33 240 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2011

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 16 mei 2012

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

     

A.

Algemeen

7

 

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

7

 

Leeswijzer

11

     

B.

Beleidsverslag

13

 

Beleidsverslag

13

 

De beleidsartikelen

22

 

1.

Primair onderwijs

22

 

3.

Voortgezet onderwijs

31

 

4.

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

41

 

5.

Technocentra

58

 

6. en 7.

Hoger onderwijs

60

 

8.

Internationaal beleid

73

 

9.

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

77

 

11.

Studiefinanciering

84

 

12.

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en studiekosten

96

 

13.

Lesgelden

101

 

14.

Cultuur

103

 

15.

Media

112

 

16.

Onderzoek en wetenschapsbeleid

118

 

25.

Emancipatie

128

 

De niet-beleidsartikelen

133

 

17

Nominaal en onvoorzien

133

 

18. t/m 20.

Ministerie algemeen

137

 

De bedrijfsvoeringsparagraaf

140

     

C.

Jaarrekening

146

 

1.

Verantwoordingsstaat van het ministerie van OCW

146

 

2.

Samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendiensten

147

 

3.

Jaarverantwoording Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

148

 

4.

Jaarverantwoording Nationaal Archief (NA)

156

 

5.

Saldibalans

163

 

6.

Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving

171

 

7.

Topinkomens

174

     

D.

Bijlagen

175

 

1.

RWT’s en ZBO’s

176

 

2.

Overzicht inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

181

 

3.

Afkortingenlijst

182

 

4.

Trefwoordenregister

186

A. ALGEMEEN

AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens Staatssecretaris Zijlstra, het departementale jaarverslag van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2011 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2011 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2011;

  • b. het voorstel van de slotwet over het jaar 2011 die het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2011 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2011 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2011, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2011 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2011 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel

  • B. Het beleidsverslag

  • C. De jaarrekening

  • D. Bijlagen

A. Het algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Groeiparagraaf

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vindt u naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor bouwprojecten in het onderwijs (schatkistbankieren) en kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector. Hier moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld. In de toelichting op de tabel worden de voornaamste verschillen en oorzaken verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het realisatieverschil bij de uitgaven. En als het realisatieverschil van de verplichtingen meer dan 10% groter (of kleiner) is dan het realisatieverschil van de uitgaven, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

Het accent van de toelichting op de operationele doelstellingen ligt vooral op de geboekte resultaten van in 2011 in gang gezette specifieke actieplannen. In het algemeen wordt hier niet ingegaan op «going concern» resultaten.

Artikel 24 Kinderopvang is bij de vorming van het nieuwe kabinet inclusief budget overgegaan naar het ministerie van SZW. Dit artikel maakt dan ook geen deel uit van het departementaal jaarverslag.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

  • 1. Beleidsverslag

  • 2. De beleidsartikelen

  • 3. De niet-beleidsartikelen

  • 4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsverslag

In het beleidsverslag kijken we terug op de activiteiten in 2011.

2. De beleidsartikelen

In de begroting 2011 is bij elk artikel aandacht besteed aan de externe factoren die de resultaten van het beleid mogelijk kunnen beïnvloeden. In deze verantwoording wordt alleen op deze factoren teruggekomen indien zij daadwerkelijk van invloed zijn geweest op het al dan niet behalen van de beoogde doelstellingen.

3. De niet-beleidsartikelen

Op artikel 17 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen die later over de artikelen worden verdeeld, zoals de loon- en prijsbijstelling. De apparaatsuitgaven van het bestuursdepartement, de inspecties en de adviesraden worden op artikel 18 t/m 20 (ministerie algemeen) verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel en materieelbeheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. De jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat 2011, de samenvattende verantwoordingsstaat 2011 van de baten-lastendiensten, de jaarverantwoording van de baten-lastendiensten Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans, de paragraaf misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving en het overzicht topinkomens.

D. De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  • 1. ZBO’s/RWT’s departementaal jaarverslag 2011

  • 2. Overzicht inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

  • 3. Afkortingen

  • 4. Trefwoorden

B. BELEIDSVERSLAG

BELEIDSVERSLAG OVER 2011

Inleiding: een veerkrachtige samenleving en een sterke economie

Onderwijs, wetenschap, cultuur, media en emancipatie zijn van grote waarde voor de ontwikkeling van onze samenleving. Ze dragen in belangrijke mate bij aan een veerkrachtige samenleving die toegerust is voor de uitdagingen waarvoor onze maatschappij zich ziet gesteld. Onderwijs en wetenschap zijn ook cruciaal voor het realiseren van onze ambitie te behoren tot de top 5 van ’s werelds kenniseconomieën (Nederland staat nu op de zevende plaats in het Global Competiveness Report 2011–2012). Een hoog opgeleide beroepsbevolking maakt het verschil in de hevige internationale concurrentiestrijd, net als vindingrijkheid en het vermogen om nieuwe vindingen om te zetten in praktische toepassingen.

Om deze ambities te realiseren brengen we binnen de domeinen van onderwijs, cultuur en wetenschap twee grote bewegingen op gang of versterken we die waar ze zich al voordoen.

De eerste omslag is die naar een cultuur van hoge verwachtingen en excellentie die we vooral in onderwijs en wetenschap bevorderen. Dit vraagt van instellingen voor onderwijs, cultuur en wetenschap dat ze een kwalitatief hoogwaardig aanbod leveren en streven naar hogere prestaties. Ambitie gedijt alleen op een stevige basis, die moet dan ook op orde zijn. Samengevat, de basis op orde en de lat omhoog.

De tweede omslag is die naar instellingen die stevig zijn geworteld in de samenleving. Vooral in de cultuur- en mediasector streven we ernaar dat instellingen en kunstenaars de band met hun publiek en met de samenleving versterken en meer private inkomsten verwerven. Maar ook in onderwijs en wetenschap stimuleren we dat instellingen hun banden met betrokken maatschappelijke partijen versterken.

Vier van de 17 hervormingen van het kabinet Rutte staan in het teken van deze twee bewegingen: prestatiebeloning voor leraren (hervorming nr. 8 van de 17), het sociaal leenstelsel voor de masterfase (nr. 9), de stelselwijziging publieke omroep (nr. 10) en de stelselwijziging cultuur (nr. 11).

In dit beleidsverslag presenteren we de voortgang die we in 2011 hebben geboekt om onze doelen te bereiken. 2011 was het jaar van de verdere uitwerking van het regeerakkoord, het overleg met partijen in het veld daarover en de voorbereiding van de daadwerkelijke implementatie van onze voornemens. Dat heeft op diverse domeinen geleid tot convenanten met partijen uit het veld waarin onze gezamenlijke ambities zijn vastgelegd. Daarnaast is vooral gewerkt aan wet- en regelgeving die in 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden of in 2012 zal worden aangeboden.

Onderwijs

Funderend onderwijs

Het Nederlandse onderwijs presteert in internationale vergelijkingen bovengemiddeld. Zo presteert in Europa alleen Finland consequent beter in het funderend onderwijs (bijvoorbeeld PISA, 2010). Nederland kent ook steeds minder (zeer) zwakke scholen. Het aantal voortijdig schoolverlaters neemt af en onze minder goede leerlingen scoren internationaal vergeleken hoog. Het aantal leerlingen in havo en vwo neemt gestaag toe.

Tegelijkertijd is alertheid geboden. In het voortgezet onderwijs, maar vooral in het basisonderwijs, blijven de prestaties van de beste leerlingen achter bij veel andere ontwikkelde landen. Leerlingen in het voortgezet onderwijs slagen met lagere cijfers voor Nederlands, Engels en wiskunde dan enkele jaren geleden. En de absolute scores van Nederlandse leerlingen op PISA 2009 waren minder goed dan die in 2003.

Actieplannen

Om hoge prestaties te bevorderen, stimuleren we dat scholen opbrengstgericht werken, ofwel «systematisch en doelgericht werken aan het maximaliseren van prestaties». We investeren in de professionalisering van leraren gericht op dat opbrengstgericht werken, waarvan differentiëren in de klas een belangrijk onderdeel is. Dit is de hoofdlijn van ons beleid die we hebben vastgelegd in de actieplannen voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het lerarenbeleid die in het voorjaar van 2011 gelijktijdig verschenen (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 176). We streven naar een stelsel dat zich kenmerkt door de combinatie van ruimte voor de scholen om eigen keuzes te maken en heldere landelijke kaders (zoals referentieniveaus taal en rekenen; centrale toetsing en examinering). Ruimte ontstaat onder meer doordat we een einde maken aan onnodige bureaucratische lasten en het primaire proces op scholen centraal stellen.

De actieplannen vormden de basis voor het overleg met onze partners in het veld dat uiteindelijk resulteerde in de bestuursakkoorden met de VO-raad en de PO-raad die eind 2011 en begin 2012 werden afgesloten (Kamerstukken 31 289, nr. 110 respectievelijk 31 293, nr. 132). In de akkoorden formuleren we onze gedeelde ambities, en hebben we die ambities vertaald in concrete prestatieafspraken voor de sectoren. Bovendien bevatten de akkoorden een samenhangende aanpak om de kwaliteit van het onderwijs verder te verhogen. Besturen en scholen hebben de verantwoordelijkheid en ruimte om de sectorale prestatieafspraken te vertalen naar doelstellingen op schoolniveau en om opbrengstgericht werken, excellentie, professionalisering van leraren en schoolorganisatie en passend onderwijs op hun specifieke situatie toegepast vorm te geven. De wijze van uitvoering waarvoor we hebben gekozen, past daarbij. De investeringsmiddelen komen in een prestatiebox bovenop de lumpsum. De verantwoording daarover is onderdeel van de reguliere verantwoording door scholen. Daarnaast kunnen besturen de hulp van een speciale ondersteuningsorganisatie inroepen, School aan Zet.

Hervorming 8: Prestatiebeloning voor leraren

We willen excellentie zichtbaar maken, waarderen en belonen. Dat geldt ook voor goede en excellente leraren en lerarenteams. Daarom beproeft dit kabinet of prestatiebeloning voor leraren bijdraagt aan een professioneel personeelsbeleid met een transparante evaluatie van de prestaties van leraren en uiteindelijk aan betere resultaten van leerlingen. Aan het eind van 2011 hebben we daartoe een regeling voor experimenten prestatiebeloning (Stcrt. 2011, 21446) gepubliceerd, waarop besturen en instellingen in primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs samen met wetenschappelijk onderzoekers kunnen intekenen om vanaf 2012 te experimenteren met prestatiebeloning. Op basis van de uitkomsten van deze experimenten wordt in 2015 besloten over de structurele invoering.

Ouderbetrokkenheid

Scholen en leraren kunnen het niet alleen. Daarom streven we er naar dat scholen zijn ingebed in hun maatschappelijke omgeving. Naar scholen die enerzijds steun zoeken bij maatschappelijke partijen en die in samenspraak een eigen missie en visie ontwikkelen en die zich anderzijds dan ook laten aanspreken op het bereiken van de afgesproken doelen. De school is een leergemeenschap waarin de betrokkenen gezamenlijk de waarden dragen die in die gemeenschap zijn overeengekomen en die het leren bevorderen. Ouders zijn daarin cruciaal, ze zijn van grote betekenis voor het leren van hun kinderen. In onze brief aan de Tweede Kamer over ouderbetrokkenheid van december 2011 hebben we diverse maatregelen aangekondigd om ouderbetrokkenheid verder te stimuleren (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 121).

