moment afgeronde sectorplannen, aangevuld met interviews en enquêtes (Tweede Kamer, 2017–2018, 33 566, nr. 101). Tijdens de crisis was er gebrek aan financiering bij sectorfondsen, werkgevers en werknemers voor maatregelen (waaronder met name scholing) die de arbeidsproductiviteit verhogen. Zonder overheidssubsidie hadden deze maatregelen niet bestaan of waren op kleinere schaal uitgevoerd. De tot dan toe 38 afgeronde sectorplannen bereiken met de subsidie bijna 91.000 deelnemers met scholing en bijna 24.000 deelnemers met een leerwerkplek. Uit de tussenevaluatie blijkt verder dat door de sectorplannen de arbeidsmarktstructuren zijn versterkt. Er is nu meer kennis over knelpunten en potentiële oplossingen op de arbeidsmarkt. Duurzame inzetbaarheid en arbeidsmobiliteit krijgen nu meer aandacht en er is een betere samenwerking tussen sociale partners.

De scholingvouchers voor scholing richting een zogenoemd «kansberoep» vergroten naar verwachting de baankansen van werkzoekenden. UWV heeft een onderzoek gedaan naar de besteding van de scholingsvouchers door middel van een steekproef. Van 10% van de steekproef is met zekerheid te stellen dat niet aan de voorwaarden is voldaan. Dit heeft aanleiding gegeven de steekproef uit te breiden. Het onderzoek moet beter inzicht geven in de besteding van de scholingsvouchers. In het voorjaar van 2018 zijn de resultaten bekend, waarna de Tweede Kamer over de uitkomsten wordt geïnformeerd.

Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

De resultaten van de tweemeting banenafspraak laten zien dat de werkgevers eind 2016 in totaal 22.554 banen ten opzichte van de nulmeting hebben gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking (Tweede Kamer, 2016–2017, 33 981, nr. J). Met dit resultaat is voldaan aan de doelstelling dat werkgevers eind 2016 in totaal 20.500 banen realiseren. Het gaat om 18.957 banen bij de sector markt en 3.597 banen bij de sector overheid. Werkgevers in de sector markt voldoen hiermee aan de doelstelling van 14.000 banen, maar dit geldt niet voor de sector overheid (6.500 banen). Vanwege dit resultaat heeft het kabinet besloten tot activering van de quotumregeling voor de sector overheid. Eén van de afspraken uit het Sociaal Akkoord is dat vóór het kabinet een besluit neemt om de quotumregeling te activeren, eerst gesproken wordt met sociale partners en gemeenten. Naar aanleiding van dit overleg in 2017 is besloten om te voorzien in een bepaling die het mogelijk maakt het quotum weer te deactiveren als blijkt dat de banenafspraak alsnog wordt gehaald. Ook is in 2017 besloten om overheidswerkgevers de tijd te geven een inhaalslag te realiseren en de daadwerkelijke heffing één jaar uit te stellen. Wel worden de resultaten over 2018 gemonitord. Tevens is toen geregeld dat de registratie in het doelgroepregister van mensen niet langer eindigt op 31 december van het tweede kalenderjaar, volgend op de datum waarop deze niet meer aan de doelgroepcriteria voldoen, de zogenaamde de t+2-regel. Deze periode is hiermee verlengd. Hierdoor blijven deze mensen in het doelgroepregister staan, waardoor de banen waarop zij werken langer meetellen voor de banenafspraak/quotumregeling. Het kabinet heeft ook aangekondigd om in 2018 met een definitieve aanpassing te komen. Aanvullend wordt door de overheidswerkgevers een plan van aanpak opgesteld en is afgesproken dat specifieke onderdelen in het veiligheidsdomein van de overheid worden uitgezonderd van de quotumregeling. Tot slot zal nader onderzoek plaatsvinden naar de regionale verschillen, de toereikendheid van de omvang van de doelgroep, en wordt in een breed onderzoek gemonitord hoe de quotumregeling uitpakt bij verschillende overheidssectoren (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 352, nr. 65).

Wetsvoorstel vereenvoudiging en stroomlijning Participatiewet en structurele no-risk polis

Sinds de invoering van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is veel in gang gezet door werkgevers, gemeenten, UWV en scholen om de inclusieve arbeidsmarkt dichterbij te brengen. Ook zijn er met brede maatschappelijke en parlementaire steun vereenvoudigingen doorgevoerd. Zo is het wetsvoorstel vereenvoudiging en stroomlijning Participatiewet in 2017 in werking getreden (Stb. 2016, nr. 444). Verder is de no-riskpolis voor de doelgroep banenafspraak en beschut werk vanaf 2021 structureel gemaakt (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 514, nr. 8). Dit moet de aarzeling wegnemen bij werkgevers om duurzame dienstverbanden aan te gaan.

Wetsvoorstel Praktijkroute en verplichtstelling beschut werk

In 2017 is de Praktijkroute in werking getreden. Dit betekent dat als de gemeente via een gevalideerde loonwaardemethodiek heeft vastgesteld dat iemand op een concrete werkplek niet het wettelijk minimumloon kan verdienen, deze persoon tot de doelgroep van de banenafspraak behoort en opgenomen wordt in het doelgroepregister. Voor mensen die niet terecht kunnen bij een reguliere werkgever is er beschut werk. Sinds 2017 zijn gemeenten wettelijk verplicht om werkplekken te realiseren voor mensen met een advies beschut werk (Stb. 2016, nr. 519). Om gemeenten daarbij tegemoet te komen, kregen ze ook in 2017 een bonus per gerealiseerde beschutte werkplek. Eind 2017 waren er 2.155 positieve adviezen beschut werk afgegeven en eind september waren er ruim 800 mensen daadwerkelijk aan het werk. Dit is minder dan het beoogde aantal van 2.600 plekken eind 2017.

Experimenten Participatiewet

Vanaf april 2017 kunnen gemeenten een aanvraag indienen om, binnen een periode van drie jaar, te mogen experimenteren bij de uitvoering van de Participatiewet (Stb. 2017, 69; Stcrt. 2017, 10 881). De gemeenten Groningen in samenwerking met Ten Boer, Deventer, Nijmegen, Tilburg en Wageningen zijn aangewezen om hieraan deel te nemen. De experimenten van deze gemeenten zijn na de zomer 2017 van start gegaan en duren twee jaar. Eind 2017 is ook Utrecht aangewezen om te mogen experimenteren. Het doel van de experimenten is om te onderzoeken wat het beste werkt om mensen vanuit de bijstand naar werk te leiden.

Kansrijk opgroeien

Het beleid is uitgevoerd zoals is aangegeven in de begroting 2017. De middelen zijn als volgt bestemd. € 85 miljoen is met een decentralisatieuitkering via gemeenten bestemd voor kinderen in armoede. Over de besteding van deze middelen en de samenwerking met andere (landelijke) partijen hebben SZW en VNG bestuurlijke afspraken gemaakt. € 10 miljoen gaat naar landelijke partijen (Jeugdsportfonds/Jeugdcultuurfonds, en de stichtingen Leergeld, Jarige Job en Kinderhulp). Verder is € 5 miljoen voor de subsidieregeling Kansen voor alle kinderen, waarvan € 1 miljoen voor arme kinderen in Caribisch Nederland. De middelen dienen in natura aan de kinderen te worden aangeboden (bijv. zwemles, schoolspullen etc.).

Invoering Breed Wettelijk Moratorium

Het Besluit breed moratorium is in combinatie met artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening op 1 april 2017 in werking getreden (Stb. 2017, 83). In het Besluit is een nadere invulling gegeven aan de voorwaarden waaronder een Breed Moratorium – een periode van maximaal 6 maanden waarin verhaals- en executiehandelingen richting de schuldenaar worden opgeschort – door de rechter kan worden verleend.

Vereenvoudiging beslagvrije voet

Op 8 maart 2017 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet gepubliceerd (Stb. 2017, 110). Zoals in de begroting van 2017 is aangegeven, is het noodzakelijke implementatietraject gestart. In 2017 is tevens invulling gegeven aan de noodzakelijke lagere regelgeving. De conceptregelgeving is eind 2017 in (internet)consultatie gegeven en voor uitvoeringstoetsen aan verschillende partijen voorgelegd. Aan de hand van de ontvangen reacties en adviezen zal in overleg met de betrokken partijen een definitieve datum van inwerkingtreding worden bepaald.

Jeugdwerkloosheid

De jeugdwerkloosheid daalt. De ambitie om in twee jaar 23.000 jongeren met een uitkering te matchen op werk, hebben gemeenten en UWV na een eerste geslaagd uitvoeringsjaar opgehoogd met 5.500 tot in totaal 28.500 jongeren. Uit de in 2017 uitgekomen tweede monitor Matchen op werk (MoW) van Regioplan blijkt dat de door de regio’s gestelde ambities in de meeste gevallen zijn behaald of dat men op koers lag om de ambities te gaan realiseren (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 787). Ook is in de monitor te lezen dat de gezamenlijk ondertekende intentieverklaring MoW, de coördinatiegelden, de aanvullende bestuurlijke afspraken en de gezamenlijk ontwikkelde producten en werkwijzen vanuit de Aanpak Jeugdwerkloosheid hieraan hebben bijgedragen. Daarnaast zijn in de City Deal kansrijke oplossingen in beeld gebracht en op kleine schaal toegepast in 12 steden samen met 20 vmbo-scholen, 15 mbo-scholen, 5 hogescholen en 3 universiteiten om al in het onderwijs meer kansen te creëren voor jongeren met een migratieachtergrond. De resultaten van de pilots zijn in het voorjaar van 2018 bekend.

Regio’s vinden dat met een landelijke aanpak de focus op jongeren in een kwetsbare positie behouden blijft. Jongeren zonder startkwalificatie of met een beperking behoeven specifieke ondersteuning bij arbeidstoeleiding. Dit vormde onder meer aanleiding voor de bestuurlijke Jongvolwassenentop van 27 november 2017, waar besloten is om de komende 4 jaar te zoeken naar hoe ervaren knelpunten integraal en op diverse manieren aan te pakken in de praktijk. Daarnaast richt het programma «Verdere integratie op de arbeidsmarkt» zich meerjarig op verbetering van de positie op de arbeidsmarkt van (jonge) Nederlanders met een migratieachtergrond.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.2.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

10.660.968

6.333.698

913.002

6.543.926

6.751.201

6.697.493

53.708

waarvan garantieverplichtingen

– 125

– 617

– 338

– 170

– 55

   

Uitgaven

9.751.058

9.732.855

6.506.062

6.626.117

6.809.474

6.796.544

12.930

               

Inkomensoverdrachten

9.741.716

9.653.128

6.427.252

6.530.514

6.673.695

6.642.731

30.964

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

5.667.195

5.736.429

5.623.935

5.711.137

5.900.666

5.897.767

2.899

Participatiebudget

865.936

694.832

1.394

459

1.800

0

1.800

WSW

2.381.490

2.389.997

17.459

17.447

0

0

0

TW

540.135

555.000

484.700

496.400

456.000

470.329

– 14.329

AIO

213.450

208.000

234.062

245.067

268.134

232.254

35.880

Bijstand zelfstandigen

70.952

66.216

62.311

56.427

42.866

35.857

7.009

Bijstand overig

1.600

1.405

1.513

1.500

1.500

1.600

– 100

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

958

1.249

1.878

2.077

2.729

4.924

– 2.195

               

Garanties

928

0

221

41

5

50

– 45

               

Subsidies

4.408

77.047

76.890

92.361

132.858

134.848

– 1.990

               

Opdrachten

3.702

2.376

1.238

2.183

1.553

17.710

– 16.157

               

Bekostiging

304

304

354

782

1.064

992

72

Nibud

304

304

304

304

0

0

0

ZonMw

0

0

50

478

1.064

992

72

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

0

107

236

299

213

86

ZonMw

0

0

107

236

299

213

86

               

Ontvangsten

111.947

106.277

62.676

55.901

48.492

2.572

45.920

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

Tabel 4.2.2 Extracomptabel overzicht macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)
 

Realisatie 20131

Realisatie 20141

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

     

5.711.137

5.900.666

5.897.767

2.899

               

Macrobudget participatiewetuitkeringen2

5.667.195

5.736.429

5.623.935

5.691.569

5.889.610

5.807.767

81.844

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

5.425.510

5.468.713

5.276.957

5.304.066

5.497.394

5.432.590

64.804

IOAW

189.116

212.997

258.906

326.349

361.723

344.893

16.830

IOAZ

24.168

25.201

27.784

28.830

30.493

30.283

210

Bbz-levensonderhoud (startende ondernemers)

28.400

29.518

31.513

32.324

     

Correctie verdeelmodel

   

28.774

Intertemporele tegemoetkoming3

   

– 

19.568

11.056

90.000

78.944

X Noot
1

Voor de jaren 2013 en 2014 zijn de verantwoorde middelen het Wwb-inkomensdeel.

X Noot
3

SZW, financiële administratie.

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstanduitkeringen en loonkostensubsidies, waaronder de middelen voor bijstanduitkeringen aan startende ondernemers. Dit budget wordt samen met de middelen voor IOAW en IOAZ over de gemeenten verdeeld. Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers bedraagt in 2017 € 30,9 miljoen en maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen. In tabel 4.2.2 zijn deze middelen voor 2017 onder algemene bijstand en loonkostensubsidie begrepen.

Budgettaire ontwikkelingen

Het macrobudget participatiewetuitkeringen en de intertemporele tegemoetkoming samen vallen in 2017 € 3 miljoen hoger uit dan begroot. Hieronder volgt een toelichting op de bijstellingen voor de algemene bijstand en loonkostensubsidies en de intertemporele tegemoetkoming. De toelichting voor de IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud startende ondernemers volgen verderop in het artikel.

In 2017 zijn de gerealiseerde uitgaven aan gemeenten voor algemene bijstand en loonkostensubsidies per saldo ca. € 65 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit is met name het gevolg van de doorwerking van hoger uitgevallen realisaties in 2016 (€ 156 miljoen). Meer mensen bleken in 2016 recht te hebben op een uitkering. Via de reguliere systematiek van het macrobudget werken realisaties in 2016 volledig door in het budget van het uitvoeringsjaar 2017. De uitgaven zijn voorts hoger uitgevallen vanwege de doorwerking van de gestegen lonen en prijzen (€ 49 miljoen) in de uitkeringen. Tegenover deze verhogingen staat een neerwaarts effect van € 139 miljoen. De meevallende economische ontwikkeling ten opzichte van de verwachting ten tijde van de begrotingsopstelling heeft namelijk geleid tot minder bijstandsuitkeringen. De overige € 1,4 miljoen is een neerwaartse bijstelling van de bijstand voor levensonderhoud startende ondernemers.

Daarnaast is in het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom een intertemporele tegemoetkoming van € 90 miljoen voor 2017 afgesproken. Dit is bedoeld om de feitelijke kosten voor gemeenten door de verhoogde asielinstroom te dekken. De gerealiseerde uitgaven aan gemeenten in 2017 zijn circa € 11 miljoen. De verrekening van de intertemporele tegemoetkoming met het Macrobudget participatiewetuitkeringen vindt op gemeenteniveau plaats vanaf 2019.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de Participatiewet is als gevolg van de verhoogde asielinstroom en de hogere realisaties in 2016 per saldo hoger dan het ten tijde van de opstelling van de begroting 2017 verwachte volume.

Tabel 4.2.3 Kerncijfers Wwb/Participatiewet1
   

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 20172

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

347

371

383

395

399

396

3

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, ultimo)

359

377

387

399

394

3

 

waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar

98

96

95

92

80

3

 

waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar

150

162

168

168

163

3

 

waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer

111

118

125

139

151

3

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2017 zijn geraamd.

X Noot
3

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals in een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOAW en de IOAZ zijn samen € 17 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. De ontwikkeling van de werkloosheid werkt met meer vertraging door in de uitgaven aan de IOAW dan bij de begrotingsopstelling is geraamd. Hierdoor krijgen meer voormalig WW-gerechtigden een IOAW-uitkering dan in de begroting 2017 is geraamd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2.4 Kerncijfers IOAW en IOAZ1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

13

16

19

22

24

24

0

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,5

1,7

1,7

1,8

1,9

1,8

0,1

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Banenafspraak

De resultaten van de tweemeting banenafspraak laten zien dat de werkgevers eind 2016 in totaal 22.554 banen ten opzichte van de nulmeting hebben gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking (Tweede Kamer, 2016–2017, 33 981, nr. J). Met dit resultaat is voldaan aan de doelstelling dat werkgevers eind 2016 in totaal 20.500 banen realiseren. Het gaat om 18.957 banen bij de sector markt en 3.597 banen bij de sector overheid. Werkgevers in de sector markt voldoen hiermee aan de doelstelling van 14.000 banen, maar dit geldt niet voor de sector overheid (6.500 banen). Vanwege dit resultaat heeft het kabinet besloten tot activering van de quotumregeling voor de sector overheid.

Tabel 4.2.5 Indicatoren banenafspraak
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 20171

Streefwaarde begroting 20172

Verschil

2017

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1-1-2013

15.604

18.957

23.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheid t.o.v. nulmeting op 1-1-2013

5.453

3.597

10.000

X Noot
1

Realisatiecijfers komen in juni 2018 beschikbaar en worden opgenomen in de begroting van 2019.

X Noot
2

Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Tweede Kamer, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel: aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.

Handhaving

De kerncijfers handhaving tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

Tabel 4.2.6 Kerncijfers Wwb/Participatiewet (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

80

82

77

75

Kennis van de verplichtingen (%)

2

88

90

88

88

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

4,9

11

11

12

11

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

20

62

66

71

69

           

Terugvordering3

         

Incassoratio 2013 (%)

16

28

37

43

47

Incassoratio 2014 (%)

4

13

22

28

33

Incassoratio 2015 (%)

4

4

14

25

31

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

16

26

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

14

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
4

Deze cijfers komenlogischerwijs niet voor.

A2. Participatiebudget

Het Participatiebudget is vanaf 2015 onderdeel van de Integratie-uitkering sociaal domein. De uitgaven van € 1,8 miljoen hebben betrekking op een verloren beroepszaak over de periode daarvoor. Deze uitgaven worden niet geraamd.

A3. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitgaven zijn vrijwel gelijk aan de begrote uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal TW-uitkeringsjaren is 11.000 lager uitgevallen dan bij de opstelling van de begroting werd verwacht. De gemiddelde TW-toeslag is juist hoger uitgevallen dan verwacht (€ 309).

Tabel 4.2.7 Kerncijfers TW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

200

205

198

155

103

114

– 11

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.700

2.707

2.448

3.203

4.385

4.076

309

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van handhaving vertonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

Tabel 4.2.8 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Opsporing

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,5

2,6

1,9

1,3

1,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,1

7,2

5,8

5,6

6,7

           

Terugvordering

         

Incassoratio 2013 (%)

16

35

47

54

61

Incassoratio 2014 (%)

2

15

39

48

56

Incassoratio 2015 (%)

2

2

18

40

51

Incassoratio 2016 (%)

2

2

2

17

33

Incassoratio 2017 (%)

2

2

2

2

16

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AIO zijn € 36 miljoen hoger uitgevallen dan ten tijde van het opstellen van de begroting geraamd. Zowel het aantal AIO-gerechtigden als de hoogte van de gemiddelde uitkering is ten tijde van het opstellen van de begroting onderschat. Tevens heeft er in 2017 een nabetaling van circa € 6 miljoen plaatsgevonden aan de SVB over 2016. Het aantal AIO-gerechtigden valt met name hoger uit door een kleinere uitstroom in 2016 en 2017 dan geraamd. Ook heeft een groter aantal personen in 2016 en 2017 een AIO uitkering aangevraagd dan waar in de begroting rekening mee werd gehouden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het gemiddeld aantal AIO-huishoudens is in 2017 hoger uitgevallen dan ten tijde van het opstellen van de begroting werd geraamd.

Tabel 4.2.9 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

39

40

41

42

442

42

2

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2017 zijn geraamd.

Handhaving

De kerncijfers handhaving tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

Tabel 4.2.10 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

73

75

77

77

Kennis van de verplichtingen (%)

2

84

87

88

89

           

Opsporing2

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,2

0,3

0,5

0,4

0,4

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,9

1,7

2,2

2,0

2,3

           

Terugvordering2

         

Incassoratio 2013 (%)

12

42

49

53

56

Incassoratio 2014 (%)

3

9

19

27

31

Incassoratio 2015 (%)

3

3

14

31

38

Incassoratio 2016 (%)

3

3

3

12

22

Incassoratio 2017 (%)

3

3

3

3

6

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

X Noot
3

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A5. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steuntje in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitgaven zijn € 7 miljoen hoger dan begroot. De bijstandsuitgaven kunnen per gemeente van jaar op jaar sterk wisselen. Gevolg daarvan is dat een aantal gemeenten te weinig voorschot ontvangt en een ander aantal te veel en dat leidt tot nabetalingen respectievelijk terugontvangsten; zie ook onder onderdeel Ontvangsten. Hiermee rekening houdend is per saldo aan de gemeenten samen ongeveer € 8 miljoen minder aan bijstand voor zelfstandigen uitgegeven dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2.11 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

4,1

4,1

3,9

3,8

3,82

3,9

– 0,1

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2017 zijn ramingen.

A6. Bijstand overig

Bijstand overig bestaat vrijwel volledig uit bijstand buitenland. Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gerechtigden meer bijgekomen. Daarnaast zijn onder Bijstand overig de uitgaven aan de repatriëringregeling opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitgaven zijn € 0,1 miljoen lager dan de begrote uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2.12 Kerncijfers Bijstand Buitenland1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,2

0,2

0,2

0,2

0,1

0,2

– 0,1

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A7. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven zijn per saldo € 2,2 miljoen lager dan begroot. Dit wordt grotendeels verklaard doordat budget is overgeheveld naar het Ministerie van BZK voor armoedeprojecten in Caribisch Nederland. In de periode 2016–2019 stelt SZW hiervoor jaarlijks een bedrag van € 2,3 miljoen beschikbaar. Deze uitgaven worden verantwoord in het BZK-jaarverslag.

De realisatie van de uitgaven aan de Onderstand in Caribisch Nederland komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven. Het beroep op de Onderstand is wat groter dan verwacht. Dit wordt grotendeels gecompenseerd door een gunstigere koers van de euro ten opzichte van de dollar dan waar rekening mee was gehouden bij het opstellen van de begroting.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2.13 Kerncijfers Onderstand (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,3

0,4

0,5

0,5

0,6

0,5

0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

B. Garanties

Dit betreft de garantstelling voor de borgstellingsregeling (pilot zelfstandigenbeleid). De toegang tot deze regeling is sinds 2011 beëindigd. De uitgaven hebben betrekking op de afwikkeling van garantieclaims en zijn € 45.000 lager dan begroot doordat er minder claims zijn ingediend.

C. Subsidies

Er is per saldo € 2 miljoen minder aan subsidies uitgegeven dan begroot. Van de bijna € 133 miljoen uitgaven aan subsidies heeft € 72,3 miljoen betrekking op de sectorplannen, € 34,6 miljoen op de scholingsvouchers voor het verwerven van een baan in een kansberoep en € 4,7 miljoen voor de Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt (DWSRA), € 6,4 miljoen via de landelijke fondsen voor Alle kinderen doen mee, € 1,6 miljoen voor de regionale initiatieven om kinderarmoede tegen te gaan en € 4,2 miljoen voor de Subsidieregeling armoede en schulden. Verder is er € 2,9 miljoen uitgegeven aan de SBCM (het A&O-fonds voor de sociale werkvoorziening) en bijna € 6 miljoen voor overige (incidentele) subsidies, waaronder het NIBUD.

D. Opdrachten

Ten opzichte van de begroting (€ 17,7 miljoen) is € 16,2 miljoen minder uitgegeven. Dat hangt samen met budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting (€ 10,8 miljoen), waarvan die naar subsidies de grootste is (€ 6,2 miljoen). Verder hebben er diverse overboekingen naar andere departementen plaatsgevonden (€ 3,6 miljoen). Voor € 1,8 miljoen is sprake van onderuitputting.

De overboekingen naar andere departementen hadden o.a. betrekking op bijdragen aan de City Deals van BZK, extra impuls Kinderopvang en arbeidsbemiddeling Caribisch Nederland via BZK en via BZK beschikbaar stellen van middelen aan de centrumgemeenten voor projecten op het terrein van samenwerking GGZ-instellingen met gemeentelijke afdelingen Werk & Inkomen en «Wijzer in geldzaken» van het Ministerie van Financiën. De herschikkingen binnen de SZW-begroting hadden o.a. betrekking op (financiële) ondersteuning in het kader van de implementatie en uitvoering van de Participatiewet en de Wet bevordering arbeidsinschakeling arbeidsbeperkten, een aantal specifieke projecten rond gegevensuitwisseling waar het Inlichtingenbureau bij betrokken was, bijdrages onderzoeken en statistieken en bekostiging van een aantal voorlichtingsactiviteiten.

De uitgaven/aanbestedingen (€ 1,5 miljoen) hadden o.a. betrekking op de beleidsterreinen armoede en schulden (concretisering Rijksincassovisie, aanpak armoede onder kinderen), aanpak jeugdwerkloosheid (€ 0,6 miljoen; leercirkels, oriëntatie op werk, ouderenbetrokkenheid, overbruggen discriminatie) en bevordering arbeidsinschakeling (€ 0,6 miljoen; diverse projecten rond matchen op werk, projecten op terrein van personen met psychosociale beperkingen, bijdragen projecten sociaal domein).

E. Bekostiging

Aan het meerjarige kennisprogramma, dat door ZonMw wordt uitgevoerd, is in 2017 € 0,07 miljoen meer uitgegeven dan aanvankelijk geraamd.

F. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Voor de meerjarige uitvoering van het kennisprogramma door ZonMw is in 2017 € 0,09 miljoen meer uitgegeven dan aanvankelijk geraamd.

G. Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten zijn bijna € 46 miljoen hoger dan begroot. De hogere ontvangsten hebben betrekking op terugvorderingen in verband met onderrealisatie dan wel onrechtmatigheid bij de Wsw (€ 23 miljoen), terugbetaling van te hoge voorschotten inzake Rijksvergoedingen, zoals Bijstand zelfstandigen (€ 15 miljoen) en TW (€ 4 miljoen) en overige ontvangsten (€ 4 miljoen).

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden.Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

Conform de begroting zijn in 2017 de volgende beleidsmatige wijzigingen doorgevoerd:

Wet verbetering hybride markt

Per 1 januari is de Wet verbetering hybride markt in werking getreden. De wet heeft de premiesystematiek van het UWV aangepast zodat deze meer aansluit bij de systematiek van de private markt. Dit heeft als doel dat werkgevers hun keuze meer gaan baseren op de kwaliteit van re-integratie en activering (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 336, nr. 3).

AO-tegemoetkoming

De ao-tegemoetkoming is verlaagd van € 212,06 netto per jaar naar € 175,63 per jaar om onder andere de kosten voor herziening van het WML en het besparingsverlies in 2017 van de WIA-taakstelling uit het sociaal akkoord te dekken.

Wet BeZaVa

Er zijn onderdelen van de Wet Beperking Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid Vangnetters ingevoerd. Onder andere het onderscheid tussen WGA-vast en WGA-flex is hiermee verdwenen.

IBO Geschikt voor de arbeidsmarkt

In 2017 is ook het interdepartementaal beleidsonderzoek «Geschikt voor de arbeidsmarkt» opgeleverd (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 780). De arbeidsparticipatie in de WIA is in dit rapport aan de orde gesteld. Verschillende beleidsopties uit het rapport met betrekking tot de WIA zijn opgenomen in het regeerakkoord. In 2018 wordt de evaluatie van de andere onderwerpen uit artikel 3 van de SZW-begroting naar de Tweede Kamer gestuurd.

De volgende aangekondigde beleidswijzigingen zijn niet in 2017 ingevoerd:

Taakstelling WIA

In het sociaal akkoord was afgesproken dat sociale partners met concrete maatregelen komen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. Hiervoor was een taakstelling in de begroting van SZW ingeboekt van structureel € 150 miljoen. Sociale partners hebben echter geen maatregelen aangekondigd die concreet genoeg zijn een besparing op de WIA te realiseren. Het besparingsverlies is bij de Voorjaarsnota meerjarig uitgeboekt.

Maatregelen rond het stelsel van loondoorbetaling bij ziekte

Deze zouden in 2017 worden uitgewerkt (bijvoorbeeld het aanpassen van re-integratie tweede spoor), maar zijn opgenomen in het regeerakkoord.

WGA-uitkering eindigt bij getoond herstel verdiencapaciteit

Voor 2017 was aangekondigd dat de WIA zo zou worden aangepast dat inzet van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet langer noodzakelijk is als een WGA-gerechtigde langer dan één jaar meer dan 65% van zijn maatmaninkomen heeft verdiend en zijn recht op uitkering eindigt. Deze aanpassing wordt meegenomen in de uitwerking van de regeerakkoordmaatregelen.

Loonkostensubsidies en het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium

Het wetsvoorstel waarmee het WIA-claimcriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet zou in 2017 worden ingediend bij de Tweede Kamer, maar is uitgesteld. Het streven is dit wetsvoorstel in 2018 in te dienen. De financiële consequentie van dit uitstel is vrijwel nihil.

Vervroegde IVA-aanvraag

Het voornemen om zowel werknemers als werkgevers het initiatief te kunnen laten nemen om een vervroegde IVA-aanvraag in te dienen is niet uitgevoerd. Het is niet gelukt om tot een invulling van de maatregel te komen die uitvoerbaar is en op voldoende draagvlak kan rekenen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.3.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

593

616

703

682

804

787

17

Uitgaven

593

616

703

682

804

787

17

               

Inkomensoverdrachten

593

616

703

682

804

787

17

Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

593

616

703

682

804

787

17

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 4.3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

Uitgaven

9.116.600

9.037.660

9.040.645

9.199.616

9.455.806

9.474.890

– 19.084

               

Inkomensoverdrachten

9.035.000

8.960.618

8.967.297

9.138.683

9.394.789

9.233.070

161.719

IVA

964.000

1.170.506

1.408.374

1.712.782

2.036.404

1.924.578

111.826

WGA

1.981.000

1.883.004

2.076.296

2.327.604

2.492.840

2.386.214

106.626

WGA eigen-risicodragers

0

327.000

334.781

327.861

360.864

413.206

– 52.342

WAO

5.872.000

5.387.175

4.975.807

4.615.558

4.365.460

4.367.983

– 2.523

WAZ

218.000

192.933

172.039

154.878

139.221

141.089

– 1.868

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

81.600

77.042

73.348

60.933

61.017

80.369

– 19.352

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

81.600

77.042

73.348

60.933

61.017

80.369

– 19.352

               

Nominaal

0

0

0

0

0

161.451

– 161.451

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven aan de Ongevallenverzekering in Caribisch Nederland komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000 personen, ultimo)

2

2

2

0,1

0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

X Noot
2

Cijfers voor deze jaren zijn vanwege een aanscherping in de gebruikte definitie niet vergelijkbaar met die voor latere jaren.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of van wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun ex-werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten IVA komen € 112 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 33 miljoen, in tabel 4.3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 79 miljoen hoger dan begroot.

