33 566 Financieel en sociaaleconomisch beleid

Nr. 101 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2017

I Introductie

Eind 2013 is de subsidieregeling «cofinanciering van de sectorplannen» opengesteld. Deze regeling kwam voort uit het Sociaal Akkoord van 2013 (Kamerstuk 33 566, nr. 62). Het vorige kabinet heeft € 600 miljoen beschikbaar gesteld voor de cofinanciering van de sectorplannen. Dit budget is ook ingezet voor scholingsvouchers; de verbetering van de dienstverlening van UWV aan WW-gerechtigden, en de cofinanciering van initiatieven van sociale partners om zelf diensten te verlenen aan werkzoekenden. Dit is eerder aan uw Kamer toegelicht in de brief Doorstart naar nieuw werk.

Ik zet in deze brief ten eerste de meest actuele (onder)benutting van de sectorplannen per 1 november 2017 uiteen. Vervolgens ga ik in op de halfjaarlijkse voortgangsmeting van de sectorplannen per eind augustus en geef ik inzicht in de eerste tussenevaluatie van de afgeronde plannen. Tot slot ga ik in op de maatregelen uit de brief Doorstart naar nieuw werk1.

De eerste tussenevaluatie van de sectorplannen laat zien dat de effecten van de tot eind augustus 2017 afgeronde sectorplannen zich vooral voordoen op individueel niveau, voor deelnemende werknemers die bijvoorbeeld scholing hebben gehad of begeleid zijn naar een nieuwe baan. Op macroniveau blijken de sectorplannen op korte termijn minder effectief. Dat komt omdat de uitvoering van de plannen vertraging opliep, waardoor veel maatregelen pas aan het eind van de crisis zijn uitgevoerd. Wel hebben de sectorplannen maatregelen gefinancierd die anders niet of in mindere mate waren uitgevoerd, bijvoorbeeld het creëren van leerwerkplekken. De afgeronde sectorplannen boden bijna 91.000 deelnemers een opleiding en bijna 24.000 deelnemers een leerwerkplek.

In het najaar van 2018 stuur ik u de tweede tussenevaluatie van alle tot dan toe afgeronde plannen. In 2019 volgt de eindevaluatie als alle sectorplannen zijn afgerond.

II Ontwikkelingen in de oorspronkelijke sectorplanmiddelen

Het kabinet Rutte II heeft oorspronkelijk € 600 miljoen vrijgemaakt voor de cofinanciering van de sectorplannen. Niet al deze middelen zijn besteed aan de sectorplannen. Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het wetgevingsoverleg van 28 juni 2017 toegezegd om de actuele stand van de bestedingen van het originele budget inzichtelijk te maken voorafgaand aan de behandeling van de SZW-begroting van 2018. In onderstaande tabel vindt u per post hoe hoog de stand van de verplichtingen is per 1 november 2017.

Actuele bestedingen budget sectorplannen

Vergeleken met het overzicht dat u in januari 20172 hebt ontvangen, is de benutting van de sectorplanmiddelen gedaald. De trend van het bijstellen van de ambities van de sectorplannen aan de veranderende arbeidsmarkt zet daarmee door. Met de ontstane onderbenutting is een impuls gegeven aan de kwetsbare arbeidsmarkt in de regio Groningen. Dit is gemeld in de brief Versterking lokale werkgelegenheid in Groningen 3 4. Ook is er budget aangewend (en deels gereserveerd voor komende jaren) voor (extra) ondersteuningssubsidies voor de Stichting van de Arbeid (StvdA) aan o.a. decentrale sociale partners en gemeenten. Deze subsidies zijn bedoeld ter ondersteuning van de lopende projecten van de sociale partners in het kader van de Tijdelijke regeling cofinanciering Projecten Dienstverlening werkzoekenden en Projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt (DWSRA), het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers en de sectorplannen. De StvdA heeft bovendien een eigen bijdrage geleverd aan deze ondersteuning.

De motie van de leden Schouten en Vermeij verzoekt om zo nodig een mobiliteitscentrum voor de regio Drechtsteden op te richten. Inmiddels heeft de regio laten weten dat een mobiliteitscentrum niet nodig is. Werkgevers hebben samen met gemeenten en UWV hun verantwoordelijkheid genomen via sociale plannen en mobiliteitsafspraken. Als gevolg van massaal verlies van werkgelegenheid bij bedrijven in de regio zoals NedStaal, IHC Calland en Heerema, werd gevreesd voor een sterke toename in het aantal werklozen. Mede dankzij de economische groei in de regio is het aantal werklozen minder hoog dan werd verwacht. Hiermee is aan de motie voldaan. Vooruitkijkend verwacht ik dat de gereserveerde middelen (€ 2 miljoen) voor de mobiliteitscentra niet langer nodig zijn.