Passend onderwijs

In 2011 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer waarin een majeure operatie in het stelsel voor speciale onderwijsondersteuning ((voortgezet) speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering) uiteen is gezet (Kamerstuk 33 106, nr. 2). Deze veranderingen zullen veel van het onderwijsveld vragen. Schoolbesturen krijgen een zorgplicht om alle kinderen het onderwijs te bieden en de ondersteuning daarbij die ze nodig hebben. Om die zorgplicht te realiseren, vormen schoolbesturen samenwerkingsverbanden van regulier en speciaal onderwijs. De invoering van passend onderwijs gaat gepaard met een bezuiniging van € 300 miljoen. De oploop van de bezuinigingsopgave is in april 2011 getemporiseerd (in vergelijking met de oploop in het Regeerakkoord). Voor de oplossing van de personele problematiek die ontstaat als gevolg van de bezuiniging is het in 2011 tot een onderhandelaarsakkoord gekomen dat in 2012 verder wordt uitgewerkt. Om passend onderwijs te kunnen realiseren, wordt een groot beroep gedaan op leraren in regulier en speciaal onderwijs. Reguliere scholen kunnen de professionaliseringsmiddelen inzetten om leraren te scholen in het omgaan met verschillen tussen leerlingen. In het (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen de investeringen in opbrengstgericht werken en professionalisering door schoolbesturen worden aangewend om te voldoen aan de eisen van het wetsvoorstel kwaliteit (v)so (Kamerstuk 32 812) dat eveneens in 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Toezicht

Scherp toezicht, als onderdeel van een pakket aan maatregelen, werpt ook vruchten af in het terug dringen van het aantal (zeer) zwakke scholen en opleidingen. Elk jaar dat een school of opleiding (zeer) zwak is, betekent voor de leerlingen dat hun kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden verkleind. Daarom hebben we een strengere aanpak in gang gezet. Vanaf schooljaar 2010–2011 worden schoolbesturen in het funderend onderwijs aan de hand van een «vroege waarschuwing» dringend gestimuleerd snel te starten met een verbetertraject als de opbrengsten dalen. Hiermee lopen we vooruit op de verkorting van de verbetertermijn die wordt neergelegd in een wetswijziging waaraan we momenteel werken.

Het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs (verder: Inspectie) speelt een belangrijke rol in het waarborgen van de kwaliteit in het onderwijs. In 2011 is een wetsvoorstel in de Tweede Kamer aanvaard waarin we het inspectietoezicht scherper richten op minder presterende instellingen (Kamerstuk 32 193). De voornaamste principes in de daarin opgenomen voornemens zijn ten eerste het verankeren van risicogericht toezicht, zodat de Inspectie vooral optreedt waar scholen tekort schieten. Verder worden de taken van de Inspectie uitgebreid met toezicht op de kwaliteit van het onderwijspersoneel en op financiën, en is het mandaat duidelijk vastgelegd om sancties toe te passen. Het wetsvoorstel is begin 2012 ook door de Eerste Kamer aangenomen.

Om administratieve lasten te verminderen, zijn in 2011 de laatste sectoren overgegaan naar een vereenvoudigde uitvoering van de bekostiging. Nu krijgen de instellingen in alle onderwijssectoren op vaste momenten eenduidige beschikkingen waarop alle toekenningen helder zijn gerangschikt. Deze zijn zowel digitaal als op papier beschikbaar. Ook de administratieve lasten voor de inning van lesgeld zijn verminderd. Dit gebeurt nu op basis van het register, scholen hoeven geen onderwijskaart meer in te sturen.

Beroepsonderwijs

Op 16 februari 2011 hebben we het actieplan «Focus op Vakmanschap» (Kamerstuk 31 524, nr. 88) gepresenteerd, de agenda voor het beroepsonderwijs in de komende jaren. De route via het beroepsonderwijs naar het hoger onderwijs zal competitief zijn met het algemeen vormend onderwijs. Daarom worden opleidingen verkort, wordt het aantal uren geïntensiveerd, wordt de kwaliteit van examens verstevigd en geven we met de invoering van de entreeopleiding extra aandacht aan de meest kwetsbare jongeren. Over de voortgang van de implementatie van dit actieplan is op 28 november 2011 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 524, 120).

Verbetering van de doelmatigheid is in die brief een belangrijk thema. We willen dat instellingen werk maken van een doelmatig aanbod aan beroepsopleidingen en regionaal niveau. Instellingen moeten samen met het regionale bedrijfsleven keuzes maken voor een helder portfolio aan opleidingen. Daarnaast hebben we de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gevraagd een advies te geven over de kwalificatiestructuur. Op basis daarvan nemen we een besluit over een herziene set aan kwalificaties.

Samen met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen werken we samen met de ministeries van EL&I en SZW een aanpak uit voor de technieksector, mede op basis van het Masterplan Techniek dat door de organisaties en onderwijsinstellingen is ontwikkeld. We richten ons hierbij op meer deelname van jongeren aan techniekopleidingen in het vmbo en mbo.

Voor de drie wetsvoorstellen die voortvloeien uit het actieplan is het advies van de Raad van State ontvangen. De wetsvoorstellen gaan over het verkorten en intensiveren van beroepsopleidingen, de invoering van entree-opleidingen, de modernisering van de bekostiging, de invoering van het 30+-arrangement en de bekostiging van het vavo en overige educatie. Dit laatste onderdeel is inmiddels naar de Tweede Kamer gestuurd. Na verwerking van de andere adviezen worden de overige wetsvoorstellen aangeboden.

Op 22 november 2011 is een bestuursakkoord gesloten tussen het ministerie van OCW en de MBO Raad (Kamerstuk 27 923, nr. 121). Hierin hebben we afspraken gemaakt over de verdere professionalisering van medewerkers in het mbo voor de periode 2011–2015.

We hebben een ambitieuze doelstelling geformuleerd om voortijdig schoolverlaten fors terug te dringen: in 2016 is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters maximaal 25 000. In 2011 bleek dat het aantal vsv’ers verder is gedaald maar dat hard gewerkt moet worden om de doelstelling voor 2016 te halen. Tegelijk hebben we nieuwe initiatieven aangekondigd om de verscherpte doelstelling te kunnen halen, vooral in de intensivering van het onderwijs in het mbo, scherp toezicht en verbeterde regionale samenwerking met instanties voor zorg, veiligheid en arbeidsmarkt.

Hoger onderwijs

Op 1 juli 2011 hebben we samen met de minister van EL&I de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» uitgebracht (Kamerstuk 31 288, nr. 194). Daarin schetsen we de koerswijzigingen die in het hoger onderwijs nodig zijn. Belangrijk is dat de lat in het hoger onderwijs omhoog gaat, zowel voor de studenten als aan de kant van de opleidingen. Meer ruimte voor selectie en excellentie, intensivering van het onderwijs (meer contacturen), een hoger opleidingsniveau van de docenten en een betere kwaliteitsborging passen daarbij. Om kwaliteit te kunnen leveren, moeten de instellingen scherpe keuzes maken, zowel in het onderwijs als in het onderzoek. Meer profilering van instellingen, differentiatie in het onderwijs en herordening van het onderwijsaanbod leidend tot minder opleidingen en meer brede bachelors, zijn nodig. Hetzelfde geldt voor een stevige focus op de behoeften van de topsectoren en de maatschappelijke uitdagingen.

Om profilering van onderwijs en onderzoek te bevorderen, de onderwijskwaliteit en het studiesucces te verbeteren en valorisatie structureel te verankeren in het beleid van de hogescholen en universiteiten, worden in de zomer van 2012 prestatieafspraken gemaakt met alle individuele bekostigde instellingen voor hoger onderwijs. De hoofdlijnenakkoorden die eind 2011 gesloten zijn met de HBO-raad en de VSNU vormen het kader voor deze prestatieafspraken (Kamerstukken 31 288, nr. 246 en nr. 247). In de prestatieafspraken wordt vastgelegd welke ambities de individuele instellingen (gegeven hun specifieke context) zullen realiseren.

In de bekostiging wordt een deel voor «kwaliteit en profiel» geïntroduceerd met een omvang die in deze kabinetsperiode oploopt tot € 310 miljoen (ruim 7% van de onderwijsbekostiging). De instellingen krijgen hun relatieve aandeel uit dit budget op voorwaarde dat een prestatieafspraak tot stand komt. Continuering van de middelen in 2017–2020 is afhankelijk van de realisatie van de afgesproken prestaties ten aanzien van kwaliteit en studiesucces.

De private aanbieders van hoger onderwijs leveren ook een substantiële bijdrage aan de uitvoering van de strategische agenda (met name voor de groep werkenden binnen de studentenpopulatie). Begin 2012 zijn daarover afspraken gemaakt in een hoofdlijnenakkoord met de NRTO (Kamerstuk 31 288, nr. 254).

In juli 2011 is het wetsvoorstel verhoging collegegeld langstudeerders aangenomen door de Eerste Kamer (Kamerstuk 32 618). Doel van de maatregel is het studierendement te verhogen. Studenten die het wettelijk collegegeld zijn verschuldigd, mogen met deze maatregel 1 jaar uitlopen in hun bachelorfase en 1 jaar in hun masterfase. Daarna betalen ze het verhoogd collegegeld. In april 2011 is besloten tot een temporisering van de bezuinigingsopgave die gekoppeld is aan de maatregel langstudeerders.

In de beleidsreactie op onderzoeken van de Inspectie en de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie van mei 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 167) en in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 194) hebben we een pakket maatregelen aangekondigd met als doel de kwaliteit van het hoger onderwijs structureel te verbeteren en de lat in het hbo structureel hoger te leggen, waaronder een wetsvoorstel kwaliteitsborging dat in 2011 is voorbereid.

Hervorming 9: sociaal leenstelsel masterfase

Begin 2012 is een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om het sociaal leenstelsel voor de masterfase in te voeren (Kamerstuk 33 145). De basisbeurs in de masterfase maakt plaats voor leningen tegen gunstige voorwaarden. Ook worden er vereenvoudigingen doorgevoerd waardoor het stelsel toekomstbestendiger wordt en de administratieve lasten afnemen. Daarnaast besteden we veel aandacht aan de manier waarop over de veranderingen in wetgeving aan de studenten zal worden gecommuniceerd. De budgettaire opbrengsten van de maatregel langstudeerders en het sociaal leenstelsel worden geherinvesteerd in het onderwijs met als doel de kwaliteit te verhogen.

Caribisch Nederland

In 2011 zijn de nieuwe OCW-wetten voor Caribisch Nederland in werking getreden. In het voorjaar heeft de eerste onderwijsconferentie van Caribisch Nederland plaatsgevonden, waar alle betrokkenen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius met de Nederlandse minister van OCW de «Onderwijsagenda Caribisch Nederland» hebben vastgesteld. Deze agenda legt de onderwijsambities vast tot 2016. In 2011 is door de scholen hard gewerkt aan de verdere verbetering van de onderwijskwaliteit. Er zijn daarnaast per eiland plannen vastgesteld voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. De uitvoering van deze plannen is gestart. Verder is met ingang van het schooljaar 2011–2012 het geautomatiseerde systeem ter uitvoering van de wet studiefinanciering BES (WSF BES) (Stb. 2011, 33) in werking getreden. Hiermee wordt studiefinanciering uitgekeerd aan de studenten afkomstig van een van deze drie eilanden.