Het aantal uitkeringen in de IVA is hoger uitgekomen dan oorspronkelijk voorzien, onder andere door een hoger dan verwachte instroom (€ 80 miljoen). Daarnaast heeft het UWV een administratieve correctie doorgevoerd waardoor uitgaven die ten onrechte op de WAO geadministreerd waren naar de juiste wet WIA zijn gecorrigeerd (€ 26 miljoen). De AO-tegemoetkoming valt € 5 miljoen lager uit dan verwacht. Daarnaast zijn er baten ter hoogte van € 25 miljoen door verhaal op uitkeringen.

Beleidsrelevante kerncijfers

De instroom in de IVA is hoger uitgekomen dan verwacht. Tevens is de doorstroom vanuit de WGA naar de IVA hoger dan verwacht, onder andere als gevolg van extra herbeoordelingen. Beide ontwikkelingen leiden tot een hoger dan verwacht aantal uitkeringen.

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) inclusief WGA eigen-risicodragers

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WGA komen € 54 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 49 miljoen, in tabel 4.3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 5 miljoen hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaken voor dit verschil zijn de volgende. Het UWV heeft een administratieve correctie doorgevoerd waardoor uitgaven die ten onrechte op de WAO geadministreerd waren naar de juiste wet WIA zijn gecorrigeerd (€ 45 miljoen). De AO-tegemoetkoming valt € 6 miljoen hoger uit dan verwacht. Het aantal uitkeringen komt licht lager uit dan verwacht (€ 22 miljoen). Daarnaast zijn er baten ter hoogte van € 18 miljoen door verhaal op uitkeringen.

Beleidsrelevante kerncijfers

De instroom in de WGA valt hoger uit dan verwacht. De voornaamste oorzaak is dat mensen langer doorwerken en dat daardoor de groep die in de WIA terecht kan komen in omvang toeneemt. De uitstroom uit de WGA is ook hoger dan verwacht. Extra herbeoordelingen hebben geleid tot uitstroom wegens herstel of doorstroom naar de IVA. Per saldo komt het aantal uitkeringen vrijwel uit op wat oorspronkelijk begroot was.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari2004 een WAO uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAO komen € 3 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 75 miljoen, in tabel 4.3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 78 miljoen lager dan begroot.

De belangrijkste oorzaak van dit verschil is de administratieve correctie van het UWV waardoor uitgaven die ten onrechte op de WAO geadministreerd waren naar de juiste wet WIA zijn gecorrigeerd. Hierdoor vallen de uitgaven aan de WAO € 71 miljoen lager uit.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen is iets lager uitgekomen dan begroot.

Tabel 4.3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO1
   

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

IVA, WGA en WAO

             

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

560

553

545

546

550

547

3

 

waarvan IVA

51

61

72

85

98

94

4

 

waarvan WGA

135

148

158

168

179

179

0

 

waarvan WAO

373

343

315

293

273

274

– 1

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

8,1

8,1

8,1

8,0

7,8

0,2

                 

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

38

38

36

40

42

39

3

 

waarvan IVA

7,9

8,2

8,5

9,6

10,5

9,3

1,2

 

waarvan WGA

29

29

27

30

31

29

2

 

waarvan WAO

1,5

1,0

0,9

0,7

0,7

0,8

– 0,1

Instroomkans (%)

0,6

0,6

0,5

0,6

0,6

0,6

0

                 

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

47

45

45

40

39

38

1

 

waarvan IVA

4,2

4,9

6,2

6,5

7,2

7,2

0

 

waarvan WGA

8,5

9,2

9,9

10,1

11,2

9,9

1,3

 

waarvan WAO

35

31

29

23

21

21

0

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

5,0

6,6

8,5

10,1

10,1

8,8

1,3

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,8

7,6

7,6

6,7

6,7

7,0

– 0,3

                 

WGA

             

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

43

42

42

43

44

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Handhaving

De indicatoren op het gebied van preventie en opsporing vertonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. Ook de incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 4.3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

78

83

79

79

Kennis van de verplichtingen (%)

2

89

91

88

89

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,7

1,8

1,7

0,9

0,9

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

12,0

9,8

9,4

6,0

7,4

           

Terugvordering3

         

Incassoratio 2013 (%)

20

40

57

64

71

Incassoratio 2014 (%)

4

20

49

56

61

Incassoratio 2015 (%)

4

4

22

45

57

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

24

44

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

19

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017». Kerncijfers preventie alleen van toepassing op WGA en WAO, IVA is buiten beschouwing gebleven.

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAZ komen € 2 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 2 miljoen, in tabel 4.3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 4 miljoen lager dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen WAZ over 2017 komt overeen met het begrote aantal.

Tabel 4.3.6 Kerncijfers WAZ1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

20

17

15

14

12

12

0

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Het UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk. Daarnaast koopt UWV voorzieningen (waaronder jobcoaching en vervoersvoorzieningen) in voor het ondersteunen van werkenden met een structureel functionele beperking. Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven van het UWV voor re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW komen € 19 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 2 miljoen, in tabel 4.3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 21 miljoen lager dan begroot. Bij Voorjaarsnota 2017 is besloten € 26 miljoen van de middelen voor 2017 door te schuiven naar het begrotingsgefinancierde budget (re-integratie Wajong) in 2020 en 2021, omdat het beroep op deze middelen in deze jaren gaat toenemen als gevolg van de recente herindelingsoperatie in het Wajong-bestand. Daarnaast zijn gedurende het jaar de uitgaven van het premiegefinancierde deel op basis van realisatiecijfers naar boven bijgesteld (€ 5 miljoen euro). Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget wordt verantwoord in artikel 4.

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «Wajong2010» (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «Wajong2010» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Zij zullen nooit kunnen werken, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde Wajonger en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Voortgezette werkregeling

Beleidsconclusies

Eén van de beleidswijzigingen in 2017 op het terrein van de Wajong betreft de wijziging van de voortgezette werkregeling. Iedere werkende Wajonger2010 die 27 jaar is, 7 jaar in de Wajong2010 heeft gezeten en een inkomen van 20% Wml of meer verwerft, ontvangt een loonaanvulling tot 100% Wml. De wijziging van de voortgezette werkregeling heeft ook effect voor oWajongers die overstappen naar de Wajong2010. Op het moment dat oWajongs overstappen naar de Wajong2010 hoeven zij geen 7 jaar meer te wachten voordat ze in de voortgezette werkregeling stromen. Eind september 2017 maken 1.329 Wajongers gebruik van de voortgezette werkregeling. Het aantal oWajongers dat in 2017 is overgestapt naar de Wajong2010 is heel beperkt. In de eerste helft van 2017 zijn 16 personen overgestapt van de oWajong naar de Wajong2010.

Wijziging jeugd-Wml

De wijziging van het jeugd-Wml heeft met ingang van 1 juli 2017 geleid tot een verhoging van de Wajonguitkering voor jongeren tot en met 22 jaar.

Herindeling Wajong

In het kader van de invoeringswet Participatiewet heeft UWV in de periode 2015–2017 alle Wajongers beoordeeld op arbeidsvermogen. De Staatssecretaris van SZW heeft de Tweede Kamer bij brief van 8 december 2017 (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 352, nr. 76) de uitvoering van de Participatiewet op hoofdlijnen geïnformeerd over de stand van zaken van de zogenoemde herindeling Wajong.

UWV heeft op 1 oktober 2017 de indeling (inclusief het verrichten van de beoordelingen op verzoek van de Wajonggerechtigden die zijn binnengekomen bij UWV na ontvangst vooraankondigingsbrieven) nagenoeg afgerond. In totaliteit heeft UWV in de periode 2015–2017 een groep van circa 172.000 oWajongers en ruim 64.000 Wajong2010-gerechtigden ingedeeld op het al dan niet hebben van arbeidsvermogen. UWV verwacht dat na afronding van alle beoordelingen ruim 120.000 Wajongers in de categorie arbeidsvermogen zitten, waarvan bijna 72.000 oWajongers.

UWV heeft de herindelingsoperatie met grote zorgvuldigheid en veel aandacht voor het goed informeren van Wajongers uitgevoerd. Dit is ook terug te zien in het zeer lage aantal Wajongers dat bezwaar en beroep heeft aangetekend tegen de indeling. Het aantal bezwaren dat UWV heeft ontvangen blijft laag: 1% van het aantal afgegeven beschikkingen.

Activering oWajongers

Met de herindeling heeft het kabinet € 95 miljoen voor de periode 2015–2019 beschikbaar gesteld om oude Wajongers (oWajongers) met arbeidsvermogen te activeren. Van de bijna 72.000 oWajongers met arbeidsvermogen heeft bijna 48.000 een dienstbetrekking dan wel ontvangt re-integratieondersteuning van UWV. De overige 24.000 oWajongers zijn opgeroepen voor een startgesprek. Uitkomst van de tot en met augustus 2017 gehouden startgesprekken is dat 8% van de Wajongers klaar is voor een baanaanbod, 10% aan het werk is, 48% geactiveerd en/of arbeidsfit gemaakt moet worden en 34% afziet van dienstverlening door UWV. UWV heeft tot en met augustus 2017 meer dan 4.200 re-integratietrajecten ingekocht voor deze groep. Sinds de start van de activering oWajongers met arbeidsvermogen in 2016 heeft UWV ruim 1.400 oWajongers uit de doelgroep geplaatst op een werkplek.

UWV heeft in 2017 in totaal 8.400 Wajongers aan het werk geholpen. Zij heeft daarbij de doelstelling van 8.000 plaatsingen gehaald, ondanks dat er steeds moeilijker plaatsbare Wajongers overblijven doordat er geen nieuwe Wajong-uitkeringen meer worden toegekend aan jonggehandicapten met arbeidsvermogen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.4.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

2.670.218

3.019.261

3.112.006

3.274.182

3.202.010

3.239.793

– 37.783

Uitgaven

2.670.218

3.019.261

3.112.006

3.274.182

3.202.010

3.239.793

– 37.783

               

Inkomensoverdrachten

2.543.218

2.912.311

3.003.506

3.114.124

3.174.210

3.145.234

28.976

Wajong

2.543.218

2.912.311

3.003.506

3.114.124

3.174.210

3.145.234

28.976

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

127.000

106.950

108.500

160.058

27.800

94.559

– 66.759

Re-integratie Wajong

127.000

106.950

108.500

160.058

27.800

94.559

– 66.759

               

Ontvangsten

13.775

12.273

34.069

0

18.151

0

18.151

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de Wajong zijn in 2017 circa € 29 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. De hogere uitgaven kunnen worden verklaard door de loon- en prijsbijstelling 2017 en een hoger dan geraamd volume van circa 3.000 personen. Daar tegenover staat dat de gemiddelde uitkering in 2017 lager uitviel dan geraamd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Ten opzichte van de begroting 2017 is het totale volume van de Wajong ultimo 2017 3.000 personen hoger uitgekomen. Dit komt enerzijds doordat het bestand ultimo 2016 groter is dan in de begroting 2017 werd geraamd. Daarnaast is ook de netto uitstroom (d.w.z. het saldo van instroom en uitstroom) gedurende 2017 iets afgenomen ten opzichte van de raming in de begroting 2017. Het aantal werkenden Wajongers is lager dan geraamd in de begroting 2017, maar wel gestegen ten opzichte van 2016.

Tabel 4.4.2 Kerncijfers Wajong1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

239

251

249

247

246

243

3

 

waarvan oude Wajong (tot 2010)

187

184

181

177

175

168

7

 

waarvan nieuwe Wajong (2010 tot 2015)

52

67

67

66

65

70

– 5

   

waarvan werkregeling (%)

71

74

78

76

68

77

– 9

   

waarvan studieregeling (%)

20

18

12

9

7,3

6

1,3

   

waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9,0

9,0

10

15

25

18

7

 

waarvan Wajong 2015

1,3

3,5

6,2

4,9

1,3

                   

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

18

17

4,5

4,2

4,7

3,9

0,8

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

5,5

5,7

6,4

6,1

6,1

6,9

– 0,8

                   

Aandeel werkenden in de oude en nieuwe Wajong (%)

23

23

23

24

25

26

– 1

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De kerncijfers op het gebied van opsporing wijzen op een hoger benadelingsbedrag, terwijl het aantal geconstateerde overtredingen vergelijkbaar is met voorgaande jaren. De incassoratio’s zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren.

Tabel 4.4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

77

73

77

68

Kennis van de verplichtingen (%)

2

85

86

86

82

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,3

1,5

1,2

1,0

1,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,6

4,3

4,0

4,6

7,5

           

Terugvordering3

         

Incassoratio 2013 (%)

21

46

59

65

72

Incassoratio 2014 (%)

4

23

50

58

65

Incassoratio 2015 (%)

4

4

18

41

51

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

17

43

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

13

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. Specifiek voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de Wajong2010 geldt een acceptatieplicht van passende arbeid. UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ en ZW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA,WAO,WAZ en ZW en wordt verantwoord in artikel 3.

Budgettaire ontwikkelingen

SZW heeft in 2017 circa € 67 miljoen minder bijgedragen aan UWV voor re-integratie Wajong dan begroot. Dit wordt grotendeels verklaard doordat rekening is gehouden met de ontvangst van ESF-gelden die het UWV in 2017 ontvangt voor oude projecten, waardoor de bevoorschotting van 2017 ook omlaag is bijgesteld (€ 36 miljoen). De vrijgevallen middelen zijn overgeboekt naar artikel 11, dienstverlening Wajong. Daarnaast zijn gedurende het jaar op basis van realisatiecijfers de uitgaven naar beneden bijgesteld.

C. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen een terugbetaling van het UWV van teveel ontvangen middelen in 2016. Het voorschot dat in 2016 aan het UWV is overgemaakt met betrekking tot de Wajong en re-integratie Wajong bleek achteraf circa € 18 miljoen hoger te zijn dan de uitgaven van het UWV in dat jaar. Dit bedrag is in 2017 terugbetaald.

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers, die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomensverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Brug-WW is erop gericht om arbeidsmobiliteit te stimuleren en transities naar beroepen waar een tekort is aan personeel te bevorderen. Het actieplan perspectief voor 50-plussers is erop gericht de arbeidsmarktpositie van vijftigplussers te verbeteren en het risico op (langdurige) werkloosheid te beperken. Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW).

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

De beoogde beleidswijzigingen uit de begroting 2017 zijn gerealiseerd.

Actieplan «Perspectief voor vijftigplussers»

Het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» is er op gericht de arbeidsmarktpositie van vijftigplussers te verbeteren en het risico op (langdurige) werkloosheid te beperken. De activiteiten uit het actieplan zijn in 2017 gestart, zoals de intensieve dienstverlening, werkgeversdienstverlening, betere matching en het creëren van ontmoetingen tussen werkgevers en werkzoekenden. De subsidieregeling voor het ontwikkeladvies (voorheen tweede loopbaanadvies) en de subsidieregeling «Meer werk voor vijftigplussers» zijn opengesteld. Daarnaast is in lijn met de motie Van ’t Wout/Heerma subsidie verstrekt aan de Ambachtsacademie om werkloze vijftigplussers naar de ambachten om te scholen. Met de campagne van boegbeeld John de Wolf is veel aandacht in de media en bij werkgevers gegenereerd over (vooroordelen over) de werkloze vijftigplussers.

Brug-WW

De brug-WW biedt extra ondersteuning bij transities naar nieuw werk waarbij substantiële om- of bijscholing nodig is. Met dit instrument wordt de drempel verlaagd voor werkgevers om te investeren in de noodzakelijke scholing van nieuwe werknemers met WW-rechten. Het gebruik van het instrument blijkt beperkt. Begin december 2017 waren ruim 70 transities ondersteund met brug-WW (Tweede Kamer, 2017–2018, 33 566, nr. 101). Om inzicht te krijgen in het beperkte gebruik is, vooruitlopend op de evaluatie, onderzoek gedaan naar de achtergronden van het beperkt gebruik van de brug-WW. Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat de brug-WW onvoldoende een oplossing biedt voor de mogelijke mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De regeling is op 1 april 2018 afgelopen. De effectiviteit van de brug-WW wordt momenteel onderzocht. In 2019 komt het eindrapport, in 2018 een tussenevaluatie.

Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

De in de begroting 2017 aangekondigde wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen is gerealiseerd, waardoor het dagloon hoger uitkomt voor starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die twee jaar ziek zijn geweest en aansluitend een beroep doen op de WW. De betaling van de eenmalige tegemoetkoming aan deze groepen is door het UWV uitgevoerd. Verder heeft het kabinet besloten dat het Dagloonbesluit op 1 januari 2018 ook wordt aangepast voor de zogenoemde herlevers (Stb. 2017, 475). Daarnaast kunnen herlevers voor de tussenliggende periode in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Deze wordt vanaf april 2018 uitbetaald. Ook is er gewerkt aan reparatie van het Dagloonbesluit voor WW-gerechtigden met een periode van ziekte in de referteperiode (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 351, nr. 25). De voorgenomen wijziging van het Dagloonbesluit wordt naar verwachting medio 2018 gepubliceerd. Het UWV houdt bij nieuwe aanvragen vanaf 1 december 2017 rekening met de voorgenomen wijziging.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.5.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

15.705

25.483

42.028

57.069

173.025

190.345

– 17.320

Uitgaven

15.705

25.483

42.028

56.986

166.729

190.345

– 23.616

               

Inkomensoverdrachten

15.205

20.483

29.428

40.297

157.961

169.095

– 11.134

IOW

14.959

20.480

29.403

40.280

65.037

55.995

9.042

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

46

3

25

17

24

100

– 76

Compensatieregeling musici en artiesten

200

0

0

0

0

0

0

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

0

0

0

0

92.900

113.000

– 20.100

               

Subsidies

500

5.000

12.600

16.189

7.506

5.000

2.506

               

Opdrachten

0

0

0

500

1.262

16.250

– 14.988

               

Ontvangsten

0

627

2.961

0

1.171

0

1.171

Tabel 4.5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

Uitgaven

6.811.000

7.146.648

6.546.924

5.863.820

5.139.189

5.498.862

– 359.673

               

Inkomensoverdrachten

6.811.000

7.145.866

6.546.924

5.863.820

5.139.189

5.399.200

– 260.011

WW

6.811.000

7.145.866

6.546.924

5.863.820

5.139.189

5.399.200

– 260.011

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

782

0

0

0

0

0

Re-integratie WW

0

782

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

0

0

0

99.662

– 99.662

               

Ontvangsten

353.000

377.000

379.000

386.000

329.026

365.468

– 36.442

UFO

353.000

377.000

379.000

386.000

329.026

358.780

– 29.754

Nominaal

0

0

0

0

0

6.688

– 6.688

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling. In het regeerakkoord is afgesproken om de IOW met vier jaar te verlengen. Daarbij zal de IOW worden aangepast door de leeftijdsgrens te laten meestijgen met de AOW-leeftijd. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De IOW-uitgaven zijn in 2017 € 9 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Daarvan wordt € 5 miljoen verklaard doordat het aantal IOW-uitkeringen hoger is uitgekomen. Dit komt voornamelijk doordat het aantal mensen dat door de AOW-leeftijdsverhoging langer een IOW-uitkering had, groter was dan waarmee gerekend werd. Daarnaast heeft er een nabetaling aan UWV plaatsgevonden over 2016 (€ 3 miljoen). Tenslotte komt de gemiddelde jaaruitkering iets hoger uit dan verwacht (€ 1 miljoen), wat grotendeels wordt verklaard door de reguliere loon- en prijsbijstelling van de uitkering.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.5.3 toont de belangrijkste kerncijfers voor de IOW. Het IOW-volume wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal IOW-uitkeringen dat per jaar daadwerkelijk tot uitbetaling komt. In 2017 is het IOW-volume 200 uitkeringsjaren hoger uitgekomen dan verwacht. Dit wordt voornamelijk verklaard doordat het aantal mensen dat door de AOW-leeftijdsverhoging langer recht had op een IOW-uitkering, groter was dan verwacht.

Tabel 4.5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,3

1,8

2,5

3,6

5,0

4,82

0,2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Per abuis is in de begroting 2017 het getal 4,4 gepubliceerd.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Cessantiawet Caribisch Nederland zijn € 0,1 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Bij de uitgaven aan deze regeling kunnen tussen de jaren, evenals tussen begroting en realisatie, verschillen zitten, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen daarnaast fluctueren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de Cessantiawet is beperkt. Tussen de jaren en ten opzichte van de begroting doen zich geen grote verschillen voor in absolute aantallen. Wel kunnen verschillen optreden die al snel een relatief grote invloed hebben op de hoogte van de uitkeringslasten.

Tabel 4.5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

0

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid kan het dagloon voor enkele groepen WW-gerechtigden lager uitkomen. Dit betreft starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die twee jaar ziek zijn geweest en aansluitend een beroep doen op de WW. Per 1 december 2016 is het Dagloonbesluit aangepast met voor deze groepen een dagloonverhogend effect. Over de tussenliggende periode kunnen betrokkenen in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming. Het UWV voert deze overgangsregeling uit vanaf 1 april 2017.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit komen € 20 miljoen lager uit dan begroot. Uit realisatiecijfers blijkt dat het aantal mensen dat gebruik heeft gemaakt van de Tijdelijke regeling lager ligt dan verwacht: 80.000 in plaats van 113.000. De gemiddelde compensatie ligt wat hoger dan verwacht: € 1.200 in plaats van € 1.000. Per saldo leidt dit tot € 20 miljoen lagere uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit is een eenmalige compensatie die sinds 2017 wordt verstrekt. Uit realisatiecijfers blijkt dat het aantal personen dat van de regeling gebruik heeft gemaakt, in 2017 lager is uitgekomen dan verwacht.

Tabel 4.5.5 Kerncijfers Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit (x 1.000 personen)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit (x 1.000 personen)

80

113

– 33

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

A4. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur wordt vanaf 2016 stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Bovendien wordt de opbouw van WW-rechten vanaf 2016 aangepast. De maximale duur is daarbij afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer vanaf 2016 met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de WW komen € 260 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 100 miljoen, in tabel 4.5.2 de post nominaal) is de realisatie € 360 miljoen lager dan begroot. Het verschil wordt grotendeels veroorzaakt doordat de werkloosheid in 2017 door de gunstige economische ontwikkelingen sterker is gedaald dan verwacht. Hierdoor is het aantal WW-uitkeringen lager uitgekomen (€ 231 miljoen). Daarnaast is de gemiddelde jaaruitkering lager uitgevallen dan verwacht (€ 75 miljoen). Onder de Wwz geldt dat WW-gerechtigden bij werkhervatting tegen een lager loon een aanvulling vanuit de WW ontvangen, waardoor de gemiddelde jaaruitkering lager komt te liggen. Het effect hiervan op de gemiddelde jaaruitkering blijkt groter dan verwacht.

Verder zijn de uitgaven aan faillissementsuitkeringen als gevolg van de gunstige economische ontwikkelingen per saldo lager uitgevallen dan begroot (€ 40 miljoen). Het restant van het verschil wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat de vorst-WW en het saldo WW-uitkeringen van en naar het buitenland respectievelijk € 4 miljoen en € 7 miljoen lager zijn uitgevallen dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.5.6 toont de belangrijkste kerncijfers voor de WW. Het WW-volume wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen dat per jaar daadwerkelijk tot uitbetaling komt. Als gevolg van de gunstiger dan verwachte economische ontwikkeling is het WW-volume 15.000 uitkeringsjaren lager uitgekomen. Het aantal nieuwe uitkeringen is lager uitgekomen dan bij de opstelling van de begroting 2017 werd verwacht. Door de lagere instroom valt de uitstroom uit de WW ook lager uit dan verwacht. Een groot deel van de nieuwe uitkeringen wordt immers in hetzelfde jaar weer beëindigd.

Tabel 4.5.6 Kerncijfers WW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

335

364

339

333

291

306

– 15

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

438

441

446

412

330

378

– 48

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

613

605

584

491

390

504

– 114

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

516

602

579

525

472

520

– 48

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren, met een hoge kennis van de verplichtingen. De kerncijfers op het gebied van opsporing laten zien dat het aantal geconstateerde overtredingen in 2017 verder is gedaald, terwijl het totale benadelingsbedrag vergelijkbaar is met dat van 2016. De incassoratio’s zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren.

Tabel 4.5.7 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

84

84

81

79

Kennis van de verplichtingen (%)

2

94

97

96

97

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

31

43

27

13

8

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

42

63

40

22

21

           

Terugvordering3

         

Incassoratio 2013 (%)

33

56

65

71

76

Incassoratio 2014 (%)

4

23

49

60

68

Incassoratio 2015 (%)

4

4

34

59

69

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

29

52

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

28

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

B. Subsidies

In 2017 is € 2,5 miljoen meer aan subsidies uitgegeven dan ten tijde van de opstelling van de begroting werd voorzien. Het verschil is het saldo van lager dan verwachte uitgaven aan plaatsingsfees (–/– € 0,4 miljoen) en een herschikking binnen artikel 5 (€ 2,9 miljoen).

Het budget dat in 2017 in beleidsartikel 5 onder Subsidies was opgenomen (€ 5 miljoen) was onderdeel van een subsidieregeling die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. In 2017 konden nog plaatsingsfees toegekend worden. De uitgaven aan deze plaatsingsfees kwamen 0,4 miljoen lager uit dan verwacht.

Binnen artikel 5 zijn middelen herschikt van Opdrachten naar Subsidies. Dit is gedaan om de subsidieregelingen voor het «Ontwikkeladvies» en «Experimenten meer werk» uit het Actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» mogelijk te maken. Van het totale bedrag van de herschikking (circa € 15 miljoen) is € 2,9 miljoen beschikbaar voor 2017 en het resterende deel voor latere jaren. Van de € 2,9 miljoen is € 1,4 miljoen uitgegeven aan het centraal aanspreekpunt van het Ontwikkeladvies en € 0,5 miljoen aan de subsidieregeling Experimenten meer werk. Tot slot is in 2017 € 1 miljoen beschikbaar gesteld aan de Ambachtsacademie om tegemoet te komen aan de motie van ’t Wout en Heerma (Tweede Kamer, 34 550-XV, nr. 30).

C. Opdrachten

In 2017 is € 15 miljoen minder aan opdrachten uitgegeven dan in de begroting 2017 is voorzien. Dit is het gevolg van de herschikking van middelen die bestemd zijn voor het Actieplan «Perspectief voor vijftigplussers». De middelen zijn binnen artikel 5 herschikt van Opdrachten naar Subsidies. In totaal gaat het om circa € 15 miljoen.

Het resterende budget is besteed aan een campagne om de beeldvorming over vijftigplussers te verbeteren. Daarnaast is in 2017 geld uitgegeven aan de evaluatie van het actieplan. In 2017 betrof dit samen € 1,3 miljoen.

D. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt de uitkeringslasten op overheidswerkgevers. Deze lasten staan als Ufo-ontvangsten op dit artikel van de begroting. De Ufo-ontvangsten komen € 30 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 7 miljoen, in tabel 4.5.2 de post nominaal) is de realisatie € 36 miljoen lager dan begroot. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een technische correctie (–/– € 48 miljoen). De werkgeverslasten worden niet langer meegenomen in de Ufo-ontvangsten. Hierdoor sluiten de ontvangsten beter aan bij de uitgaven die ook exclusief werkgeverslasten zijn opgenomen. Verder is het verhaal op overheidswerkgevers in 2017 hoger uitgekomen dan verwacht (€ 12 miljoen). Daarnaast waren er in 2017 begrotingsgefinancierde terugontvangsten (€ 1,2 miljoen) op de bevoorschotte middelen aan het UWV voor de subsidieregeling scholing en plaatsing van oudere werklozen (scholingsvouchers en plaatsingsfees).

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

Het in de begroting 2016 voorgenomen beleid heeft grotendeels doorgang gevonden.

Beleidsdoorlichting artikel

De beleidsdoorlichting artikel 6 is in 2017 uitgevoerd en in het voorjaar naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 2016–2017, 30 982, nr. 33). Uit de doorlichting ontstaat een beeld over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ZW en de WAZO. Op basis van een kwalitatieve analyse kan worden betoogd dat de ZW en WAZO voldoende inkomensbescherming bieden. Daarnaast kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat de ingevoerde premiedifferentiatie ZW-flex ten aanzien van uitzendkrachten en de eersteziektejaars ZW-beoordeling het beoogde doel heeft bereikt in de zin dat de uitstroom uit de ZW is toegenomen.

Uitbereiding kraamverlof

Het wetsvoorstel dat voorzag in een uitbreiding van het kraamverlof (2 dagen verlof met loondoorbetaling voor de echtgeno(o)t(e)/partner van de moeder of degene die haar kind erkend) met 3 dagen, gedurende welke het UWV een uitkering zou verstrekken op basis van het (maximum)dagloon, is op 11 april 2017 door de Tweede Kamer controversieel verklaard. Op 22 december 2017 is het wetsvoorstel ingetrokken, omdat er in het regeerakkoord is afgesproken tot een verdergaande uitbreiding van het kraamverlof te komen.

Transitievergoeding bij langdurige ziekte

Bij ontslag van een werknemer wegens (langdurige) arbeidsongeschiktheid is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd, na de periode van loondoorbetaling. Het wetsvoorstel dat regelt dat werkgevers voor deze kosten van de transitievergoeding door UWV zullen worden gecompenseerd is in 2017 controversieel verklaard. Het wetsvoorstel is inmiddels weer in behandeling genomen.

Experimenten no-riskpolis

In 2017 is er in de ZW een experiment gestart om te onderzoeken of vervroegde inzet van de no-riskpolis, de arbeidsparticipatie bevordert. Dit geldt alleen voor vangnetters die geen werkgever meer hebben en die de eerstejaarsziektewetbeoordeling bereiken. Uiterlijk begin 2019 zullen de uitkomsten van dit experiment aangeboden worden aan de Tweede Kamer.

