Wet van 17 november 2016 tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, het wenselijk is om de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet te stroomlijnen en enkele andere wijzigingen door te voeren in de regelgeving met betrekking tot arbeidsbeperkten;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE PARTICIPATIEWET

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan onderdeel e wordt aan het slot toegevoegd: , alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid.

b. In onderdeel g wordt «het rechtens geldende loon» vervangen door: het wettelijk minimumloon.

B

Artikel 10d komt te luiden:

Artikel 10d Loonkostensubsidie

  • 1. Indien een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever:

    • a. met inachtneming van het vierde lid, nadat het college eerst de loonwaarde van die persoon heeft vastgesteld en de dienstbetrekking tot stand komt, dan wel

    • b. met inachtneming van het vijfde lid, nadat het college in overleg met de werkgever heeft vastgesteld dat de vaststelling van de loonwaarde van die persoon achterwege kan blijven en de dienstbetrekking tot stand komt.

  • 2. Indien een werkgever reeds een dienstbetrekking is aangegaan met een persoon die met voltijdse arbeid niet in staat blijkt tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die in de periode van zes maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnam aan:

    • a. het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • b. het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra, of

    • c. de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

    stelt het college op diens aanvraag in aanvulling op artikel 7 de loonwaarde van die persoon vast en verleent het college de loonkostensubsidie, met in achtneming van het vierde lid, aan de werkgever.

  • 3. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien de arbeid wordt verricht in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van de Wet sociale werkvoorziening.

  • 4. De hoogte van de loonkostensubsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, is het verschil tussen het wettelijk minimumloon vermeerderd met de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de loonwaarde van die persoon vermeerderd met de voor die persoon naar rato van de loonwaarde rechtens geldende vakantiebijslag, maar is ten hoogste 70 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten. De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 5. De hoogte van de loonkostensubsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bedraagt gedurende een periode van maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten. Over het tijdvak na die periode stelt het college de loonwaarde vast en verleent het college loonkostensubsidie met inachtneming van het vierde lid. De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 6. Het college bepaalt na aanvang van de dienstbetrekking bij toepassing van het vierde lid ambtshalve in overleg met de persoon en met de werkgever wanneer de loonwaarde opnieuw wordt vastgesteld en past, indien de hoogte van de loonwaarde is gewijzigd, de hoogte van de loonkostensubsidie aan.

  • 7. Het college stelt na aanvang van de dienstbetrekking de hoogte van de loonkostensubsidie ambtshalve opnieuw vast met ingang van 1 januari van het kalenderjaar in overeenstemming met de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon in het voorafgaande jaar en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de vergoeding voor werkgeverslasten, bedoeld in het vierde en vijfde lid.

  • 8. Het eerste en tweede lid zijn niet langer op een persoon van toepassing, vanaf het moment dat is vastgesteld dat die persoon niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

  • 9. Indien het college loonkostensubsidie als bedoeld in dit artikel verleent, verleent het ten aanzien van dezelfde dienstbetrekking geen andere subsidie voor de loonkosten.

  • 10. Indien een persoon in een dienstbetrekking waarbij loonkostensubsidie als bedoeld in dit artikel wordt verleend zijn woonplaats verplaatst naar een andere gemeente, wordt gedurende die dienstbetrekking onder college in dit artikel verstaan het college dat op grond van het eerste of tweede lid de loonkostensubsidie verleende.

  • 11. Indien de werkgever een dienstbetrekking aangaat met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en hij op grond van dit artikel in aanmerking komt voor loonkostensubsidie is de aanspraak van de werknemer op de geldelijke beloning bij aanvang van de dienstbetrekking 100 procent van het voor hem geldende wettelijk minimumloon en is de werkgever gerechtigd dit loon te betalen, waarbij dit loon wordt aangemerkt als het rechtens geldende loon ten behoeve van de vaststelling van de loonwaarde.

  • 12. Het college verstrekt geen loonkostensubsidie met betrekking tot perioden waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van artikel 29b van de Ziektewet.

C

Na artikel 71 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 72. Tegemoetkoming pensioenfonds sociale werkvoorziening

Bij ministeriële regeling wordt een bedrag bepaald dat jaarlijks als rijksbijdrage wordt gestort in het pensioenfonds, bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor werknemers met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening.

D

Na artikel 78bb wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78cc

Artikel 6, onderdeel g, zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet van 17 november 2016 tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen blijft van toepassing op de verstrekking van loonkostensubsidies over perioden die gelegen zijn voor 1 januari 2017.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE WET TEGEMOETKOMINGEN LOONDOMEIN

De Wet tegemoetkomingen loondomein wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.1, onderdeel c, wordt «loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak» vervangen door: loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden.

B

Artikel 2.6, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;.

2. In het vierde lid wordt «in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°» vervangen door: in het eerste lid, onderdeel a.

C

Het opschrift van paragraaf 2.4 komt te luiden:

§ 2.4 Loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden

D

Artikel 2.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak» vervangen door: loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden.

2. Onderdeel a wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van het vierde subonderdeel vervalt «of».

b. Aan het slot van het vijfde subonderdeel wordt toegevoegd: of.

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 6°. geen werknemer was als bedoeld in het eerste tot en met vijfde subonderdeel, in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking is gaan verrichten;.

E

In artikel 2.12 wordt in het opschrift, het eerste lid en het tweede lid wordt «loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak» vervangen door: loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden.