In tabel 1 laat ik op verzoek van uw kamer zien hoe de sectorplanmiddelen zijn benut. Daarvoor gebruik ik de meest actuele stand per 1 november 2017. De cijfers verschillen daardoor van de halfjaarlijkse voortgangsmeting van de sectorplannen met cijfers uit augustus 2017 in paragraaf drie van deze brief.

Er is € 558,3 miljoen van de oorspronkelijk beschikbare € 600 miljoen uitgegeven of verplicht.

Tabel 1: budget sectorplannen per 1 november 2017
   

Totalen x € mln

Bedragen x € mln

Oorspronkelijk budget sectorplannen

600

 
       

Verplicht aan uitvoeringskosten

10

 

Verplicht aan 101 sectorplannen

ca. 373

 
 

Waarvan plannen uit 1e en 2e tranche

 

313

 

Waarvan plannen uit 3e tranche

 

60

Verplicht aan Doorstart naar nieuw werk

112

 
 

Waarvan dienstverlening WW door UWV

 

38

 

Waarvan scholingsvouchers kansberoepen (origineel)

 

30

 

Waarvan Regeling DWSRA

 

34

 

Waarvan brug-WW

 

10

 

Waarvan mobiliteitscentra UWV

 

0

Verplicht aan motie Kerstens WSW-bedrijven

30

 

Verplicht aan amendementen SZW-Begroting 2017

26,1

 
 

34550-XV-17 bemiddeling over de grens 14 grensregio’s

 

1,4

 

34550-XV-18 additioneel budget scholingsvouchers

 

20,0

 

34550-XV-19 voorbereiding programma beroepsziekten

 

0,1

 

34550-XV-20 klantprofielen gemeenten Kandidaatverkenner

 

3,5

 

34550-XV-21 team arbeidsmarktdiscriminatie Insp. SZW

 

1,0

 

34550-XV-22 ervaringsdeskundigen

 

0,1

Verplicht aan 1000-banenplan Groningen

6,2

 

Verplicht aan ondersteuning door StvdA

1,0

 

III Voortgang en evaluatie sectorplannen

A. Voortgang sectorplannen 1e en 2e tranche

Voortgang sinds de vorige meting

Het aantal deelnemers aan de 76 sectorplannen uit de eerste en tweede tranche is afgenomen sinds de vorige meting in maart 2017. Op het meetmoment eind augustus 2017 is zowel het beoogde aantal deelnemers als het bereikte aantal deelnemers gedaald. Het beoogde aantal deelnemers blijft zich aanpassen aan de veranderende economische omstandigheden. Maatregelen die op het dieptepunt van de economische crisis bedacht zijn, blijken niet altijd meer toepasbaar op de veranderde arbeidsmarkt, waardoor het aantal beoogde deelnemers daalt bij de meeste maatregelen.

Het aantal bereikte deelnemers is gebaseerd op een uitvraag bij de projectuitvoerders. Vergeleken met maart 2017 geven projectuitvoerders aan minder deelnemers bereikt te hebben. De reden hiervoor is dat de projecten nu daadwerkelijk afronden. Tijdens die afronding blijkt soms de administratie niet toereikend om alle deelnemers te verantwoorden binnen het sectorplan. Voor deze deelnemers kan geen cofinanciering worden verkregen.

Tabel 2: 1e en 2e tranche: ontwikkeling ambities en realisatie
 

Rapportage

Peilmoment

Deelnemers

Beoogde ambities

 

Tijdens quickscan 2

maart 2015

430.000

Tijdens quickscan 3

september 2015

395.000

Tijdens quickscan 4

augustus 2016

382.000

Tijdens quickscan 5

maart 2017

353.000

Tijdens tussenevaluatie 1

augustus 2017

329.000

Bereikte deelnemers

 

Tijdens quickscan 2

maart 2015

81.000

Tijdens quickscan 3

september 2015

147.000

Tijdens quickscan 4

augustus 2016

268.000

Tijdens quickscan 5

maart 2017

311.000

Tijdens tussenevaluatie 1

augustus 2017

301.000

Scholing en bbl-plekken blijven populair

Maatregelen binnen het thema scholing blijven net als op de vorige meetmomenten het grootste aantal deelnemers aantrekken. Ook de thema’s gezondheid en leerwerkplekken (voornamelijk bbl-plekken) blijven hoog scoren. Op het thema leerwerkplekken stijgen de ambities. Projectuitvoerders merken door de veranderde economische omstandigheden dat werkgevers hier meer in willen investeren. De regeling biedt ruimte om daarop in te spelen.