SER-advies

In de begroting 2017 is aangekondigd dat de SER een advies uit zou brengen over het stelsel rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid. De SER is in 2017 niet tot een advies gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.6.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

6.171

6.430

7.581

6.246

7.578

7.450

128

Uitgaven

6.171

6.430

7.581

6.246

7.578

7.450

128

               

Inkomensoverdrachten

6.171

6.430

7.581

6.246

7.578

7.450

128

TAS

3.700

3.900

4.368

3.830

4.508

3.830

678

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

2.471

2.530

3.213

2.416

3.070

3.620

– 550

               

Ontvangsten

301

836

0

429

0

0

0

Tabel 4.6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

Uitgaven

2.701.333

2.687.920

2.575.582

2.625.808

2.682.956

2.632.784

50.172

               

Inkomensoverdrachten

2.701.333

2.687.920

2.575.582

2.625.808

2.682.956

2.584.631

98.325

ZW

1.612.562

1.525.377

1.483.923

1.498.216

1.545.151

1.454.462

90.689

ZW eigen-risicodragers

0

54.307

0

0

0

0

0

WAZO

1.088.771

1.108.236

1.091.659

1.127.592

1.137.805

1.130.169

7.636

               

Nominaal

0

0

0

0

0

48.153

– 48.153

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg laag. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de tegemoetkoming asbestslachtoffers komen circa € 0,7 miljoen hoger uit dan ten tijde van het opstellen van de begroting geraamd. De uitkeringslasten zijn ondanks een lager aantal toekenningen hoger uitgekomen, onder andere vanwege een lager bedrag aan terugvorderingen dan geraamd. Ook zijn de uitkeringslasten hoger uitgekomen vanwege een nabetaling van € 0,3 miljoen aan de SVB voor gerealiseerde uitkeringslasten in 2016.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal toekenningen van de TAS in 2017 is lager uitgekomen dan ten tijde van het opstellen van de begroting verwacht. Het aantal teruggevorderde voorschotten is lager uitgekomen dan geschat.

Tabel 4.6.3 Kerncijfers TAS1
   

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,3

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0

 

waarvan toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,3

0,3

0,3

0,4

0,3

0,3

0

 

waarvan toekenning i.v.m. asbestose

<0,1

0,1

<0,1

<0,1

<0,1

0

                 

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,1

0,2

0,2

0,1

0,2

– 0,1

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

84

85

86

85

85

2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Dit cijfer wordt niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de Ziekteverzekering in Caribisch Nederland zijn ongeveer € 0,6 miljoen lager dan begroot. Dit komt onder andere door een hogere koers van de euro ten opzichte van de dollar dan waar rekening mee was gehouden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 20132

Realisatie 20142

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Volume Ziekteverzekering (x 1.000 uitbetaalde ziektedagen)

65

56

61

X Noot
1

SZW-unit RCN.

X Noot
2

Dit cijfer is niet bekend.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de ZW komen € 90 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 27 miljoen, in tabel 4.6.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 63 miljoen hoger dan begroot.

Het aantal mensen dat beroep doet op de ZW is in 2017 hoger uitgekomen dan ten tijde van de begroting werd verwacht (ca. € 75 miljoen). Het grootste deel hiervan (ca. € 50 miljoen) wordt veroorzaakt door een hoger aantal zieke werklozen en eindedienstverbanders. Daarnaast (ca. 25 miljoen) zijn er minder bedrijven eigenrisicodrager geworden dan werd verondersteld en zijn er daarom meer ZW-verzekerden en mensen met een ZW-uitkering bij het UWV. De gemiddelde jaaruitkering van mensen in de ZW is lager dan verondersteld (ca. 12 miljoen), met name bij zieke werklozen en eindedienstverbanders.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het gemiddelde aantal ZW-uitkeringen is ca. 6.000 uitkeringen hoger uitgekomen dan verwacht. Dit verschil wordt gedeeltelijk verklaard door een hoger aantal zieke werklozen en einde dienstverbanders dan verwacht. Daarnaast zijn er minder bedrijven eigenrisicodrager geworden dan werd verondersteld en zijn er daarom meer verzekerden en mensen met een ZW-uitkering bij het UWV.

Tabel 4.6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume ZW (x 1.000 uitkeringen, gemiddelde)

96

92

88

872

90

84

6

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

211

203

204

2362

252

3

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

269

270

277

2852

300

3

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit cijfer is bijgesteld op basis van een verbeterde rekenmethode.

X Noot
3

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De kerncijfers op het gebied van opsporing tonen een hoger aantal geconstateerde overtredingen dan in 2016, terwijl het totale benadelingsbedrag vergelijkbaar is met voorgaande jaren. De incassoratio’s tonen een stabiel beeld.

Tabel 4.6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

79

81

76

80

Kennis van de verplichtingen (%)

2

94

94

93

95

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,6

1,2

0,7

0,9

1,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,0

3,5

2,3

3,0

3,4

           

Terugvordering3

         

Incassoratio 2013 (%)

29

49

58

68

76

Incassoratio 2014 (%)

4

11

38

49

56

Incassoratio 2015 (%)

4

4

26

44

51

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

25

41

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

24

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAZO komen € 8 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 21 miljoen, in tabel 4.6.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 13 miljoen lager dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal toekenningen op grond van zwangerschaps- en bevallingsverlof is 4.000 uitkeringen achtergebleven bij de raming, onder meer vanwege een lager uitgevallen geboortecijfer.

Tabel 4.6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Totaal aantal toekenningen zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen)

142

140

137

140

1342

138

– 4

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)

133

130

128

129

1242

128

– 4

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)

8,8

9,8

9,8

10,5

10,4

10,2

0,2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

SZW, berekening.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Intensivering kinderopvang

Beleidsconclusies

In 2017 is € 200 miljoen structureel geïntensiveerd in de kinderopvang (Tweede Kamer, 2015–2016, 31 322, nr. 303). De kinderopvangtoeslag werd in 2017 met € 136 miljoen verhoogd, waardoor het maximumvergoedingspercentage in de eerste kindtabel naar 94% steeg en in de tweede kindtabel naar 95%. Daarnaast is de vaste voet verhoogd van 23,8% naar 33,3%. Verder hielden ouders in 2017 bij werkloosheid recht op zes maanden in plaats van drie maanden kinderopvangtoeslag. De maximum uurprijzen zijn naast de reguliere indexatie eenmalig extra verhoogd door een indexatie die in 2012 uitgebleven is alsnog toe te kennen (€ 45 miljoen). In totaal zijn de maximum uurprijzen in alle opvangsoorten in 2017 met 4,2% gestegen.

Continue screening

In februari 2017 is in het kader van Continue screening besloten om DUO aan te wijzen als uitvoerder voor de realisatie en invoering van het personenregister waarin alle medewerkers zich moeten inschrijven om te mogen werken in de kinderopvang (Tweede Kamer, 2016–2017, 31322, nr 325). DUO is gestart met de implementatie en inmiddels heeft de Staatssecretaris van SZW het besluit genomen om het register per 1 maart 2018 in gebruik te nemen (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 322, nr 341).

Wetsvoorstel harmonisatie en wetsvoorstel innovatie en kwaliteit kinderopvang

In 2017 is het Wetsvoorstel harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en het wetsvoorstel Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) gepubliceerd in het Staatsblad (Stb 2017, 252 en Stb 2017, 251). Het wetsvoorstel harmonisatie regelt dat de financieringsstructuur van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voor werkende ouders per 1 januari 2018 is gelijk getrokken. Het wetsvoorstel IKK verhoogt de kwaliteitseisen in de kinderopvang. Een deel van de hogere kwaliteitseisen is per 1 januari 2018 ingegaan. Daarnaast treedt een deel van de eisen per 1 januari 2019 in werking, zoals de aanpassingen in de beroepskracht-kindratio en grotere inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker. Peuterspeelzalen, gemeenten, ouders en SZW hebben zich in 2017 ingezet voor een goede implementatie van de harmonisatie en IKK.

Nieuwe financieringsysstematiek

In 2017 is verder gewerkt aan een voorstel voor een nieuwe financieringssystematiek voor de kinderopvang, waarbij sprake is van een directe financieringsstroom van het Rijk naar kinderopvanginstellingen, in plaats van via ouders. Ook zijn verdere investeringen gedaan bij DUO en is invulling gegeven aan de samenwerking met onder andere de brancheorganisaties (en een aantal kinderopvangorganisaties en hun softwareleveranciers), oudervertegenwoordiging (en een groep ouders), toezichtpartners en gegevensleveranciers.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.7.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

2.327.501

2.192.340

2.118.056

2.410.340

2.610.668

2.597.959

12.709

Uitgaven

2.331.576

2.188.829

2.120.773

2.406.838

2.610.681

2.597.959

12.722

               

Inkomensoverdrachten

2.321.822

2.175.037

2.101.032

2.385.422

2.585.976

2.565.833

20.143

Kinderopvangtoeslag

2.321.822

2.175.037

2.101.032

2.385.422

2.585.976

2.565.833

20.143

               

Subsidies

1.864

4.150

5.560

4.879

5.624

5.372

252

               

Opdrachten

7.890

4.200

2.606

3.580

4.563

2.986

1.577

               

Bijdragen aan agentschappen

0

5.442

11.575

12.957

14.518

23.768

– 9.250

DUO

0

5.442

9.099

12.373

14.415

22.668

– 8.253

Justis

0

0

307

256

103

250

– 147

Centraal informatiepunt beroepen gezondheidszorg

0

0

2.169

328

0

850

– 850

               

Ontvangsten

1.486.635

1.503.008

1.539.131

1.490.499

1.464.185

1.426.533

37.652

Restituties

415.375

449.699

457.088

379.069

313.466

334.820

– 21.354

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.071.260

1.053.309

1.082.043

1.111.430

1.150.719

1.091.713

59.006

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor de kinderopvangtoeslag (KOT) zijn in 2017 € 20 miljoen hoger uitgekomen dan in de begroting 2017 was voorzien. De begroting 2017 was nog in prijzen 2016. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (overgeboekt van artikel 99) is de realisatie een kleine € 20 miljoen lager dan begroot. Onderliggend zijn er verschillende ontwikkelingen. Het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag is hoger dan verwacht (5%). Dit leidt tot hogere uitgaven. Daartegenover stond onder meer een lager aantal uren per kind (– 1%). De lagere uitgaven komen verder vooral doordat 2017 een relatief goed «kas»jaar was. De KOT kent een voorschotsystematiek: ouders ontvangen een voorlopig bedrag KOT. Dit bedrag is gemiddeld genomen (iets) te hoog, waardoor er na afloop van het jaar (bij het definitief vaststellen van de hoogte van de KOT) een terugvordering volgt. Naar verwachting sluiten in 2017 voorschot en definitieve toekenning beter bij elkaar aan; dit leidt tot lagere kasuitgaven in 2017. Daarnaast zijn de nabetalingen over eerdere toeslagjaren in 2017 lager uitgekomen dan was voorzien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens en kinderen dat in 2017 gebruik gemaakt heeft van kinderopvangtoeslag is 5% hoger en het aantal uren per kind is 1% lager dan in begroting 2017 werd geraamd. Per saldo is sprake van een grotere toename in het gebruik van kinderopvangtoeslag dan verwacht. Dit effect is vermoedelijk ontstaan door zowel het effect van de conjuncturele verbetering als sterkere reacties van ouders (gedragseffecten) dan verwacht op de intensivering van de kinderopvangtoeslag in 2017. De stijging doet zich vooral voor bij verzamelinkomens boven 1,5 x modaal.

Tabel 4.7.2 Kerncijfers gebruik kinderopvang (jaargemiddelden)1
 

Realisatie 20132

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 20173

Begroting 2017

Verschil

2017

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

 

406

414

445

486

458

8

               

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

             

0–12 jaar

 

621

631

674

733

696

37

waarvan 0–4 jaar

 

298

299

317

345

324

21

waarvan 4–12 jaar

 

323

332

356

388

371

17

               

Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)

             

0–12 jaar

 

28

29

31

34

32

2

0–4 jaar

 

42

43

46

50

46

4

4–12 jaar

 

21

22

24

26

25

1

               

Aantal uren per kind per maand

             

0–12 jaar

 

59,2

57,3

57,1

57,4

58

– 0,6

0–4 jaar

 

82,7

80,1

79,8

80,2

81

– 0,8

4–12 jaar

 

37,6

36,6

36,9

37,2

38

– 0,8

               

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen (aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000)

             

Tot 130% Wml

 

61

61

64

66

65

1

130% Wml tot 1 1/2 x modaal

 

160

159

168

175

183

– 8

1 1/2 x modaal tot 3 x modaal

 

309

317

342

383

358

25

3 x modaal en hoger

 

90

93

100

109

90

19

               

Aantal uren per kind met kinderopvangtoeslag

             

Tot 130% Wml

 

72

70

73

74

75

– 1

130% Wml tot 1 1/2 x modaal

 

56

54

54

54

54

0

1 1/2 x modaal tot 3 x modaal

 

57

55

54

54

55

– 1

3 x modaal en hoger

 

65

64

64

64

65

– 1

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

X Noot
2

In 2013 was het percentage kinderopvangtoeslag in de 1e kindtabel voor verzamenlinkomens vanaf circa € 118.000 nul procent. Als gevolg hiervan zijn de cijfers 2013 lastig vergelijkbaar met de cijfers voor 2014 en verder, toen dit niet meer het geval was. De cijfers 2013 zijn daarom niet opgenomen.

X Noot
3

De cijfers van 2017 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers, die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik. Voor 2016 is het merendeel van de beschikkingen definitief vastgesteld. Voor 2015 en eerdere jaren zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief.

Tabel 4.7.3 Kerncijfers kinderopvangbijdragen sectoren en ouders1
 

Realisatie2 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Bijdragen sectoren (in %):

             

Collectief

 

63

62

67

70

70

0

Waarvan Overheid

 

24

21

30

35

36

– 1

Waarvan Werkgevers

 

38

41

37

35

34

1

Ouders

 

37

38

33

31

30

1

               

Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen

(in €)3 , 4

             

Dagopvang

 

6,71

6,87

6,98

7,15

7,12

0,03

Buitenschoolse opvang

 

6,61

6,74

6,83

6,96

6,94

0,02

Gastouderopvang

 

5,49

5,63

5,68

5,77

5,77

0,00

               

Wettelijke maximum uurprijs (in €):

             

Dagopvang

 

6,70

6,84

6,89

7,18

7,18

0

Buitenschoolse opvang

 

6,25

6,38

6,42

6,69

6,69

0

Gastouderopvang

 

5,37

5,48

5,52

5,75

5,75

0

               

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen5:

             

130% Wml

 

0,94

0,96

0,56

0,45

0,45

0

1 1/2 x modaal

 

2,11

2,15

1,77

1,70

1,70

0

3 x modaal

 

5,25

5,36

5,00

4,79

4,79

0

               

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen5:

             

130% Wml

 

0,48

0,49

0,41

0,37

0,37

0

1 1/2 x modaal

 

0,82

0,84

0,45

0,47

0,47

0

3 x modaal

 

1,50

1,53

1,14

1,19

1,19

0

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

X Noot
2

In 2013 was het percentage kinderopvangtoeslag in de 1e kindtabel voor verzamenlinkomens vanaf circa €118.000 nul procent. Als gevolg hiervan zijn de cijfers 2013 lastig vergelijkbaar met de cijfers voor 2014 en verder, toen dit niet meer het geval was. De cijfers 2013 zijn daarom niet opgenomen.

X Noot
3

De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven. Deze kunnen afwijken van de door de ouders werkelijk betaalde uurprijzen.

X Noot
4

Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.

X Noot
5

Kosten van kinderopvang per uur voor ouders, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

B. Subsidies

De uitgaven zijn € 0,25 miljoen hoger dan begroot. Dit is grotendeels het gevolg van het sneller dan verwacht afrekenen van de jaarlijkse bijdrage aan het VNG Expertisecentrum.

Het grootste deel van het subsidiebudget is uitgegeven aan de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang (€ 3,26 miljoen).

C. Opdrachten

De uitgaven zijn € 1,6 miljoen hoger dan begroot. Dit is onder andere het gevolg hogere uitgaven voor de de uitvoering van de activiteiten in het kader van IKK en toezicht.

Het budget voor opdrachten is onder andere besteed aan het toezicht door de GGD GHOR in 2017, diverse opdrachten in het kader van Continue Screening, en aan beleidsonderzoeken.

D. Bijdragen aan agentschappen

De uitgaven zijn € 9,3 miljoen lager dan begroot. De middelen voor DUO zijn in 2017 minder uitgeput dan voorzien. De reguliere bijdrage aan DUO is bestemd voor de uitvoering van het LRKP, de voorbereiding op Directe Financiering, en ontwikkelkosten voor Continue Screening. De kosten voor de voorbereiding van Directe Financiering zijn in 2017 lager uitgevallen dan aanvankelijk verwacht. Binnen de middelen voor DUO wordt voor de voorbereiding op Directe Financiering rekening gehouden met onvoorziene verhoging van (ICT-)uitgaven. Die hebben zich dit jaar niet voorgedaan. Daarnaast zijn, als gevolg van het aanwijzen van een nieuwe uitvoerder in het kader van Continue Screening, de bijdragen aan Justis en CIBG met in totaal € 1 miljoen verlaagd.

E. Ontvangsten

De ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) zijn in 2017 ruim € 21 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting 2017 was voorzien. Dit hangt vooral samen met minder terugontvangsten over toeslagjaren 2012 en 2014.

De ontvangsten werkgeversbijdrage zijn € 59 miljoen hoger door een hogere grondslag dan waarvan in begroting 2017 werd uitgegaan.

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 95% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Aangekondigde beleidswijzigingen

Beleidsconclusies

In de uitvoering hebben zich geen bijzonderheden voorgedaan en de in de begroting 2017 aangekondigde beleidswijzigingen zijn gerealiseerd. Op het gebied van de aanvullende pensioenen is in 2017 bijvoorbeeld de wet waardeoverdracht klein pensioen aangenomen door het parlement. Deze wet zorgt ervoor dat kleine aanspraken hun pensioenbestemming behouden, waar deze nu nog vaak worden afgekocht. Zo wordt de pensioenvoorziening verbeterd van vooral werknemers met meerdere kortlopende dienstverbanden.

Daarnaast is besloten tot afstel van de kostendelersnorm in de AOW (aangekondigd in de Begroting SZW 2018).

Hervorming pensioenstelsel

Verder zijn er in 2017 voorbereidende stappen gezet om een nieuw pensioenstelsel mogelijk te maken.

In het regeerakkoord staat de ambitie van het kabinet om het pensioenstelsel te vernieuwen. Het kabinet roept de SER op om snel tot een advies hierover te komen en streeft ernaar om overeenstemming met sociale partners te krijgen over de invulling op hoofdlijnen binnen de kaders van de daarvoor in het regeerakkoord benoemde uitgangspunten, zodat in 2020 het wetgevingsproces kan worden afgerond.

Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om het pensioenstelsel aan te passen, om de tweede pijler van het pensioenstelsel transparanter, intergenerationeel billijker en schokbestendiger te maken.

Aanvullende ontwikkelingen en beleidswijzigingen

Naast de in de begroting aangekondigde beleidswijzigingen, hebben de volgende ontwikkelingen / aanvullende beleidswijzigingen plaatsgevonden.

Op 3 november 2017 is op basis van de CBS-prognose 2017–2060 over de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd, de AOW-gerechtigde leeftijd voor het kalenderjaar 2023 bekend gemaakt. De AOW-leeftijd blijft 67 jaar en drie maanden, net als in 2022 (Tweede Kamer, 2017–2018, 32 163, nr. 45).

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft een uitspraak gedaan inzake de Overbrugingsregeling AOW (OBR).

De uitspraak van de CRvB heeft ertoe geleid dat voortaan ook op grond van een lijfrente-uitkering recht kan ontstaan op een OBR-uitkering.

In het najaar van 2017 is het wetsvoorstel fuserende bedrijkfstakpensioenfondsen ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel biedt verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen de mogelijkheid om onder een aantal randvoorwaarden tijdelijk afgescheiden vermogens aan te houden. Dit maakt het uiteindelijk makkelijker voor bedrijfstakpensioenfondsen om te fuseren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.8.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

1.262.819

1.011.827

102.168

24.118

24.175

24.887

– 712

Uitgaven

1.262.819

1.011.827

102.168

24.118

24.175

24.887

– 712

               

Inkomensoverdrachten

1.262.536

1.011.606

101.951

24.118

24.157

24.887

– 730

MKOB

1.213.849

985.000

1.199

1.017

0

0

0

Overbruggingsregeling

32.500

11.300

6.378

3.900

4.363

4.478

– 115

AOV inclusief tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

15.537

15.254

18.274

19.197

19.794

20.409

– 615

Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

650

52

0

0

0

0

0

Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

0

0

76.100

4

0

0

0

               

Opdrachten

283

221

217

0

18

0

18

               

Ontvangsten

0

32.212

621

2.124

0

0

0

Tabel 4.8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

Uitgaven

32.719.000

34.119.000

35.813.500

36.940.400

37.412.346

37.477.203

– 64.857

               

Inkomensoverdrachten

32.719.000

34.119.000

35.813.500

36.940.400

37.412.346

37.079.477

332.869

AOW

32.719.000

34.119.000

34.968.000

36.004.000

36.466.225

36.133.861

332.364

Inkomensondersteuning AOW (IOAOW)

0

0

845.500

936.400

946.121

945.616

505

               

Nominaal

0

0

0

0

0

397.726

– 397.726

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Overbruggingsregeling (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep alleen het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden (deze doelgroep heeft dus een kortere duur van de OBR dan de doelgroep die vóór 1 januari 2013 met vut- of prepensioen is gegaan). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten OBR komen nagenoeg overeen met de begrote uitgaven. De instroom viel lager uit, maar daar tegenover staat dat de gemiddelde uitkering iets hoger uitviel vanwege samensteleffecten. Het aantal personen met een OBR vanwege de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd (kortere duur OBR) viel lager uit, terwijl het aantal personen dat recht heeft vanaf 65 jaar (langere duur OBR) hoger uitviel.

Beleidsrelevante kerncijfers

De instroom in de OBR komt lager uit dan bij het opstellen van de begroting werd verwacht. Het aantal personen dat recht heeft op de OBR in verband met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd (kortere duur OBR) viel lager uit. De instroom van personen die recht hebben vanaf 65 jaar (langere duur OBR) viel hoger uit.

Tabel 4.8.3 Kerncijfers Overbruggingsregeling1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Instroom (x 1.000 uitkeringen)

6,7

8,2

2,4

1,5

1,5

1,8

– 0,3

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AOV vallen lager uit dan geraamd. Dit komt onder andere door een gunstige koersontwikkeling van de euro ten opzichte van de dollar. Net als de andere uitkeringsregelingen op Caribisch Nederland wordt de AOV in dollars uitbetaald.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen met een AOV-uitkering is iets hoger dan geraamd ten tijde van het opstellen van de begroting.

Tabel 4.8.4 Kerncijfers AOV (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,0

3,9

4,1

4,1

4,2

4,1

0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AOW komen circa € 332 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 395 miljoen, in tabel 4.8.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie circa € 63 miljoen lager dan begroot (0,18%).

Dit wordt voornamelijk verklaard doordat het aantal AOW’ers, de uitgaven aan de partnertoeslag, en het percentage alleenstaanden (die recht hebben op een hogere AOW-uitkering) lager uitviel dan waar bij het opstellen van de begroting vanuit is gegaan. Het lagere aantal AOW’ers hangt samen met hogere sterfte dan waar in de CBS-bevolkingsprognose vanuit werd gegaan.Tegelijkertijd viel de indexatie van de AOW hoger uit dan aanvankelijk geraamd. Per saldo zijn de neerwaartse factoren groter dan de opwaartse effecten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen met een AOW-uitkering is lager uitgekomen dan geraamd ten tijde van het opstellen van de begroting. Het percentage personen met een onvolledige AOW-uitkering en het gemiddelde kortingspercentage voor personen met een onvolledige AOW-uitkering komen afgerond overeen met de toenmalige raming.

Tabel 4.8.5 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.172

3.259

3.329

3.364

3.387

3.390

– 3

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

19

19

19

0

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

46

47

46

46

46

0

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van handhaving tonen een vergelijkbare ontwikkeling met voorgaande jaren.

Tabel 4.8.6 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

70

66

67

61

Kennis van de verplichtingen (%)

2

89

87

88

84

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,3

0,6

0,7

0,5

0,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,6

2,7

4,0

3,2

3,3

           

Terugvordering3

         

Incassoratio 2013 (%)

39

65

72

74

75

Incassoratio 2014 (%)

4

21

43

51

54

Incassoratio 2015 (%)

4

4

22

44

50

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

23

48

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

31

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Inkomensondersteuning AOW

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Inkomensondersteuning AOW komen ongeveer overeen met de geraamde uitgaven ten tijde van het opstellen van de begroting, ook als rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 2,8 miljoen, in tabel 4.8.2 onderdeel van de post nominaal).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.8.7 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume inkomensondersteuning AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.329

3.364

3.387

3.390

– 3

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

B. Opdrachten

Dit betreft uitgaven ten behoeve van extra communicatie over de verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. De financiële middelen zijn door middel van budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting toegevoegd aan artikel 8.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het totaal aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen. Het aantal pensioenfondsen is tot en met 2016 afgenomen en is in 2017 constant gebleven. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pensioenfondsen – ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden – met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 4.8.8 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Totaal aantal pensioenfondsen2

281

245

231

219

219

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%

263

227

212

208

201

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.266

5.130

5.080

5.273

5.340

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.897

2.943

3.144

3.192

3.164

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

In 2017 is – conform de begroting – geen nieuw beleid gemaakt.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.9.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

814

864

1.110

1.072

1.111

1.253

– 142

Uitgaven

814

864

1.110

1.072

1.111

1.253

– 142

               

Inkomensoverdrachten

814

864

1.110

1.072

1.111

1.253

– 142

AWW (Caribisch Nederland)

814

864

1.110

1.072

1.111

1.253

– 142

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 4.9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

Uitgaven

724.640

594.282

452.437

424.300

398.729

410.343

– 11.614

               

Inkomensoverdrachten

724.640

594.282

452.437

424.300

398.729

405.580

– 6.851

Anw

711.461

584.645

444.437

417.300

391.797

398.612

– 6.815

Tegemoetkoming Anw

13.179

9.637

8.000

7.000

6.932

6.968

– 36

               

Nominaal

0

0

0

0

0

4.763

– 4.763

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AWW vallen lager uit dan geraamd. Dit komt onder andere door een gunstige koersontwikkeling van de euro ten opzichte van de dollar. Net als de andere uitkeringsregelingen op Caribisch Nederland wordt de AWW in dollars uitbetaald.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen met een AWW-uitkering in 2017 is nagenoeg gelijk aan het geraamde aantal ten tijde van het opstellen van de begroting.

Tabel 4.9.3 Kerncijfers AWW (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw) inclusief tegemoetkoming Anw

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Anw komen circa € 7 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 5 miljoen, in tabel 4.9.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 12 miljoen lager dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het jaargemiddelde van het aantal personen met een Anw-uitkering is lager uitgekomen dan geraamd.

Tabel 4.9.4 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

54

382

322

29

26

29

– 3

Volume Anw (x 1.000 personen, jaargemiddelde)3

65

47

39

36

33

34

– 1

                 

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht voor 1 juli 1996

13

12

9,7

8,5

7,2

8

– 0,8

 

waarvan nabestaanden met kind

0,1

0

0

0

0

0

0

 

waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid

13

12

9,7

8,5

7,2

8

– 0,8

                 

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht na 1 juli 1996

40

25

20

19

18

19

– 1

 

waarvan nabestaanden met kind

19

9,0

8,2

7,8

7,3

8

– 0,7

 

waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid

21

16

12

11

10

11

– 1

                 

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

1,4

1,4

1,4

1,3

1,3

1,4

– 0,1

X Noot
1

SVB, administratie.

X Noot
2

Berekeningen SVB. De in het SVB-jaarverslag gepresenteerde uitkeringsjaren zijn excl. de uitkeringen die binnen het begrotingsjaar met terugwerkende kracht zijn verstrekt.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De kerncijfers op het gebied van opsporing tonen een lager benadelingsbedrag, terwijl het aantal geconstateerde overtredingen vergelijkbaar is met voorgaande jaren. De incassoratio’s vertonen een wisselend beeld. Vanwege het beperkte aantal vorderingen kan de incasso van een aantal relatief grote vorderingen van grote invloed zijn op de incassoratio.

Tabel 4.9.5 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

83

83

80

86

Kennis van de verplichtingen (%)

2

90

84

83

85

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,2

0,1

0,1

0,1

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,9

1,9

2,2

2,6

1,2

           

Terugvordering3

         

Incassoratio 2013 (%)

21

30

33

37

39

Incassoratio 2014 (%)

4

12

32

33

34

Incassoratio 2015 (%)

4

4

11

30

33

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

22

35

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

8

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES. Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de kinderbijslagvoorziening BES;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidsconclusies

De in de begroting 2017 aangekondigde beleidswijzigingen zijn gerealiseerd. Het eerste en tweede kindbedrag van het kindgebonden budget zijn structureel met € 100 verhoogd om de inkomenspositie van gezinnen met lage en middeninkomens te ondersteunen. Doordat het tweede kindbedrag in 2016 eenmalig met € 33 was verhoogd, is het tweede kindbedrag in 2017 ten opzichte van 2016 derhalve met € 67 gestegen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.10.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

4.335.531

4.441.886

5.310.186

5.468.559

5.441.004

5.560.635

– 119.631

Uitgaven

4.335.531

4.441.886

5.310.186

5.468.559

5.441.004

5.560.635

– 119.631

               

Inkomensoverdrachten

4.335.531

4.441.886

5.310.186

5.468.559

5.441.004

5.560.635

– 119.631

AKW

3.236.910

3.202.671

3.238.238

3.323.000

3.320.400

3.326.308

– 5.908

Kinderbijslagvoorziening BES

0

0

0

1.868

2.050

1.842

208

WKB

1.071.121

1.213.415

2.063.020

2.143.517

2.118.554

2.232.485

– 113.931

TOG

23.000

21.900

5.428

0

0

0

0

TOG-kopje

4.500

3.900

3.500

174

0

0

0

               

Ontvangsten

185.843

205.454

217.589

261.245

244.399

285.799

– 41.400

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten AKW zijn € 6 miljoen lager uitgekomen dan begroot. De begroting 2017 was nog in prijzen 2016. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling van € 17 miljoen zijn de uitgaven € 23 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Deze lagere uitgaven worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door een lager aantal kinderen dan in de begroting 2017 was voorzien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal gezinnen met kinderbijslag is vrijwel gelijk uitgekomen aan de stand uit de begroting 2017. Het aantal telkinderen is iets lager uitgekomen dan ten tijde van opstelling van de begroting verwacht.

Tabel 4.10.2 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.929

1.922

1.917

1.913

1.907

1.909

– 2

Aantal telkinderen2 AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.436

3.416

3.423

3.405

3.386

3.400

– 14

X Noot
1

SVB, jaaverslag.

X Noot
2

Een administratieve teleenheid die gebruikt wordt bij het vaststellen van de hoogte van de kinderbijslag. Bijvoorbeeld: een gehandicapt kind geldt voor de kinderbijslag als twee telkinderen waardoor het in aanmerking komt voor dubbele kinderbijslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van handhaving vertonen grosso modo een stabiel beeld door de jaren heen.