Wetenschap

Nederlandse onderzoekers en onderzoeksinstellingen kunnen zich meten met de besten van de wereld. We hebben instellingen met een duidelijk herkenbaar profiel. Nederland behoort met de relatieve citatiescore tot de wereldtop en ook de productiviteit (aantal publicaties per onderzoeker) is hoog. Het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan grote maatschappelijke vraagstukken. Het internationale bedrijfsleven citeert bovengemiddeld vaak Nederlands wetenschappelijk onderzoek en Nederlandse bedrijven dragen relatief veel bij aan de financiering van toegepast wetenschappelijk onderzoek. Tegelijkertijd blijft het aantal innoverende bedrijven dat samenwerkt met publieke kennisinstellingen achter. Universiteiten worden door bedrijven in Nederland niet gezien als belangrijke kennisbron.

Profilering

We kunnen niet overal in uitblinken en we moeten onze wetenschappelijke sterktes optimaal benutten. In de Strategische Agenda «Kwaliteit in verscheidenheid» (Kamerstuk 31 288, nr. 194) leggen we daarom de nadruk op profilering. Profilering draagt in de eerste plaats bij aan het verder versterken van die sectoren waar wij als Nederland wetenschappelijk en economisch sterk in zijn, zodat ons land de internationale concurrentie aankan. Dit vraagt om focus op de economische topsectoren. Maar ook buiten de economische topsectoren zijn focus en massa nodig om internationaal te kunnen excelleren. Daarvoor moet er binnen de Nederlandse wetenschappelijke gemeenschap voldoende ruimte zijn voor fundamenteel, vrij en ongebonden onderzoek. Het is de nieuwsgierigheid van wetenschappers die aan de basis ligt van doorbraken in het wetenschappelijk onderzoek. Kennis moet beter worden benut. Universiteiten moeten ondernemende universiteiten worden. Ook onderzoekers moeten ondernemender worden.

Met de universiteiten is een hoofdlijnenakkoord gesloten dat onder meer moet leiden tot meer zwaartepuntvorming en profilering in het wetenschappelijk onderzoek. In het topsectorenbeleid zijn innovatiecontracten ontwikkeld met als doel de samenwerking in de gouden driehoek van overheid, kennisinstellingen en bedrijven te verbeteren en zo de innovatiekracht van ons land te versterken. Bij het talentinstrumentarium is besloten de Vernieuwingsimpuls in haar huidige vorm en omvang voort te zetten. Dit geldt tevens voor het programma Graduate Schools. De Vernieuwingsimpuls is al jaren het succesinstrument voor persoonlijke subsidies aan excellente onderzoekers en vormt een uitstekende brug naar subsidieaanvragen in Europees kader (ERC). Ook in de Europese samenwerking zijn goede successen geboekt. Van het Zevende Kaderprogramma slaat 6,7 procent neer in ons land, meer dan verhoudingsgewijs was te verwachten.

Hervorming 10: publieke omroep

De publieke omroep heeft als opdracht om een kwalitatief hoogwaardig programma-aanbod te verzorgen voor een breed publiek. De publieke middelen zijn nu versnipperd over in totaal 21 partijen, waardoor primaire processen inefficiënt verlopen, de besluitvorming moeilijk van de grond komt en de bestuurbaarheid van het geheel uit balans is geraakt.

Vanaf 2016 is het landelijke omroepbestel vereenvoudigd en de bezuinigingsopdracht uit het Regeerakkoord gerealiseerd. De landelijke publieke omroep bestaat uit niet meer dan acht organisaties, waaronder twee taakorganisaties en maximaal zes omroeporganisaties op basis van leden. Door vergaande integratie en samenwerking van (delen van) deze organisaties en van programmatische en productieprocessen, is de landelijke publieke omroep in staat om efficiënt te opereren. Integratie vindt ook plaats tussen de landelijke en de regionale omroep, zodat er één publieke omroep ontstaat, met zowel landelijke als regionale taken.

In 2011 hebben we in het kader van de stelselherziening publieke omroep allereerst een onderzoek laten uitvoeren naar de besparingsmogelijkheden bij de publieke omroep. Het onderzoek maakt duidelijk dat de besparingen bij de publieke omroep gerealiseerd kunnen worden met behoud van de kwaliteit en de pluriformiteit van het media-aanbod, maar alleen als omroepen fuseren en er drie netten gehandhaafd blijven. Vervolgens zijn de omroepverenigingen aan de slag gegaan met de opdracht om met de bestaande partijen tot een efficiënte en eenvoudige organisatie te komen, binnen de door ons gestelde kaders. Het akkoord dat bereikt is, en bekrachtigd door de minister, zal de komende jaren in de praktijk worden uitgewerkt door de partijen in Hilversum, en via een wijziging van de Mediawet.

Hervorming 11: stelselwijziging cultuur

Het kabinet staat voor een omslag in de cultuursector naar instellingen en kunstenaars die behalve hoogwaardige artistieke kwaliteit ook ondernemender zijn, hun publieksbereik vergroten en meer eigen inkomsten verwerven. De artistieke kwaliteit vormt daarom het vertrek- en niet het eindpunt. Het gaat om meer dan kwaliteit. De rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor een culturele Basisinfrastructuur (BIS) met kwaliteit waarbij het uitgangspunt is dat in alle regio’s een kwalitatief hoogwaardig aanbod blijft bestaan. Daarnaast zijn educatie, behoud en beheer van erfgoed en vernieuwing en talent belangrijk.

2011 stond vooral in het teken van de stelselwijziging cultuur die met ingang van de subsidieplanperiode 2013–2016 zijn beslag zal krijgen en waarin tevens de bezuinigingsopdracht van het regeerakkoord wordt gerealiseerd. Het richtinggevende kader voor de stelselwijziging is de Uitgangspuntenbrief cultuurbeleid (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 75). Dit kader voorziet onder meer in een nieuwe invulling van de Basisinfrastructuur en een (al eerder met de sector overeengekomen) eigen inkomstennorm van 17,5 procent.

Als onderdeel van de stelselwijziging dient het wettelijk onderscheid in de Wet op het specifiek cultuurbeleid (WSC) tussen de subsidiecategorie vierjaarlijkse instellingssubsidie en de categorie langjarigen te worden geschrapt. In plaats daarvan komt er in de gewijzigde WSC één nieuwe subsidiecategorie voor alle instellingen in de Basisinfrastructuur (met uitzondering van de cultuurfondsen). In juli 2011 is de aangewezen status van alle 54 aangewezen instellingen ingetrokken. Een voorstel tot wijziging van de WSC is 14 februari 2012 door de Tweede Kamer aanvaard (Kamerstuk 33 100, nr. 2).

Parallel aan het wetgevingstraject zijn de uitgangspunten nader uitgewerkt in de beleidsbrief Meer dan Kwaliteit en de Subsidieregeling basisinfrastructuur 2013–2016 (Kamerstuk 32 820, nr. 1). Beide zijn op 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden. Op basis hiervan is de subsidieprocedure in december 2011 formeel van start gegaan.

Emancipatie

Hoewel de acceptatie van homoseksuelen in Nederland hoog is, zijn er geregeld incidenten in woonwijken en op scholen waarbij homoseksuelen en transgenders worden gepest. Ook is de acceptatie van homoseksualiteit bij groepen als jongeren, etnische minderheden en in orthodox-religieuze gemeenschappen duidelijk negatiever dan bij andere Nederlanders. Een derde van de homoseksuelen en transgenders voelt zich niet veilig genoeg om op het werk uit de kast te komen.

De arbeidsdeelname van vrouwen groeit nog steeds. Ook na de komst van kinderen blijven steeds meer vrouwen werken. Maar vooral laagopgeleide vrouwen nemen weinig deel aan de arbeidsmarkt. Het aantal vrouwen in topposities bij de overheid en in de private sector groeit, maar dit kan nog beter.

In 2011 zijn de nodige juridische stappen gezet om de positie van lesbiennes, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders verder te verbeteren en om de veiligheid te vergroten. Zo is de strafmaat voor geweldsdelicten tegen deze groepen verhoogd. Daarnaast hebben we met 41 grote gemeenten een intentieverklaring getekend waarin we afspreken dat de gemeenten beleid ontwikkelen om de veiligheid van LHBT’ers te vergroten.

Eind 2011 hebben circa 200 toonaangevende bedrijven met circa 700 000 werknemers het Charter Talent naar de Top ondertekend. Met 21 grote gemeenten zijn in het kader van het programma Eigen Kracht afspraken gemaakt om meer laagopgeleide vrouwen zonder werk en uitkering te stimuleren aan het werk te gaan of een opleiding te volgen.

Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst

In december 2010 heeft het kabinet ingestemd met het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Dit programma – onder regie van de minister van BZK – heeft als doel om de overheid kleiner en slagvaardiger te maken. Binnen het uitvoeringsprogramma compacte rijksdienst is onderzocht wat de mogelijke gevolgen zijn voor DUO van de bundeling van bedrijfsondersteunende processen, het bundelen van de rijksincasso, het bundelen van inkomensoverdrachten aan burgers en de bundeling van subsidies. De deelprojecten zijn in het najaar afgerond en worden in 2012 nader uitgewerkt.

BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 1. PRIMAIR ONDERWIJS

1.1 Algemene doelstelling: het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Alle kinderen hebben recht op passend en kwalitatief goed primair onderwijs in voldoende toegeruste scholen (Grondwet, artikel 23). De overheid houdt daarvoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid als taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen (Wet op het Primair Onderwijs en Wet op de Expertisecentra). Om het recht van ieder kind op onderwijs te borgen, verplicht de overheid de ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen.

De wijze waarop de minister de algemene beleidsdoelstelling invult, is uitgewerkt in vier operationele beleidsdoelstellingen, te weten: «leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs», «leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit», «leerlingen kunnen zonder drempels het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften» en «leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school». Om de operationele doelstellingen te bereiken is een aantal instrumenten ingezet. De resultaten van deze instrumenten dragen bij aan het behalen van de operationele doelstellingen en daarmee aan de algemene beleidsdoelstelling. De in de begroting 2011 genoemde instrumenten die ten dele of niet gerealiseerd zijn, worden hierna toegelicht.

Externe factoren

Een kritische succesfactor van het primair onderwijs is de onderwijsarbeidsmarkt; voldoende en goed onderwijspersoneel. De informatie hierover is opgenomen in beleidsartikel 9 (Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid).

Een andere kritische succesfactor is de demografische ontwikkeling. Door de ontgroening neemt het aantal schoolgaande kinderen al enige jaren af.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

In dit jaarverslag zijn de indicatoren uit de begroting opgenomen die zijn gecontinueerd door het kabinet Rutte.

Daarnaast worden de indicatoren voor het primair onderwijsstelsel beschreven in Trends in Beeld (www.trendsinbeeld.minocw.nl) en het Onderwijsverslag 2010–2011.