Tabel 3: 1e en 2e tranche: ontwikkeling ambities en realisatie

Thema

Beoogd aantal deelnemers

Bereikt aantal deelnemers

1. Arbeidsmobiliteit

28.159

23.829

2. Loopbaanchecks en -advies

1.318

1.051

3. Om- en bijscholing

191.286

174.527

4. Instroom/leerwerkplekken

44.207

45.872

5. Gezondheid

62.607

54.914

6. Overig

1.075

927

Totaal

328.652

301.120

B. Voortgang sectorplannen 3e tranche

Inhoud sectorplannen 3e tranche

Er zijn 25 sectorplannen uit de 3e tranche in uitvoering, waarvan 15 regionale en 10 nationale/sectorale sectorplannen. De 25 sectorplannen uit de derde tranche kennen een ander karakter dan de plannen uit de eerdere tranches. In de eerdere tranches lag de focus vooral op het behoud van vakmanschap door onder andere scholing. De derde tranche geeft daarentegen een extra impuls aan trajecten van werk naar ander werk of vanuit werkloosheid naar werk in een kansrijk beroep, in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn.

De trajecten naar werk bestaan uit een mix van instrumenten zoals scholing, begeleiding en bemiddeling. De inzet van de instrumenten hangt af van de individuele behoeften en de bredere context van de sectorale/ regionale arbeidsmarkt. Bij het indienen van de plannen hebben de aanvragers een gedetailleerde arbeidsmarktanalyse gemaakt op basis van de arbeidsmarktsituatie op dat moment.

Voortgang 3e tranche sinds vorige meetmoment

In totaal zijn bijna 8.100 individuele deelnemers gestart met een individueel traject naar nieuw werk binnen een van de 25 sectorplannen uit de 3e tranche. Elk traject bestaat uit één deelnemer die met behulp van bemiddeling en scholing naar ander werk geleid wordt. De voortgang loopt achter ten opzichte van de ambities. En in tegenstelling tot de eerdere tranches, is er na de opstartperiode een beperkte inhaalslag gemaakt. Ik heb de sociale partners in de StvdA gevraagd de knelpunten in kaart te brengen. Dat doen zij met een uitvraag onder projectuitvoerders. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.

C. Financiële ontwikkelingen sectorplannen

De veranderende arbeidsmarkt werkt door in de budgetten van de sectorplannen. In alle tranches zijn in de afgelopen periode bijstellingen geweest. De bedragen in deze paragraaf wijken af van de bedragen genoemd in tabel 1. Die tabel geeft namelijk de actuele stand per 1 november weer, deze paragraaf beschrijft de stand in meer detail op basis van de halfjaarlijkse meting die eind augustus heeft plaatsgevonden.

Financiële ontwikkeling in de 1e en 2e tranche

Met de sectorplannen in de eerste en tweede tranche wordt in totaal een impuls van ruim € 1 miljard aan de arbeidsmarkt gegeven, waarvan ruim tweederde komt van sociale partners. Sinds maart 2017 is de cofinanciering vanuit het Rijk voor de sectorplannen uit de 1e en 2e tranche gedaald van € 330 miljoen naar € 321 miljoen. De bijdrage vanuit de sociale partners is daarentegen licht toegenomen. Dit komt omdat steeds meer sectorplannen meer inzetten op bbl-plekken. Bij bbl-plekken is de bijdrage vanuit sociale partners 80 procent van de totale subsidiabele kosten, in tegenstelling tot de gebruikelijke 50 procent bij de andere maatregelen.

Tabel 4: 1e en 2e tranche: financiering sectorplannen

Rapportage

Peilmoment

Cofinanciering

   

Rijk1

sociale partners

Tijdens quickscan 2

maart 2015

€ 423 mln.

€ 776 mln.