Tabel 4.10.3 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

         

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

71

74

71

70

Kennis van de verplichtingen (%)

2

78

76

77

71

           

Opsporing3

         

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,1

2,3

2,0

1,6

1,4

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,7

1,2

1,2

1,0

1,0

           

Terugvordering 3

         

Incassoratio 2013 (%)

53

72

76

79

80

Incassoratio 2014 (%)

4

55

69

74

76

Incassoratio 2015 (%)

4

4

50

69

75

Incassoratio 2016 (%)

4

4

4

54

75

Incassoratio 2017 (%)

4

4

4

4

49

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A2. Kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders en verzorgers die op Bonaire, St. Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de SZW-unit RCN namens de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten aan de kinderbijslagvoorziening BES zijn € 0,2 miljoen hoger uitgekomen dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal kinderen dat in aanmerking komt voor de kinderbijslagvoorziening BES is iets lager uitgekomen dan verwacht.

Tabel 4.10.4 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, ultimo2)

3

3

3

4,2

4,3

5,0

– 0,7

X Noot
1

SZW-unit RCN.

X Noot
2

In de begroting was per abuis het jaargemiddelde opgenomen, dit moest het ultimocijfer zijn.

X Noot
3

Deze cijfers komen niet voor.

A3. Wet op het kindgebonden budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten WKB zijn € 114 miljoen lager uitgekomen dan begroot. De begroting 2017 was nog in prijzen 2016. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling van € 7 miljoen zijn de uitgaven € 121 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Hiervoor zijn verschillende oorzaken. Ten eerste heeft de economie zich gunstiger ontwikkeld waardoor de uitgaven WKB over 2017 lager zijn uitgekomen. Hogere inkomens leiden namelijk tot lagere bedragen kindgebonden budget en minder rechthebbenden. Ten tweede kent de WKB een voorschotsystematiek: ouders ontvangen een voorlopig bedrag WKB. Dit bedrag is gemiddeld genomen (iets) te hoog, waardoor er na afloop van het jaar (bij het definitief vaststellen van de hoogte van het kindgebonden budget) een terugvordering volgt. Naar verwachting sluiten in 2017 voorschot en definitieve toekenning beter bij elkaar aan; ook dit leidt tot lagere kasuitgaven in 2017. Daarnaast zijn de nabetalingen lager uitgekomen dan was voorzien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens en het aantal kinderen met kindgebonden budget is lager uitgekomen dan verwacht. De voornaamste oorzaak is een gunstiger inkomensontwikkeling dan verwacht. Hierdoor hadden minder huishoudens recht op WKB.

Tabel 4.10.5 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

810

777

742

737

722

792

– 70

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.482

1.418

1.362

1.355

1.325

1.460

– 135

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

2

2

309

319

323

323

0

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst. De cijfers van 2017 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers, die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van het recht. Voor 2016 is het merendeel van de beschikkingen definitief vastgesteld. Voor 2015 en eerdere jaren zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief.

X Noot
2

De alleenstaande ouderkop in de WKB is ingevoerd in 2015. Voor eerdere jaren is het aantal alleenstaande ouders in de WKB niet relevant.

B. Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 41 miljoen lager uitgekomen dan begroot. De begroting 2017 was nog in prijzen 2016. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling van € 2 miljoen zijn de ontvangsten € 43 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Een afrekening met de SVB van de bevoorschotting van de AKW over het jaar 2016 heeft tot € 13 miljoen hogere ontvangsten geleid. De ontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget zijn circa € 54 miljoen lager uitgekomen. Dit komt deels doordat de definitieve beschikkingen over 2016 hoger zijn uitgekomen dan verwacht. Als gevolg hiervan wordt minder teruggevorderd en komen de ontvangsten in 2017 lager uit. Daarnaast zijn de verwachte ontvangsten over toeslagjaren 2015 en 2016 lager dan waar van werd uitgegaan. De doorwerking van de Wet Hervorming Kindregelingen (WHK) op de ontvangsten was onzeker. Nu het eerste toeslagjaar na invoering van de WHK grotendeels definitief toegekend is, blijken de ontvangsten over toeslagjaar 2015 lager uit te komen dan eerder geraamd. Als gevolg hiervan komen de ontvangsten in 2017 lager uit.

11. Uitvoering

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van sociale zekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV, de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV, de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidindicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven. De realisaties zijn in lijn met de afgesproken streefwaarden.

Tabel 4.11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Rechtmatigheid UWV (in %)1

98,9

98,9

99,3

99,0

99,2

99

0,2

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,9

99,9

99,8

99,9

99,9

99

0,9

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

Beleidsconclusies

Voor beleidsconclusies per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

Implementatie wet- en regelgeving

Voor het UWV en de SVB was 2017 een jaar waarin gewerkt is aan de implementatie van wet- en regelgeving en er voorbereidingen hebben plaatsgevonden op nieuwe wet- en regelgeving die volgen uit het regeerakkoord. Zo speelde voor UWV in 2017 het afronden van de herindeling Wajong en de implementatie van de tegemoetkoming dagloonbesluit en tegemoetkoming loondomein.

Rapport Algemene Rekenkamer «UWV, balanceren tussen ambities en middelen»

De Algemene Rekenkamer heeft begin 2017 in het rapport «UWV, balanceren tussen ambities en middelen» aanbevelingen gedaan om het inzicht in en de relatie met de uitvoering te verbeteren (Tweede Kamer, 2016–2017, 26 448, nr. 586). De Tweede Kamer is in december over de voortgang hiervan geïnformeerd (Tweede Kamer, 2017–2018, 26 448, nr. 601). Het Audit Committee SZW heeft eind 2017 geconcludeerd dat er sprake is van een gedegen pakket aan maatregelen en van voldoende voortgang op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.

Afspraken dienstverlening WW

In 2016 zijn structureel extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor meer persoonlijke dienstverlening aan WW-gerechtigden door het UWV (Tweede Kamer, 2015–2016, 33 566, nr. 93). Kern van de nieuwe opzet is dat meer gerichte en persoonlijke dienstverlening wordt ingezet voor de doelgroep met een matige arbeidsmarktpositie om de kans op werkhervatting te vergroten. De dienstverlening is in 2017 verder doorontwikkeld. Hiernaast zijn er in 2017 incidenteel middelen voor de WGA en Wajong beschikbaar gesteld waarmee de dienstverlening voor die doelgroepen is gecontinueerd.

ICT-projecten bij het UWV en de SVB

2017 was ook een jaar waarin er een grote focus lag van de uitvoeringsorganisaties op het verstevigen van de toekomstbestendigheid van de organisaties. Dit speelt in het bijzonder voor de ICT van de ZBO’s. UWV licht in het UWV-informatieplan toe hoe het ICT-landschap de komende jaren toekomstbestendig gemaakt wordt (UIP 2017) (Tweede Kamer, 2016–2017, 26 448, nr. 587). Een belangrijk project daarbij is het ICT-project «één uniforme betaalomgeving (1UBO)». Met dit project wordt een eerste stap gezet om de uitkeringssystemen van het UWV stapsgewijs te vereenvoudigen en te moderniseren. Het Bureau ICT-Toetsing (BIT) heeft hierover positief geadviseerd en het UWV is gestart met de uitvoering. De SVB heeft gewerkt aan het implementeren aan de activiteiten die voortvloeien uit de Veranderagenda. Dit moet leiden tot een borging van betrouwbare dienstverlening en een robuuste en wendbare organisatie.

Artsencapaciteit UWV

Uit de vierde monitor artsencapaciteit UWV blijkt dat de achterstand in de sociaal-medische beoordelingen eind 2017 nog steeds fors was (Tweede Kamer, 2017–2018, 26 448, nr. 599). De inspanningen van UWV en de extra beschikbaar gestelde middelen (€ 25 miljoen in 2017) hebben ertoe geleid dat wordt voldaan aan de vervangingsvraag maar niet tot de wenselijke uitbreiding van de artsencapaciteit.De Minister van SZW heeft de expertgroep «Gerichte inzet van verzekeringsarts» gevraagd om advies te geven over nieuwe oplossingsrichtingen. Dit advies komt in 2018 uit.

AKW SVB

De SVB heeft in 2017 veel energie gestoken in de ICT-vernieuwing voor de uitvoering van de AKW (vAKWerk). Dit project zal in 2018 afgerond worden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.11.2 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

454.688

445.088

438.181

433.006

490.919

434.478

56.441

Uitgaven

454.688

445.088

438.181

433.006

490.919

434.478

56.441

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

454.044

444.133

437.532

432.328

490.254

433.842

56.412

Uitvoeringskosten UWV

344.878

339.747

331.571

324.638

376.001

326.381

49.620

Uitvoeringskosten SVB

101.385

97.661

99.590

100.687

107.544

101.192

6.352

Uitvoeringskosten IB

7.781

6.725

6.371

7.003

6.709

6.269

440

               

Bijdrage aan nationale organisaties

644

955

649

678

665

636

29

LCR

644

955

649

678

665

636

29

               

Ontvangsten

6.289

6.522

10.144

16.367

15.649

0

15.649

Tabel 4.11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

Uitgaven

1.559.088

1.696.520

1.607.496

1.527.338

1.547.245

1.546.537

708

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

1.559.088

1.696.520

1.607.496

1.527.338

1.547.245

1.524.021

23.224

Uitvoeringskosten UWV

1.428.300

1.568.458

1.485.496

1.411.327

1.423.525

1.410.716

12.809

Uitvoeringskosten SVB

130.788

128.062

122.000

116.011

123.720

113.305

10.415

               

Nominaal

0

0

0

0

0

22.516

– 22.516

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV, de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van het UWV komen € 50 miljoen hoger uit dan begroot. Dit verschil is een saldo van nabetalingen over 2016 (€ 20 miljoen), loon- en prijsbijstelling (€ 6 miljoen), aanvullende toekenningen sinds de begroting (€ 11 miljoen) en een schuif met premiegefinancierde uitvoeringskosten (€ 13 miljoen).

De premiegefinancierde uitvoeringskosten UWV komen € 13 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 21 miljoen, in tabel 4.11.3 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 9 miljoen lager dan begroot. Dit verschil is een saldo van een hoger dan geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 4 miljoen) en een schuif met begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten (€ -13 miljoen)

De begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van de SVB zijn circa € 6 miljoen hoger dan begroot. Dit is grotendeels te verklaren door compensatie van implementatiekosten ten behoeve van het project AVG (€ 1 miljoen), budgetneutrale herschikking uit premiegefinancierde uitvoeringssbudgetten (€ 2 miljoen), loon- en prijsbijstelling (€ 2 miljoen) en een bijdrage aan het Innovatielab (€ 1 miljoen).

De premiegefinancierde uitvoeringskosten SVB zijn ca. € 10 miljoen hoger dan begroot. Dit komt door de loon- prijsbijstellnig (ca. € 2 milljoen) en daarnaast zijn SVB-brede trajecten toegerekend naar de AOW. Dit betreft met name de trajecten uit hoofde van de Veranderagenda en de Business Case Intensivering Toezicht.

De begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten aan het Inlichtingenbureau zijn € 440.000 hoger dan begroot. Dit heeft te maken met een aantal aanvullende opdrachten die het Inlichtenbureau heeft uitgevoerd, onder meer op het gebied van gegevensuitwisseling

De opgelegde taakstellingen zijn in de uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s verwerkt. In tabel 4.11.4. zijn de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Deze toedeling is extracomptabel.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen. De realisatie over het jaar 2017 komt nagenoeg overeen met de begroting van 2017.

C. Ontvangsten

De ontvangsten bedragen in 2017 circa € 15,6 miljoen. Dit betreffen verrekeningen over rijksvergoedingen met betrekking tot de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB over 2016.

Tabel 4.11.4 Extracomptabel overzicht begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitvoeringskosten (x € 1.000)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

UWV (incl. BKWI)

1.773.178

1.908.206

1.817.067

1.735.965

1.799.526

           

Begrotingsgefinancierd

344.878

339.748

331.571

324.638

376.001

IOW

200

1.325

1.775

1.907

2.000

Wajong

96.126

117.878

114.518

108.170

159.888

Re-integratie Wajong

65.582

70.496

78.642

86.631

85.000

Basisdienstverlening

141.580

100.322

85.056

80.053

84.627

Uitvoeringskosten WW 50+

10.200

19.550

15.450

13.600

240

Beoordeling gemeentelijke doelgroep

16.930

19.340

18.100

WSW-indicatiestelling

22.048

21.965

10.563

5.313

4.120

Scholingsvouchers kansberoep

900

4.100

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

9.210

Compensatieregeling musici en artiesten

11

0

0

0

BKWI

9.142

8.201

8.637

8.724

8.716

           

Premiegefinancierd

1.428.300

1.568.458

1.485.496

1.411.327

1.423.525

WAO

96.000

87.750

79.568

80.358

80.253

IVA

74.000

80.630

91.822

98.874

96.107

WGA

239.000

235.878

230.600

244.844

221.657

WAZ

3.000

3.242

3.299

3.744

3.713

WW

566.000

853.176

731.623

649.324

620.660

ZW

209.000

269.309

260.412

270.853

263.765

WAZO

24.000

13.148

14.052

10.484

11.950

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

45.000

42.725

60.920

56.312

54.320

Re-integratie WW

167.000

0

0

0

0

Toevoeging aan bestemmingsfonds

5.300

– 17.400

13.200

– 3.466

71.100

           

SVB

232.173

225.723

221.591

216.698

231.264

           

Begrotingsgefinancierd

101.385

97.661

99.591

100.687

107.544

AKW

70.824

64.032

71.075

67.722

74.344

TOG

2.918

1.924

– 540

0

0

TAS

840

1.492

477

821

1.023

KOT/WKB

4.762

4.650

4.551

4.375

5.527

AIO

16.292

19.383

19.610

22.647

22.571

MKOB

900

459

37

0

0

Bijstand buitenland

424

320

155

270

268

Overbruggingsregeling AOW

4.425

3.082

1.363

2.652

1.575

Remigratiewet

2.319

2.863

2.200

2.236

           

Premiegefinancierd

130.788

128.062

122.000

116.011

123.720

AOW

114.509

116.454

110.900

105.674

115.009

Anw

16.279

11.608

11.100

10.337

8.711

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Beleidsconclusies

In 2017 zijn er geen belangrijke wijzigingen geweest, conform de begroting.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

8.041.464

11.353.370

13.207.236

12.806.406

12.420.196

13.957.930

– 1.537.734

Uitgaven

8.041.464

11.353.370

13.207.236

12.806.406

12.420.196

13.957.930

– 1.537.734

               

Bijdrage aan sociale fondsen

8.041.464

11.353.370

13.207.236

12.806.406

12.420.196

13.957.930

– 1.537.734

Kosten heffingskortingen AOW

1.659.300

2.000.000

1.963.200

2.033.300

2.114.100

2.088.700

25.400

Vermogenstekort Ouderdomsfonds

5.999.500

9.073.100

11.003.900

10.525.800

10.083.600

11.657.100

– 1.573.500

Tegemoetkoming arbeidsongeschikten

315.260

208.480

173.802

175.574

147.471

145.404

2.067

Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

12.904

9.336

8.318

7.075

6.643

6.968

– 325

Zwangere zelfstandigen

54.500

62.454

58.016

64.657

68.382

59.758

8.624

               

Ontvangsten

510

169

0

1.747

423

0

423

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De Rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds valt € 1,6 miljard lager uit dan voor 2017 werd geraamd. Dat komt met name door de verrekening van een vermogensoverschot uit 2016 van ruim € 1 miljard. Daarnaast waren in 2017 de premie-inkomsten ruim € 630 miljoen hoger dan in de begroting was geraamd. Dat komt met name door de doorwerking van vaststellingen uit eerdere jaren.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

A4. Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage dient ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen (ZEZ)

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven zijn € 8,6 miljoen hoger dan begroot. De laatste jaren waren de uitvoeringskosten te laag geschat. Vanaf 2017 wordt € 1 miljoen meer aan uitvoeringskosten betaald. In 2017 is ook € 1 miljoen nabetaald voor de uitvoeringskosten over 2016. Daarnaast is zowel het aantal uitkeringsjaren als de gemiddelde uitkering hoger dan bij begroting is geraamd.

B. Ontvangsten

De ontvangsten zijn het gevolg van afrekeningen over voorgaande jaren van de rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van een sociaal stabiele samenleving. Een sociaal stabiele samenleving betekent dat:

  • Mensen zonder belemmeringen kunnen meedoen;

  • Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

  • Iedereen zich thuis voelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Het betekent ook dat migranten en hun kinderen zelfredzaam zijn en nieuwkomers verantwoordelijk zijn voor hun inburgering. Dit wordt gerealiseerd door:

  • Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

  • Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

  • Er voor te zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten. Hij financiert een uitkeringsregeling (Remigratiewet) en een sociaal leenstelsel om eventuele financiële drempels om in te burgeren weg te nemen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid er voor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidsconclusies

In 2017 is conform de voornemens in de begroting ingezet op de volgende maatregelen.

Maatschappelijke begeleiding en traject participatieverklaring

Medio 2017 zijn de participatieverklaring en maatschappelijke begeleiding wettelijk verankerd in de Wet Inburgering (Stb. 2017, 285). De daarin aangebrachte aanpassingen zijn per 1 oktober 2017 van kracht geworden. Aangezien de uitvoering van beide trajecten bij de gemeenten ligt, is ook de financieringsstructuur gewijzigd. De gemeenten krijgen voortaan via een decentralisatieuitkering middelen om de taken op dit terrein uit te kunnen voeren. Het traject Participatieverklaring is er op gericht dat nieuwkomers kennis maken met de in dit land heersende normen en waarden en democratische principes en dat ze zich die ook eigen eigen maken. De maatschappelijke begeleiding richt zich op het wegwijs maken van nieuwkomers als zij in hun nieuwe woonplaats gevestigd worden. Het gaat er dan om dat zij kennis verkrijgen over de verschillende instanties en mogelijkheden die voor hen relevant zijn.

Asielmigranten en werk

Afgelopen jaar is inzet gepleegd op het koppelen van statushouders aan (vrijwilligers)werk en het koppelen van asielzoekers aan vrijwilligerswerk. Als uitwerking van het bestuurlijk akkoord Rijk-gemeenten (Stb. 2017, 78) betreffende de verhoogde instroom van vluchtelingen zijn statushouders gescreend op opleiding, (werk)ervaring en ambities en is de daaruit volgende informatie overgedragen aan gemeenten om de toeleiding naar opleiding en werk te bevorderen (screening en matching). In 2017 hebben veel gemeenten naar aanleiding van deze inzet speciale programma’s opgezet om statushouders intensiever te begeleiden vanaf de dag dat zij gekoppeld zijn aan de gemeente.

Deelname jihadistische organisatie weigeringsgrond uitkeringen

In 2017 is tevens de wet van kracht geworden waardoor verschillende wetten zijn aangepast zodat het mogelijk is om personen een uitkering te weigeren in geval zij zich hebben ingelaten met jihadistische organisaties (Stb. 2017, 78).

Beleidsdoorlichting

Op grond van de beleidsdoorlichting van dit begrotingsartikel (Tweede Kamer, 2016–2017, 30 982, nr. 31) is in 2017 geconcludeerd dat het kabinet ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van personen met een migratieachtergrond nog een flinke opgave ziet. In dat verband is een programma gestart dat de arbeidsmarktpositie van statushouders en Nederlanders met een migratieachtergrond gaat verbeteren (programma Verdere integratie arbeidsmarkt). Het progamma sluit direct aan op het in het regeerakkoord genoemde belang van de participatie van mensen met een migratieachtergrond.

Onderzoek Algemene Rekenkamer

Op grond van onderzoek van de Algemene Rekenkamer (Tweede Kamer, 2016–2017, 32 824, nr. 181) heeft de Minister van SZW toegezegd maatregelen te zullen treffen als eerste verbeterslag naar een succesvol inburgeringsstelsel (Tweede Kamer, 2016–2017, 32 824, nr. 182). Het gaat daarbij om het verbeteren van de informatievoorziening aan inburgeraars, zodat zij een goede keuze uit het cursusaanbod kunnen maken, het houden van toezicht op de kwaliteit van het cursusaanbod, het stimuleren van inburgering op een hoger niveau dan strikt noodzakelijk is, etc. Daarbij behoort ook het opnemen van betere informatie over het leenstelsel in de begroting. Deze informatie wordt vanaf de begroting 2018 verstrekt. In het regeerakkoord van het nieuwe kabinet is het voornemen opgenomen om het totale inburgeringstelsel onder de loep te nemen met het oog op een soepelere integratie en participatie van de mensen met een migrantenachtergrond op de arbeidsmarkt en in de Nederlandse samenleving.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.13.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

87.409

97.515

148.410

278.628

309.023

319.351

– 10.328

Uitgaven

95.434

94.761

145.465

250.574

328.040

323.351

4.689

               

Inkomensoverdrachten

0

40.761

45.714

44.221

42.551

45.314

– 2.763

Remigratieregeling

0

39.266

44.834

44.105

42.500

44.814

– 2.314

Inburgering

0

1.495

880

116

51

500

– 449

               

Subsidies

13.016

8.504

6.641

7.546

11.931

9.940

1.991

Kennisinfrastructuur

5.795

5.546

2.845

2.708

2.841

3.240

– 399

Landelijk Overleg Minderheden

6.191

326

1.101

30

26

0

26

Vluchtelingenwerk

1.030

1.030

1.030

1.298

1.343

1.032

311

Overige subsidies

0

1.602

1.665

3.510

7.721

5.668

2.053

               

Opdrachten

16.843

12.504

8.738

9.310

12.118

23.785

– 11.667

Inburgering en Integratie

11.037

5.721

2.927

7.614

10.522

22.085

– 11.563

Programma integratie

4.103

5.083

4.111

0

0

0

0

Remigratie

1.703

1.700

1.700

1.696

1.596

1.700

– 104

               

Bijdrage aan agentschappen

11.000

7.950

8.943

10.640

14.661

14.500

161

DUO

11.000

7.950

8.943

10.640

14.661

14.500

161

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

51.605

8.759

27.282

74.577

76.073

105.215

– 29.142

SVB

38.156

0

0

0

0

0

0

COA

13.449

8.759

27.282

74.577

76.073

105.215

– 29.142

               

Leningen

2.970

16.283

48.147

104.280

170.706

124.597

46.109

DUO

2.970

16.283

48.147

104.280

170.706

124.597

46.109

               

Ontvangsten

178.858

7.933

4.357

4.727

10.378

600

9.778

Ontvangsten algemeen

177.619

6.466

3.263

3.587

7.955

600

7.355

Leningen

1.239

1.467

1.094

1.140

2.423

0

2.423

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De SVB voert de Remigratiewet uit.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2017 werd € 2,3 miljoen minder aan uitkeringen verstrekt dan ten tijde van de begrotingsopstelling voorzien werd. De lagere uitgaven worden verklaard door een daling in het volume.

De middelen Inburgering zijn bedoeld om personen die op een hoger niveau inburgeren dan strikt genomen nodig is te belonen met een financiële bonus om het tegemoet te komen in de eventuele hogere studiekosten. Deze voorziening was gebaseerd op de inmiddels vervallen Wet Inburgering 2007. Er is dus sprake van een uitstervende regeling. Het volume en daarmee de uitgaven dalen in een sterkere mate dan bij begroting verondersteld werd. Daarom werd in 2017 slechts € 51.000 van de begrote € 500.000 uitgegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000 personen, ultimo)2

13

14

15

14

14

15

– 1

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Inclusief nihil-uitkeringen: remigrant heeft recht op remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

Op de post subsidies is € 2,0 miljoen meer uitgegeven dan bij begroting voorzien werd. De meeruitgaven vonden vooral plaats op de deelpost overige subsidies. Deze meeruitgaven zijn incidenteel van karakter en zijn veroorzaakt door een subsidie aan Divosa in het kader van de screening en matching van asielmigranten zoals bij bestuurlijk akkoord Verhoogde instroom vluchtelingen is afgesproken. Hiervoor is de begroting bij de 2esuppletoire begrotingswet na herschikking verhoogd. Ook is de subsidie aan Vluchtelingenwerk € 0,3 miljoen hoger uitgevallen in verband met extra inspanningen op het terrein van voorlichting aan vluchtelingen over inburgering en integratie. Deze meeruitgaven werden gedeeltelijk gecompenseerd door een onderbesteding op het budget Programma Inburgering en Integratie.

C. Opdrachten

Op de middelen van het programma Inburgering en Integratie heeft onderbesteding plaatsgevonden ten bedrage van € 11,7 miljoen. Op dit budget vinden uitgaven plaats in verband met de ontwikkeling van examens inburgering en het beheer van het examen- en leenstelsel inburgering, uitgaven aan onderzoek op het gebied van inburgering en integratie en voorlichtingscampagnes.

De genoemde onderuitputting is veroorzaakt doordat een aantal aanbestedingen in afwachting van de komst van een nieuw kabinet is aangehouden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000 personen, ultimo)1

11

19

26

34

23

40

– 17

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000 personen, ultimo)1

17

13

7

10

13

10

3

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van COA (x 1.000 personen, ultimo)2

2,6

5,6

10,3

13

8,4

16

– 8

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)2

1,7

5,9

13

20

26

20

6

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo)1

2,6

9,8

18

26

23

24

– 1

X Noot
1

DUO, informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

COA, voortgangsrapportages.

D. Bijdrage aan agentschappen

De uitgaven aan DUO voor de uitvoering(skosten) van het examen- en leenstelsel zijn € 161.000 hoger uitgevallen dan voorzien. De hogere uitgaven zijn vooral het gevolg van het scheppen van extra capaciteit voor het afnemen van inburgeringsexamens.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

SZW verstrekt aan COA bijdragen voor de uitvoering van voorinburgering en maatschappelijke begeleiding. Bij maatschappelijke begeleiding geeft COA de middelen op declaratiebasis door aan gemeenten. In totaal is er € 29,1 miljoen minder uitgegeven dan bij begroting voorzien. De oorzaak van deze daling is gelegen in de afname van de aantallen vergunninghouders.

F. Leningen

Er is in 2017 € 46 miljoen meer aan leningen (door DUO) uitbetaald dan bij begroting werd voorzien. Het aantal opnames bij de leningen was hoger dan verwacht. Het is nog steeds lastig het aantal opnames per jaar te voorspellen, omdat er nog te weinig ervaringsgegevens voorhanden zijn en leners 3 jaar de tijd hebben om in te burgeren en daarna zelfs nog verlenging kunnen krijgen.

G. Ontvangsten

Bij de ontvangsten is € 9,8 miljoen meer gerealiseerd dan voorzien. Deze meerontvangsten zijn ontstaan door de verrekening met COA van in 2016 te veel door SZW betaalde voorschotten Voorinburgering en Maatschappelijke begeleiding, de ontvangst van het UWV van de Awf-bijdrage over 2016 in het kader van de Regeling Vergoeding migrerende werknemers en de terugbetalingen van leningen.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit artikel worden alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het ministerie opgenomen. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan ZBO’s verder toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op het Agentschap SZW wordt verwezen naar hoofdstuk 9 van dit jaarverslag.

Budgettaire gevolgen

Tabel 5.96.1 Apparaatsuitgaven kerndepartement budgettaire uitgaven (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

250.629

256.278

288.815

252.321

274.694

278.449

– 3.755

Uitgaven

251.182

250.857

291.218

255.510

265.018

278.824

– 13.806

                 

Personele uitgaven

180.005

179.912

186.049

197.625

206.042

211.726

– 5.684

 

waarvan eigen personeel

174.308

173.719

177.265

189.394

198.259

203.583

– 5.324

 

waarvan externe inhuur

3.269

3.470

6.427

5.846

5.004

5.443

– 439

 

waarvan overige personele uitgaven

2.428

2.723

2.357

2.385

2.779

2.700

79

                 

Materiële uitgaven

71.177

70.945

105.169

57.885

58.976

67.098

– 8.122

 

waarvan ICT

14.084

13.004

10.400

6.013

5.556

9.295

– 3.739

 

waarvan bijdrage aan SSO's

44.592

46.394

81.784

38.607

38.187

38.696

– 509

 

waarvan overige materiële uitgaven

12.501

11.547

12.985

13.265

15.233

19.107

– 3.874

                 

Ontvangsten

9.744

4.761

4.569

13.563

22.300

28.777

– 6.477

A. Personele en materiële uitgaven

Kerndepartement inclusief RSO

A1. Eigen personeel

De gerealiseerde uitgaven zijn € 5,3 miljoen lager dan de in de begroting opgenomen uitgaven. Dit hangt voor een deel samen met de latere aansluiting van enkele departementen op de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Daarnaast is de bezetting van het kerndepartement in 2017 lager uitgekomen dan bij de begroting werd verwacht. Ten slotte waren er minder kosten voor begeleiding Van Werk Naar Werk dan begroot.

A2. Externe inhuur

De gerealiseerde uitgaven zijn € 0,4 miljoen lager dan de in de begroting opgenomen uitgaven voor externe inhuur. Dit wordt met name verklaard door vertraging in het aansluittempo van departementen op de RSO.

A3. Overige personele uitgaven

De gerealiseerde uitgaven komen nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

A4. ICT

De gerealiseerde uitgaven zijn € 3,7 miljoen lager dan de in de begroting opgenomen uitgaven. Voor een belangrijk deel is dit onderuitputting die is ontstaan door vertraging in projecten, lagere contractkosten dan voorzien en doordat de betaling van enkele in 2017 geleverde producten en diensten pas in 2018 zal plaatsvinden. Het resterende deel heeft betrekking op interdepartementale contracten waarvan de kosten door budgetoverheveling verrekend worden en op ICT-budget dat is ingezet op personeel, externe inhuur en materieel.

A5. Bijdrage aan SSO’s

De gerealiseerde uitgaven komen nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

A6. Overige materiële uitgaven

De gerealiseerde uitgaven zijn € 3,9 miljoen lager dan de in de begroting opgenomen uitgaven. Dit hangt voor een deel samen met lagere uitgaven voor dienstauto’s en huisvesting van de Inspectie.

B. Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten zijn € 6,5 miljoen lager dan de in de begroting opgenomen ontvangsten. Een belangrijke verklaring hiervoor is de latere aansluiting van enkele departementen op de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Daarnaast heeft er in 2017 minder inzet van SZW voor derden plaatsgevonden, waardoor er minder ontvangsten zijn geweest.

Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)

De RSO is in 2016 gestart met het uitvoeren van de schoonmaakactiviteiten. De voorbereidingen zijn gestart in 2014. De opbouw van de organisatie zal in de komende jaren geleidelijk plaatsvinden naar gelang er meer departementen aansluiten. De bijbehorende uitgaven komen ten laste van de begroting van het Ministerie van SZW. De schoonmakers zijn in dienst van het Rijk.

Ter financiering van aanloopkosten van de RSO is voor de eerste jaren een transitiebudget voorzien, omdat de inkomsten in de eerste jaren onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken.

Tabel 5.96.2 laat de apparaatuitgaven van RSO afzonderlijk zien. Ten opzichte van de begroting zijn er minder departementen aangesloten dan verwacht.