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1 000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

8 789 236

9 282 969

9 625 193

9 460 186

9 914 081

9 502 556

411 525

Waarvan garantieverplichtingen

 

20 500

         

Totale uitgaven

8 599 849

8 981 019

9 567 428

9 471 237

9 554 470

9 503 772

50 699

                 

Programma-uitgaven

8 593 248

8 974 817

9 562 350

9 466 210

9 549 482

9 498 352

51 131

                 

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs

8 149 909

8 533 357

9 062 249

9 108 154

9 032 811

8 928 254

104 558

Personele bekostiging

7 012 084

7 411 429

7 873 478

7 824 174

7 822 355

7 751 162

71 194

Materiële bekostiging

1 068 875

1 089 307

1 145 841

1 142 896

1 154 479

1 136 952

17 526

Bekostiging Caribisch Nederland

0

0

0

0

10 563

0

10 563

Conciërgeregeling

       

9 724

0

9 724

Verbeteren binnenmilieu

0

1 354

1 775

105 555

1 454

2 047

– 593

Onderwijspersoneelsbeleid

8 176

4 603

6 432

3 314

2 204

3 517

– 1 313

Invoering persoonsgebonden nummer

4 409

4 116

3 552

898

1 000

2 000

– 1 000

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

0

1 963

5 529

7 440

8 196

10 000

– 1 805

Aanpak (zeer) zwakke scholen

0

180

989

1 616

1 037

960

77

Overig

56 365

20 405

24 653

22 261

21 800

21 616

185

                 

Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit

21 561

41 013

49 943

81 697

60 092

67 191

– 7 099

Verbeteren van taal- en rekenopbrengsten

3 049

13 421

20 680

41 009

20 141

31 496

– 11 355

Excellentie en talentontwikkeling

0

920

2 970

3 698

2 840

3 131

– 291

Verbreding techniek in het basisonderwijs

1 245

7 875

8 071

5 407

15 300

14 800

500

Cultuur en school

15 700

16 774

18 119

27 949

18 659

10 782

7 877

Overig

1 567

2 023

102

3 634

3 152

6 982

– 3 830

                 

Leerlingen kunnen zonder drempels het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

304 841

353 439

371 147

231 677

414 149

445 044

– 30 895

Passend onderwijs en LGF

60 512

39 258

58 108

71 242

71 422

94 213

– 22 791

Onderwijsachterstandenbeleid

216 493

283 542

266 260

110 779

289 491

294 406

– 4 915

Segregatie

0

2 092

930

846

752

1 809

– 1 057

Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

0

0

16 454

19 000

21 500

23 862

– 2 362

Veiligheid op school

21 262

21 614

22 217

22 594

23 886

23 410

476

Overig

6 574

6 933

7 178

7 217

7 098

7 344

– 246

                 

Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school

68 091

5 776

31 493

1 495

4 884

15 454

– 10 570

Brede scholen

31 676

970

28 931

1 412

788

11 106

– 10 318

Dagarrangementen en combinatiefuncties

465

673

2 345

0

0

0

0

Tussenschoolse opvang

3 569

3 937

– 5

0

4 096

4 348

– 252

Overig

32 381

196

222

83

0

0

0

                 

Voorcalculatorische uitdelingen

0

0

0

0

0

5 473

– 5 473

                 

Programmakosten overig

48 847

41 232

47 518

43 187

37 546

36 936

610

Uitvoeringsorganisatie DUO

38 735

32 807

36 341

30 807

26 700

24 937

1 763

Overig

10 112

8 425

11 177

12 380

10 846

11 999

– 1 153

                 

Apparaatsuitgaven

6 600

6 202

5 078

5 027

4 988

5 420

– 432

Ontvangsten

101 845

71 405

61 435

45 002

20 668

1 661

19 007

N.B.: Verschillen in de optellingen worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven in het primair onderwijs ligt circa € 51 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is circa € 19 miljoen hoger dan oorspronkelijk geraamd. Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.

Verplichtingen

Het verschil in de verplichtingenstand wordt veroorzaakt doordat in 2011 verplichtingen zijn aangegaan voor 2012 en verder. Dit zijn vooral de verplichtingen voor de onderwijsachterstandsmiddelen die naar gemeenten gaan.

Uitgaven

  • Personele bekostiging: Het verschil wordt grotendeels verklaard door het verwerken van de actuele prijzen (tegemoetkoming stijging werkgeverslasten en Actieplan Leerkracht Nederland) in de bekostiging (€ 57,4 miljoen). Daarnaast is € 7,7 miljoen toegevoegd ten behoeve van het Participatiefonds.

  • Materiële bekostiging: De verhoging van € 17,5 miljoen is grotendeels veroorzaakt door de toevoeging van de prijsbijstelling aan de begroting.

  • Bekostiging Caribisch Nederland: Het beschikbare budget (€ 10,6 miljoen) is overgeboekt van artikel 8 (Internationaal beleid) naar artikel 1 (Primair Onderwijs).

  • Conciërgeregeling: Met ingang van schooljaar 2011–2012 is het budget voor de conciërgeregeling (€ 9,7 miljoen) overgeboekt van artikel 9 (Lerarenbeleid) naar artikel 1 (Primair Onderwijs).

  • Verbeteren taal- en rekenopbrengsten: Het verschil van € 11,4 miljoen komt grotendeels doordat de volledige betaling van de Subsidieregeling Taal en Rekenen van het schooljaar 2010–2011 in 2010 heeft plaatsgevonden.

  • Cultuureducatie: Het verschil (€ 7,9 miljoen) wordt verklaard doordat het deel van het beschikbare budget voor het schooljaar 2011–2012 dat betrekking heeft op 2011 is overgeboekt van artikel 14 (Cultuur) naar artikel 1 (Primair Onderwijs).

  • Overige uitgaven «leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit»: De realisatie is € 3,8 miljoen lager dan begroot. Dit wordt grotendeels veroorzaakt doordat middelen zijn vrijgemaakt voor de bijdrage aan het Nationaal Programma kwaliteitssprong Zuid in de jaren 2012–2015.

  • Passend onderwijs en LGF: De realisatie is € 22,8 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat er minder rugzakleerlingen zijn dan is geraamd (€ 18,6 miljoen).

  • Onderwijsachterstandenbeleid: De realisatie is € 4,9 miljoen lager dan begroot. Oorzaak is onder andere dat de uitgaven (€ 1,4 miljoen) voor het toezicht op de voorschoolse educatie voortvloeiend uit de wet OKE zijn overgeboekt naar de Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast is het project VVE Versterk later gestart dan gepland (€ 2,7 miljoen).

  • Onderwijsvoorziening jonggehandicapten: Door minder beroep op de regeling dan verwacht, is van het beschikbare budget € 2,4 miljoen minder uitgegeven.

  • Brede Scholen: Het budget is met € 10,3 miljoen verlaagd onder andere door een overboeking naar het Gemeentefonds ten behoeve van de realisatie van combinatiefuncties in het kader van de impuls brede scholen, sport en cultuur.

Ontvangsten

  • De ontvangsten zijn € 19,0 miljoen hoger dan geraamd. De Oorzaken zijn:

    • € 11,3 miljoen, schoolbesturen en gemeenten maken minder gebruik van de middelen die voor specifieke doelen bestemt zijn.

    • € 7,7 miljoen is teruggevorderd bij scholen als gevolg van onterechte declaraties van wachtgeldkosten. Dit bedrag is weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds.

1.3 Operationele beleidsdoelstelling
1.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs

De overheid heeft de verantwoordelijkheid om scholen goed toe te rusten, zodat scholen in staat zijn te voldoen aan eisen voor toegankelijkheid en kwaliteit. Scholen en schoolbesturen moeten kunnen inspelen op de specifieke omstandigheden en onderwijs op maat bieden. De lumpsumbekostiging stelt hen daarbij in staat om zelf af te wegen hoe het beschikbare budget het beste kan worden ingezet. Hierover verantwoordt het bestuur zich.

• Aanpak (zeer) zwakke scholen

Doelbereiking

De daling van het aantal zeer zwakke scholen in het primair onderwijs zet door. Op 1 januari 2012 waren nog slechts 32 scholen zeer zwak. Echter, niet alle scholen die zeer zwak zijn verbeteren binnen een jaar. In een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 293, nr. 86) staan de plannen uitgewerkt om deze ambitie uit het Regeerakkoord te realiseren. Ten eerste wordt het toezicht meer signalerend van aard. De Inspectie van het Onderwijs waarschuwt scholen en besturen eerder en indringender als de kwaliteit van het onderwijs achteruit gaat. Ten tweede wordt het hulpaanbod voor zeer zwakke scholen via de sectorraden geïntensiveerd en gecontinueerd. Ten slotte is in 2011 gestart met de voorbereiding van een wetswijziging die het mogelijk maakt de scholen die na een jaar nog steeds zeer zwak zijn te sluiten.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.2: Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)
         

Realisatie

Raming

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

Leerlingen basisonderwijs

           

geen gewicht

1 275,9

1 316,6

1 344,3

1 338,5

1 330,0

1 334,1

0,25

74,6

37,5

0,0

0,0

0,0

0,0

0.3

66,0

89,0

117,2

111,7

104,5

108,0

0,4

0,7

0,4

0,0

0,0

0,0

0,0

0,7

1,4

0,7

0,0

0,0

0,0

0,0

0,9

89,8

47,3

0,0

0,0

0,0

0,0

1.2

43,5

61,6

86,3

84,7

82,5

81,3

Subtotaal1

1 551,8

1 553,0

1 547,8

1 534,9

1 517,3

1 523,4

Leerlingen trekkende bevolking

0,5

0,4

0,5

0,4

0,4

0,5

Totaal1

1 552,3

1 553,5

1 548,3

1 535,3

1 517,7

1 523,9

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

44,9

44,1

43,3

42,8

41,8

41,7

waarvan anderstalige leerlingen

8,6

8,4

8,4

8,5

8,4

8,1

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

65,0

66,8

68,5

68,9

70,1

70,3

waarvan anderstalige leerlingen

11,5

11,4

11,6

11,7

11,9

11,5

Ambulant begeleide leerlingen

35,5

39,4

42,3

38,9

39,6

42,4

N.B.: De gewichtenregeling is herzien per 1 augustus 2006. Hierdoor zijn twee nieuwe gewichten (0,3 en 1,2) ingevoerd. Per 1 oktober 2009 is de oude gewichtenregeling afgebouwd.

Bron: Referentieraming 2011, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2011 is op basis van een voorlopige telling.

X Noot
1

(sub)totalen kunnen een kleine afwijking vertonen door het afronden van de aantallen.

Tabel 1.3: (Gesaldeerde) uitgaven per leerling, excl. DUO en apparaatskosten (bedragen x € 1 000)
         

Realisatie

Raming

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

WPO: basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

4,5

4,7

5,0

5,0

5,1

5,1

WEC (voortgezet) speciaal onderwijs

18,7

19,9

21,6

22,1

22,0

21,8

Primair onderwijs

5,1

5,3

5,7

5,7

5,8

5,8

Bron: DUO-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2011 is op basis van een voorlopige telling.

Tabel 1.4: Aantal scholen in het primair onderwijs
         

Realisatie

Raming

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

Scholen voor basisonderwijs

6 898

6 892

6 881

6 848

6 807

6 882

Scholen voor speciaal basisonderwijs

316

313

311

308

304

311

Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

323

323

324

324

324

324

Totaal primair onderwijs

7 537

7 528

7 516

7 480

7 435

7 517

Bron: DUO-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie voor 2011 is op basis van een voorlopige telling.

1.3.2 Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit

Het primair onderwijs moet het voor de leerling mogelijk maken naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij zijn of haar capaciteiten. Dit vraagt om kwalitatief goed primair onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en rapporteert hierover jaarlijks in het Onderwijsverslag.

Doelbereiking

De Inspectie van het Onderwijs is over het geheel genomen positief over de kwaliteit van het basisonderwijs.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

   

2009

2010

2011

2011

1.

Gemiddelde taalvaardigheidscores in groep 8 van het basisonderwijs:

         
 

a.

woordenschat

250

249

257

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

251

 

b.

spelling

250

250

252

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

252

 

c.

begrijpend lezen

250

252

254

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

257

 

Bron: Cito – Jaarlijks Peilingsonderzoek van het Onderwijsniveau

Peildatum: 2008

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2010

Peildatum: 2010/2011

Peildatum: 2011

2.