Tijdens quickscan 3

september 2015

€ 368 mln.

€ 683 mln.

Tijdens quickscan 4

augustus 2016

€ 348 mln.

€ 716 mln.

Tijdens quickscan 5

maart 2017

€ 330 mln.

€ 714 mln.

Tijdens tussenevaluatie 1

augustus 2017

€ 321 mln.

€ X mln.2

X Noot
1

De cofinanciering Rijk is inclusief de cofinanciering voor overheadkosten.

X Noot
2

De financiering vanuit de sociale partners inclusief overheadkosten bedraagt € 743 miljoen per augustus 2017. Normaliter wordt dit bedrag gerapporteerd exclusief overheadkosten. De overheadkosten bedragen ongeveer € 20–25 miljoen.

Financiële ontwikkeling in de 3e tranche

De beschikbare cofinanciering vanuit het Rijk voor de sectorplannen in de 3e tranche is sinds maart 2017 gedaald van € 69 miljoen naar € 63 miljoen. De redenen hiervoor zijn neerwaartse bijstellingen en een intrekking van een sectorplan. De bijdrage vanuit de sociale partners is om dezelfde reden in dezelfde mate gedaald.

Tabel 5: 3e tranche: financiering sectorplannen

Rapportage

Peilmoment

Cofinanciering

   

Rijk1

sociale partners

Voortgangsbrief juni 2016

april 2016

€ 71 mln.

€ 71 mln.

Tijdens quickscan 4

augustus 2016

€ 69 mln.

€ 69 mln.

Tijdens quickscan 5

maart 2017

€ 69 mln.

€ 69 mln.

Tijdens tussenevaluatie 1

augustus 2017

€ 63 mln.

€ 63 mln.

X Noot
1

De cofinanciering Rijk is inclusief de cofinanciering voor overheadkosten.

D. Eerste tussenevaluatie sectorplannen

Bij deze brief stuur ik u ook de eerste tussenevaluatie van de tot nu toe afgeronde sectorplannen5. Deze plannen komen uit de 1e en 2e tranche. In het najaar van 2018 stuur ik u de tweede tussenevaluatie van alle tot dan toe afgeronde plannen. In 2019 volgt de eindevaluatie als alle sectorplannen zijn afgerond. Pas dan kunnen definitieve conclusies worden getrokken. Hieronder zet ik de belangrijkste conclusies uit de eerste tussenevaluatie uiteen.

Geen netto-effectiviteitsmeting

Zoals u bij de opzet van het evaluatie-onderzoek is gemeld6, is het niet mogelijk om in de evaluatie een uitspraak te doen over de netto-effectiviteit (het causale effect) van de sectorplannen. Om dit te meten, moeten de onderzoekers van onderzoeksbureaus SEO Economisch Onderzoek en ecbo weten wat de situatie van een deelnemer was geweest als deze niet zou hebben deelgenomen aan een maatregel uit het sectorplan. Deze counterfactual is niet bekend. Een goede vergelijkingsgroep ontbreekt bovendien. De evaluatie bestaat daarom uit een analyse van de arbeidsmarktgegevens van alle deelnemers aan de afgeronde sectorplannen, aangevuld met interviews en enquêtes.

Sectorplannen hebben positief effect op de lange termijn, beperkt effect op de korte termijn

De tussenevaluatie wijst uit dat de sectorplannen leiden tot versterking van de arbeidsmarkt. Uit het onderzoek blijkt dat de effecten zich vooral voordoen op individueel niveau voor de deelnemende werknemers die bijvoorbeeld scholing hebben gehad of begeleid zijn naar een nieuwe baan. De belangrijkste toegevoegde waarde van de cofinanciering vanuit de overheid is dat er tijdens de crisis gebrek was aan financiering bij sectorfondsen, werkgevers en werknemers voor maatregelen (waaronder met name scholing) die de arbeidsproductiviteit verhogen. Zonder overheidssubsidie hadden deze maatregelen niet bestaan of waren op kleinere schaal uitgevoerd. De afgeronde sectorplannen bereiken met de subsidie bijna ruim 91.000 deelnemers met scholing en bijna 24.000 deelnemers met een leerwerkplek.