Tabel 5.96.2 Extracomptabele tabel apparaatsuitgaven kerndepartement en apparaatsuitgaven RSO (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Kerndepartement exclusief RSO

             

Uitgaven

251.182

249.897

288.976

245.314

243.805

254.221

– 10.416

Ontvangsten

9.744

4.761

4.569

3.576

2.396

6.657

– 4.261

               

Rijksschoonmaakorganisatie

             

Uitgaven

960

2.242

10.196

21.213

24.603

– 3.390

Ontvangsten

0

0

9.987

19.904

22.120

– 2.216

Totaaloverzicht

Tabel 5.96.3 geeft een samenvatting van de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, het Agentschap SZW en van de ZBO’s en RWT’s van het ministerie. De toelichting op de ontwikkeling bij het kerndepartement is te vinden bij tabel 5.96.1. Zie beleidsartikel 11 en bijlage E1 voor een toelichting op de ZBO’s/RWT’s en hoofdstuk 9 voor het Agentschap SZW.

Tabel 5.96.3 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (x € 1.000)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

251.182

250.857

291.218

291.218

265.018

278.824

– 13.806

               

Totaal apparaatskosten agentschap

19.509

19.091

15.997

15.997

15.332

15.440

– 108

Agentschap SZW

19.509

19.091

15.997

15.997

15.332

15.440

– 108

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s1 en RWT’s

2.006.852

2.134.164

2.035.028

2.035.028

2.021.872

1.980.379

41.493

UWV

1.769.181

1.908.187

1.807.067

1.807.067

1.784.939

1.758.033

26.906

SVB

229.890

219.405

221.590

221.590

230.224

216.077

14.147

IB

7.781

6.572

6.371

6.371

6.709

6.269

440

X Noot
1

Dit betreft zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde kosten. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

Bezetting

De bezetting van het kerndepartement exclusief RSO ultimo 2017 is vrijwel gelijk aan 2016. Dit is het gecombineerde effect van een afname door het invullen van de taakstelling en een toename door uitbreiding van het Financieel Dienstencentrum vanwege de aansluiting van de Ministeries van BZK en OCW.

Tabel 5.96.4 Bezettingsoverzicht (fte)
 

Realisatie

2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Kerndepartement exclusief RSO

2.184

2.254

2.265

2.226

2.227

RSO

0

0

12

260

398

Bezetting totaal ultimo

2.184

2.254

2.277

2.486

2.625

Concrete maatregelen voor invulling van de taakstelling 2016–2018

Invulling taakstelling

De taakstelling is voor het kerndepartement SZW onder meer ingevuld door een verdere versobering van de bedrijfsvoering. Voorts zijn de processen rond het beroep en bezwaar van de Wet Arbeid Vreemdelingen vereenvoudigd en gestroomlijnd. Tevens is door deregulering per 1 januari 2016 gestopt met het organisatie- en systeemtoezicht op het UWV en de SVB. De taakstelling van het kerndepartement is verhoogd om extra formatieplaatsen te kunnen creëren voor medewerkers uit de doelgroep kwetsbare groepen.

De taakstelling van het UWV en de SVB wordt ingevuld door besparingsmogelijkheden als gevolg van aanpassing in werkprocessen en verdere efficiëntiemaatregelen. Het UWV en de SVB hebben de invulling van de taakstelling in 2017 opgenomen in hun jaarplannen die zijn aangeboden aan de Tweede Kamer.

Tabel 5.96.5 Extracomptabele tabel invulling taakstelling (x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

23.354

52.803

64.978

64.978

         

Kerndepartement

3.354

7.703

9.378

9.378

         

Agentschappen totaal

0

0

Agentschap SZW

0

0

         

ZBO’s totaal

20.000

45.100

55.600

55.600

UWV (inclusief BKWI)

17.700

39.700

48.900

48.900

SVB

2.300

5.400

6.700

6.700

97. Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen is in de begroting een afzonderlijke voorziening getroffen.

Budgettaire gevolgen

Tabel 5.97.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 97 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

799

0

– 121

0

0

0

0

Uitgaven

929

0

0

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

929

0

0

0

0

0

0

Aflopende regelingen

929

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

510

4

199

13

0

0

0

A. Programma-uitgaven

Toelichting

Het gaat hier om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Er zijn in 2017 geen uitgaven.

B. Ontvangsten

Er zijn in 2017 geen ontvangsten.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen budgetten verantwoord.

Budgettaire gevolgen

Tabel 5.98.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 98 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

59.313

42.548

23.605

36.414

35.474

37.717

– 2.243

Uitgaven

60.050

39.442

27.550

34.334

32.974

37.749

– 4.775

               

Subsidies

275

244

191

1.714

2.367

396

1.971

               

Opdrachten

18.218

14.271

9.186

12.075

9.040

18.533

– 9.493

Handhaving

589

851

724

627

641

5.794

– 5.153

Opdrachten overig

17.629

13.420

8.462

11.448

8.399

12.739

– 4.340

               

Bekostiging

2.626

2.260

3.295

3.666

4.010

3.455

555

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

2.626

2.260

3.295

3.666

4.010

3.455

555

               

Bijdrage aan medeoverheden

5.484

5.633

0

0

0

0

0

Verzameluitkering SZW

5.484

5.633

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

31.758

15.352

13.086

15.576

16.631

13.165

3.466

Inspectie Werk en Inkomen

9.715

0

0

0

0

0

0

Agentschap SZW

21.934

14.898

12.694

15.077

16.234

12.500

3.734

Rijksdienst Ondernemend Nederland

109

454

392

387

286

505

– 219

Agentschap CJIB

0

0

0

112

111

160

– 49

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

1.689

1.682

1.792

1.303

926

2.200

– 1.274

Ministerie van Financiën

1.689

1.682

1.792

1.303

926

2.200

– 1.274

               

Ontvangsten

25.812

9.779

438

798

1.460

0

1.460

A. Subsidies

Toelichting

Gedurende de begrotingsuitvoering is door middel van budgettair neutrale herschikkingen budget toegevoegd aan artikel 98. Hierdoor komen de gerealiseerde uitgaven € 2,0 miljoen hoger uit dan begroot. De gerealiseerde uitgaven hebben betrekking op subsidies aan de VNG voor handhavingsactiviteiten en gegevensuitwisseling, aan TNO voor project Fieldlab, aan Stichting Nationale DenkTank en de stichting Studeren op maat.

B. Opdrachten

B1. Handhaving

Van het handhavingsbudget op artikel 98 is als budgettair neutrale herschikking gedurende de begrotingsuitvoering € 5,0 miljoen naar andere budgetten overgeboekt, dit is: voor handhavingsactiviteiten uitgevoerd door de SVB en het UWV (€ 2,6 miljoen), naar artikel 2 (€ 0,2 miljoen) en voor het verstrekken van subsidies binnen artikel 98 (€ 2,2 miljoen). Met een kasschuif is € 1,4 miljoen overgeboekt naar 2018 en verdere jaren. Via budgettair neutrale herschikking van artikel 99 is er € 1,9 miljoen budget bijgeboekt voor 2017 en via de eindejaarsmarge is er € 0,2 miljoen ontvangen. Daarnaast is € 0,1 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van BZK voor de toolingkosten voor Eenduidige Normatiek Single Information Audit bij gemeenten.

De gerealiseerde uitgaven voor opdrachten handhaving bestaan uit rentekosten en terugbetaling van opgelegde boetes (€ 0,6 miljoen). Van het resterend budget is € 0,8 miljoen niet uitgegeven.

B2. Opdrachten overig

De realisatie op het budget voor Opdrachten overig is € 4,3 miljoen lager dan begroot. De gerealiseerde lagere uitgaven treden op bij onderzoeksopdrachten, primaire processen, voorlichting en overige opdrachten.

C. Bekostiging

De gerealiseerde uitgaven van de SZW-unit van de RCN zijn € 0,6 miljoen hoger dan begroot. De hogere uitgaven zijn toe te schrijven aan nog over 2016 te betalen kosten voor diensten uitgevoerd door het Ministerie van BUZA.

D. Bijdrage aan agentschappen

D1. Agentschap SZW

De uitgaven aan het Agentschap SZW zijn € 3,7 miljoen hoger dan begroot. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van de uitvoeringskosten ESF-regelingen is er een budgettair neutrale kasschuif van 2017 en 2018 naar het jaar 2019 geboekt (€ 0,1 miljoen). Voor de uitvoeringskosten van de Regeling nabetaling vakantiedagen is € 0,2 miljoen aan de begroting toegevoegd. Een bedrag van € 4,0 miljoen is naar dit artikel overgeboekt als budgettair neutrale herschikking binnen de begroting van SZW. Van het budget is uiteindelijk € 0,4 miljoen niet uitgegeven.

D2. Rijksdienst Ondernemend Nederland

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft € 0,2 miljoen minder ontvangen dan het budget van 2017 voor de kosten van certificering van de betaalaanvragen voor Europese subsidies bij de Europese Commissie en de uitvoeringskosten van de Borgstellingsregeling.

D3. Agentschap Centraal Justitieel Incasso Bureau

De realisatie voor 2017 voor de uitvoeringskosten voor het innen van door de Inspectie SZW opgelegde bestuurlijke boetes door het Agentschap CJIB is € 0,1 miljoen.

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

De bijdrage aan het Ministerie van Financiën ten behoeve van controlewerkzaamheden ESF is € 1,3 miljoen lager dan begroot. De controlewerkzaamheden van de ESF-projecten 2007–2013 zijn aan het afnemen en voor het EGF 2017 zijn geen controles uitgevoerd, dit leidt tot lagere uitgaven.

F. Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten hebben betrekking op algemene ontvangsten en restituties op afrekeningen subsidies en opdrachten over voorgaande jaren (€ 1,5 miljoen).

99. Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor loon- en prijsbijstelling en voor onvoorziene uitgaven.

Budgettaire gevolgen

Tabel 5.99.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 99 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Verschil

2017

Verplichtingen

0

0

0

0

0

626.863

– 626.863

Uitgaven

0

0

0

0

0

133.863

– 133.863

               

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

               

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

               

Onvoorzien

0

0

0

0

0

133.863

– 133.863

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Overige beleidsuitgaven

Toelichting

De grondslag voor dit onderdeel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel op te nemen ten behoeve van de voorlopige verwerking van de loon- en prijsindexering, een taakstelling of een ander nog te verdelen begrotingsbedrag.

Onvoorzien

Gedurende de begrotingsuitvoering 2017 zijn diverse op dit artikel geplaatste bedragen, onder andere € 15 miljoen voor de bestrijding van kinderen in armoede en de amendementen over regionale werkgeversservicepunten (€ 3,5 miljoen) en grensregio’s (€ 1,4 miljoen), overgeheveld naar de desbetreffende beleidsartikelen. Daarnaast zijn er meerdere overboekingen met andere departementen en begrotingen verwerkt. Naar het Gemeentefonds is € 85 miljoen overgeboekt voor de bestrijding van kinderen in armoede en € 3,75 miljoen voor armoede onder ouderen. Ook zijn diverse kasschuiven doorgevoerd naar latere jaren om beter aan te sluiten bij het benodigde kasritme. Bij de 2e suppletaire wet is reeds € 3,2 miljoen vrijgevallen. Uiteindelijk bleef een bedrag van € 1 miljoen over waar geen beroep meer op is gedaan.

Verplichtingen

Bij artikel 99 zijn gedurende de begrotingsuitvoering 2017 de verplichtingenmutaties € 493 miljoen groter dan de uitgavenmutaties. Dit verschil wordt verklaard doordat het verplichtingenritme en het kasritme van het LIV (en de LKV’s) met elkaar in overeenstemming dienen te zijn (eerder werd abusievelijk verondersteld dat de verplichtingen voorliepen op de kasuitgaven). Bij de 1e suppletoire begroting is dit gerealiseerd.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

De bedrijfsvoeringsparagraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering van het Ministerie van SZW. Hiermee geeft SZW aan in hoeverre er sprake is van beheerste bedrijfsprocessen en maakt SZW waar nodig melding van bijzonderheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden. De belangrijkste conclusie is dat de bedrijfsvoering en het financieel beheer binnen SZW in het algemeen goed op orde zijn. Dat is in lijn met voorgaande jaren. Teneinde de kwaliteit van de bedrijfsvoering te behouden en waar mogelijk verder te vergroten resteert nog een aantal aandachtspunten. Deze aandachtspunten en de acties die daarop lopen worden toegelicht, aan de hand van de onderwerpen genoemd in de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften.

6.1 Uitzonderingsrapportage

6.1.1 Rechtmatigheid

De ADR heeft bij vier begrotingsartikelen fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid vastgesteld die de rapporteringstolerantie van 10% overschrijden.

Tabel 6.1 Overzicht overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden

(1)

Rapporterings-tolerantie

(2)

Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis)

(3)

Rapporteringstolerantie voor fouten en onzekerheden in €

(4)

Bedrag aan fouten in €

(5)

Bedrag aan onzekerheden in €

(6)

Bedrag aan fouten en onzekerheden in €

(7)

Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag = (6)/(2)*100%

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

803.240

80.324

50.347

16.223

66.570

1

Artikel 6 Ziekte en Zwangerschap

7.577.648

757.765

16.124

134.360

150.484

1

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

24.174.350

2.417.435

4.914

920.419

925.333

1

Artikel 9 Nabestaanden

1.110.435

111.044

41.862

139.540

181.402

16,3%

X Noot
1

Rapporteringstolerantie wordt overschreden door maximale fout opgeteld met meest waarschijnlijke onzekerheid.

Toelichting

De fouten en onzekerheden hebben betrekking op de uitgaven sociale verzekeringswetten in Caribisch Nederland. Dit wordt toegelicht in paragraaf 6.1.3.

6.1.2 Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

6.1.3 Financieel en materieelbeheer

Financieel beheer 3F

De AR heeft de Minister van SZW aanbevolen om een autorisatieconcept in te voeren conform het advies van de leverancier en daarnaast aanbevolen om afspraken te maken met SSC-ICT over de verantwoording van de kwaliteit van diens beheertaken. Het nieuwe autorisatieconcept is in 2017 bij SZW geïmplementeerd (in 2016 was dit al bij het FDC gebeurd).

Het technisch beheer voor het 3F-systeem is belegd bij SSC-ICT. Het is voor SZW als systeemeigenaar van belang dat SSC-ICT zich verantwoordt over het gevoerde technische beheer (zoals de generieke IT-infrastructuur). Door het ontbreken van een verantwoording heeft SZW als systeemeigenaar geen inzicht in de kwaliteit van de dienstverlening van SSC-ICT. De ADR heeft een onderzoek naar de General IT Controls (GITC) van het 3F-systeem uitgevoerd.

SSC-ICT heeft in 2017 haar kwartaalrapportage aangepast. Deze rapportage moet op enkele punten nog aangevuld worden. Dit staat gepland voor 2018.

Financieel beheer Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN)

De Algemene Rekenkamer heeft bij Jaarverslag SZW 2016 tekortkomingen geconstateerd bij het financieel beheer van de RCN-unit SZW, te weten: 1) het ontbreken van interne maatregelen bij handmatige betalingen en het ontbreken van functiescheiding tussen uitvoeren en goedkeuren van betaallijsten, 2) onjuist berekende uitkeringen en 3) het ontbreken van onderbouwende documentatie waarmee de rechtmatigheid van de uitkeringen en betalingen kan worden vastgesteld.

Deze omissies zijn mede ontstaan door verouderde, ontoereikende ICT-systemen en een tekort aan personeel. De Algemene Rekenkamer heeft dit als onvolkomenheid in het financieel beheer bij de RCN-unit SZW aangemerkt. Gedurende 2017 heeft de RCN-unit SZW een verbeterplan opgesteld, waarover de Kamer per brief is geïnformeerd (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 77).

In 2017 zijn verschillende stappen ondernomen om de tekortkomingen op te lossen. Ultimo 2017 zijn handmatige betalingen tot een minimum teruggedrongen. In het kader van betere functiescheiding is in het werkproces waar mogelijk een strikte scheiding tussen invoer en beoordelen doorgevoerd. Zoals in voornoemde brief aangegeven bleken de bedragen van het wettelijk ouderdomspensioen – in het licht van alle relevante bepalingen – niet onjuist berekend te zijn. De bevinding van de onjuist berekende ouderdomspensioenen is hiermee komen te vervallen. Op het gebied van dossiervorming is de beoogde archiveringsslag in uitvoering. De afronding staat gepland in 2018. Verder zijn met de Belastingdienst Caribisch Nederland afspraken gemaakt over gegevensuitwisseling met betrekking tot loon uit dienstbetrekking, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking in het kader van loonderving.

Bij separate brief wordt de Tweede Kamer meer uitgebreid geïnformeerd over de stand van zaken.

6.1.4 Overige aspecten van bedrijfsvoering

Informatiebeveiliging

In 2017 heeft SZW een managementsysteem voor informatiebeveiliging ingericht. Ook is het interne toezicht en de sturing op informatiebeveiliging binnen SZW versterkt. Elk dienstonderdeel is gedurende het jaar actief begeleid bij het opstellen van de Zelfevaluatie Informatiebeveiliging en Privacy 2017, de controles op prestatie-indicatoren en het actualiseren van risicoanalyses voor de belangrijkste informatiesystemen. De dienstonderdelen hebben voldoende zicht op de voor hen relevante kwetsbaarheden en dreigingen en hebben in lijn met vigerende wet- en regelgeving passende weerstandsmaatregelen getroffen. SZW pakt de aandachtspunten met betrekking tot ketenpartners en systeemapplicaties in 2018 op.

Er zijn geen substantiële risico’s geconstateerd ten aanzien van de bedrijfskritische processen en informatiesystemen. SZW geeft over 2017 een positieve In-Control Verklaring (ICV) af voor informatiebeveiliging. In 2017 had de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN-unit SZW) de informatiebeveiliging niet op orde. De RCN-unit SZW voorziet in 2018 in de realisatie van de verbeterpunten.

6.2 Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

MenO-beleid en MenO-risico's

Het Ministerie van SZW heeft als uitgangspunt dat zij regelgeving tot stand brengt die zo min mogelijk gevoelig is voor misbruik of oneigenlijk gebruik (MenO). Bij elke regeling, waarbij er afhankelijkheid is van (door derden geleverde) gegevens over bijvoorbeeld inkomen, vermogen, leefsituatie en door subsidieaanvragers verstrekte gegevens, is er sprake van MenO-gevoeligheid.

SZW heeft maatregelen getroffen om MenO-risico’s te beheersen. Het gaat bijvoorbeeld om voorlichting door SZW en uitvoerders aan aanvragers en het opnemen van bevoegdheden in wet- en regelgeving voor uitvoerders om informatie op te vragen om de rechtmatigheid vast te stellen bij de aanvrager. Bovendien gebruiken de uitvoerders voor het vaststellen van de rechtmatigheid de gegevens uit basisregistraties en wisselen ze onderling gegevens uit. Sinds 2016 brengt SZW bij nieuwe en gewijzigde wet- en regelgeving de MenO-risico’s in kaart. SZW neemt in de memorie van toelichting van nieuwe wetten een passage over MenO op. Verder neemt SZW via de verantwoordingscyclus met de uitvoerders per regeling de geconstateerde fraude-aantallen en fraudebedragen op in het jaarverslag. Met de uitvoerders zijn afspraken gemaakt over het melden van fraudesignalen aan SZW.

In 2017 heeft SZW de resterende MenO-beschrijvingen voor regelingen groter dan € 100 miljoen afgerond. In de MenO- beschrijvingen komen, voor zover mogelijk, de mogelijke beheersmaatregelen ter reductie van risico’s, het zichtbaar maken van het gekwantificeerde restrisico en het beoordelen van de aanvaardbaarheid van deze restrisico’s aan bod. SZW heeft maatregelen getroffen om MenO ook in de toekomst actueel te houden. Dit is besproken in het Audit Committee. De Bestuursraad SZW heeft op 19 januari 2018 met dit voorstel ingestemd. Daarnaast is afgesproken met het UWV om in 2018 een pilot te houden voor het kwantificeren van restrisico’s.

Grote lopende ICT-projecten

Het kerndepartement SZW kende in 2017 vier lopende projecten als onderdeel van de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten: Continue screening kinderopvang (fase 2), het project Directe Financiering Kinderopvang (DFKO), Inleenverbanden & Quotumwet en Wet Tegemoetkomingen Loondomein (Wtl).

Voor wat betreft Continue screening in de kinderopvang zijn op basis van een personenregister de ketentesten afgerond en is gestart met de implementatie. In 2017 is verder gewerkt aan DFKO, waarbij investeringen zijn gedaan bij Dienst Uitvoering Onderwijs en is invulling gegeven aan de samenwerking met onder andere de brancheorganisaties, oudervertegenwoordiging, toezichtpartners en gegevensleveranciers. Wat betreft het project Inleenverbanden en Quotumwet is de bouw van de inleenadministratie van start gegaan. Voor implementatie van de Wtl hebben UWV en Belastingdienst in 2017 de Wtl-applicatie, de koppelingen en de gezamenlijke database voor het onderdeel lage inkomensvoordeel (LIV) afgerond. Het BIT-advies en de bestuurlijke reactie daarop zijn op 15 januari 2018 naar de Tweede Kamer verzonden.

De zelfstandige bestuursorganen van SZW leggen in hun jaarverslagen verantwoording af over grote en/of risicovolle ICT-projecten. Deze projecten worden op het Rijks ICT-dashboard opgenomen en minimaal éénmaal per jaar geactualiseerd. UWV heeft 7 projecten in uitvoering opgenomen: Digitale werkplek, Programma Participatiewet, 1UBO-AW, Basis Rapportage Voorziening, Digitalisering Werkprocessen Bezwaar & Beroep, Basis Registratie Personen en Verwerving Datacenter. SVB heeft 1 project opgenomen: vAKWerk (vernieuwing AKW).

Gebruik open standaarden

In 2017 zijn geen afwijkingen gebleken aan de eis van voldoen aan de open standaarden.

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) heeft in 2017 conform de taakomschrijving het management van SZW geadviseerd over risicomanagement, het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en het auditbeleid. Zoals gebruikelijk zijn het concept jaarverslag 2016 en het concept samenvattend auditrapport van de ADR besproken. In elk volgend AC heeft de ADR gerapporteerd over de voortgang van het auditplan, hierbij is bijzondere aandacht geweest voor het financieel beheer Rijksdienst Caribisch Nederland, informatiebeveiliging en de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het AC heeft een aantal inhoudelijke thema’s besproken, zoals opvolging van de aanbevelingen uit het AR-rapport over UWV, MenO en het Inspectie Control Framework. Bij deze themabesprekingen vervult het AC een kritische zijlichtfunctie ten aanzien van risico’s en sturingsvraagstukken. In 2017 is een evaluatie aangekondigd naar het functioneren van het Audit Committee. Deze evaluatie vindt plaats in 2018.

6.3 Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Reorganisatie pSG-kolom

In het kader van de herinrichting van de pSG-kolom zijn per 1 april 2017 alle onderdelen gericht op dienstverlening en uitvoeringsondersteuning aan derden bij elkaar gebracht. De nieuwe directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering (DSU) bestaat uit het Leer- en Ontwikkelplein (LOP), het Financieel Dienstencentrum (FDC) en het Agentschap SZW. Gelet op deze herinrichting is in 2017 gewerkt aan een nieuw sturingsmodel, waarbij gestreefd wordt naar een eenduidige besturing van de verschillende onderdelen. De pSG heeft in deze nieuwe structuur een stevige en centrale positie als eigenaar van de dienstonderdelen. De invoering hiervan vindt plaats in 2018.

In 2017 heeft het Agentschap SZW voorbereidingen getroffen om per 1 januari 2018 over te gaan van het baten lastenstelsel naar het verplichtingen-kasstelsel. Vanaf deze datum heeft het Agentschap SZW de status van een reguliere SZW directie (Uitvoering van Beleid, UvB), onderdeel van de Directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering. Uiterlijk 1 juli 2018 is de formele procedure hiervoor afgerond. Voor deze overgang zijn met opdrachtgevers afspraken gemaakt om vanaf 2018 meerjarig budgetten over te hevelen naar UvB. De omvang van deze budgetten zijn de geraamde uitvoeringskosten die in 2017 op de begroting van de opdrachtgevers stonden

Uitbreiding FDC naar vijf deelnemende departementen

Het Financieel Dienstencentrum (FDC) is op 1 september 2017 uitgebreid naar vijf deelnemende departementen. Op die datum sloten de Ministeries van OCW en BZK aan op het FDC. Naast deze departementen voert het FDC de financiële administratie en het functioneel beheer van het SAP 3F-systeem uit voor de Ministeries van Financiën, SZW en VWS.

Door de uitbreiding groeide het FDC van 65 naar ruim 100 fte. Het gehele project is binnen geplande tijd en budget opgeleverd.

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I)

SZW heeft in 2017 besloten om de nationale subsidies van het Ministerie van SZW weer zelf uit te gaan voeren en per 1 januari 2018 het partnerschap met DUS-I van VWS te beëindigen. DUS-I (die ook subsidies van de Ministeries van VWS en OCW uitvoert) verzorgde vanaf 1 april 2016 de uitvoering van de nationale SZW-subsidies. De belangrijkste reden om de samenwerking te beëindigen, is de mate waarin de departementen gebruikmaken van het subsidie-instrument. SZW was veruit de kleinste partner (circa 7%) en maakte daardoor vaak andere afwegingen dan de andere twee departementen, in het bijzonder ten aanzien van investeringen in ICT. Met VWS zijn goede afspraken gemaakt over de overdracht van de subsidie-uitvoering. SZW heeft haar subsidie-ontvangers in 2017 over de verandering geïnformeerd en haar werkprocessen en instructies voor medewerkers aangepast aan de nieuwe situatie. Hiermee is de kennis binnen SZW geborgd. De verandering heeft geen gevolgen voor de voorwaarden en termijnen van de (lopende) subsidies.

Subsidiebeheer

Uit de controle van de ADR blijkt dat de staatssteuntoetsen van SZW in 2017 onvoldoende zijn uitgevoerd. Daarnaast heeft de ADR een aantal verbeterpunten over subsidiebeheer aangegeven, bijvoorbeeld voor de bevoorschotting van subsidies. Met de beleidsdirecties vindt overleg plaats om de verbeterpunten voor het subsidiebeheer in 2018 op te pakken.

Toezicht- en reviewbeleid

In 2017 is het Toezichtbeleid van SZW op het UWV en de SVB vastgesteld. In het toezichtbeleid wordt beschreven hoe SZW vorm geeft aan de rol van toezichthouder op het gebied van rechtmatigheid en doelmatigheid van de ZBO’s. Twee keer per jaar wordt een (meerjarige) risicoagenda opgesteld met als doel risico’s in kaart brengen, te beoordelen en waar nodig voorstellen te doen tot interventie. De Tweede Kamer ontvangt jaarlijks een rapportage met de belangrijkste bevindingen. In december 2017 zijn de eerste bevindingen vanuit het toezicht naar de Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 2018–2018, 26 448, nr. 600).

Privacybescherming

In 2017 is SZW gestart met de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). SZW heeft een centraal projectteam opgericht dat onderzoek uitvoert en de dienstonderdelen begeleidt bij de realisatie van implementatiemaatregelen. Het projectteam werkt daarbij samen met de decentrale coördinatoren informatiebeveiliging en privacy en andere stakeholders binnen en buiten SZW. In 2017 heeft het projectteam in kaart gebracht wat de actuele stand is en wat er aanvullend gedaan moet worden om bij invoering van de AVG op 25 mei 2018 in control te zijn. Daarbij is gestart met de realisatie van SZW-brede en directiespecifieke maatregelen.

In 2017 zijn de interne formulieren voor het melden van beveiligingsincidenten en het melden van datalekken geïntegreerd. Hierdoor borgt SZW dat direct een mogelijk verband tussen beveiligingsincidenten en datalekken wordt gelegd.

ONDERDEEL C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Tabel 7.1 Departementale verantwoordingsstaat 2017 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

33.991.682

33.601.940

1.768.281

31.761.946

31.816.567

1.855.848

– 2.229.736

– 1.785.373

87.567

                     
 

Beleidsartikelen

33.048.653

33.151.504

1.739.504

31.451.778

31.518.575

1.832.088

– 1.596.875

– 1.632.929

92.584

1

Arbeidsmarkt

16.292

16.092

24.000

20.064

15.854

29.240

3.772

– 238

5.240

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

6.697.493

6.796.544

2.572

6.751.201

6.809.474

48.492

53.708

12.930

45.920

3

Arbeidsongeschiktheid

787

787

0

804

804

0

17

17

0

4

Jonggehandicapten

3.239.793

3.239.793

0

3.202.010

3.202.010

18.151

– 37.783

– 37.783

18.151

5

Werkloosheid

190.345

190.345

0

173.025

166.729

1.171

– 17.320

– 23.616

1.171

6

Ziekte en zwangerschap

7.450

7.450

0

7.578

7.578

0

128

128

0

7

Kinderopvang

2.597.959

2.597.959

1.426.533

2.610.668

2.610.681

1.464.185

12.709

12.722

37.652

8

Oudedagsvoorziening

24.887

24.887

0

24.175

24.175

0

– 712

– 712

0

9

Nabestaanden

1.253

1.253

0

1.111

1.111

0

– 142

– 142

0

10

Tegemoetkoming ouders

5.560.635

5.560.635

285.799

5.441.004

5.441.004

244.399

– 119.631

– 119.631

– 41.400

11

Uitvoering

434.478

434.478

0

490.919

490.919

15.649

56.441

56.441

15.649

12

Rijksbijdragen

13.957.930

13.957.930

0

12.420.196

12.420.196

423

– 1.537.734

– 1.537.734

423

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

319.351

323.351

600

309.023

328.040

10.378

– 10.328

4.689

9.778

                     
 

Niet-beleidsartikelen

943.029

450.436

28.777

310.168

297.992

23.760

– 632.861

– 152.444

– 5.017

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

278.449

278.824

28.777

274.694

265.018

22.300

– 3.755

– 13.806

– 6.477

97

Aflopende regelingen

0

0

0

0

0

0

0

0

0

98

Algemeen

37.717

37.749

0

35.474

32.974

1.460

– 2.243

– 4.775

1.460

99

Nominaal en onvoorzien

626.863

133.863

0

0

0

0

– 626.863

– 133.863

0

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT AGENTSCHAPPEN

Tabel 8.1 Samenvattende verantwoordingsstaat 2017 inzake baten-lastenagentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (bedragen x € 1.000)
 

(1) Vastgestelde begroting 2017

(2) Realisatie 2017

(3)=(2)-(1) Verschil 2017

(4) Realisatie 2016

Totale baten

16.800

16.511

– 289

17.419

Totale lasten

16.800

17.082

282

17.134

Saldo van baten en lasten

0

– 571

– 571

285

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

0

Totale kapitaaluitgaven

1.150

2.620

1.470

2.421

9. JAARVERANTWOORDING AGENTSCHAPPEN

9.1 Agentschap SZW (AGSZW)

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (Europese) subsidieregelingen en overige complexe opdrachten uit voor opdrachtgevers en aanvragers. Bij de uitvoering van de subsidieregelingen ligt de nadruk op het waarborgen van de rechtmatigheid en de doelmatigheid.