F

In het opschrift en in de tekst van artikel 2.13 wordt «loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak» vervangen door: loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden.

G

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A vervalt in artikel VIII onderdeel C.

2. Onderdeel B vervalt.

ARTIKEL III WIJZIGING VAN DE WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 38d, negende lid, wordt «artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, ten eerste» vervangen door: artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e.

B

Artikel 50 komt te luiden:

Artikel 50 Omvang bonus arbeidsgehandicapte werknemer

  • 1. De korting, bedoeld in artikel 49, bedraagt € 2.000 per jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de korting, bedoeld in artikel 49, € 7.000 per jaar indien het een werknemer betreft als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel a, of artikel 49, tweede of derde lid.

C

Artikel 122a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «overeenkomstig dat lid» vervangen door: overeenkomstig het bepaalde inzake onderdeel a van dat lid.

2. In het tweede lid wordt «is van overeenkomstige toepassing» vervangen door: is overeenkomstig het bepaalde inzake onderdeel a van dat lid van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IIIA

Artikel 29b van de Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid vervalt de laatste zin.

b. In het derde lid vervalt de eerste zin.

ARTIKEL IV WIJZIGING VAN DE WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1:1, eerste lid, onderdeel i, vervalt: , 2:37.

B

In artikel 2:5, vijfde lid, wordt «artikelen 2:3, 2:4 en 2:37, tweede lid» vervangen door: artikelen 2:3 en 2:4.

C

Artikel 2:37 vervalt.

D

Artikel 2:41 komt te luiden:

Artikel 2:41. Voortgezette inkomensondersteuning werkregeling

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, ontvangt de jonggehandicapte inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:41a, indien:

  • a. de jonggehandicapte gedurende een periode van zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad en de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt; of

  • b. het recht op arbeidsondersteuning van de jonggehandicapte op grond van artikel 8:10, vierde lid, is ontstaan en de jonggehandicapte de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt.

E

Na artikel 2:41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:41a. Hoogte voortgezette inkomensondersteuning werkregeling

De inkomensondersteuning van de jonggehandicapte, bedoeld in artikel 2:41 bedraagt per dag:

  • a. indien de jonggehandicapte inkomen heeft: G – I;

  • b. indien de jonggehandicapte geen inkomen heeft: 0,75 * G, waarbij G staat voor de grondslag en I voor het inkomen per dag.

F

Artikel 2:41a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onderdeel a wordt «indien de jonggehandicapte een inkomen heeft» vervangen door: bij een inkomen per dag van ten minste 20% van het minimumloon.

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. indien de jonggehandicapte een inkomen per dag van minder dan 20% van het minimumloon heeft: 0,75 * G – I,

3. In onderdeel b wordt «0,75» vervangen door: 0,7.

G

Artikel 2:42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In afwijking van artikel 2:41 bedraagt de inkomensondersteuning, van de jonggehandicapte, bedoeld in dat artikel, bij een inkomen per dag van ten minste 20% van het minimumloon, per dag M – I, indien het een jonggehandicapte betreft:

    • a. ten aanzien van wie loondispensatie als bedoeld in artikel 2:20 is verkregen; en

    • b. die noodzakelijke persoonlijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2:22, tweede lid, onderdeel d, geniet, of zou hebben genoten wanneer de jonggehandicapte niet reeds op grond van een andere regeling deze ondersteuning zou genieten.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In het eerste lid staat M voor het bij de arbeid die de jonggehandicapte verricht rechtens geldende loon, gedeeld door 21,75, waarbij M ten hoogste 1,2 * G is, I voor het inkomen per dag, en G voor de grondslag.

H

Na artikel 8:10c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8:10d. Overgangsbepaling in verband met wijziging van de voortgezette inkomensondersteuning werkregeling

  • 1. Artikel 2:41 is van overeenkomstige toepassing op de jonggehandicapte die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel D, van de Wet van 17 november 2016, tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen (Stb. ..) inkomensondersteuning ontving op grond van artikel 2:41 of artikel 2:42, zoals deze artikelen luidden op de dag voor dat tijdstip, met dien verstande dat de hoogte van de inkomensondersteuning tot zes maanden na het tijdstip waarop artikel IV, onderdeel F, van die wet in werking treedt per dag ten minste G – I bedraagt, waarbij G staat voor de grondslag en I voor het inkomen per dag.

  • 2. Artikel 2:41a, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel F, van de Wet van 17 november 2016, tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen (Stb. ..) blijft tot zes maanden na dat tijdstip van toepassing op de jonggehandicapte die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel F, van die wet inkomensondersteuning ontving op grond van artikel 2:41a, onderdeel a, of artikel 2:42, zoals deze artikelen luidden op de dag voor dat tijdstip, indien artikel IV, onderdeel F, van die wet later in werking treedt dan artikel IV, onderdeel E, van die wet.

  • 3. Dit artikel vervalt vier jaar na het tijdstip waarop het in werking is getreden.

ARTIKEL V WIJZIGING VAN DE INVOERINGSWET PARTICIPATIEWET

Artikel III, onderdelen K en L, van de Invoeringswet Participatiewet vervalt.

ARTIKEL VI WIJZIGING WET HARMONISATIE INSTRUMENTEN ARBEIDSBEPERKTEN

In de Wet van 23 december 2015 tot wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten (Stb. 547) vervallen de artikelen II, IV en VI en artikel VIII, onderdeel E.

ARTIKEL VII INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 17 november 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de achtentwintigste november 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 514

Naar boven