De versterking van de arbeidsmarkt is een effect dat zich voordoet op de (middel)lange termijn. Op de korte termijn (het overbruggen van de crisis) blijken de sectorplannen volgens de onderzoekers slechts beperkt effectief. Dat komt ten eerste doordat er in beperkte mate gekozen is voor maatregelen gericht op het voorkomen van werkloosheid. Ten tweede zijn ook de maatregelen die zich hier wel op richtten met vertraging uitgevoerd. Wel hebben de sectorplannen voor financiering gezorgd van maatregelen waar vanwege de crisis bij werkgevers en sectorfondsen geen geld beschikbaar was, zoals voor het creëren van leerwerkplekken. Deze maatregelen hebben echter vooral effect op de (middel)lange termijn.

Arbeidsmarktstructuren versterkt

Uit de tussenevaluatie blijkt dat door de sectorplannen de arbeidsmarktstructuren zijn versterkt. Er is binnen een substantieel aantal sectoren nu meer kennis over knelpunten op de arbeidsmarkt en potentiële oplossingen. Het blikveld van sectorale partijen is bovendien breder geworden; het draait niet alleen om de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, maar ook om duurzame inzetbaarheid en arbeidsmobiliteit. Verder blijkt dat door de sectorplannen in de meeste sectoren een betere samenwerking tussen sociale partners is ontstaan en dat men het voornemen heeft maatregelen ook in de toekomst voort te zetten.

IV. Voortgang maatregelen Doorstart naar nieuw werk

In de Kamerbrief Doorstart naar nieuw werk 7 van november 2015 is uiteengezet hoe mede op verzoek van Uw Kamer het budget voor de sectorplannen is aangewend voor een tijdelijk pakket aanvullende maatregelen met als doel transities naar nieuw, kansrijk werk te ondersteunen. Deze maatregelen richten zich op scholing (scholingsvouchers en brug-WW), op innovatieve arbeidsmarktprojecten (Regeling DWSRA) en aanvullende, meer persoonlijke dienstverlening door UWV aan WW’ers.

In deze paragraaf staat de voortgang en de eerste tussentijdse resultaten. Deze resultaten wil ik waar mogelijk gebruiken om, samen met de sociale partners, de maatregelen in het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) verder uit te werken. Wat werkt bijvoorbeeld wel en wat werkt niet als het gaat om het stimuleren van scholing? Die kennis kan worden benut voor bijvoorbeeld het inrichten van de individuele leerrekening. En zo zal ook de effectmeting van de aanvullende persoonlijke dienstverlening door UWV bij kunnen dragen aan doelmatige besteding van de extra middelen die het kabinet hiervoor heeft vrijgemaakt.

Scholing

Scholingsvouchers voor werkzoekenden

Alleen door een leven lang te blijven leren, houden mensen kansen op de arbeidsmarkt. Werknemers, werkgevers en de overheid hebben hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid. In mei 2016 zijn, mede op verzoek van het lid Van Weyenberg c.s.8, de scholingvouchers voor scholing richting een zogenoemd «kansberoep» beschikbaar gesteld. Met deze regeling zijn werkzoekenden met een scholingsvoucher ondersteund om scholing te volgen naar een beroep met goede baankansen. Voor de Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep is in totaal € 45 miljoen (exclusief uitvoeringskosten) beschikbaar gesteld, waarvan € 9 miljoen specifiek gereserveerd voor werkzoekenden uit de langdurige zorg. Voor de economiebrede doelgroep was aanvankelijk een budget beschikbaar van € 18 miljoen (exclusief uitvoeringskosten)9. Naar aanleiding van het signaal dat het subsidieplafond begin december 2016 in zicht kwam, is bij amendement van de leden Van ’t Wout en Kerstens € 18 miljoen aan het subsidiebudget voor deze regeling toegevoegd10.

Met de brief11 van 23 februari jl. bent u geïnformeerd over de aanstaande uitnutting van het beschikbare budget voor de doelgroep economiebreed. In de vorige Voortgangsbrief12 is aangegeven dat het subsidieplafond medio februari 2017 bereikt werd. In de periode van mei 2016 tot medio februari 2017 zijn er ruim 17.000 scholingsvouchers toegekend aan de economiebrede doelgroep.

Er zijn sinds mei 2016 ruim 1.500 vouchers toegekend aan werknemers uit de langdurige zorg. Dit is een flinke toename in vergelijking met 700 vouchers ten tijde van de vorige voortgangsbrief. Hiermee is € 3,3 miljoen van de € 9 miljoen benut voor vouchers in de zorg. Met de ingezette groei van het aantal aanvragen is de verwachting dat bij het einde van de regeling (1 januari 2018) het beschikbare budget vrijwel geheel zal zijn benut.