Per 1 januari 2018 is het baten-lastenagentschap Agentschap SZW omgevormd tot een directie binnen de pSG-kolom. De opheffing van het agentschap wordt in 2018 formeel vastgelegd in een opheffingsbesluit waarover de Tweede Kamer wordt geïnformeerd en dat uiteindelijk wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Nu de programmaperiode ESF 2007–2013 is afgerond, is een afname van de orderportefeuille voorzien. Uitbreiding van de orderportefeuille wordt met name gezocht in een bredere ondersteuning van de directies binnen SZW. De agentschapstatus is daardoor minder passend.

De apparaatskosten van de directie worden vanaf de begroting voor 2018 opgenomen op artikel 96.

In het SZW-jaarverslag over 2017 wordt voor de laatste keer de jaarverantwoording van het AGSZW opgenomen. Hierin worden de baten en lasten 2017 en de balanspositie per 31 december 2017 gepresenteerd. Conform artikel 8 van de Regeling agentschappen, worden de vorderingen en schulden verrekend met het Ministerie van SZW.

Hieronder staat een opsomming van de subsidieregelingen die het AGSZW in 2017 heeft uitgevoerd.

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) verbetert de kansen van mensen op de arbeidsmarkt. Opdrachtgever is het Ministerie van SZW. De eindafrekening van de vorige ESF-programmaperiode 2007–2013 is in het eerste kwartaal van 2017 aan de Europese Commissie gezonden. In 2014 zijn de eerste tijdvakken van de huidige ESF-programmaperiode 2014–2020 opengesteld. De uitvoering van de huidige periode loopt in ieder geval tot en met 2022. Uit het ESF worden vanaf 2015 ook projecten gefinancierd uit het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB). De regeling EFMB wordt ingezet om de sociale participatie van kwetsbare ouderen (met een laag besteedbaar inkomen) te stimuleren.

Het Europees Globalisatiefonds (EGF) is een andere Europese subsidieregeling die het AGSZW uitvoert voor het Ministerie van SZW. Bedrijven en sectoren die zijn getroffen door grote veranderingen in de wereldhandelspatronen of door de wereldwijde economische financiële crisis, kunnen bij massaontslag gebruikmaken van geld uit het EGF.

In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert het AGSZW met ingang van 2014 de subsidieregelingen van de Europese Migratie- en VeiligheidsFondsen (EMVF) uit. Deze fondsen zijn bedoeld om projecten te subsidiëren waarmee migratie- en integratieprocessen binnen de EU worden verbeterd. Net als bij het ESF is de uitvoering opgedeeld in programmaperioden en is de verwachte looptijd van deze activiteiten tot en met 2022. De lopende programmaperiode 2014–2020, die in 2015 is gestart, bestaat uit het Asiel-, Migratie- en IntegratieFonds en het fonds voor de Interne Veiligheid.

Daarnaast voerde het AGSZW in 2017 enkele Nationale Regelingen uit:

  • Regeling Cofinanciering Sectorplannen (RCSP) voor het Ministerie van SZW. Looptijd: 2013 tot en met 2019. Werkgevers- en werknemersorganisaties krijgen een financiële bijdrage van de overheid als zij gezamenlijk plannen maken om mensen aan het werk te krijgen en te houden. Een betere werking van de arbeidsmarkt, het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staan centraal;

  • Tijdelijke Regeling Cofinanciering Projecten Dienstverlening Werkzoekenden en Projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt (DWSRA). Deze regeling is een spinoff van de RCSP en wordt voor het Ministerie van SZW uitgevoerd. Het doel van deze regeling is het voorkomen van werkloosheid en het bevorderen van de overgang van werk naar werk. Er kan subsidie worden aangevraagd voor projecten op het gebied van dienstverlening aan werkzoekenden en op het gebied van samenwerking in de arbeidsmarktregio’s. Looptijd: 2016 tot en met 2019.

  • Kinderopvang Versterking Taal- en Interactievaardigheden (KO-Taal) voor het Ministerie van SZW. Looptijd: eind 2014 tot en met 2018. Deze regeling heeft ten doel om de taal- en interactieve vaardigheden te verbeteren van gastouders en medewerkers in de kinderopvang.

  • Regeling Claims Vakantiedagen (RCV). Tot 1 januari 2012 was in het Burgerlijk Wetboek (BW) geregeld dat een zieke werknemer alleen vakantiedagen opbouwde gedurende de laatste zes maanden van ziekte. Dit bleek in strijd met de Europese Arbeidstijdenrichtlijn. De Hoge Raad heeft op 18 september 2015 geoordeeld dat de Nederlandse Staat aansprakelijk is voor de schade die werknemers (vóór 1 januari 2012) hebben geleden doordat zij bij ontslag na langdurige ziekte te weinig vakantiedagen uitbetaald hebben gekregen. In opdracht van het Ministerie van SZW beoordeelt het AGSZW de schadeclaims die tot 23 november 2016 konden worden ingediend. Looptijd: 1 mei 2016 met doorloop tot in het eerste halfjaar van 2017.

  • Samenwerking AMR/GGZ. In opdracht van het Ministerie van SZW is het AGSZW betrokken geweest bij een onderzoek naar stimuleringsmogelijkheden om personen met psychische stoornissen meer kansen op de arbeidsmarkt te bieden. Als uitvloeisel van dit onderzoek is een subsidieregeling opgezet. Het AGSZW heeft de binnengekomen aanvragen op enkele aspecten beoordeeld. Looptijd: 2e helft 2017.

  • Caribisch Nederland. In opdracht van het Ministerie van SZW voert het AGSZW de Subsidieregeling kansen voor alle kinderen uit. Subsidie kan worden aangevraagd ter financiering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoedeproblematiek van kinderen voor elk van de drie openbare lichamen van Caribisch Nederland. Het doel van deze subsidieregeling is om meer kinderen te bereiken die in een huishouden met een laag inkomen opgroeien en kansen te bieden om mee te doen. De looptijd van de Subsidieregeling kansen voor alle kinderen is van 2017 tot en met 2021.

  • Tijdelijke Subsidieregeling Ontwikkeladvies Vijfenveertigplussers (TSOV). In 2017 zijn de voorbereidingen gestart voor deze nieuwe regeling die in opdracht van het Ministerie van SZW wordt uitgevoerd als onderdeel van het Actieplan Perspectief voor Vijftigplussers. Op basis van deze regeling kan door loopbaanadviseurs subsidie worden aangevraagd voor het geven van een Ontwikkeladvies aan werkende vijfenveertigplussers in enkele geselecteerde beroepsgroepen. Tevens kan subsidie worden aangevraagd voor het geven van een individuele of groepstraining ontwikkeladvies voor leidinggevenden. Looptijd van deze regeling is vanaf 1 april 2018 tot en met 2019. De voorregistratie is per 1 januari 2018 begonnen.

Waarderingsgrondslagen

Het AGSZW volgt bij de opstelling van de financiële verantwoordingen de waarderingsgrondslagen zoals die zijn opgenomen in de Comptabiliteitswet 2016 en daarmee samenhangende regelingen, waaronder de Regeling agentschappen. Deze regeling geeft aan dat (met enkele uitzonderingen) de jaarrekening moet zijn gebaseerd op titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving.

Per 1 januari 2018 is het baten-lastenagentschap Agentschap SZW opgeheven en zijn de resterende activa, passiva, rechten en verplichtingen overgegaan naar het Ministerie van SZW. In verband met deze overgang is voor de waarderingen uitgegaan van continuïteit.

De waardering van de activa en passiva is tegen nominale waarden, tenzij anders vermeld.

  • De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde minus de desbetreffende afschrijvingen (lineair). De afschrijvingstermijn is afhankelijk van de economische levensduur van de activa en is conform de Regeling agentschappen.

  • De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde minus de desbetreffende afschrijvingen (lineair). De investeringen worden in drie jaar afgeschreven, in overeenstemming met de Regeling agentschappen. De investeringen die voor specifieke regelingen worden gedaan, worden eveneens geactiveerd en in drie jaar afgeschreven. Deze afschrijvingskosten worden als out-of-pocketkosten (OOP) rechtstreeks in rekening gebracht bij de opdrachtgever.

  • Het eigen vermogen dat wordt aangehouden stoelt op de Regeling agentschappen (maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie boekjaren).

  • AGSZW heeft geen voorziening opgenomen voor jubileumuitkeringen vanwege een onevenredige beheerslast.

  • Voorzieningen voor benoemde risico’s komen in overleg met de eigenaar en directie FEZ tot stand.

  • Er is een reorganisatievoorziening gevormd voor de financiële gevolgen van de reorganisatie, die op 1 maart 2013 is gerealiseerd. De hoogte van de reorganisatievoorziening wordt jaarlijks geactualiseerd.

  • In de schulden is een post voor nog op te nemen vakantiedagen begrepen. De nog op te nemen verlofuren zijn gewaardeerd tegen de werkelijke loonkosten per uur.

  • De omzet is gewaardeerd tegen opbrengstwaarde (aantal producten x productprijs of uren x tarief) en wordt als gerealiseerd beschouwd in de periode waarin de diensten zijn verricht en/of de producten zijn geleverd. AGSZW stuurt op volledige uitvoering van uitgebrachte offertes en/of afgesproken producten (kalenderjaar gebonden). Hierdoor is waardering van een post onderhanden werk niet/nauwelijks aan de orde. Het financiële belang van afwijkingen in de uitvoering is gering. In de jaarrekening is dan ook geen post onderhanden werk opgenomen.

  • Lasten en overige baten worden toegerekend aan de periode waarop deze betrekking hebben.

Staat van baten en lasten

Tabel 9.1 Staat van baten en lasten AGSZW 2017 (bedragen x € 1.000)
 

(1) Vastgestelde begroting 2017

(2) Realisatie 2017

(3)=(2)-(1) Verschil 2017

(4) Realisatie 2016

Baten

       

Opbrengst moederdepartement1

15.600

15.331

– 269

16.497

Opbrengst overige departementen

1.200

1.180

– 20

922

Opbrengst derden

Rentebaten

Vrijval voorzieningen

Bijzondere baten

Totaal baten

16.800

16.511

– 289

17.419

             

Lasten

       
 

Personele kosten

       
   

waarvan eigen personeel

9.100

9.639

539

9.211

   

waarvan externe inhuur

2.000

1.207

– 793

2.391

   

waarvan overige personele kosten

650

693

43

670

 

Materiële kosten

       
   

waarvan apparaat ICT

1.660

1.728

68

1.627

   

waarvan bijdrage aan SSO's

1.422

1.249

– 173

1.076

   

waarvan overige materiële kosten

608

816

208

1.131

Rentelasten

   

Afschrijvingskosten

       
 

materieel

1

1

1

   

waarvan apparaat ICT

 

immaterieel

1.360

1.749

389

1.027

Overige lasten

       
 

dotaties voorzieningen

 

bijzondere lasten

Totaal lasten

16.800

17.082

282

17.134

             

Saldo van baten en lasten

0

– 571

– 571

285

X Noot
1

Het verschil met de in tabel 98.1 genoemde Bijdrage aan AGSZW wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat in die tabel de bijdragen op rekeningen buiten begrotingsverband, ter cofinanciering van de uitvoeringskosten van Europese regelingen, niet zijn opgenomen.

Opbrengst moederdepartement en overige departementen

De realisatie van de opbrengst is ten opzichte van de begroting per saldo € 0,29 miljoen lager (-1,7%). De grootste afwijkingen tussen de realisatie en de begroting zijn:

  • ESF 2014–2020 (– € 0,19 miljoen): een deel van de controles AMR/VSO die voor 2017 waren begroot, zijn doorgeschoven naar 2018;

  • RCSP (– € 0,21 miljoen): bij het opstellen van de begroting was de inschatting van de in 2017 te verrichten werkzaamheden te hoog;

  • EGF (– € 0,12 miljoen): er zijn minder aanvragen voor EGF-bijstand binnengekomen dan was begroot;

  • KO-Taal (– € 0,10 miljoen): het aantal aanvragen en einddeclaraties dat in 2017 is ontvangen, is kleiner dan waarmee in de begroting rekening was gehouden;

  • RCV (+ € 0,18 miljoen): extra werkzaamheden RCV in verband met de beoordeling van aanvankelijk aangehouden claims waarvan de claimer nog in dienst is of een zogenoemd slapend dienstverband heeft;

  • Nieuwe regelingen (+ € 0,18 miljoen): de omzet 2017 van de nieuwe regelingen (Samenwerking AMR/GGZ, Caribisch Nederland en TSOV) was nog niet bekend ten tijde van het opstellen van de begroting.

Personele kosten

In 2017 bedroeg de gemiddelde bezetting 121,8 fte (vaste medewerkers, contractanten en IF-inleen) – tegen 114,4 fte in 2016 – en is gemiddeld 16,4 fte (2016: 27,5 fte) aan externe medewerkers ingehuurd. De realisatie van de totale personele kosten is € 0,21 miljoen lager dan begroot (-1,8%).

Er is een verschuiving van kosten externe inhuur (– € 0,79 miljoen) naar kosten ambtelijk personeel. In 2017 was het personeelsbeleid erop gericht de kosten van externe inhuur te verminderen. In perioden van piekdrukte zijn contractanten aangesteld in plaats van uitzendkrachten in te huren.

Door deze verschuiving in combinatie met een vrijval ad € 0,10 miljoen van de op de balans opgenomen schuld inzake de nog op te nemen vakantiedagen, zijn de kosten van ambtelijk personeel met € 0,54 miljoen gestegen.

Het Agentschap SZW neemt (verplicht) deel aan de pensioenregeling bij het ABP. De pensioenregeling is een middelloonstelsel. Indexatie van opgebouwde pensioenaanspraken vindt plaats voor zover de dekkingsgraad van het ABP dit toestaat. In het geval van een te lage dekkingsgraad heeft het Agentschap SZW geen verplichting tot het voldoen van aanvullende bijdragen aan het pensioenfonds anders dan hogere toekomstige premies.

Materiële kosten

De materiële kosten omvatten huisvestings-, kantoor-, communicatie-, ICT-, advies- en onderzoekskosten. De realisatie van de totale materiële kosten is in totaal € 0,10 miljoen hoger dan begroot (+2,8%). De huisvestingskosten (begrepen in bijdragen aan SSO’s) zijn € 0,08 miljoen hoger dan begroot vanwege de kosten van extra werkplekken voor tijdelijke medewerkers die in de piekdrukte zijn ingehuurd. Tevens zijn de automatiseringskosten € 0,07 miljoen hoger dan begroot doordat de projecten upgrade Filenet (DIANE) en nieuw e-portaal later zijn opgeleverd dan was voorzien.

Afschrijvingskosten (im-)materiële vaste activa

De afschrijvingskosten hebben betrekking op investeringen in het ontwikkelen van software en aanschaffingen van hard- en software. In de immateriële afschrijvingskosten zijn begrepen de afschrijvingen op de investeringen in de ontwikkeling van het casemanagementsystem van het subsidieverleningsproces (DIANE) en het e-portaal. De afschrijvingskosten zijn € 0,39 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Door tegenslagen bij de bouw van het nieuwe e-portaal, is hierin vanaf het tweede halfjaar 2016 veel meer geïnvesteerd dan was begroot. Dit was bij het opstellen van de vastgestelde begroting nog niet bekend.

Saldo van baten en lasten

Bij de tariefsberekening is de integrale kostprijs het uitgangspunt. Dit resulteert jaarlijks in een sluitende begroting; dit geldt ook voor 2017. Eind 2017 resteert een negatief saldo van baten en lasten van € 0,571 miljoen (2016: € 0,285 miljoen positief). Het negatieve resultaat 2017 wordt in mindering gebracht op het eigen vermogen.

Balans

Tabel 9.2 Balans AGSZW per 31 december 2017 (bedragen x € 1.000)
   

Balans 2017

Balans 2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

3.791

2.920

Materiële vaste activa

1

Vlottende activa

   
 

Debiteuren

26

 

Overige vorderingen en overlopende activa

55

801

 

Liquide middelen

539

Totaal activa

3.846

4.287

       

Passiva

   

Eigen vermogen

   
 

Exploitatiereserve

3.357

781

 

Onverdeeld resultaat

– 571

285

Voorzieningen

9

Kortlopende schulden

   
 

Crediteuren

83

249

 

Overige verplichtingen en overlopende passiva

977

2.963

Totaal passiva

3.846

4.287

(Im-)materiële vaste activa

De immateriële vaste activa bestaan hoofdzakelijk uit investeringen in DIANE en het bijbehorende e-portaal. De toename in 2017 is het gevolg van investeringen die gedaan zijn voor de noodzakelijke upgrade van DIANE en de bouw van een nieuw e-portaal. Ook investeringen in immateriële activa voor specifieke regelingen worden vanaf 2015 geactiveerd en afgeschreven.

Tabel 9.3 Verloopstaat vaste activa (bedragen x € 1.000)
 

Immateriële vaste activa

Materiële vaste activa

Boekwaarde 1 januari 2017

2.920

1

Bij: aanschaffingen 2017

2.620

Af: afschrijvingen 2017

– 1.749

– 1

Boekwaarde 31 december 2017

3.791

Overige vorderingen en overlopende activa

Van de overige vorderingen en overlopende activa heeft een bedrag van € 0,02 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW en € 0,03 miljoen op derden.

Eigen vermogen

Het eigen vermogen na verwerking van het onverdeeld resultaat 2017, bedraagt € 2,786 miljoen. De agentschapstatus van het Agentschap SZW is per 1 januari 2018 opgeheven en de organisatie is omgezet naar een directie. Bij de formele vastlegging van de opheffing vindt verrekening met het Ministerie van SZW plaats van het eigen vermogen, de vaste activa en de vorderingen en schulden op de slotbalans.

In de loop van 2017 zijn er enkele vermogensmutaties geweest:

  • de eigenaar heeft naar aanleiding van de 1e suppletoire begroting 2017 een bedrag ad € 0,18 miljoen van het eigen vermogen afgeroomd omdat per 31 december 2016 het eigen vermogen hoger was dan het in de Regeling agentschappen vastgestelde maximum;

  • hetzelfde bedrag (€ 0,18 miljoen) is door de eigenaar teruggestort ter dekking van de kosten van de overgang van agentschap naar directie per 1 januari 2018;

  • in het vierde kwartaal van 2017 heeft de eigenaar een bedrag van € 2,29 miljoen gestort om te voorkomen dat het negatief saldo van de rekening-courant bij het Ministerie van Financiën op balansdatum boven het in de Regeling agentschappen vastgestelde maximum van € 0,5 miljoen zou komen. Uiteindelijk is het saldo van de rekening-courant uitgekomen op € 0,05 miljoen negatief. Dit saldo is begrepen in de overige verplichtingen en overlopende passiva.

Tabel 9.4 Verloopstaat exploitatiereserve (bedragen x € 1.000)
 

Exploitatiereserve

Stand 31 december 2016

781

Bij: resultaatsbestemming 2016

285

Af: afroming surplus 31-dec-16 door eigenaar

– 176

Bij: storting eigenaar ter dekking van de transitiekosten

176

Bij: storting eigenaar ter aanvulling liquide middelen

2.291

Stand 31 december 2017

3.357

Voorzieningen

Ultimo 2012 is een reorganisatievoorziening getroffen in het kader van de reorganisatie in 2013. Deze voorziening betreft de geschatte kosten inzake medewerkers die naar ander werk worden begeleid. Per 1 januari 2016 zijn alle herplaatsings-kandidaten elders tewerkgesteld. In 2017 is voor € 5.000 aan betaalde loonsuppletie ten laste van de voorziening geboekt. Het saldo per 31 december 2017 ad € 5.000 is bij de overige verplichtingen en overlopende passiva ondergebracht vanwege het kortlopende karakter van deze post.

Kortlopende schulden

In de overige verplichtingen en overlopende passiva is begrepen het negatieve saldo ad € 0,05 miljoen op de rekening-courant die bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden.

Van de overige kortlopende schulden heeft in totaal € 0,03 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW, € 0,01 miljoen op andere departementen en € 0,97 miljoen op derden.

Niet uit de balans blijkende verplichting

In 2017 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het gebruik van bepaalde ICT-licenties door de rijksoverheid. De conclusie van dit onderzoek is dat door het AGSZW niet is voldaan aan de voorwaarden voor het gebruik van de licenties. Dit zou kunnen leiden tot een boete voor het Ministerie van SZW. Mogelijk zullen ook kosten gemaakt moeten worden om alsnog compliant te raken aan de voorwaarden die de leverancier stelt. De omvang van deze kosten is nog onzeker.

Kasstroomoverzicht

Tabel 9.5 Kasstroomoverzicht AGSZW (bedragen x € 1.000)
   

(1) Vastgestelde begroting 2017

(2) Realisatie 2017

(3)=(2)-(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB 1 januari 2017

2.001

539

– 1.462

         
 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

16.800

16.199

– 601

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

– 15.440

– 16.456

– 1.016

2

Totaal operationele kasstroom

1.360

– 257

– 1.617

         
 

Totaal investeringen (-/-)

– 1.150

– 2.620

– 1.470

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3

Totaal investeringskasstroom

– 1.150

– 2.620

– 1.470

         
 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

– 176

– 176

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

2.467

2.467

 

Aflossingen op leningen (-/-)

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

4

Totaal financieringskasstroom

0

2.291

2.291

         

5=1+2+3+4

Rekening-courant RHB 31 december 2017

2.211

– 47

– 2.258

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal (mutaties in vlottende debetposten en kortlopende creditposten op de balans).

De voornaamste reden voor het grote verschil tussen de geschatte en de gerealiseerde operationele kasstromen in 2017 is dat er, vanwege de overgang van baten-lasten naar kas-verplichtingenstelsel, naar gestreefd is om zoveel mogelijk de kosten die betrekking hebben op 2017 ook in 2017 te betalen. De balansposities van vlottende debet- en creditposten zijn hierdoor ultimo 2017 laag.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is het totaal van de investeringen en de boekwaarde van de desinvesteringen. Met investeringen worden uitgaven voor de aanschaf van vaste activa bedoeld. De investeringen in 2017 betreffen de update en verbetering van DIANE en het e-portaal.

De investeringen in 2017 zijn groter dan begroot vanwege de tegenslagen bij de bouw van het nieuwe e-portaal.

Financieringskasstroom

De totale financieringskasstroom is het saldo van de posten eenmalige uitkering aan het moederdepartement, eenmalige storting door het moederdepartement, aflossingen op leningen en beroep op leenfaciliteit.

De eenmalige uitkering aan het moederdepartemen en stortingen door het moederdepartement die in 2017 hebben plaatsgevonden, konden bij het opstellen van de begroting niet worden voorzien.

Doelmatigheidsindicatoren

Het streven naar grotere doelmatigheid is de hoofddoelstelling van elke baten-lastendienst. Voor het AGSZW betekent dit het streven naar betere prestaties, bij optimaal gebruik van de ingezette middelen.

Tabel 9.6 Overzicht doelmatigheidsindicatoren AGSZW
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Begroting 2017

Generieke doelmatigheidsindicatoren

           
             

Uurtarieven

           

Integraal kostentarief p.uur (voorcalculatorisch) (€)

89,58

90,93

98,68

110,41

114,36

107,8

Index reëel uurtarief (gecorrigeerd voor inflatie, 2011=100)

95,6

96,1

103,6

115,6

118,1

108,9

Omzet per fte (€)

           

Totale omzet in € 1.000

20.529

19.458

16.543

17.419

16.511

16.800

fte-totaal

133,1

152,0

147,8

141,9

138,2

137,0

Omzet per fte (€)

154.284

127.979

111.928

122.755

119.454

122.628

Saldo van baten en lasten

           

Saldo van baten en lasten in € 1.000

– 86

– 690

– 236

285

– 571

0

% van de totale lasten

– 0,4

– 3,4

– 1,4

1,7

– 3,3

0

Productiviteit:

           

Declarabiliteit (facturabele/beschikbare uren) (%)

70,9

70,4

65,5

67,0

63,2

70,6

Ziekteverzuim (totaal incl.langdurig) (%)

3,8

3,2

3,0

3,7

4,2

2,5

             

Kwalitatieve indicatoren

           
             

Klanttevredenheid: algemeen oordeel enquête

nb

nb

7,1

7,5

Beroepsprocedures

           

% beschikkingen die leiden tot beroepsprocedure

0,3

1,5

0,6

0,3

0,3

0,5

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

11

13

22

17

19

15

Tijdigheid beschikken en betalen

           

% tijdige beschikkingen

89

82

91

97

99

90

% tijdige betalingen

99

98

99,5

98,3

99,8

99

             

Specifieke indicatoren

           
             

Kosten subsidieproces in % vd subsidie/subsidiabele kosten per project

           

Europese subsidieregelingen

1,8

1,5

1,7

3,4

1,7

1,5

Nationale subsidieregelingen

           

RUS-variant 1a: One Touch (direct vaststellen)

14,1

11,3

nvt

nvt

nvt

RUS-variant 1b: One Touch (ambtshalve vaststellen)

nb

nb

7,4

5,1

6,1

17,5

RUS-variant 3: Presteren en inzicht in kosten

nb

0,1

0,2

0,2

0,1

0,2

  • Uurtarieven:

    De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostenprijzen (alle kosten / facturabele uren). In de berekening van de reële indexcijfers van de uurtarieven is het effect van de jaarlijkse prijsstijgingen geëlimineerd. De stijging van het reële uurtarief van 2017 ten opzichte van 2016 wordt met name veroorzaakt doordat de begrote directe uren (omzet) 10% lager waren. Dit heeft tot gevolg dat de (vaste) overheadkosten door minder directe uren moet worden gedekt, hetgeen leidt tot hogere uurtarieven.

  • Productiviteit:

    De productiviteit is ten opzichte van 2016 gedaald. Dit wordt met name veroorzaakt doordat in 2017 veel uren besteed zijn aan indirecte werkzaamheden; met name aan de transitie van baten-lasten-agentschap naar een directie van SZW.

  • Klanttevredenheid:

    In 2015 is het laatste klanttevredenheidsonderzoek onder opdrachtgevers en aanvragers uitgevoerd. De aanvragers waardeerden de dienstverlening van het AGSZW met een gemiddeld cijfer van 7,1. In 2017 zou een nieuw klanttevredenheidsonderzoek plaatsvinden, maar dit is uitgesteld.

  • Tijdigheid beschikken en betalen:

    Door gerichte maatregelen is het AGSZW erin geslaagd om de tijdigheid van beschikken en betalen te verbeteren.

  • Kosten subsidieproces:

    De uitvoeringskosten per project in verhouding tot de gemiddelde projectomvang wordt, vanwege de grote verschillen in de uitvoering, afzonderlijk berekend voor Europese en nationale subsidieregelingen. De niet aan afzonderlijke projecten toe te rekenen activiteiten en out-of-pocketkosten worden in deze berekening niet meegenomen.

Toelichting

De indicator van de Europese subsidieregelingen betreft een gewogen gemiddelde van de uitvoeringskosten van ESF en EMVF. Ten opzichte van 2016 is deze indicator afgenomen van 3,4% naar 1,7%. Dit komt met name doordat de gemiddelde tijdsbesteding per controle is afgenomen en de gemiddelde projectomvang is toegenomen.

Voor de Nationale subsidieregelingen die het Agentschap SZW uitvoert, worden de uitvoeringskosten inzichtelijk gemaakt per uitvoeringsvariant die in het Rijksbreed geldende Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) wordt onderscheiden.

RUS 1b betreft de regeling KO-Taal. De indicator voor de uitvoeringskosten per project is in 2017 toegenomen van 5,1% naar 6,1%. Dit is met name veroorzaakt doordat voor veel aanvragen vragenbrieven moesten worden verzonden en de antwoorden hierop moesten worden verwerkt.

RUS 3 betreft de regelingen RCSP en DWSRA. De gewogen gemiddelde indicator van deze regelingen is afgenomen van 0,2% naar 0,13%. Dit wordt met name veroorzaakt doordat er voor RCSP vanaf 2017 geen aanvragen meer binnenkomen.

10. SALDIBALANS

Tabel 10.1 Saldibalans per 31 december 2017 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Bedragen x € 1.000)1

Activa

31-12-2017

31-12-2016

 

Passiva

31-12-2017

31-12-2016

 

Intra-comptabele posten

             

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

31.816.559

31.664.007

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.855.843

1.871.961

3)

Liquide middelen

0

0

         

4)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

0

0

 

4a)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

30.017.220

29.809.692

5)

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

0

0

 

5a)

Begrotingsreserves

0

0

6)

Vorderingen buiten begrotingsverband

70.189

28.391

 

7)

Schulden buiten begrotingsverband

13.686

10.745

8)

Kas-transverschillen

0

0

         
 

Subtotaal intra-comptabel

31.886.748

31.692.398

   

Subtotaal intra-comptabel

31.886.748

31.692.398

 

Extra-comptabele posten

             

9)

Openstaande rechten

0

0

 

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

0

0

10)

Vorderingen

1.082.115

273.230

 

10a)

Tegenrekening vorderingen

1.082.115

273.230

11a)

Tegenrekening schulden

0

0

 

11)

Schulden

0

0

12)

Voorschotten

14.357.100

11.067.746

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

14.357.100

11.067.746

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

10

65

 

13)

Garantieverplichtingen

10

65

14a)

Tegenrekening andere verplichtingen

518.305

490.723

 

14)

Andere verplichtingen

518.305

490.723

15)

Deelnemingen

0

0

 

15a)

Tegenrekening deelnemingen

0

0

 

Subtotaal extra-comptabel

15.957.529

11.831.765

   

Subtotaal extra-comptabel

15.957.529

11.831.765

                 
 

Algeheel totaal

47.844.277

43.524.163

   

Algeheel totaal

47.844.277

43.524.163

X Noot
1

De cijfers in de saldibalans zijn vermeld in duizendtallen en afgerond naar boven. Hierdoor kunnen bij het subtotaal en het totaal afrondingsverschillen optreden. Er treden ook afrondingsverschillen op in vergelijking met de verantwoordingsstaat, waar de cijfers per artikel naar boven worden afgerond op duizendtallen.

Toelichting op de balansposten

Het intracomptabele deel van de saldibalans (financiële posten 1 t/m 8) bevat het resultaat van de financiële transacties in de departementale administratie die een directe relatie hebben met de kasstromen. Deze kasstromen worden via de rekening-courant met het Ministerie van Financiën bijgehouden.

Het extracomptabele deel bevat het saldo van de overige rekeningen die met sluitrekeningen in evenwicht worden gehouden.