Gemiddelde rekenvaardigheidscores in groep 8 van het basisonderwijs:

         
 

a.

getallen en bewerkingen

250

250

252

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

252

 

b.

breuken, procenten en verhoudingen

250

250

254

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

253

 

c.

meten, meetkunde, tijd en geld

250

249

254

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

254

 

Bron: Cito – Jaarlijks Peilingsonderzoek van het Onderwijsniveau

Peildatum: 2008

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2010

Peildatum: 2010/2011

Peildatum: 2011

3.

Percentage zeer zwakke scholen in het basisonderwijs

1,4%

1,3%

0,7%

0,65%

0,45%

 

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 01.01.2006

Peildatum: 01.01.2010

Peildatum: 01.01.2011

Peildatum: 01.01.2011

Peildatum: 01.01.2012

N.B.: In dit jaarverslag zijn de indicatoren uit de begroting opgenomen die zijn gecontinueerd door het kabinet Rutte.

1.3.3 Leerlingen kunnen zonder drempel het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

Sommige leerlingen zijn zonder extra ondersteuning niet of niet goed in staat om (regulier) onderwijs te volgen, bijvoorbeeld leerlingen met leermoeilijkheden, grote leerachterstanden of leerlingen met een handicap of stoornis. Voor kinderen met laag opgeleide ouders, die een grotere kans hebben op onderwijsachterstand, en voor scholen in achterstandsgebieden (impulsgebieden) biedt de gewichtenregeling extra middelen voor de basisscholen. Het doel van passend onderwijs is voor ieder kind een passend onderwijsaanbod te realiseren. Waar mogelijk zal een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, in het regulier onderwijs opgevangen moeten worden.

• Passend onderwijs

Doelbereiking

In 2011 is in de beleidsbrief «Naar passend onderwijs» (Kamerstuk 31 497, nr. 31) het beleid ten aanzien van het nieuwe stelsel passend onderwijs en de invulling van de ombuiging op passend onderwijs uiteengezet. In de tussenrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 66) is de voortgang van passend onderwijs weergegeven. Eind 2011 is het wetsvoorstel passend onderwijs naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 106, nrs. 1, 2 en 3).

• Veiligheid op school

De invoering van een wettelijke verplichting voor scholen om incidenten te registreren treedt een schooljaar later dan gepland in werking. Over het aangepaste traject is de Tweede Kamer separaat geïnformeerd (Kamerstuk 29 240, nr. 44). Het wetsvoorstel is in 2011 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 32 857, nr. 2).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

   

2009

2010

2011

2011

Percentage zeer zwakke scholen:

         

a.

in het speciaal basisonderwijs

6,4%

1,7%

1,3%

3,2%

1,6%

b.

in het (voortgezet) speciaal onderwijs

5,0%

2,0%

1,3%

2,5%

1,6%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 01.01.2007

Peildatum: 01.01.2010

Peildatum: 01.01.2011

Peildatum: 01.01.2012

Peildatum: 01.01.2012

N.B.: In dit jaarverslag zijn de indicatoren uit de begroting opgenomen die zijn gecontinueerd door het kabinet Rutte.

Toelichting:

  • In afwijking van 2010 is in 2011 het aantal zeer zwakke scholen in het speciaal onderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs apart geteld. Dit zorgt voor een lichte stijging van het percentage zeer zwakke (v)so scholen, omdat twee onderwijskundige eenheden (één voor so en één voor vso) nu als twee zeer zwakke scholen worden gerekend in plaats van één.

1.3.4 Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school

De samenhang van voorzieningen zoals in een brede school in het primair onderwijs vergroot de ontwikkelingskansen van 0 tot 12-jarigen, kan bijdragen aan de combinatie van arbeid en zorg voor de ouders van deze kinderen en kan bovendien een bijdrage leveren aan het voorkomen van achterstanden, uitval en leer- en gedragsmoeilijkheden.

• Brede scholen

Doelbereiking

De projecten in het kader van de Regeling stimulering aanpassing huisvesting brede scholen moeten door de gemeenten uiterlijk 31 december 2011 zijn afgerond. Voor deze projecten vindt verantwoording plaats via de jaarrekening van gemeenten (SiSa).

1.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.7 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Effectenonderzoek ex post

Peiling prestaties leerlingen (Cito)>

1.3.2.

2008

2009, 2010, 2011

www.cito.nl

 

Effecten taal- en rekenverbeterprojecten

1.3.2.

2008

2011

www.onderwijsinspectie.nl

 

Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)

1.3.3.

2009

2012/13

 
 

Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)

1.3.3.

2009

2012/13

 
 

Effecten wijziging gewichtenregeling (NWO-BOPO)

1.3.3.

2010

2011

www.its-nijmegen.nl

 

Retentieonderzoek schakelklassen

1.3.3.

2011

2011

www.schakel-klassen.nl

Overig evaluatieonderzoek

Monitor Jaarrekeningen PO

1.3.1.

2008

2011

www.onderwijsinspectie.nl (Onderwijsverslag 2009–2010)

 

Relatie personeelsbeleid en onderwijskwaliteit (NWO-BOPO)

1.3.1.

2009

2011

 
 

Demografische krimp en effecten op bekostiging

1.3.1.

2011

2011

www.ioo.nl

 

Evaluatie WMS

1.3.1.

2010

2012

 
 

Evaluatie materiële bekostiging

1.3.1.

2010

2011

www.ioo.nl

 

Draagvlak Kwaliteitsagenda PO onder besturen, directies en leerkrachten

1.3.1.

2009

2010, 2011

www.researchned.nl

 

Verbeteren professionaliteit opbrengstgericht werken, samenwerken en leren van elkaar (NWO-BOPO)

1.3.2.

2010

2012

 
 

Rol gemeenten en schoolbesturen bij VVE (NWO-BOPO)

1.3.3.

2010

2012

 
 

Monitor VVE

1.3.3.

2011

2011

www.sardes.nl

 

Evaluatie impulsgebieden

1.3.3.

2011

2011

zie toelichting

 

Monitor combinatiefuncties

1.3.4.

2008

2011

http://beheer.nisb.nl/cogito/modules/uploads/docs/77001331624920.pdf

Toelichting:

  • Het onderzoek naar Passend onderwijs is vertraagd als gevolg van beleidsontwikkeling. Naar verwachting zal het onderzoek in 2012–2013 leiden tot een rapportage.

  • Het onderzoek naar de relatie tussen personeelsbeleid en onderwijskwaliteit wordt in twee stappen uitgevoerd (2010–2011 en 2011–2012). In 2012 wordt het eindrapport verwacht.

  • De evaluatie van de WMS is in 2011 uitgevoerd. De rapportage is in het voorjaar van 2012 afgerond.

  • Het onderzoek naar het verbeteren van de professionaliteit en opbrengstgericht werken kende een vertraging in de dataverzameling. In 2012 wordt gerapporteerd.

  • Het onderzoek naar de rol van gemeenten en schoolbesturen bij VVE is in 2011 afgerond. Het rapport hierover wordt in de loop van 2012 gepubliceerd.

  • De interne evaluatie van de impulsgebieden is in 2011 uitgevoerd. De resultaten worden verwerkt in een brief over het onderwijsachterstandbeleid, die voor de zomer 2012 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene beleidsdoelstelling: het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het best past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het voortgezet onderwijs biedt leerlingen verschillende leerroutes aan, van praktijkonderwijs tot vwo. Het voortgezet onderwijs heeft de taak om voor kwalitatief goed onderwijs te zorgen. De afgelopen periode stond de onderwijskwaliteit centraal in het beleid voor het voortgezet onderwijs. In het kader van de Kwaliteitsagenda VO over 2008–2011 (kamerstuk 31 289, nr. 42) zijn diverse maatregelen getroffen gericht op verbetering van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. De prioriteiten zijn:

  • 1. Taal en rekenen, basiskwaliteit op orde: aantoonbare verbetering van de taal- en rekenprestaties.

  • 2. Uitblinken: uitblinken op alle niveaus en een passende kwalificatie voor alle leerlingen.

  • 3. Burgerschap: burgerschapsvorming voor alle leerlingen onder andere door maatschappelijke stages.

  • 4. Professionele ruimte: ruimte voor de leraar (de middelen hiervoor staan bij artikel 9 Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid).

  • 5. Examens: goede en betrouwbare examens.

  • 6. Verbetercultuur: (zeer) zwakke scholen weer goed, goede scholen nog beter.

De prioriteiten zijn nader toegelicht in de operationele doelstellingen.

  • Onderwijsarbeidsmarkt: kengetallen over de onderwijsarbeidsmarkt in het voortgezet onderwijs zijn opgenomen in de overzichtsconstructie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid (artikel 9).

  • Demografische ontwikkelingen: veranderingen in de omvang van de leerlingenpopulatie en in de verdeling over de onderwijssoorten worden gemeten in de referentieraming. Ten opzichte van de vorige begroting steeg het aantal leerlingen in het schooljaar 2010/2011 voor het totale voortgezet onderwijs met ruim 1%.

Externe factoren

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 3.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Percentage 15 jarige leerlingen met lage leesvaardigheden

9,6%

14,4%

n.b.1

11%

n.b.1

 

Bron: PISA 2009

Peildatum: 2000

   

Peildatum: 2012

 

2.

Verwachte slaagkans, in procenten van de instroom in de onderwijssector

78%

84%

84%

Handhaving hoge percentage

n.n.b.

 

Bron: OCW, Trends in Beeld 2011

Peildatum: 2001

       
X Noot
1

Pisa-onderzoek wordt om de drie jaar uitgevoerd.

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling 

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

6 102 888

6 651 112

7 183 021

6 964 926

7 057 626

6 787 485

270 141

Waarvan garantieverplichtingen

       

9 000

   

Totale uitgaven

5 998 974

6 484 945

6 788 278

6 958 031

6 950 405

6 818 367

132 038

                 

Programma-uitgaven

5 993 307

6 479 381

6 782 445

6 950 011

6 942 483

6 814 138

128 345

                 

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

5 952 801

6 369 842

6 648 959

6 773 286

6 776 035

6 662 795

113 240

Personele en materiële bekostiging

5 886 018

6 266 938

6 540 644

6 617 599

6 671 199

6 553 198

118 001

Inversteringen in energiebesparing en een beter milieu

0

0

0

51 080

0

0

0

Actieprogramma «Onderwijs bewijs»

948

749

3 243

3 521

5 342

5 683

– 341

Onderwijsverzorging

50 980

50 605

51 849

51 828

49 839

51 323

– 1 484

Projecten

14 855

19 444

18 069

15 630

17 782

18 165

– 383

Belangenbeht. dienstverl. ICT (po, vo, be)

 

32 106

35 154

33 628

31 873

34 426

– 2 553

                 

Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

5 848

56 880

61 181

63 155

56 262

59 195

– 2 933

Kwaliteitsprojecten via VO-Raad

5 848

5 025

5 535

3 482

559

3 600

– 3 041

Kwaliteitsbeleid vo (w.o. Rekenen en Taal)

 

51 855

55 646

59 673

55 703

55 595

108

                 

Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn

0

0

7 199

18 698

27 422

15 980

11 442

Experimenten vmbo-mbo2

0

0

7 199

18 698

10 510

15 980

– 5 470

Borgingscohort experimenten vmbo-mbo2

0

0

0

0

16 912

0

16 912

                 

Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

11 264

27 970

38 325

69 478

55 233

54 586

647

Maatschappelijke stage

11 264

27 970

38 325

69 478

55 233

54 586

647

                 

Programmakosten-overig

23 394

24 689

26 781

25 394

27 531

21 582

5 949

Uitvoeringsorganisatie DUO

23 394

24 689

26 781

25 394

27 531

21 582

5 949

                 

Apparaatsuitgaven

5 667

5 564

5 833

8 020

7 922

4 229

3 693

Ontvangsten

122 991

67 658

63 729

62 450

9 450

1 361

8 089

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven van het voortgezet onderwijs is circa € 132 miljoen hoger dan oorspronkelijk geraamd. De realisatie van de ontvangsten is € 8 miljoen hoger dan geraamd.

Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.

Uitgaven

  • Personele en materiële bekostiging:

    • Een verhoging met € 41,9 miljoen, omdat er in dit jaar meer leerlingen in het voortgezet onderwijs waren dan in de oorspronkelijke raming.

    • Een verhoging met € 32,6 miljoen in verband met de uitdeling van de loonbijstelling (werkgeverslasten tranche 2011).

    • Een verhoging met € 56 miljoen. De loonbijstelling 2011 is gedeeltelijk uitgekeerd. Hierdoor is voor de arbeidsvoorwaarden in het VO een liquiditeitsprobleem ontstaan. Ter dekking hiervan wordt de raming van 2011 verhoogd, ten laste van 2012, in de veronderstelling dat in 2012 dekking kan plaatsvinden uit de loonbijstelling 2012. In het geval dat die loonbijstelling niet beschikbaar komt zal in 2012 alternatieve dekking worden aangebracht.

    • Een verschuiving naar de post «experimenten vmbo- mbo2 (inclusief het borgingscohort)» van per saldo € 11,4 miljoen.

  • Kwaliteitsprojecten via de VO-raad:

    • Een bijstelling van –/– € 3 miljoen, omdat niet alle middelen voor projecten ten behoeve van kwaliteitsverbetering en innovatie in 2011 zijn uitgegeven.

  • Experimenten vmbo-mbo2 (inclusief het borgingscohort):

    • Een verschuiving van € 11,4 miljoen van de post «Personele en materiële bekostiging».

Resteert een bedrag van € 4,5 miljoen, verdeeld over diverse operationele doelstellingen en voornamelijk bestaand uit meerdere overboekingen van en naar andere artikelen en departementen en uit diverse bijstellingen en kasschuiven.

Ontvangsten

Extra ontvangsten, voornamelijk als gevolg van terugvorderingen van middelen van diverse dossiers (naar aanleiding van de controle op aanvragen in het kader van de regeling praktijkgerichte leeromgeving vmbo/pro, de stimulering pilotprojecten maatschappelijke stage en risicoleerlingen).

3.3 Operationele beleidsdoelstelling
3.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op doelmatig toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

Doelbereiking

De reguliere personele en materiële vergoeding betreft het overgrote deel van de bekostiging dat naar de scholen gaat. Zij bekostigen daarmee het primaire onderwijsproces, waarmee zij hun leerlingen zo goed mogelijk onderwijs bieden.

In 2011 is goedkeuring verleend aan een nieuwe islamitische school voor vo in Amsterdam (door stichting), een school voor praktijkonderwijs in Boxmeer en een scholengemeenschap voor vwo/havo/mavo in de stad Groningen (de laatste twee door splitsing van reeds bestaande scholen). De betreffende besluiten zijn gepubliceerd in de Staatscourant jaargang 2011 nr.’s. 11 271 en 16108. Voor de nieuwe scholen in Boxmeer en Groningen kan de bekostiging starten met ingang van 1 augustus 2012; in verband met vooralsnog ontbrekende huisvesting start de bekostiging van de school voor islamitisch vo in Amsterdam niet eerder dan 1 augustus 2013. Met ingang van 1 augustus 2011 is de bekostiging gestart van twee nieuwe gymnasia, te weten in Leiden en in Amsterdam, beide op basis van splitsing. De rapportage aan de Tweede Kamer over de evaluatie van de per 1 augustus 2008 gewijzigde wetgeving met betrekking tot de voorzieningenplanning voortgezet onderwijs (waaronder die voor stichting en splitsing) is voorzien voor 2013.

Onderwijsbewijs

Het doel van het actieprogramma onderwijsbewijs is: onderzoek en experimenten mogelijk maken binnen het onderwijs. In 2008/2009 heeft een eerste ronde van de prijsvraag plaatsgevonden. Binnen de thema’s lerarentekort, taal en rekenen, jeugdzorg en hoogbegaafdheid zijn in totaal 18 onderzoeksvoorstellen gehonoreerd. In 2010 is een tweede ronde van de prijsvraag uitgeschreven. De jury heeft binnen deze ronde 19 voorstellen geselecteerd binnen de thema’s vermindering van achterstanden, excellentie, pesten en gedragsproblemen en burgerschap. Alle onderzoeken zijn gestart en lopen volgens onderzoeksopzet. De eerste resultaten van afgeronde (eerste ronde) onderzoeken zullen in 2012 bekend worden gemaakt.

Het programma is in zoverre al een succes te noemen dat het er daadwerkelijk in geslaagd is experimenten binnen het onderwijs op te zetten en uit te voeren en samenwerking tussen het onderwijs en de wetenschap te stimuleren. De uitkomsten van de onderzoeken moeten aantonen in hoeverre de experimenten ook waardevolle kennis opleveren over wat wel werkt en wat niet werkt op de onderzochte thema’s.

Onderwijsverzorgingsinstellingen (SLOA) en niet wettelijke projecten

De onderwijsverzorgingsinstellingen ontvingen in 2011 in totaal een bedrag van ongeveer € 50 miljoen. Voor de instandhouding van de kwaliteit van het examensysteem en het onderhoud van het stelsel ontvingen de SLO en de CITO circa € 30 miljoen.

Voor de landelijke pedagogische centra APS, CPS, KPC en sectorwerking po/vo/bve was een bedrag van circa € 20 miljoen beschikbaar voor onderwijsondersteunende activiteiten en bovenschools «Research en Development».

In 2011 is aan diverse projecten subsidie verstrekt voor het realiseren van beleidsprioriteiten. Deze projecten ondersteunen de beleidsdoelstellingen van het voortgezet onderwijs, waaronder projecten ten behoeve van de Kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs.

Belangenbehartiging en dienstverlening op het gebied van ict voor de sectoren po, vo en bve

Met voorzieningen, expertise en innovatie ondersteunt stichting Kennisnet onderwijsinstellingen bij het benutten van ICT-kansen om hun onderwijs te verbeteren. Zo ontwikkelde en beheerde de stichting instellings- en sectoroverstijgend voorzieningen, zoals standaarden voor leermateriaal en platformdiensten. Daarnaast nam Kennisnet in 2011 het initiatief tot afspraken tussen verschillende sectororganisaties. Er is bijvoorbeeld besloten de leermiddelenbank van de SLO en Wikiwijs te integreren. Ook heeft Kennisnet, in samenwerking met instellingen en sectororganisaties, publicaties uitgebracht over ondermeer ICT en rekenen in het po, over het schoolvak informatica in het vo en over de ervaringen met flexibel onderwijs in de bve. Tot slot heeft Kennisnet met innovatieve experimenten als het Leren van de Toekomst en Ruimte voor (topsport)talent, verkend hoe de betaalbaarheid en kwaliteit van het onderwijs ook in de nabije toekomst kan worden gegarandeerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.3 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Rapportcijfer ouders over de kwaliteit van de school van hun kind

7,3

n.b.1

7,3

Handhaving hoge cijfer

n.b.1

Bron: OCW, Opinieonderzoek Onderwijs 2010

Peildatum: 2005

       
X Noot
1

Tot en met 2008 werd de Onderwijsmeter tweejaarlijks gepubliceerd. Vanaf 2010 is er in plaats daarvan het opinieonderzoek Onderwijs gekomen. Ook het opinieonderzoek Onderwijs wordt tweejaarlijks gepubliceerd.

Tabel 3.4 Kengetallen

Kengetal

Waarde peildatum

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen, teldatum 1-10-2011

925 500

 

Bron: DUO

 

2.

Uitgaven per onderwijsdeelnemer (x € 1)

7 461

 

Bron: DUO

 

3.

Totaal aantal scholen

647

 

Bron: DUO

 

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1 430

 

Bron: DUO

 
3.3.2 Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

Kwaliteitsagenda VO

Doelbereiking

In de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs is aangegeven welke prioriteiten en basisvoorwaarden nodig zijn om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Om scholen hierbij financieel te ondersteunen, is in 2008 de Regeling Kwaliteit VO gepubliceerd. Scholen hebben in de eerste helft van 2011 voor de laatste maal op grond van deze regeling een financiële bijdrage ontvangen. Deze bijdrage kunnen scholen aan elk van de zes beleidsprioriteiten uit de Kwaliteitsagenda VO besteden, waaronder in elk geval rekenen en taal.

Onderstaande prioriteiten worden extra benadrukt met diverse specifieke maatregelen:

  • Rekenen en taal

    De Tweede Kamer is in de brief van 7 juni 2011 (Kamerstuk 31 332, nr. 17) geïnformeerd over de stand van zaken van de invoering van de referentieniveaus taal en rekenen. In 2011 zijn «pilots» met de rekentoets als onderdeel van het eindexamen uitgevoerd, zijn er rekentoetswijzers ontwikkeld, wordt een aanpassing voorbereid op de syllabus Nederlands en is er een onderzoek gestart naar het niveau van de centrale examens Nederlands. Scholen zijn geïnformeerd over de voorgenomen aanpassingen in het eindexamenbesluit die regelen hoe de rekentoets meetelt in de uitslagregel.

  • Examens

    Evenals in 2010 zijn ook in 2011 door het College voor Examens (CvE), CITO, SLO, VO-raad en AOC-raad scholen geholpen om te komen tot kwalitatief goede schoolexamens en een goede afname van de centrale examens. De eerder ingezette kwaliteitsslag heeft zijn vruchten afgeworpen. Ook het aanspreken van scholen over te grote verschillen tussen de School examen (SE)-cijfers en de Centraal examen (CE)-cijfers heeft bij de meeste scholen geleid tot beoordelingsafspraken. Dit laat onverlet dat die verschillen er wel op individueel leerlingenniveau kunnen zijn.

    In overleg met de Inspectie van het Onderwijs is de zogenaamde «escalatieladder» uitgewerkt. Bij een groter verschil dan 0,5 of hoger over drie examenjaren en gewogen berekend over alle examenvakken waarvoor zowel SE als CE geldt, gaat de Inspectie van het Onderwijs een gesprek aan met de school. Met deze school bespreekt de Onderwijsinspectie een verbeterplan. Als dat niet baat, volgt stap twee op de escalatieladder, prestatieafspraken tussen inspecteur en school. De volgende tree op de ladder is inzet van de staatsexamencommissie.

    De scholen worden hier begin 2012 over geïnformeerd.

  • Verbetercultuur: zeer zwakke scholen

    Het ministerie van OCW streeft naar het terugbrengen van het percentage zeer zwakke scholen van 1,8% in 2008 naar 1% in 2012. Nu is in 2011 het percentage van 1% reeds gehaald. De Inspectie van het Onderwijs, de VO-raad en de AOC-raad hebben een rol gespeeld in het verminderen van zeer zwakke scholen. De VO-raad draagt bijvoorbeeld in samenwerking met de AOC-raad zorg voor een steunpunt voor zeer zwakke scholen. Ook ondersteunt de VO-raad zeer zwakke scholen actief met analyseteams, audits en interimmanagement. De Inspectie van het Onderwijs heeft haar toezicht op zeer zwakke scholen aangescherpt, waardoor scholen minder lang zeer zwak zullen zijn. Door deze gezamenlijke inzet heeft het aantal zeer zwakke scholen zich rond het streefpercentage van 1% gestabiliseerd.