Met de regeling zijn werkzoekenden ondersteund om scholing te volgen richting een kansberoep. Scholing richting een kansberoep vergroot naar verwachting de baankansen van deze werkzoekenden, nu en in de toekomst. De evaluatie van de regeling zal antwoord geven op de vraag of deze verwachting juist is. In 2019 komt het eindrapport, in 2018 een tussenevaluatie.

UWV heeft daarnaast een onderzoek gedaan naar de besteding van de scholingsvouchers door middel van een steekproef. Uit de steekproef van 500 scholingsvouchers geeft 20% reden tot zorg. Van 10% is onvoldoende zeker of de scholingsvouchers conform de voorwaarden zijn besteed, omdat ondanks meerdere verzoeken UWV geen reactie heeft ontvangen. Van de andere 10% is met zekerheid te stellen dat niet aan de voorwaarden is voldaan. Van 1%-punt is gebleken dat de opleiding in zijn geheel niet is gevolgd, van 2,6%-punt dat het bedrag niet volledig is besteed aan de opleiding en van 6,4%-punt kan de aanvrager de deelname aan de scholing niet aantonen met bewijsstukken. Op basis van de voorwaarden van de regeling betekent dit dat bij 20% van de aanvragers uit de steekproef (een deel) van het toegekende geld teruggevorderd zal worden.

Ik vind de eerste resultaten van de steekproef zorgwekkend. De resultaten van de steekproef geven aanleiding de steekproef uit te breiden. Het onderzoek moet beter inzicht geven in de besteding van de scholingsvouchers. Ik heb UWV gevraagd mij in het voorjaar van 2018 te informeren over de resultaten. Ik zal de Tweede Kamer infomeren over de uitkomsten.

Brug-WW

Samen met de scholingsvouchers biedt de brug-WW extra ondersteuning bij transities naar nieuw werk waarbij substantiële om- of bijscholing nodig is. Bij onvoldoende aanbod van goed geschoolde krachten wordt het voor werkgevers aantrekkelijker een nieuwe medewerker in dienst te nemen die nog geschoold moet worden. Voor andere werkzoekenden biedt het de kans ruimer te zoeken naar werk waar men niet direct geschoold voor is. Ten tijde van de vorige Voortgangsbrief waren ruim 30 transities ondersteund met brug-WW, afkomstig uit meer dan 10 verschillende sectoren. Inmiddels is dit opgelopen naar ruim 70 transities. Het gebruik van het instrument is gegroeid, maar is nog steeds beperkt. Om inzicht te krijgen in het beperkte gebruik is, vooruitlopend op de evaluatie, onderzoek gedaan naar de achtergronden van het beperkt gebruik van de brug-WW13.

Uit het onderzoek blijkt dat er regelmatig sprake is van een verschil tussen vraag en aanbod en de competenties van WW’ers die voor een vacante functie in aanmerking kunnen komen. Scholing kan dan een oplossing zijn en voor werkgevers kunnen de verletkosten een rol spelen. Dat er weinig gebruik gemaakt is van de regeling komt waarschijnlijk omdat scholing niet of nauwelijks in dit soort situaties wordt ingezet. Door de economische groei en de krapper wordende arbeidsmarkt neemt de behoefte toe om snel productieve werknemers te vinden. De aandacht voor scholing van nieuw aan te nemen WW’ers neemt daarmee af. Daarnaast is het waarschijnlijk dat in situaties waar scholing wel een rol speelt bij indiensttreding, er alternatieven zijn zoals de oorspronkelijke Scholingsregeling WW, sectorale scholingsregelingen van de sectorplannen en O&O-fondsen.

Uit het aanvullend onderzoek trek ik de conclusie dat de brug-WW geen oplossing biedt voor de mogelijke mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Gegeven de uitkomsten van het onderzoek zie ik geen mogelijkheden het gebruik te stimuleren door de regeling aan te passen. Daarom ben ik niet voornemens de regeling voort te zetten na 1 april 2018. De effectiviteit van de brug-WW – wanneer er wel gebruik van wordt gemaakt – wordt momenteel onderzocht door onderzoeksbureau Panteia en wordt tegelijk met het onderzoek naar de scholingsvouchers opgeleverd.