Ad 1 en 2 Uitgaven ten laste en – ontvangsten ten gunste van de begroting.

Onder de posten uitgaven en ontvangsten zijn de per saldo gerealiseerde uitgaven en ontvangsten opgenomen.

De bedragen komen overeen met de bedragen uit de verantwoordingsstaat.

Ad 3 Liquide middelen

De post liquide middelen is opgebouwd uit het saldo van de banken en de contante gelden.

Het Ministerie van SZW heeft geen contante gelden en geen saldo op haar bankrekeningen.

Ad 4 en 4a Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft per saldo de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag per 31 december 2017 is in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

Ad 5 en 5a Begrotingsreserves

Een begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het Ministerie van SZW heeft geen begrotingsreserves.

Ad 6 Vorderingen buiten begrotingsverband

Deze post betreft het saldo van de uitgaven waarvan verrekening met derden nog zal plaatsvinden.

Tabel 10.2 Vorderingen buiten begrotingsverband (x € 1.000)
 

Openstaand ultimo 2017

Europese gelden

70.078

Omzetbelasting

75

Diversen

36

Totaal

70.189

Ad 7 Schulden buiten begrotingsverband

Deze post betreft het saldo van de ontvangsten waarvan verrekening met derden nog zal plaatsvinden.

Tabel 10.3 Schulden buiten begrotingsverband (x € 1.000)
 

Openstaand ultimo 2017

Afdracht loonheffing

4.600

Afdracht sociale verzekeringspremies

3.940

Frictiekosten RWI

2.432

Europese gelden

2.588

Diversen

125

Totaal

13.686

Ad 8 Kas-transverschillen

Op deze post worden bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk per kas zijn uitgegeven en ontvangen. Het Ministerie van SZW heeft geen kas-transverschillen.

Ad 9 en 9a Openstaande rechten

Openstaande rechten zijn vorderingen die niet voortkomen uit met derden te verrekenen begrotingsuitgaven, maar die op andere wijze zijn ontstaan. Rechten kunnen ontstaan doordat conform wettelijke regelingen vastgestelde aanslagen aan derden worden opgelegd of op grond van doorberekening van de kosten van verleende diensten of geleverde goederen. Beide doen zich bij het Ministerie van SZW niet voor.

Ad 10 en 10a Vorderingen

Vorderingen kunnen zijn voortgevloeid uit wettelijke heffingen, vorderingen van eerder gedane voorwaardelijke uitgaven en vorderingen uit verkoop of dienstverlening.

Tabel 10.4 Vorderingen totaal (x € 1.000)
 

Ministerie

AG SZW

CJIB

DUO

RSO

Openstaand

ultimo 2017

Vorderingen

701.488

19.563

61.844

298.960

260

1.082.115

Tabel 10.5 Vorderingen naar opeisbaarheid (x € 1.000)
 

Ministerie

AG SZW

CJIB

DUO

RSO

Openstaand

ultimo 2017

Direct opeisbaar

696.591

19.563

61.844

428

260

778.685

Op termijn opeisbaar

4.898

0

0

0

0

4.898

Geconditioneerde vorderingen

0

0

0

298.532

0

298.532

Totaal

701.488

19.563

61.844

298.960

260

1.082.115

Tabel 10.6 Vorderingen (opeisbaar exclusief toeslagen) naar ouderdom (x € 1.000)

Insteljaar

Ministerie

AG SZW

CJIB

DUO

RSO

Openstaand

ultimo 2017

t/m 2014

2.776

2.446

37.119

127

0

42.468

2015

5.013

6.869

5.720

47

0

17.649

2016

3

2.980

7.957

96

0

11.036

2017

494

7.268

11.048

158

260

19.227

Totaal

8.285

19.563

61.844

428

260

90.380

Tabel 10.7 Vorderingen (toeslagen) naar ouderdom (x € 1.000)

Toeslagjaar

Openstaand

1 januari 2017

Bijstelling

Ingestelde

vorderingen

Ontvangsten

Afboekingen

Openstaand

ultimo 2017

t/m 2014

536.047

– 7.187

21.400

121.333

41.027

387.899

2015

133.815

– 356

156.293

167.593

7.262

114.899

2016

84.166

0

235.919

192.055

5.906

122.124

2017

0

0

126.286

56.024

1.981

68.281

Totaal

754.029

– 7.543

539.899

537.005

56.177

693.203

Deze toeslagen hebben betrekking op de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget.

Onderstaand wordt per onderdeel een toelichting gegeven.

Ministerie

Van de openstaande vorderingen is een bedrag van € 6,0 miljoen toe te wijzen aan niet-bestuurlijke boetes. In dit bedrag is een openstaande vordering van € 4,9 miljoen opgenomen ten name van de SVB Nederlandse Antillen met betrekking tot boedelscheiding.

De door de Inspectie SZW opgelegde openstaande bestuurlijke boetes in 2006 of eerdere jaren tellen op tot € 2,4 miljoen. Dit bedrag is inclusief de aan de debiteuren in rekening gebrachte invorderingskosten.

De inning van de bestuurlijke boetes die na 2006 zijn opgelegd wordt door het CJIB verricht.

Vanaf verantwoordingsjaar 2017 worden de vorderingen met betrekking tot de toeslagregelingen kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget niet meer opgenomen in de saldibalans van het Ministerie van Financiën maar verwerkt in de saldibalans van SZW (budgettair verantwoordelijke departement). Het totaal aan openstaande vorderingen KOT bedraagt € 538,4 miljoen en WKB ad € 154,8 miljoen.

Agentschap SZW

Alle openstaande vorderingen bij AG SZW hebben betrekking op subsidies, inclusief de vorderingen uit hoofde van Europese gelden.

Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)

Deze vorderingen bestaan uit de door de Inspectie SZW opgelegde boetes vanaf 2007. Van de totaal openstaande vorderingen per ultimo 2017 is een bedrag van € 32,5 miljoen voorlopig buiten invordering gesteld.

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

DUO voert de administratie uit voor de directie Samenleving en Integratie ten behoeve van de Wet Inburgering.

Het openstaande bedrag van € 299,0 miljoen bestaat voor € 298,6 miljoen uit leningen en € 0,4 miljoen uit openstaande aflossingstermijnen. De vorderingen bij DUO betreffen de openstaande aflossingstermijnen welke aan de leningen onttrokken zijn.

Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)

Vanaf 2016 valt de RSO onder budgettaire verantwoording van SZW. De administratie is uitbesteed aan de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR). De RSO is verantwoordelijk voor de schoonmaak van de Rijkspanden van de aangesloten departementen. Het totaal bedrag van de openstaande vorderingen ad € 0,3 miljoen bestaat uit in rekening gebrachte bedragen voor verrichte schoonmaakwerkzaamheden.

Ad 11 en 11a Schulden

Dit betreft schulden die zijn voortgekomen uit ontvangsten ten gunste van de begroting. Het Ministerie van SZW heeft geen schulden.

Ad 12 en 12a Voorschotten

Onder de post voorschotten zijn per saldo de bedragen opgenomen die aan derden zijn betaald, vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

Tabel 10.8 Voorschotten (x € 1.000)
 

Ministerie

Agentschap SZW

Openstaand ultimo 2017

Voorschotten

14.124.183

232.917

14.357.100

Ministerie

In de onderstaande specificaties worden de openstaande voorschotten van het Ministerie verantwoord naar ouderdom en artikel.

Hiervan is een totaalbedrag van € 5.687 miljoen toe te wijzen aan voorschotten toeslagregelingen.

Vanaf verantwoordingsjaar 2017 worden de voorschotten met betrekking tot de toeslagregelingen kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget niet meer opgenomen in de saldibalans van het Ministerie van Financiën maar verwerkt in de saldibalans van SZW (budgettair verantwoordelijke departement). De uitgaven die hiermee samenhangen zijn verantwoord onder de post uitgaven van artikel 7 en 10 met respectievelijk KOT ad € 3.123 miljoen en WKB ad € 2.564 miljoen.

Tabel 10.9 Voorschotten (exclusief toeslagen) naar ouderdom (x € 1.000)

Ontstaansjaar

Openstaand 1 januari 2017

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand ultimo 2017

t/m 2014

2.512.389

0

2.482.933

29.456

2015

49.359

0

40.398

8.962

2016

8.221.635

0

8.108.812

112.823

2017

0

8.302.222

16.495

8.285.727

Totaal

10.783.383

8.302.223

10.648.638

8.436.969

Tabel 10.10 Voorschotten (toeslagen) naar ouderdom (x € 1.000)

Toeslagjaar

Openstaand 1 januari 2017

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand ultimo 2017

t/m 2014

38.562

0

32.975

5.587

2015

742.308

0

665.924

76.383

2016

3.932.420

74.374

3.061.623

945.171

2017

391.291

3.861.653

0

4.252.944

2018

0

407.130

0

407.130

Totaal

5.104.580

4.343.157

3.760.523

5.687.214

De voorschotten van het toeslagjaar 2018 betreffen de eerste maandelijkse voorschottermijn, die in december 2017 is uitbetaald.

Tabel 10.11 Voorschotten naar artikel (x € 1.000)

Art

Omschrijving

Openstaand ultimo 2017

1

Arbeidsmarkt

10.100

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

873.685

3

Arbeidsongeschiktheid

0

4

Jonggehandicapten

3.246.800

5

Werkloosheid

162.947

6

Ziekte en zwangerschap

4.203

7

Kinderopvang

3.169.802

8

Oudedagsvoorziening

4.300

9

Nabestaanden

0

10

Tegemoetkoming ouders

5.896.587

11

Uitvoering

382.043

12

Rijksbijdragen

212.500

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

151.836

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

4.880

97

Aflopende regelingen

0

98

Algemeen

4.500

99

Nominaal en onvoorzien

0

 

Rekeningen buiten begrotingsverband

0

Totaal

 

14.124.183

Tabel 10.12 Verloop voorschotten Agentschap SZW (x € 1.000)
 

ESF/EGF/EUSF

Subsidies departement

Totaal

2017

Openstaand 1 januari 2017

65.726

218.637

284.363

Verstrekt

76.904

36.511

113.414

Subtotaal

142.630

255.148

397.777

Afgerekend

35.111

129.749

164.860

Openstaand ultimo 2017

107.519

125.399

232.917

Ad 13 en 13a Garantieverplichtingen

Onder deze post is het saldo van de garantieverplichtingen opgenomen. Een garantieverplichting wordt gezien als een voorwaardelijke financiële verplichting aan een derde, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Een verschil tussen een garantieverplichting en een andere verplichting is dat de hoofdsom van een garantie veelal niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling zal komen.

In de onderstaande tabel is het verloop van de uitstaande garantieverplichtingen weergegeven.

Tabel 10.13 Verloop garantieverplichtingen (x € 1.000)
 

Totaal

2017

Openstaand 1 januari 2017

65

Bij: Aangegane verplichtingen

0

Af: Tot betaling gekomen

5

Af: Vervallen borgstelling

50

Openstaand ultimo 2017

10

In 2007 is de «tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering» van kracht geworden.

In 2017 zijn rond het beheer en uitvoering van deze regeling een aantal besluiten genomen, waarvan de belangrijkste was om – gelet op het nog relatief geringe aantal openstaande borgstellingen – aan de deelnemende kredietinstellingen een voorstel te doen van kwijtschelding van wederzijdse verplichtingen. Deze voorstellen tot kwijtschelding met de deelnemende kredietinstellingen zijn vastgelegd in overeenkomsten en op één na geaccordeerd door de deelnemende kredietinstellingen.

In 2017 is er door de banken aanspraak gemaakt op de borgstelling. Dit heeft geleid tot de betaling van een bedrag van in totaal € 5 duizend. Dit bedrag is verantwoord op artikel 2. Eind 2017 staat SZW voor een bedrag van € 116,3 duizend borg.

Het daadwerkelijke risico van uitbetaling als alle verplichtingen zouden worden opgeëist bedraagt € 10 duizend.

Ad 14 en 14a Andere verplichtingen

De post andere verplichtingen vormt het saldo van de aangegane verplichtingen, hierop verrichte betalingen en negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen.

Tabel 10.14 Verloop andere verplichtingen (x € 1.000)
 

Ministerie

Agentschap SZW

Totaal 2017

Openstaand 1 januari 2017

289.406

201.318

490.723

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar inclusief negatieve bijstellingen

31.761.989

206.313

31.968.303

Subtotaal (A)

32.051.395

407.631

32.459.026

Tot betaling gekomen in het verslagjaar

31.816.554

124.167

31.940.721

Subtotaal (B)

31.816.554

124.167

31.940.721

Openstaand ultimo 2017 (A – B)

234.841

283.464

518.305

Tabel 10.15 Andere verplichtingen Ministerie naar artikel (x € 1.000)

Art

Omschrijving

Openstaand 1 januari 2017

Aangegaan 2017 (incl. negatieve bijstelling)

Betaald 2017

Openstaand ultimo 2017

1

Arbeidsmarkt

6.697

20.063

15.854

10.906

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

215.219

6.751.250

6.809.469

157.001

3

Arbeidsongeschiktheid

0

803

803

0

4

Jonggehandicapten

0

3.202.009

3.202.009

0

5

Werkloosheid

83

173.024

166.728

6.379

6

Ziekte en zwangerschap

0

7.578

7.578

0

7

Kinderopvang

9.964

2.610.667

2.610.681

9.950

8

Oudedagsvoorziening

0

24.174

24.174

0

9

Nabestaanden

0

1.110

1.110

0

10

Tegemoetkoming ouders

0

5.441.004

5.441.004

0

11

Uitvoering

0

490.918

490.918

0

12

Rijksbijdragen

0

12.420.196

12.420.196

0

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

46.709

309.023

328.039

27.692

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

4.307

274.694

265.017

13.983

97

Aflopende regelingen

0

0

0

0

98

Algemeen

6.428

35.473

32.973

8.928

99

Nominaal en onvoorzien

0

0

0

0

   

289.406

31.761.988

31.816.554

234.841

In 2017 heeft een omvangrijke negatieve bijstelling van € 37,1 miljoen plaatsgevonden op een eerder aangegane verplichting. Deze wijziging betreft artikel 2 in verband met de afwikkeling van de subsidies voor sectorplannen. Hierbij hanteren we een ondergrens van € 25 miljoen. Op het apparaatartikel zijn er geen omvangrijke bijstellingen geweest (uitgaande van een grens van 10% met een minimum van € 1 miljoen).

Tabel 10.16 Andere verplichtingen Agentschap SZW naar regeling (x € 1.000)
 

ESF 2

EGF

EFMB

EUSF

Totaal 2017

Openstaand 1 januari 2017

50.551

592

3.055

147.120

201.318

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar inclusief negatieve bijstellingen

– 8.607

– 458

205

215.173

206.313

Subtotaal (A)

41.944

133

3.260

362.294

407.631

Tot betaling gekomen in verslagjaar

34.117

133

584

89.333

124.167

Subtotaal (B)

34.117

133

584

89.333

124.167

Openstaand ultimo 2017 (A – B)

7.828

0

2.676

272.961

283.464

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Met ingang van 2012 is de bekostiging van de rijksgefinancierde wetten en regelingen waarvan de uitvoering is opgedragen aan de SVB en het UWV, gewijzigd van kasbasis naar transactiebasis. Om budgettaire redenen is er voor gekozen de per 1 januari 2012 door SZW op transactiebasis nog verschuldigde bedragen niet aan de SVB en het UWV uit te betalen. Deze permanente schulden bedragen ultimo 2016 € 848,3 miljoen aan de SVB en € 162,6 miljoen aan het UWV. Deze schulden worden niet eerder door SZW voldaan dan dat het desbetreffende fonds, wet of regeling is opgeheven c.q. beëindigd. Daarnaast is er in dit verband sprake van een permanente vordering op de SVB ter grootte van € 1,3 miljoen. De genoemde bedragen hebben in 2017 geen wijzigingen ondergaan.

Ad 15 en 15a Deelnemingen

Onder de post deelnemingen zijn alle deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en Internationale instellingen opgenomen. Het Ministerie van SZW heeft geen deelnemingen.

11. WNT-VERANTWOORDING

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moet van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2017 € 181.000.

Op 1 juli 2017 is de Evaluatiewet WNT in werking getreden. De Evaluatiewet WNT regelt onder meer dat de openbaarmakingsverplichtingen niet langer bij wet, maar in de nieuwe artikelen 5, 5a en 5b van Uitvoeringsregeling WNT zijn geregeld (Stcrt. 2017, 23 427). De openbaarmakingsverplichtingen zijn daarbij op enkele onderdelen vereenvoudigd. Model 3.70 voor de WNT-verantwoording 2017 sluit aan bij de nieuwe verplichtingen en is daarom ten opzichte van de WNT-verantwoording 2016 op enkele onderdelen gewijzigd.

Tabel 11.1 Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het individueel toepasselijk drempelbedrag

Naam instelling

Functie

Datum aanvang dienstverband

Datum einde dienstverband

Omvang dienstverband

Beloning plus onkostenvergoeding (belast)

Voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2017

Individueel toepasselijk drempelbedrag

Motivering

SZW

topmanager

nvt

nvt

1,11 fte

(2016: 1,11 fte)

€ 163.475

(2016: € 140.575)

€ 18.157

(2016: € 14.508)

€ 181.632 (2016: € 155.082)

€ 181.000

Het teveel betaalde bedrag zal worden teruggevorderd.

ONDERDEEL D. DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

D1. SOCIALE FONDSEN SZW

Deze paragraaf presenteert de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen. De informatie is bedoeld als achtergrondinformatie bij het jaarverslag. De daadwerkelijke verantwoording van uitgaven en inkomsten van de fondsen vindt plaats via de jaarverslagen van de SVB en het UWV. De cijfers in deze paragraaf zijn gebaseerd op informatie van het CPB (CEP 2018) en sluiten niet precies aan op de jaarverslagen van het UWV en de SVB. De reden hiervoor is dat SZW een ander boekhoudstelsel (kas-verplichtingenstelsel) voert dan het UWV en de SVB (baten-lastenstelsel).

Een groot deel van de socialezekerheidsuitgaven loopt via de sociale fondsen. In tabel D1.1 en tabel D1.2 zijn de exploitatierekeningen van de fondsen weergegeven. Zowel de begrote bedragen als de gerealiseerde bedragen zijn weergegeven in prijzen 2017. Het exploitatiesaldo is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van een fonds. Naast de premieontvangsten behoren ook de rijksbijdragen en renteontvangsten tot de inkomsten van een fonds. De uitgaven bestaan naast de uitkeringen voornamelijk uit uitvoeringskosten. Daarnaast vinden tussen de fondsen onderlinge betalingen plaats. Het saldo tussen ontvangen en betaalde onderlinge betalingen is voor de sociale fondsen negatief, omdat uit deze fondsen ook premies worden betaald voor de zorgverzekering van uitkeringsgerechtigden. Tegenover de negatieve saldi bij de sociale fondsen staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

Tabel D1.1 laat zien dat het exploitatiesaldo van het Ouderdomsfonds lager is dan bij begroting werd verwacht. Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste waren de premie-inkomsten lager dan geraamd bij begroting. Dat komt doordat de systematiek van nabetalingen uit eerdere belastingjaren is gewijzigd. Ook de Rijksbijdrage voor het vermogenstekort was lager dan verwacht. Deze Rijksbijdrage geeft het gedeelte weer van de AOW dat niet vanuit premie-inkomsten betaald kan worden. Omdat de Rijksbijdrage al in maart voor het lopende jaar wordt vastgesteld kan het zijn dat de Rijksbijdrage niet voldoende blijkt om alle uitgaven uit het fonds te betalen. Dit wordt telkens in het volgende jaar met het fonds verrekend. De uitkeringslasten kwamen overeen met de raming. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is iets lager dan verwacht. Dat komt met name door lagere ontvangsten dan geraamd. Ook hier geldt dat de premie-inkomsten lager waren dan geraamd door de veranderde systematiek rond nabetalingen.

Tabel D1.1 Overzicht sociale verzekeringen SVB 2017 (x € 1 mln)1
 

Ouderdomsfonds (AOW)

Anw-fonds

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

24.286

23.851

184

173

Bijdragen van het Rijk

13.746

12.198

7

7

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

0

0

Saldo Interest

18

20

14

3

Totaal Ontvangsten

38.051

36.069

204

183

         

Uitkeringen / Verstrekkingen

37.477

37.411

410

400

Uitvoeringskosten

104

106

11

9

Betaalde onderlinge betalingen

470

514

22

24

Totaal Uitgaven

38.051

38.031

444

433

         

Exploitatiesaldo

0

– 1.962

– 239

– 250

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2018).

Het exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen (tabel D1.2) is iets lager dan geraamd. Dat komt doordat de onderlingen betalingen van het Aof en Whk in totaal iets lager waren dan geraamd en de uitgaven iets hoger. Het exploitatiesaldo van de geïntegreerde WW-fondsen is hoger dan verwacht. Deze fondsen bestaan uit het Awf, de sectorfondsen en het Ufo. De premie-inkomsten van de ww-fondsen (Awf, sectorfondsen en Ufo) waren bij elkaar opgeteld hoger dan verwacht, de uitkeringslasten van de WW waren lager dan verwacht bij begroting, net als de uitvoeringskosten.

Tabel D1.2 Overzicht sociale verzekeringen UWV 2017 (x € 1 mln)1
 

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

WW-fondsen

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

14.374

14.416

7.550

7.620

Bijdragen van het Rijk

192

211

129

133

Ontvangen onderlinge betalingen

1.202

1.115

787

735

Saldo Interest

46

26

– 7

9

Totaal Ontvangsten

15.815

15.768

8.459

8.497

         

Uitkeringen/Verstrekkingen

10.748

10.816

6.466

6.118

Uitvoeringskosten

367

417

1.210

1.092

Betaalde onderlinge betalingen

1.801

1.756

1.309

1.162

Totaal Uitgaven

12.915

12.989

8.985

8.372

         

Exploitatiesaldo

2.899

2.779

– 526

125

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2018).

Vermogensposities

In tabel D1.3 worden de vermogensposities van de vier sociale fondsen vermeld. Hierbij zijn wederom de arbeidsongeschiktheidsfondsen en de werkloosheidsfondsen geïntegreerd weergegeven. Het aanwezige vermogen neemt jaarlijks toe of af met het exploitatiesaldo (zie tabellen D1.1 en D1.2). Zoals reeds aangegeven in de inleiding zijn de cijfers in deze paragraaf gebaseerd op informatie van het CPB (CEP 2018). De vermogensposities sluiten daarom niet precies aan op de jaarverslagen van het UWV en de SVB.

Tabel D1.3 Vermogens sociale fondsen ultimo 2016 en 2017 (x € 1 mln)1

Regeling

Feitelijk vermogen ultimo 2016

Exploitatiesaldo 2017

Feitelijk vermogen ultimo 2017

Ouderdomsfonds (AOW)

1.983

– 1.962

21

Anw-fonds

4.063

– 250

3.814

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

4.421

2.779

7.200

WW-fondsen

– 13.166

125

– 13.041

       

Totaal sociale fondsen

– 2.698

693

– 2.006

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2018).

De sociale fondsen hebben ultimo 2017 een gezamenlijk negatief vermogen van € 2,0 miljard. Het feitelijk vermogen stijgt met bijna € 700 miljoen.

Het vermogenstekort leidt overigens niet tot risico’s met betrekking tot de uitbetaling van de uitkeringen. De fondsen maken onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en zijn in feite niets anders dan een rekening bij het Ministerie van Financiën. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, zoals bij de WW-fondsen, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Financiën garandeert dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Wel maken de exploitatietekorten onderdeel uit van het EMU-saldo in de desbetreffende jaren.

D2. KOOPKRACHT

De standaardkoopkrachttabel voor het jaar 2017 ziet er (op basis van de meest recente stand, het CEP2018 van het CPB) als volgt uit.

Tabel D2.1 Koopkrachtcijfers 2017 (mutatie in %)
   

Raming Begroting 20171

Realisatie Jaarverslag 20172

Actieven

   

Alleenverdiener met kinderen

   
 

modaal

0,2

– 0,2

 

2 x modaal

0,1

– 0,8

Tweeverdieners

   
 

modaal + ½ x modaal met kinderen

0,5

– 0,1

 

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

0,6

– 0,3

 

modaal + modaal zonder kinderen

0,4

– 0,3

 

2 x modaal + modaal zonder kinderen

0,5

– 0,3

Alleenstaande

   
 

minimumloon

1,2

0,4

 

modaal

0,4

– 0,3

 

2 x modaal

0,6

– 0,3

Alleenstaande ouder

   
 

minimumloon

1,3

0,6

 

modaal

0,7

0,1

Inactieven

   

Sociale minima

   
 

paar met kinderen

0,8

0,2

 

alleenstaande

0,1

– 0,6

 

alleenstaande ouder

0,9

0,2

AOW (alleenstaand)

   
 

(alleen) AOW

0,5

– 0,2

 

AOW + € 10.000

0,6

– 0,1

AOW (paar)

   
 

(alleen) AOW

0,5

– 0,1

 

AOW + € 10.000

0,6

– 0,1

X Noot
1

Berekeningen SZW op basis van CPB (MEV 2017) en gegevens Ministerie van VWS.

X Noot
2

Berekeningen SZW op basis van CPB (CEP 2018). Het CPB heeft vanaf het CEP 2018 een verbetering doorgevoerd in de vaststelling van het modale inkomen. Het modale inkomen komt hierdoor in 2017 uit op € 34.000. Bij de MEV 2017 was dit nog € 37.000.

ONDERDEEL E. BIJLAGEN

BIJLAGE E1. TOEZICHTRELATIES EN ZBO’s EN RWT’s

De Minister van SZW heeft op grond van de Pensioenwet systeemverantwoordelijkheid voor het toezicht op de pensioenen. Het toezicht berust, voor zover het om prudentieel en materieel toezicht gaat, bij De Nederlandsche Bank (DNB) en, voor zover het om gedragstoezicht gaat, bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De institutionele verantwoordelijkheid voor beide toezichthouders berust bij de Minister van Financiën. In het jaarverslag van het Ministerie van Financiën is daartoe een algemeen overzicht opgenomen van onder andere de kosten van de toezichthouders en de bedragen die worden toegerekend aan de onder toezicht gestelde financiële instellingen. Voor het specifieke toezicht op de pensioenen dat DNB en AFM onder verantwoordelijkheid van de Minister van SZW uitoefenen, zijn de relevante kosten als volgt.

Tabel E1.1 Kerncijfers toezicht pensioenen (x € 1 mln)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

DNB1

26,8

27,7

26,9

AFM2

4,2

2,9

3,2

X Noot
1

DNB, jaarverslag.

X Noot
2

AFM, jaarverslag. Het gaat hier om een indicatie van de toezichtkosten van de AFM die kunnen worden toegerekend aan toezicht op pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen.

Tabel E1.2 bevat een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel E1.3 en E1.4 zijn de bijdragen aan de ZBO’s en de RWT’s opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie vallen. De opgenomen bedragen betreffen de in de beleidsartikelen onder de instrumenten «Inkomensoverdrachten» en «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s» verantwoorde uitgaven, verminderd met de relevante ontvangsten.

Tabel E1.2 RWT’s en ZBO’s vallend onder het Ministerie van SZW

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel

Programma (x € 1 mln)

Apparaat (x € 1 mln)

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing toezichtvisie/-arrangement

Verklaring accountant

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)

ja

ja

Het UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

2, 3, 4, 5, 6, 11

20.676,1

1.873,81

389,2

1.484,5

www.uwv.nl

2

v

                   

Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

           

www.bkwi.nl

   
                         

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

ja

ja

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit, waaronder de AOW, de Anw en de AKW.

2, 6, 8, 9, 10, 11, 13

41.452,5

230,2

106,5

123,7

www.svb.nl

2

v

                         

Inlichtingenbureau (IB)

ja

 

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

0,0

6,7

6,7

0,0

www.inlichtingenbureau.nl

 

v

X Noot
1

Dit is inclusief de bedragen die aan het UWV zijn verstrekt voor re-integratieactiviteiten aan uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en Wajong, zie hiervoor beleidsartikel 3 en 4. Hierdoor wijkt dit bedrag af van het in beleidsartikel 11 opgenomen bedrag.

Tabel E1.3 RWT’s en ZBO’s vallend onder het Ministerie van J&V

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel

Programma (x € 1 mln)

Apparaat (x € 1 mln)

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing toezichtvisie/-arrangement

Verklaring accountant

Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA)

 

ja

COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

0,0

76,1

76,1

0,0

www.coa.nl

1

v

X Noot
1

Het COA maakt deel uit van de Handvestgroep Publiek Verantwoorden. In 2003 heeft de commissie Tabaksblat de Nederlandse corporate governance (het systeem van bestuur en toezicht) opgeleverd. Op basis hiervan heeft de HPV een code goed bestuur voor publieke dienstverleners opgesteld. Deze code is geschreven met het oog op het besef bij de aangesloten organisaties dat het goed is gewenst gedrag op het terrein van public governance te stimuleren.

Tabel E1.4 RWT’s en ZBO’s vallend onder het Ministerie van VWS

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotings-artikel

Programma (x € 1 mln)

Apparaat (x € 1 mln)

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing toezichtvisie/-arrangement

Verklaring accountant

ZonMw

ja

ja

ZonMw financiert gezondheidsonderzoek én stimuleert het gebruik van de ontwikkelde kennis om daarmee de zorg en gezondheid te verbeteren.

2

0,0

0,3

0,3

0,0

www.zonmw.nl

1

v

X Noot
1

Vigerende wet- en regelgeving, onder andere Wet op de organisatie Zorgonderzoek Nederland.

BIJLAGE E2. AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

SZW past in het beleids- en wetgevingsproces het Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving (IAK) toe. Dit kader helpt bij het inzichtelijk maken van de doelen, instrumenten, financiële consequenties, afwegingen, de stakeholders en de gevolgen van voorstellen. Het kader is ook in 2017 bij alle beleidsvoorbereiding gebruikt. Na het beschikbaar komen van het regeerakkoord heeft het inzicht in doelmatigheid een impuls gekregen door het opstellen van de bestedingsplannen voor middelen die vooralsnog op de aanvullende post staan. Een goede ontwikkeling is ook, dat het vanaf 1 januari 2018 onder de nieuwe Comptabiliteitswet 2016 verplicht is om bij nieuwe beleidsvoorstellen inzicht te geven in de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid. De verplichting om aan de voorkant bij nieuw beleid na te denken over hoe inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid wordt verkregen zorgt ervoor dat de kwaliteit van de beleidsevaluaties nog verder verbetert.

Artikel 12, Rijksbijdragen, is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd en evenmin specifiek onderzoek uitgevoerd. Daarom ontbreekt in deze bijlage een tabel voor dit artikel.