  • Kwaliteit en innovatie (VO-raad)

    Een deel van het begrote bedrag is besteed aan de verdere professionalisering van schoolleiders in het voortgezet onderwijs. Er is onderzoek gedaan naar scholingsvraag, -aanbod en bekwaamheid van schoolleiders. De VO-raad heeft gewerkt aan draagvlak en enkele professionaliseringsbijeenkomsten georganiseerd over onder andere: opbrengst gericht werken, «Human Resource Management», financieel beheer en leiding geven aan verander- en innovatieprocessen.

    Verder is de VO-raad in 2011 een project gestart om de resultaten van de kennisbasis van het project Durven Delen Doen te borgen. Het project heeft als doel leeropbrengsten bij alle leerlingen te verhogen en de opbouw van een kennisbasis voor alle vo-scholen op het gebied van kwaliteitsverbetering van het primaire proces, professionalisering van docenten en management, bestuur en toezicht. Dit laatste wordt bewerkstelligd door bundeling van de kennis en onderzoeksresultaten uit de schoolgebonden projecten via een overkoepelend onderzoek.

    Daarnaast heeft in 2011 een aanzienlijk aantal scholen (175) zich ingeschreven voor het project Leermiddelenbeleid van het Innovatieplatform van de VO-raad. Op grond van de onderwijsvisie van een instelling wordt in een leermiddelenbeleidsplan samenhangend beleid opgenomen over de inzet van lesmateriaal, waarbij rekening gehouden wordt met ICT-beleid, personeelsbeleid, financieel beleid en kwaliteitsbeleid. Inzet van digitaal leermateriaal uit de stercollecties van stichting VO-content kan hiervan deel uitmaken.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Percentage leerlingen (derde klas) op of boven referentieniveau 2F begrijpend lezen naar schoolsoort

         
 

vmbo bbl

21

 

42

50

49

 

vmbo kbl

50

 

87

75

79

 

vmbo tl

95

 

97

95

89

 

havo

100

 

100

75

75

 

vwo

100

 

100

95

95

Bron: CITO

Peildatum: 2009

       

2.

Percentage leerlingen (derde klas) op of boven referentieniveau 2F rekenen/wiskunde naar schoolsoort

         
 

vmbo bbl

13

 

12

50

18

 

vmbo kbl

50

 

37

75

47

 

vmbo tl

79

 

71

95

80

 

havo

97

 

96

75

68

 

vwo

100

 

100

95

94

Bron: CITO

Peildatum: 2009

       

3.

Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk kwaliteitszorg

32%

66,5

66,5%

75%

Zie toelichting

Bron: Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag 2009/2010

Peildatum: 2005/2006

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2009/2010

Peildatum: 2012

 

4.

Percentage zeer zwakke schoolsoorten en leerwegen in het voortgezet onderwijs

1,8%

1,9%

1,1%

1%

0,9%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 2008

Peildatum: 1-1-2009

Peildatum: 1-9-2010

Peildatum: 2012

Peildatum: 1-9-2011

Toelichting:

  • 1 en 2: De toetsen zijn op vrijwillige basis afgenomen. De cijfers moeten met enige terughoudendheid worden geïnterpreteerd, omdat er geen sprake is van afname onder examencondities. In tegenstelling tot eerdere jaren is uitgegaan van het niveau 3F voor havo en vwo. Dit verklaart waarom de streef- en gerealiseerde waarden lager liggen dan in 2009 en 2010. Het gaat om leerlingen uit het laatste leerjaar, uitgezonderd vwo, waar sprake is van vierdejaars leerlingen.

  • 3: De Inspectie van het Onderwijs vermeldt in het Onderwijsverslag geen percentage meer voor de «Indicator kwaliteitszorg», maar een groep indicatoren die betrekking hebben op kwaliteitszorg.

    Daar komt bij dat de Inspectie van het Onderwijs met ingang van 2009/2010 niet meer jaarlijks rapporteert over alle onderwijssoorten. Het ene jaar wordt uitgebreid gekeken naar het havo/vwo en het jaar daarop naar het vmbo. Ook dit maakt het moeilijk vast te stellen of de streefwaarde voor de kwaliteitszorg inmiddels is gerealiseerd.

  • 4: De Inspectie van het Onderwijs is in 2009 overgegaan op een andere peildatum. De peildatum van 2009 was nog 1 januari; vanaf 2010 is de peildatum 1 september.

3.3.3 Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn

Doelbereiking

In 2011 is met name het instrument experimenten VM2 ingezet om de aansluiting te verbeteren. De experimenten VM2 zijn in 2008 gestart. In deze leergang hoeven deelnemende leerlingen de fysieke stap van de vertrouwde vmbo-school naar het roc niet te maken. Zij krijgen les op één locatie, van één gemeenschappelijk team van vmbo en mbo docenten, volgens één pedagogisch didactische visie. De verwachting is dat hierdoor het vsv-percentage onder deze groep daalt. Bovendien krijgen zij de kans het mbo2 diploma in minder tijd te halen.

In juni 2011 heeft een eerste groep leerlingen uit cohort 1 VM2 met diploma afgerond. In het schooljaar 2010/2011 namen ruim 3 700 leerlingen deel aan het VM2 experiment. In het schooljaar 2011/2012 is het tweede borgingscohort gestart.

Daarnaast is gestart met de uitwerking van nieuwe instrumenten zoals aanvullende experimenten doorlopende leerlijnen en de vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma's in de vmbo-sectoren economie, techniek en zorg & welzijn.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Gediplomeerden naar bestemming: overgang vmbo naar mbo

81%

85,6%

86,5%

85%

n.n.b.

Bron: OCW, Kerncijfers 2006–2010

Peildatum: 2004

       
3.3.4 Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

Doelbereiking

Alle leerlingen in het VO die vanaf het schooljaar 2011/2012 instromen zijn verplicht om een maatschappelijke stage te doen. De Tweede Kamer heeft ingestemd met het Besluit van 14 juni 2011 tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 32 531, nr. 2) van de minister van OCW. Vanaf dit schooljaar is de maatschappelijke stage in de lumpsumbekostiging opgenomen.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Aantal leerlingen van alle vo-scholen dat een maatschappelijke stage volgt

67 585

187 564

260 619

(was in % uitgedrukt: 100% in 2012)

296 240

Bron: Agentschap NL

Peildatum: 2006/2007

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2009/2010

 

Peildatum: 2010/2011

Toelichting:

  • 1. Om scholen zo goed mogelijk voor te bereiden op de wettelijke verplichting van de maatschappelijke stage vanaf schooljaar 2011/2012 is gekozen voor een fasegewijze invoering. Hierbij is een groeimodel gehanteerd waarbij in de eerste jaren de focus lag op het aantal scholen (2007–2009) en in de daarop volgende jaren (2009–2011) op het aantal leerlingen en uren.

    Vanaf schooljaar 2011/2012 lopen alle leerlingen die dan instromen in het voortgezet onderwijs (circa 195 000), gedurende hun schoolperiode een maatschappelijke stage van minimaal 30 uur. Al in 2010 was het absolute aantal leerlingen dat een maatschappelijke stage liep met 260 619 hoger dan de omvang van een jaarcohort, namelijk circa 200 000 leerlingen. Dat komt omdat scholen in aanloop naar de verplichting in verschillende leerjaren tegelijk door leerlingen een maatschappelijke stage laten uitvoeren. Een betere indicator in deze is daarom het absolute aantal leerlingen dat per jaar een maatschappelijke stage loopt.

3.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 3.8 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Effectenonderzoek ex post

Curriculum evaluatie beta onderwijs 2e fase (nat sk bio) (wiskunde 2009–2012).

AD 3.1

2007

2011 (2012)

www.slo.nl

 

Evaluatie effect leerplusarrangement.

OD 3.3.1

2010

2011

www.regioplan.nl

 

Evaluatie vmbo tl groen.

OD 3.3.1

2009

2012

KBA

 

VM2, vmbo en mbo2 evaluatie.

OD 3.3.3

8/2007

8/2013

ECBO

 

Evaluatie onderbouw VO.

OD 3.3.2

2007

2011

www.gion.nl

 

Evaluatie tweede fase havo/vwo.

OD 3.3.2

2007

2012

GION

 

Evaluatie wet schoolboeken.

OD 3.3.1

2010

2011

Regioplan

 

Evaluatie wet voorzieningenplanning.

OD 3.3.1

2011

2012

Regioplan

 

Evaluatie materiële bekostiging.

OD 3.3.1

2011

2011

www.IOO.nl

Overig evaluatieonderzoek

PISA onderzoek naar rekenen, taal en science. (1x per 3 jaar)

AD 3.1

2000

2012

OECD/www.cito.nl

 

Leerplankundige analyse van PISA trends.

AD 3.1

2011

2011

SLO

 

Secundaire analyse beheersing test items PISA 2009 lezen.

AD 3.1

2011

2012

CITO, stichting lezen en schrijven

 

Onderzoek naar beheersing referentiecriteria rekenen en taal, 2e meting

AD 3.1

2010

2011

CITO

 

Vreemde talenindicator.

AD 3.1

2009

2012

Europese Commissie /CITO

 

2e COOL cohortonderzoek. Testen 3e klas VO in 2011

AD 3.1

2009

2012

GION/CITO

 

Onderzoek naar invoering maatschappelijke stage.

OD 3.3.4

2008

2011

Rotterdam School of Management Erasmus Universiteit

 

Onderzoek onder schoolverlaters.

OD 3.3.3

2007

jaarlijks

www.roa.unimaas.nl

 

Schoolsucces jongens en meisjes in havo en vwo.

OD 3.3.3

2010

2011

ROA

 

Succesvolle onderwijs-aanpakken jongens.

OD 3.3.2

2011

2012

SCO

 

Onderzoek naar aantal profielen havo/vwo.

OD 3.3.2

2010

2011

www.ecorys.nl

 

Internationale vergelijking curricula bovenbouw algemeen secundair onderwijs.

OD 3.3.2

2011

2012

SLO

 

Onderwijs-loopbanen excellente leerlingen VO.

AD 3.1

2011

2012

GION

 

Analyse verklarende factoren zwakke en excellente scholen.

OD 3.3.1

2011

2012

www.cpb.nl

 

Ervaringen met leerlingvolgsystemen.

AD 3.1

2011

2012

Oberon

 

Pilot tussentijdse toets Limburgs.

AD 3.1

2011

2013

ROA

 

Doorstroom-relevantie AVO vakken in het vmbo.

OD 3.3.3

2011

2012

Regioplan

 

Doorstroom-monitor vmbo, havo, vmbo, mbo.

OD 3.3.3

2011

2012

ECBO en ROA

 

Belemmeringen voor het aanbieden van vakken op hoger niveau (in vmbo TL en havo).

OD 3.3.2

2011

2012

Regioplan

 

Hoogbegaafdheid en metacognitieve vaardigheden.

OD 3.3.1

2010

2012

ICLON, Universiteit Leiden

 

Efficiënt wiskunde oefenen in een digitale omgeving.

OD 3.3.1

2009

2012

Universiteit Utrecht

 

Schrijven om te leren bij Nederlands, Geschiedenis en Science.