Regeling DWSRA

In juni 2016 is de Tijdelijke regeling cofinanciering Projecten Dienstverlening werkzoekenden en Projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt (DWSRA)vastgesteld. De regeling is een uitwerking van de kabinetsreactie14 op het SER-advies Werkloosheid voorkomen, beperken en goed verzekeren15 en de brief Doorstart naar nieuw werk16. Het doel van de subsidieregeling is om uit te testen hoe door adequate dienstverlening en/of samenwerking en regie tussen sociale partners, UWV, gemeenten, O&O-fondsen en andere betrokkenen werkloosheid kan worden voorkomen of werkloze WW’ers snel(ler) aan nieuw werk kunnen worden geholpen. De regeling loopt tot en met 31 december 2018 en er is € 31,5 miljoen subsidie toegekend (exclusief uitvoeringskosten). De projecten komen op grond van de regeling in aanmerking voor 60% SZW-subsidie, de overige 40% van de kosten wordt door sociale partners zelf gefinancierd.

Er is veel belangstelling getoond voor de regeling. Er zijn in totaal 83 subsidieaanvragen ingediend, verdeeld over twee aanvraagtijdvakken (15 juni tot 1 september 2016 en 28 november tot en met 23 december 2016).

Uiteindelijk zijn 48 projecten van start gegaan. Een overzicht van de beschikkingen tot toekenning is opgenomen op de website van het Agentschap SZW17.

Met de projecten willen sociale partners ervaring opdoen hoe door adequate dienstverlening en samenwerking en regie op de arbeidsmarkt werkloosheid kan worden voorkomen en werkzoekenden vanuit werk of werkloosheid snel aan nieuw werk kunnen worden geholpen. Daarbij is dan ook de vraag aan de orde hoe deze dienstverlening en regie en samenwerking eruit moet zien. De projecten bevatten onder andere activiteiten op het gebied van scholing, ondersteuning bij oriëntatie op de loopbaan, uitwisseling van arbeidsmarktinformatie en ontwikkeling van samenwerkingsverbanden en sturing op de arbeidsmarkt door sociale partners. De StvdA heeft een ondersteuningsteam ingesteld18 en op de website van de Stichting staat een korte beschrijving van elk project19. Vanuit diverse projecten wordt ook informatie verspreid via websites20.

De projecten zullen door een extern onderzoeksbureau worden geëvalueerd op doelmatigheid en doeltreffendheid en de toegevoegde waarde van de rol van sociale partners bij dienstverlening en bij samenwerking en regie op de arbeidsmarkt. Ik verwacht aan het einde van het tweede kwartaal 2019 het evaluatieonderzoek af te ronden.

Dienstverlening WW

In november 2015 is de motie van de leden Vermeij en Krol aangenomen (Kamerstuk 29 544, nr. 667). Deze motie verzocht om meer persoonlijke en effectieve begeleiding van werklozen door UWV. In oktober 2016 is UWV gestart met een nieuw dienstverleningsmodel voor WW-gerechtigden. De nieuwe dienstverlening combineert de online dienstverlening met een meer persoonlijke benadering op de vestigingen.

Online dienstverlening voor werkzoekenden

Primair krijgt iedereen die een uitkering bij UWV aanvraagt online dienstverlening aangeboden via werk.nl. De online dienstverlening bestaat onder andere uit het aanvragen van de WW-uitkering, zoeken van vacatures, het volgen van e-learningmodules en webinars en het inwinnen van informatie en advies. Veel WW-gerechtigden kunnen met behulp van de online dienstverlening op eigen kracht werk vinden.

Aanvullende persoonlijke dienstverlening

Naast de online dienstverlening biedt UWV sinds oktober 2016 aanvullende persoonlijke dienstverlening aan. Het huidige kabinet trekt die lijn door en intensiveert de persoonlijke dienstverlening met in totaal € 70 miljoen (voor zowel de WW als de WGA en Wajong). Dit geeft de mogelijkheid om meer dienstverlening op maat te bieden dan in het verleden mogelijk was. De individuele arbeidsmarktpositie van de WW-gerechtigde is leidend bij de dienstverlening die wordt geboden. De arbeidsmarktpositie wordt bepaald aan de hand van de Werkverkenner. De Werkverkenner is een op wetenschappelijke basis ontwikkelde online vragenlijst die inzicht geeft in de kans op werkhervatting binnen een jaar en de factoren die daarop van invloed zijn.21

Een WW-gerechtigde komt in aanmerking voor aanvullende dienstverlening wanneer uit de Werkverkenner blijkt dat de kans om binnen een jaar weer aan het werk te gaan maximaal 50% is. Dit gaat op voor circa 32% van de WW-gerechtigden die de Werkverkenner hebben ingevuld.