Tabel E2.1 Overzicht onderzoek artikel 1: Arbeidsmarkt
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Arbeidsmarkt

2013

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen

2013

 

Onderzoek versterken arbeidsveiligheid door compliance en participatie

2013

 

Scenariostudie bedrijfsgezondheidszorg

2013

 

Experiment van werk naar werk

2013

 

Flexibele contractvormen

2013

 

Evaluatie van ten uitvoerlegging 24 EU-Arborichtlijnen

2013

 

Definitieve evaluatie duurzame inzetbaarheid in het MKB

2016

 

Evaluatie Wet aanpak schijnconstructies (WAS)

2016

 

Effecten van algemeen verbindend verklaring

2016

 

Functioneren certificatiestelsel asbest

2017

 

Profijt van de overheid: Voorzieningen verdeeld

2017

 

Evaluatie Handhavingsbeleid Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Foto van het beleid en de uitvoering van de handhaving sociale zekerheidswetten

20171

 

Evaluatie Handhavingsbeleid Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lessen voor de toekomst. Lessen voor de toekomst voor de handhaving van de socialezekerheidswetten ten aanzien van de inlichtingenplicht (artikel 1 en 11).

2017

 

Evaluatie Wet uniformering loonbegrip

2017

 

Monitor en tussenevaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

 

Evaluatie Informatievoorziening(structuur) grensoverschrijdende arbeid

20182

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Invloed herziene Europese richtlijn drukapparatuur op nationaal regime

20163

 

Nulmeting arbeidsgerelateerde zorg

20164

3. Overig onderzoek

 
 

Vasthouden van arbeidskrachten in de (technische) sector

2013

 

CAO-afspraken 2012

2013

 

Participatie en inzetbaarheid op bedrijfsniveau

2013

 

Aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven

2013

 

Verdringing op de arbeidsmarkt

2014

 

Praktijk en effecten van bovenwettelijke CAO-aanvullingen

2014

 

Markt voor Arbodienstverlening

2014

 

Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen

2014

 

De Arbobalans 2014

2014

 

Verkenning arbeidsduuraanpassing

2015

 

RIE game (instrumentontwikkeling)

2015

 

Klinische arbeidsgeneeskunde – een verkenning

2015

 

De instroom van bedrijfsartsen

2015

 

Verkenning Kennisinfrastructuur Arbeid en Zorg

2015

 

Goed (genoeg) geleerd

2015

 

Toekomst onderkant arbeidsmarkt

2015

 

Preventie van beroepsziekten

2015

 

Haalbaarheid Persoonlijk Gezondheidsdossier

2015

 

Arbeidsomstandigheden van gedetacheerde medewerkers vanuit de sociale werkvoorziening

2015

 

Vijf jaar Caribisch Nederland

2015

 

Mantelzorg, Arbeidsparticipatie en Gezondheid

2016

 

Duurzame inzetbaarheid van werknemers met een lage sociaal economische status

2016

 

Witte vlekken op pensioengebied 2013 (artikel 1 en 8)

2016

 

Langer doorwerken met arbeidsbeperking

2016

 

Evaluatie ESF-regeling Duurzame inzetbaarheid voor bedrijven

2016

 

Kansen op uitstroom

2016

 

Evaluatie ontslaggronden WWZ

2016

 

Hoe vinden werkzoekenden met een arbeidsbeperking en werkgevers elkaar?

2016

 

Onderzoek verantwoord opdrachtgeverschap gezond en veilig werken

2017

 

Kansen taakdelegatie bedrijfsartsen

2017

 

Toegang beroepsmatige gezondheidgegevens

2017

 

Onderzoek naar (wijze implementatie van) MBO les-materiaal gezond en veilig werken

2017

 

Zelfstandigen Enquête Arbeid

2017

 

Verkenning scholingspremie en nationaal scholingsfonds

2017

 

Leeftijdsdiscriminatie op de Arbeidsmarkt in de Wervings- en Selectiefase

2017

 

Rapport aanpak dreigend tekort bedrijfsartsen

2017

 

Onderzoek samenhang arbocatalogus en branche RI&E

2017

 

Tweede monitor Wet aanpak schijnconstructies

2017

 

Onderzoek ketenaansprakelijkheid

2017

 

Onderzoek Naar een barometer voor cultureel diverse werknemers

2017

 

Onderzoeksrapport Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in de Wwz

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

In begroting 2017 opgenomen onder de titel «Evaluatie handhavingsbeleid SZW mbt sociale zekerheidswetten».

X Noot
2

Het onderzoek is in januari 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer.

X Noot
3

Het onderzoek is gedeeld met de betrokken branches en is in 2017 gepubliceerd op het Arboportaal.

X Noot
4

Dit onderzoek stond gepland voor 2015 maar is in februari 2016 gepubliceerd.

Tabel E2.2 Overzicht onderzoek artikel 2: Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Niet van toepassing

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie Wet participatiebudget

2013

 

Evaluatie Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders

2013

 

Uitkomsten en ervaringen experiment netto-effectiviteit re-integratie (artikel 2, 3 en 5)

2014

 

Langetermijneffecten van re-integratie (artikel 2, 3 en 5)

2014

 

Nulmeting monitor banenafspraak

2014

 

De uitgestoken hand: evaluatie van de samenwerking van UWV en gemeenten op het gebied van werk en inkomen 2012–2014 (artikel 2 en 11)

2015

 

Klantonderzoek monitor Participatiewet

2015

 

Onderzoek Participatiewet bij werkgevers

2015

 

Ervaringen gemeenten met participatiewet

2015

 

Beschut werk

2015

 

Onderzoek uitvoering algemene bijstand door SVB

2015

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Evaluatie Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)

2016

 

Thermometer Wsw (0-meting)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

 

Evaluatie Regionale werkbedrijven

2017

 

Monitor en tussenevaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

 

Ervaringsonderzoeken Participatiewet

2017

 

Thermometer Wsw (1-meting)

20181

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Pilots werken naar Vermogen: vierde voortgangsrapportage pilot loondispensatie

2013

 

Monitor en evaluatie Pilots werken naar vermogen (artikel 2, 3, 4 en 5)

2013

 

Huishoudens in de rode cijfers 2012

2013

 

Evaluatie ESF 2014–2020 (Artikel 2, 3, 4 en 5)

2013

 

Verkenning verdeelmodel participatiewet

2014

 

Verkenning systematiek gebundeld re-integratiebudget

2014

 

Onderzoek verdeelmodel WWB 2015

2014

 

Monitor Betalingsachterstand 2014

2014

 

Huishoudens in de rode cijfers, vervolgmeting 2014

2014

 

Gemeentelijke armoede- en schuldenbeleid

2014

 

De doorwerking van de financiële prikkel WWB binnen gemeenten

2014

 

Beschermingsbewind: kwantitatief onderzoek naar ontwikkelingen en kosten voor gemeenten

2014

 

Quickscan 1 Evaluatie Sectorplannen

2014

 

Quickscan 2 Evaluatie Sectorplannen

2015

 

Quickscan 3 Evaluatie Sectorplannen

2015

 

Verbeterslag verdeelmodel I-deel

2015

 

Inleenverbanden in het kader van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

2015

 

Oorzaken voor onder bewindstelling bij doelgroepen waarvoor gemeenten de kosten bij bijzondere bijstand betalen

2015

 

Onderzoek kindpakketten

2015

 

Jongvolwassenen en schulden («Voor mijn gevoel had ik veel geld»)

2015

 

Huishoudens in de rode cijfers 2015

2015

 

Vroegsignalering problematische schulden door gemeenten

2015

 

Signalen en klachten over de toegankelijkheid van het sociale domein

2015

 

Het telt wat wel en niet meetelt; verkennend onderzoek naar het meetellen van verloonde uren bij inkoop van diensten in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

2016

 

Quickscan 4 Evaluatie Sectorplannen

2016

 

Inventarisatie verordeningen tegenprestatie

2016

 

Praktijkroute banenafspraak

2016

 

De weg naar extra banen

2016

 

Handhaving van de verplichtingen in de Participatiewet

2017

 

Quickscan 5 Evaluatie Sectorplannen

2017

 

Flextensie werken met behoud van uitkering

2017

 

Eindrapportage Schuldhulpverlening in Nederland

2017

 

Onderzoeksrapport Normbatenregeling Bbz

2017

 

Eindrapport van budget naar besteding

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

De 1-meting stond gepland voor 2017 maar wordt in het voorjaar van 2018 gepubliceerd. De eindmeting wordt in 2019 gepubliceerd.

Tabel E2.3 Overzicht onderzoek artikel 3: Arbeidsongeschiktheid
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Arbeidsongeschiktheid

20171

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Duurzaam niet-duurzaam? Onderzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden

2013

 

Onderzoek ontwikkeling hybride financiering WGA

2013

 

Uitkomsten en ervaringen experiment netto-effectiviteit re-integratie (artikel 2, 3 en 5)

2014

 

Langetermijneffecten van re-integratie (artikel 2, 3 en 5)

2014

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Evaluatie modernisering ZW (finale effectmeting) (artikel 3 en 6)

2016

 

Verdiepingsonderzoek benutbare mogelijkheden WGA 80–100

2015

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

UWV-Monitor Arbeidsparticipatie 2012

2013

 

Monitor en evaluatie Pilots werken naar vermogen (artikel 2, 3, 4 en 5)

2013

 

Evaluatie ESF 2014–2020 (Artikel 2, 3, 4 en 5)

2013

 

UWV-Monitor Arbeidsparticipatie 2013

2014

 

UWV-Monitor Arbeidsparticipatie 2014

2015

 

Begrotingsakkoordonderzoeken loondoorbetaling (knelpunten werkgevers en verhogen verzekeringsgraad kleine werkgevers)

2015

 

UWV-monitor Arbeidsparticipatie 2015

2016

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

De beleidsdoorlichting is als IBO (Interdepartementaal Beleids Onderzoek) «Geschikt voor de arbeidsmarkt» in april 2017 opgeleverd. Enkele onderwerpen van dit beleidsartikel (onder andere de WAZ) zijn niet aan de orde gekomen in het IBO. Deze onderwerpen komen in een afzonderlijke evaluatie aan de orde. Deze evaluatie wordt in de eerste helft van 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer.

Tabel E2.4 Overzicht onderzoek artikel 4: Jonggehandicapten
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Jonggehandicapten

20181

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie subsidieregeling scholing jonggehandicapten

2013

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

 

Evaluatie ESB-regeling

2017

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Monitor en evaluatie Pilots werken naar vermogen (artikel 2, 3, 4 en 5)

2013

 

Evaluatie ESF 2014–2020 (Artikel 2, 3, 4 en 5)

2013

 

Onderzoek naar het begrip «arbeidsvermogen»

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

In de Kamerbrief «stand van zaken Participatiewet» van 8 december 2017 heeft de Staatssecretaris van SZW aangekondigd de beleidsdoorlichting en de kabinetsreactie in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Tabel E2.5 Overzicht onderzoek artikel 5: Werkloosheid
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Werkloosheid

2016

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Uitkomsten en ervaringen experiment netto-effectiviteit re-integratie (artikel 2, 3 en 5)

2014

 

Langetermijneffecten van re-integratie (artikel 2, 3 en 5)

2014

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Regeling vrijwilligerswerk in de WW

20171

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

 

Eindrapportage inhoudelijke effectevaluatie trainingen 50-plus WW

2017

 

Monitor en tussenevaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Werkhervattingen na instroom in de WW

2013

 

Monitor en evaluatie Pilots werken naar vermogen (artikel 2, 3, 4 en 5)

2013

 

Zichtbaar maar niet in beeld

2016

 

Onderzoekskader Evaluatie Actieplan Perspectief voor vijftigplussers

2016

 

Monitorrapportages WW en WGA

2016

 

Eindrapport Evaluatiekader Actieplan Perspectief voor Vijftigplussers

2017

 

Onderzoek Achtergronden van beperkt gebruik van de Brug-WW

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

Dit onderzoek stond gepland voor 2016 maar is in 2017 naar de Tweede Kamer verstuurd.

Tabel E2.6 Overzicht onderzoek artikel 6: Ziekte en Zwangerschap
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Ziekte en Zwangerschap

2017

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen

2013

 

Evaluatie van adviestrajecten bij problematisch ziekteverzuim

2015

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Evaluatie modernisering ZW (artikel 3 en 6, finale effectmeting)

2016

 

Theorie en praktijk re-integratie tweede spoor

20161

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

 

Effectiviteit van re-integratie in het tweede spoor

2017

 

Evaluatie pilots ZW

2017

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Kanker & Werk: Problemen van werkgever en werknemer

2016

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

Bij begroting 2016 opgenomen onder de titel «Vervolgonderzoek loondoorbetaling bij ziekte».

Tabel E2.7 Overzicht onderzoek artikel 7: Kinderopvang
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Kinderopvang

2015

     

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Kwaliteitsonderzoek (monitor) peuterspeelzalen

2014

 

Effecten bezuinigingen kinderopvang «Krimp in de kinderopvang»

2014

 

Evaluatie kosten toezicht en handhaving kinderopvang 2014

2015

 

Rapportage Pilot Gemeentebrede dagarrangementen

2015

 

Evaluatie Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE)

2015

 

Monitor gemeentebrede dagarrangementen

20161

 

Evaluatie Commissie Gunning (inclusief evaluatie <continue screening>)

20162

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Onderzoek continue screening in de kinderopvang

2013

 

Evaluatie BKR-rekentool

2013

 

Effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang

2013

 

Peuterspeelzaalwerk NL: feiten en cijfers 2014

2014

 

Onderzoek verband schaalgrootte kindcentra en omstandigheden waarin opvang plaatsvindt

2014

 

Ervaren regeldruk en toezichtslast kinderopvang

2014

 

Kinderopvang in aandachtswijken

2014

 

Kinderopvang en sociaal medische indicatie een scenariostudie

2014

 

Het risicomodel in het toezicht op de kinderopvang anno 2014

2014

 

CPB analyse alternatieve vormgeving kinderopvangtoeslag (CPB)

2014

 

Aard en omvang van gelijkwaardige alternatieven in de Kinderopvang

2014

 

Aanbod en contracten in de kinderopvang

2014

 

Opvang van kinderen met een beperking

2015

 

Wachtlijst en capaciteitsonderzoek

20173

 

Nulmeting aanwezigheid oudercommissies en alternatieve vormen van ouderparticipatie

2016

 

Kwaliteitsonderzoek (monitor) Kinderopvang (KDV, BSO, PSZ, GO) (jaarlijkse monitor 2017–2023)

2017

 

Het gebruik van kinderopvang door ouders met lagere inkomens

2016

 

Kwaliteit ouderparticipatiecreches (OPC's)

2016

 

Ouderbetrokkenheid bij de overdracht

2016

 

Condities voor kwaliteit kindvriendelijke overgang

2016

 

Peuterspeelzaalwerk NL: Facts en Figures

2017

 

Interactievaardigheden in de kinderopvang

2017

 

Enquête monitoring transitie kinderopvang

2017

 

Wachtlijsten en wachttijden kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang – 8e meting

2017

 

De pedagogische kwaliteit van de ouderparticipatiecrèche in 2016

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

Dit onderzoek stond gepland voor 2015 maar is in februari 2016 naar de Tweede Kamer verstuurd.

X Noot
2

Bij begroting 2016 opgenomen onder de titel «Evaluatie continue screening».

X Noot
3

Dit onderzoek stond gepland voor 2016 maar is in maart 2017 gepubliceerd.

Tabel E2.8 Overzicht onderzoek artikel 8: Oudedagsvoorziening
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Oudedagsvoorziening

2013

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie regeling Pensioenknip

2013

 

Onderzoek optimalisering overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaalovereenkomsten

2014

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Onderzoek vrijwillige voortzetting pensioenfonds voor zelfstandigen

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Voor- en nadelen doorsneepremie

2013

 

Pensioenopbouw van zzp-ers

2013

 

Herverdelingseffecten van verschillende projectierentes in verbeterde premieregelingen

2016

3. Overig onderzoek

 
 

Witte vlek op pensioengebied 2010 (artikel 1 en 8)

2012

 

Effecten kostendelersnorm AOW op mantelzorg

2015

 

Monitor twee-woningenregel

2016

 

Witte vlekken op pensioengebied 2013 (artikel 1 en 8)

2016

 

Impact van een overstap van een uniform naar life-cycle beleggingsbeleid in de opbouwfase

2016

 

Onderzoek SVB gebruik en niet-gebruik OBR

2016

 

Flexibilisering AOW

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
Tabel E2.9 Overzicht onderzoek artikel 9: Nabestaanden
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Nabestaanden

2013

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Eindrapport Verzekering overlijdensrisico

2014

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Experiment Anw inlichtingenplicht

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
Tabel E2.10 Overzicht onderzoek artikel 10: Tegemoetkoming ouders
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Tegemoetkoming ouders

2013

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie TOG

2013

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2014 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2015

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2015 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2016

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans 2016 (artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10)

2017

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Verkennend onderzoek TOG beoordelingskader

2014

3. Overig onderzoek

 
 

Monitor alleenstaande ouders

2016

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
Tabel E2.11 Overzicht onderzoek artikel 11: Uitvoering
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Uitvoeringskosten

2015

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie Suwi-wet

2015

 

De uitgestoken hand: evaluatie van de samenwerking van UWV en gemeenten op het gebied van werk en inkomen 2012–2014 (artikel 2 en 11)

2015

 

Zijn de vooringevulde gegevens juist?: evaluatie van de Wet eenmalige gegevensuitvraag over de periode 2010–2014

2015

 

Evaluatie toegevoegde waarde leerwerkloketten

20151

 

SUWI dienstverlening en governance SVB

2016

 

Monitor en tussenevaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

 

Evaluatie Handhavingsbeleid Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lessen voor de toekomst. Lessen voor de toekomst voor de handhaving van de socialezekerheidswetten ten aanzien van de inlichtingenplicht (artikel 1 en 11).

20172

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Rekenkamerrapport UWV, balanceren tussen ambities en middelen

2016

 

Privacy Impact assessment toegang SUWI

20173

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

Dit onderzoek stond gepland voor 2015 maar is in mei 2016 naar de Tweede Kamer verstuurd.

X Noot
2

In begroting 2017 opgenomen onder de titel ‘Evaluatie handhavingsbeleid SZW mbt sociale zekerheidswetten’.

X Noot
3

Dit onderzoek stond gepland voor 2016 maar is in april 2017 naar de Tweede Kamer verstuurd.

Tabel E2.12 Overzicht onderzoek artikel 13: Integratie en maatschappelijke samenhang
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Integratie en maatschappelijke samenhang

20171

     

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Rapport Effecten inburgering participatie

2013

 

Evaluatie wijzigingen per 1-4-2011 Wet inburgering Buitenland

2014

 

Evaluatie Landelijk overleg minderhedenbeleid

2017

 

Evaluatie Kennisplatform Integratie en Samenleving

2017

 

Tussenmeting Actieplan zelfbeschikking

2017

 

Pre-evaluatie inburgering

2017

 

Tussentijdse evaluatie Taaleis

2017

     

2 Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

Niet van toepassing

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Niet van toepassing

 

3. Overig onderzoek

 
 

Ervaringsonderzoek discriminatie

2013

 

Onderzoek toets gesproken Nederlands

2013

 

Monitor Inclusie

2013

 

Monitor Inburgeringsexamen Buitenland

2013

 

Participatie van migranten op de arbeidsmarkt

2014

 

Onderzoek omvang huwelijksdwang

2014

 

Leefsituatie en migratieredenen van huwelijksmigranten

2014

 

Jaarrapport Integratie 2013

2014

 

Kwalitatieve aanvulling verdiepende studie 2014; achtergronden opvatting IS-steun onder Turkse jongeren

2015

 

Survey Integratie Migranten 2015

2015

 

Monitor inclusie (Roma)

2015

 

Monitoring en evaluatie pilots participatieverklaring

2015

 

Goede voorbeelden van culturele diversiteit

2015

 

Internationale juridische verkenning van participatieverklaringen en integratiecontracten

2015

 

Waarom en hoe leren mensen de Nederlandse taal?

2015

 

Antisemitisme onder jongeren in Nederland; Oorzaken en triggerfactoren

2015

 

Gewoon getrouwd. Onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland

20162

 

Hoofdonderzoek maatschappelijke aansluiting kinderen EU-migranten

20173

 

Verdiepende studie 2015, de effecten van het integratiebeleid in Nederland

2016

 

Jaarrapport Integratie 2016

2016

 

Monitor anoniem solliciteren en netwerkbijeenkomsten

2016

 

De diverse samenleving door de ogen van burgers

2016

 

Verdiepend onderzoek inburgeraars (cohort 2013)

2016

 

Onderzoek asielzoekers statushouders vrijwilligerswerk

2016

 

Inburgering: Eerste resultaten van de Wet Inburgering 2013

2017

 

Deelonderzoek inburgeraars: inburgeringsonderwijs

2017

 

Onderwijs in het inburgeringsproces

2017

 

Monitor basisexamen Inburgering Buitenland 2016

2017

 

Barometer culturele diversiteit

2017

4. Toetsbare beleidsplannen

 
 

Niet van toepassing

 
X Noot
1

Deze doorlichting stond gepland voor eind 2016 maar is in januari 2017 naar de Tweede Kamer verstuurd.

X Noot
2

In begroting 2016 stond dit onderzoek, genaamd «informele (kind)huwelijken», gepland voor 2015 maar het is in februari 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.

X Noot
3

Dit onderzoek stond gepland voor 2016 maar is op 13 februari 2017 gepubliceerd door het SCP onder de titel «Van oost naar west (Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland: ouders over de leefsituatie van hun kinderen)».

BIJLAGE E3. EXTERNE INHUUR

Vanaf 2011 geldt als norm voor externe inhuur 10% van de personele uitgaven (motie Roemer). In onderstaande tabel staan de totale uitgaven voor externe inhuur van kerndepartement, Agentschap SZW en Rijksdienst Caribisch Nederland.

Tabel E3.1 Uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (x € 1.000)
 

2017

Interim-management

234

Organisatie- en formatieadvies

108

Beleidsadvies

367

Communicatieadvisering

465

Totaal beleidsgevoelig

1.175

   

Juridisch advies

331

Advisering opdrachtgevers automatisering

1.608

Accountancy, financiële en administratieve organisatie

57

Totaal (beleid)ondersteunend

1.996

   

Uitzendkrachten (formatie & piek)

3.377

Totaal ondersteuning bedrijfsvoering

3.377

   

Totaal uitgaven inhuur externen

6.547

In 2017 bedroeg het totaal van de personele uitgaven voor kerndepartement, Agentschap SZW en de rijksdienst Caribisch Nederland € 218,5 miljoen. Dit is de som van de personele uitgaven (€ 212,0 miljoen) en externe inhuur (€ 6,5 miljoen). Het percentage externe inhuur komt hiermee in 2017 op 3,0. Dit is lager dan vorig jaar (2016: 4,1) omdat de externe inhuur voor het aansluiten van de Ministeries van OCW en BZK op de gezamenlijke financiële administratie niet meer nodig was in 2017. Het percentage is daarnaast minder dan gebruikelijk omdat het Agentschap in 2017 in perioden van piekdrukte contractanten heeft aangesteld in plaats van uitzendkrachten.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur

Vanaf 2011 geldt dat ministeries rapporteren over het maximumuurtarief buiten de raamovereenkomsten om (motie De Pater - Van der Meer). Het maximumuurtarief vormt een aanvulling op het sturingsinstrumentarium externe inhuur (de procentuele uitgavennorm).

Tabel E3.2 Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
 

2017

Aantal overschrijdingen maximum uurtarief

0

SZW heeft in 2017 buiten de mantelcontracten om geen externe krachten ingehuurd boven het afgesproken maximumuurtarief.

BIJLAGE E4. LIJST MET AFKORTINGEN

ABP

Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

AC

Audit Committee

ADR

Auditdienst Rijk

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AGSZW

Agentschap SZW

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMU

Aanpak Malafide Uitzendbureaus

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

Anw

Algemene Nabestaandenwet / Nabestaandenfonds

ao

Arbeidsongeschiktheid

AO

Algemeen Overleg

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet / Ouderdomsfonds

APG

Algemene Pensioen Groep Nv

APS/BO

Directie Analyse, Programmering en Signalering; afdeling Beleidsondersteuning (Inspectie SZW)

AR

Algemene Rekenkamer

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene Wet bestuursrecht

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

AYA

Adolescent en Jongvolwassen

AZC

Asielzoekerscentrum

bbp

Bruto binnenlands product

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BD

Belastingdienst

BES

Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (samen Caribisch Nederland)

BeZaVa

Wet Beperking Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid Vangnetters

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst

BIT

Bureau ICT-Toetsing

BKK

Bureau Kwaliteit Kinderopvang

BKR

Bureau Krediet Registratie

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BNC

Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen

Brzo

Besluit risico’s zware ongevallen

bso

Buitenschoolse opvang

BTW

Belasting Toegevoegde Waarde

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

Buwav

Besluit Uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

BUZA

(Ministerie van) Buitenlandse Zaken

BZK

(Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

cao

Collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CEP

Centraal Economisch Plan

CKA

Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CN

Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius, Sint Maarten)

CNV

Christelijk Nationaal Vakverbond

CPB

Centraal Planbureau

Ctgb

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen

DFKO

Directe Financiering Kinderopvangtoeslag

Divosa

Vereniging van directeuren van gemeentelijke sociale diensten

DNB

De Nederlandsche Bank

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

DUS-i

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen

DWSRA

Dienstverlening Werkzoekenden en projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EC

Europese Commissie

ECN

Stichting Educatieve Centra Nederland met inwoning

EER

Europese Economische Ruimte

EFMB

Europees Fonds voor Meest Behoeftigen

EGF

Europees Globalisatiefonds

eID

Elektronische identiteitskaart

EMU

Economische en Monetaire Unie

EMVF

Europese Migratie- en Veiligheidsfondsen

ESB-regeling

Subsidieregeling scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en Ernstige Scholingsbelemmeringen

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

EZK

(Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

FDC

Financieel Dienstencentrum

FG

Functionaris Gegevensbescherming

FIN

(Ministerie van) Financiën

FNV

Federatie Nederlandse Vakbeweging

fte

Fulltime equivalent (=voltijdbaan)

GDI

Generieke digitale infrastructuur van de overheid

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

GGZ

Geestelijke Gezondheidszorg

G-rekening

Geblokkeerde rekening

HH

Handhaving

IAU

Incidentele Aanvullende Uitkering

IB

Inlichtingenbureau

IBO

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

ICF

Inspectie Control Framework

ICT

Informatie- en Communicatietechnologie

ID-banen

In- en doorstroombanen

I&W

(Ministerie van) Infrastructuur en Waterstaat

ILO

International Labour Organization

IOAOW

Inkomensondersteuning AOW-gerechtigden

IOAW

Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen

IORP

Europese Pensioenfondsrichtlijn

IOW

Inkomensvoorziening Oudere Werklozen

IPO

Inkomenspanelonderzoek

IQ

Intelligentiequotiënt

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

Jeugd-LIV

Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon, of Minimumjeugdloonvoordeel

J&V

(Ministerie van) Justitie en Veiligheid

KIS

Kennisplatform Integratie en Samenleving

KO

Kinderopvang

KOT

Kinderopvangtoeslag

KPI’s

Kritieke prestatie-indicatoren

LCR

Landelijke Cliëntenraad

LHBT(IQ)

Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen, Transgenders (en Intersekse personen en Queers).

LIV

Lage-inkomensvoordeel

LKV

Loonkostenvoordeel

LPGGZ

Landelijk Platform Geestelijke Gezondheidszorg

LRKP

Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen

LSI

Landelijke Stuurgroepinterventieteams

LTO

Land- en Tuinbouworganisatie

MAU

Meerjarige Aanvullende Uitkering

mbo

Middelbaar beroepsonderwijs

MEBV

Wet Modernisering Elektronisch Bestuurlijk Verkeer

MenO

Misbruik en Oneigenlijk Gebruik

MEV

Macro-Economische Verkenning

mkb

Midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming voor Oudere Belastingplichtigen

MLT

Middellange Termijnraming

MvT

Memorie van toelichting

NCvB

Nederlands Centrum voor Beropesziekten

NEN

Nederlands Normalisatie instituut

Nibud

Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting

Novag

Nieuwe Orde van Verzekeringsartsen voor Arbeid en Gezondheid

NVVK

Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet

NT2

Nederlands als tweede Taal

OB

Ontwerpbegroting

OBR

Overbruggingsregeling AOW

OCW

(Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Oke

Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie

OM

Openbaar Ministerie

OOP

Out-of-pocketkosten

OR

Ondernemingsraad

OV

Ongevallenverzekering Caribisch Nederland

OVO

Overeenkomst van Opdracht

O&O-fondsen

Opleidings- en ontwikkelingsfondsen

Pgb

Persoonsgebonden budget

PGVN

Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland

PSO-ladder

Prestatieladder Socialer Ondernemen

PwC

PricewaterhouseCoopers

PWRI

Pensioenfonds Werk en (Re)Integratie

RBG-eng

Rijksbegroting in enge zin

RBV

Rijksbegrotingsvoorschriften

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland (unit Sociale Zaken)

RCSP

Regeling Cofinanciering Sectorplannen

RCV

Regeling Claims Vakantiedagen

REA

(Re)integratie Arbeidsgehandicapten

REVA

Registratie Van Arbeidsmigranten

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RSO

Rijksschoonmaakorganisatie

RUS

Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies

RvW

Regeling van Werkzaamheden

Ruwav

Regeling uitvoering wet arbeid vreemdelingen

RWT

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak

SBCM

Stichting Beheer Collectieve Middelen

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SER

Sociaal-Economische Raad

Sfn

Sectorfondsen

SMI

Sociaal Medische Indicatie

SNA

Stichting Normering Arbeid

SSO

Shared Service Organisatie

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

StvdA

Stichting van de Arbeid

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw

Sociale werkvoorziening

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

(Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers

TK

Tweede Kamer

TNO

Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende Gehandicapte kinderen

TW

Toeslagenwet

twv

Tewerkstellingsvergunning

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de Overheid

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

vAKWERK

Project vernieuwing AKW

VAO

Voortgezet algemeen overleg

VJN

Voorjaarsnota

VK

Verenigd Koninkrijk

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VPS

Vindplaats van Schulden

VWS

(Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Wamil

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAS

Wet Aanpak Schijnconstructies

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet Arbeid en Zorg

WGA

Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten

WGO

Wetgevingsoverleg

Whk

Werkhervattingskas

WHK

Wet Hervorming Kindergelingen

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIW

Wet inschakeling werkzoekenden

WKB

Wet op het Kindgebonden Budget

Wko

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Wml

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag / Wettelijk minimumloon

WNT

Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

WRR

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

Wtl

Wet tegemoetkomingen loondomein

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

Wwz

Wet werk en zekerheid

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZEZ

Regeling Zelfstandig En Zwanger

ZonMw

Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie

ZV

Ziekteverzekering Caribisch Nederland

ZW

Ziektewet

zzp

Zelfstandige zonder personeel

Naar boven