De aanvullende dienstverlening begint met een werkoriëntatiegesprek. Hierin worden afspraken gemaakt over de (sollicitatie)activiteiten die de klant zal ondernemen en welke extra dienstverlening nodig is om de arbeidsmarktpositie van de klant te verbeteren.

In de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 oktober 2017 zijn circa 94.000 werkoriëntatiegesprekken gevoerd. Hiervan waren er circa 57.000 met mensen met een zwakke of matige arbeidspositie (0–50% kans op werkhervatting binnen een jaar).

Als er na zes maanden werkloosheid nog geen gesprek is geweest, wordt de WW-gerechtigde uiterlijk in de zevende maand uitgenodigd voor een monitorgesprek waarin wordt gekeken naar de sollicitatieactiviteiten en wordt besproken of aanvullende dienstverlening door UWV alsnog wenselijk is. Met de monitorgesprekken kan UWV bijsturen als blijkt dat de kans op werkhervatting binnen een jaar kleiner is dan op grond van de Werkverkenner was ingeschat. In de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 oktober 2017 zijn circa 24.000 monitorgesprekken gevoerd.

In de vorige voortgangsbrief is gemeld dat een effectmeting wordt gestart om erachter te komen of de aanvullende persoonlijke dienstverlening de kansen vergroot op het vinden van werk. Dit onderzoek is in december 2017 gestart. In de effectmeting worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

  • Heeft de (aanvullende) persoonlijke dienstverlening bijgedragen aan een snellere uitstroom naar werk binnen 12 maanden na instroom in de WW?

  • Draagt de (aanvullende) persoonlijke dienstverlening bij aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie op de langere termijn?

  • Verdient de extra investering in gerichte (aanvullende) persoonlijke dienstverlening zich terug (kosteneffectiviteit)?

De effectmeting zal zo worden ingericht dat het voor elk kansprofiel mogelijk wordt om het effect van de inzet van (aanvullende) persoonlijke dienstverlening te bepalen. Daartoe wordt een controlegroep gevormd bestaande uit 20% van de instroom WW. De controlegroep komt uitsluitend in aanmerking voor de online dienstverlening. Alleen op deze manier kan het effect van de (aanvullende) persoonlijke dienstverlening zuiver gemeten worden. Gedurende 12 maanden zal de nieuwe instroom in de WW in het onderzoek worden betrokken. De WW-gerechtigden worden voor een langere periode gevolgd om uitspraken te kunnen doen over het gebruik van de WW en daarmee over de kosteneffectiviteit. Daarnaast brengt UWV in kaart hoe de WW-ers de dienstverlening ervaren en waarderen.

VI. Afsluiting

Tijden van economische bloei worden volgens de economische wetmatigheden ook weer opgevolgd door tijden van economische neergang. Het kabinet wil lessen trekken uit de maatregelen die tijdens de vorige crisis zijn genomen. Ik zal Uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de maatregelen die nog in uitvoering zijn en van de evaluaties van de afgeronde maatregelen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstuk 33 566, nr. 86

X Noot
2

Kamerstuk 33 566, nr. 97

X Noot
3

Kamerstukken 29 544 en 33 529, nr. 794

X Noot
4

Kamerstuk 34 550 XV, nr. 51

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

Kamerstuk 33 566, nr. 82

X Noot
7

Kamerstuk 33 566, nr. 86

X Noot
8

Kamerstuk 34 000 XV, nr. 32

X Noot
9

Kamerstuk 33 566, nr. 86

X Noot
10

Kamerstuk 34 550 XV, nr. 18

X Noot
11

Kamerstuk 33 566, nr. 98

X Noot
12

Kamerstuk 33 566, nr. 99

X Noot
13

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
14

Kamerstuk 33 566, nr. 89

X Noot
16

Kamerstuk 33 566, nr. 86

X Noot
21

De uitkomsten van de Werkverkenner leiden tot een indeling in vier categorieën: 0–25%, 25–50%, 50–75% en 75–100%. Het percentage drukt de kans op werkhervatting binnen een jaar uit.

Naar boven