OD 3.3.1

2009

2012

Rolingcollege

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene doelstelling: het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In het actieplan mbo «Focus op vakmanschap 2011–2015» (maart 2011) heeft het kabinet zijn beleid voor het middelbaar beroepsonderwijs voor deze kabinetsperiode uitgewerkt. Het doel is goed beroepsonderwijs. Het kabinet wil dat alle mbo-instellingen goed presteren. Daartoe zijn de volgende doelen gesteld:

  • In het mbo ligt de focus op goed, initieel beroepsonderwijs voor jongeren.

  • De besturing en de bedrijfsvoering van alle instellingen zijn op orde.

  • Het beroepsonderwijs is competitief met het algemeen vormend onderwijs.

In 2011 is de uitvoering van het actieplan voortvarend ter hand genomen. Het kabinet heeft wetgeving voorbereid voor: het verkorten en intensiveren van opleidingen, modernisering van de bekostiging, invoering van de entrée-opleiding en centralisatie van het Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs (vavo). De wetsvoorstellen zijn voor advies aan de Raad van State aangeboden. Tevens is het actieplan Laaggeletterdheid verschenen. In 2011 is risicogericht toezicht ontworpen dat in 2012 zal worden ingevoerd. Tot slot hebben bedrijfsleven en onderwijsveld in het mbo zelf het inititatief genomen voor oprichting van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Deze oprichting was eind 2011 een feit. Het ministerie van OCW heeft SBB gevraagd advies uit te brengen over herziening van de kwalificatiestructuur en over de opleidingsduur van opleidingen op niveau 4.

Externe factoren

Het onderwijs ter plaatse wordt ook bepaald door de inzet van studenten, docenten, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, ouders, bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt), maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg) en andere overheden. De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan zij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingen-, deelnemer- en studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 4.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Het percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs

71,9%

76,6%

77,6%

 

n.n.b.

 

Bron: Eurostat

2000

       

2.

Het percentage voortijdig schoolverlaters van de totale bevolking van 18–24 jaar

15,5%

10,9%

10,1%

8%

n.n.b.

 

Bron: Eurostat

2000

   

2020

 

3.

Het percentage dat een hbo-diploma haalt van het totale aantal mbo’ers dat doorstroomt naar het hbo

62,1%

63,7%

62,2%

70%

60,5%

 

Bron: DUO

2006

       

4.

Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding

         
 

BOL

14,6%

9,8%

8,4%

 

n.n.b.

 

BBL

5,6%

3,1%

3,4%

   
 

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2002–2003) 2004

(cohort 2007–2008) 2009

     

5.

Het percentage gediplomeerden dat aangeeft dat hun opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

         
 

BOL

43%

48%

43%

60%

 
 

BBL

 

59%

54%

60%

n.n.b.

 

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2004–2005) 2006

(cohort 2007–2008) 2009

     

Toelichting:

  • 1. Voor deze indicator is door de EU geen streefwaarde vastgesteld. Eurostat publiceert de realisatie 2011 in mei/juni 2012.

  • 2. Eurostat publiceert de realisatie 2011 in mei/juni 2012.

  • 4. Voor deze indicator is geen streefwaarde geformuleerd, omdat deze sterk afhankelijk is van de conjuncturele ontwikkeling. De realisatie 2011 is in april 2012 bekend.

  • 5. De realisatie 2011 is in april 2012 bekend.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

3 354 224

3 520 349

3 846 651

3 385 269

3 559 207

3 419 730

139 477

Waarvan garantieverplichtingen

17 500

90 817

143 934

6 290

104 200

   

Totale uitgaven

3 195 298

3 336 258

3 507 340

3 502 523

3 479 814

3 419 894

59 920

                 

Programma-uitgaven

3 191 666

3 332 952

3 503 474

3 498 688

3 476 052

3 416 486

59 566

                 

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

2 709 963

2 820 181

2 981 121

2 932 004

2 981 976

2 944 006

37 970

Bekostiging roc's/overige regelingen

2 574 981

2 692 786

2 873 217

2 839 560

2 880 133

2 839 099

41 034

Korting 2e teldatum (coalitieakkoord)

0

0

– 38 892

– 36 090

– 27 404

– 27 290

– 114

Bekostiging KBB's

114 302

111 939

115 821

105 572

98 820

98 521

299

Bekostiging Caribisch Nederland

0

0

0

0

2 829

0

2 829

Verbetermiddelen Caribisch Nederland

0

0

0

0

12 756

0

12 756

School-ex programma's

0

0

8 485

7 778

0

0

0

Beroepsgerichte kwalificatiestructuur

5 000

5 000

5 000

3 785

0

20 628

– 20 628

Overig

15 680

10 456

17 490

11 399

14 842

13 048

1 794

                 

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

178 323

186 376

119 661

167 948

163 580

157 095

6 485

Taal en Rekenen

0

9 237

10 155

60 570

58 313

56 769

1 544

Innovatiearrangement

17 000

20 000

21 500

11 500

10 000

10 000

0

Innovatiebox regulier

36 742

44 495

43 151

43 238

43 050

43 136

– 86

Innovatiebox FES

71 750

73 129

0

0

0

0

0

Regeling stagebox

35 000

35 000

35 362

34 900

34 900

35 000

– 100

Stage en lerbaanoffensief Kenniscentra

0

0

7 000

13 000

3 000

3 000

0

Netwerkscholen (FES)

0

0

0

0

4 500

4 500

0

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016

0

0

0

0

400

0

400

Toezicht kwaliteit examens mbo

11 300

0

0

0

0

0

0

Overig

6 531

4 515

2 493

4 740

9 417

4 690

4 727

                 

Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

243 815

248 286

285 890

239 130

188 379

193 104

– 4 725

Leerlinggebonden financiering (LGF)

16 488

23 066

32 847

38 174

38 221

32 172

6 049

Educatie

189 843

197 591

202 401

150 445

115 863

115 354

509

Aanvalsplan Laaggeletterdheid

4 000

4 000

4 200

4 001

4 000

4 000

0

Leven Lang Leren en EVC

25 899

16 142

22 444

22 920

8 142

15 022

– 6 880

Schoolmaatschappelijk werk

0

0

15 000

15 000

14 017

15 000

– 983

Overig

7 585

7 487

8 998

8 590

8 136

11 556

– 3 420

                 

Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

46 457

64 190

103 476

142 429

122 568

111 810

10 758

RMC's/GSB

37 828

39 225

53 251

31 471

31 599

31 471

128

Convenanten met RMC-regio's

6 720

13 597

21 146

33 248

39 590

53 960

– 14 370

Programmagelden regio's

0

6 800

15 170

22 865

44 389

25 275

19 114

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo

0

1 200

0

5 108

3 788

6 000

– 2 212

Digitaal verzuimloket

0

0

0

0

0

2 000

– 2 000

Plusvoorziening «overbelaste jongeren»

0

0

11 900

47 724

72

0

72

Overig

1 909

3 368

2 009

2 013

3 130

– 6 896

10 026

                 

Programmakosten-overig

13 108

13 919

13 326

17 177

19 549

10 471

9 078

Uitvoeringsorganisatie DUO

13 108

13 919

13 326

17 177

19 549

10 471

9 078

                 

Apparaatsuitgaven

3 632

3 306

3 866

3 835

3 762

3 408

354

Ontvangsten

90 276

79 462

24 099

15 190

11 108

0

11 108

Toelichting:

De uitgaven voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zijn in 2011 ruim € 59,9 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 11,1 miljoen hoger dan geraamd.

Uitgaven

Hieronder worden de belangrijkste verschillen toegelicht.

  • Bekostiging roc’s/overige regelingen:

    De stijging van € 41 miljoen op het onderdeel «bekostiging roc’s/overige regeling» ten opzichte van de vastgestelde begroting 2011 wordt met name veroorzaakt door de volgende mutaties.

    • € 20,6 miljoen in verband met onderlinge verschuivingen binnen de operationele doelstelling. Het betreft de middelen voor de beroepsgerichte kwalificatiestructuur. Deze worden vanaf 2011 structureel toegevoegd aan de rijksbijdrage voor instellingen.

    • € 15,4 miljoen in verband met toevoeging wettelijk deel van de loon- en prijsbijstelling tranche.

  • Bekostiging Caribisch Nederland: Het beschikbare budget € 15,6 miljoen is vrijwel geheel overgeboekt van artikel 8 (Internationaal beleid).

  • Leerling gebonden financiering: De realisatie op het onderdeel leerling-gebonden financiering (LGF) is € 6 miljoen hoger dan begroot.

  • Leven lang leren en EVC: Op het onderdeel «Leven Lang Leren en EVC» is € 7 miljoen minder gerealiseerd dan begroot. Deze middelen zijn grotendeels ingezet ter financiering van het transitiebudget voor de fusie van roc Zeeland en roc Westerschelde.

  • Voortijdig schoolverlaten: De vastgestelde begroting voor voortijdig schoolverlaten is in totaal met € 10,8 miljoen overschreden. Deze overschrijding wordt met name veroorzaakt door een verlenging van de VSV regeling op het onderdeel «programmagelden regio’s» met één jaar tot en met 2012. Het bijbehorende budget voor het jaar 2012 is volgens de regeling na de aanvraagprocedure in 2011 ook verplicht en betaald in het jaar 2011. Verder hebben op het onderdeel convenanten met RMC-regio’s afrekeningen plaatsgevonden in 2011 die hebben geleid tot minder uitgaven ten opzichte van de vastgestelde begroting.

  • Uitvoeringsorganisatie DUO: De verhoging van € 9,1 miljoen van het budget van DUO wordt grotendeels verklaard door het project digitaal verzuimloket, aanvullende middelen voor de systeem- en procesaanpassingen van DUO, project diplomaregister en de uitvoeringskosten voor Caribisch Nederland.

  • Resteert een bedrag van € 10,0 miljoen, deze verlaging is verdeeld over diverse operationele doelstellingen en voornamelijk bestaand uit meerdere overboekingen van en naar andere artikelen en departementen en uit diverse bijstellingen en kasschuiven.

Ontvangsten

De hogere ontvangsten van € 11,1 miljoen zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op het innovatiearrangement, de educatie en het project Leren en Werken.

4.3 Operationele beleidsdoelstelling
4.3.1 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

Doelbereiking

Het stelsel van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie moet zodanig zijn toegerust dat regionale opleidingencentra (roc’s), de vakinstellingen, de overige mbo-instellingen en de kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven (kbb’s) bij het verzorgen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie kunnen voldoen aan de door de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen.

• Bekostiging roc’s

Het regeerakkoord bevat een pakket aan maatregelen voor het middelbaar beroepsonderwijs, waarop in het Actieplan MBO «Focus op vakmanschap» nader wordt ingegaan. In 2011 zijn deze maatregelen verder uitgewerkt en vertaald in concept wetgeving. De maatregelen betreffen:

  • het verkorten van beroepsopleidingen,

  • het intensiveren van beroepsopleidingen,

  • het beëindigen van de drempelloze toelating op niveau 2,

  • het apart positioneren van mbo opleidingen op niveau 1 als entreeopleidingen,

  • het introduceren van een nieuw bekostigingsarrangement voor mbo studenten van 30 jaar of ouder

Het doel van de maatregelen is dat instellingen en studenten beter gaan presteren zodat dat de schooluitval wordt tegengegaan en het beroepsonderwijs als geheel aantrekkelijker wordt. De eerste vier maatregelen zijn uitgewerkt in het wetsvoorstel «doelmatige leerwegen en modernisering van de bekostiging». Met dit wetsvoorstel wordt ook beoogd de allocatie van de beschikbare begrotingsmiddelen over de instellingen te verbeteren. Het 30-plusarrangement is in een apart wetsvoorstel uitgewerkt.

• Het primaire proces op orde

Om betrokken instellingen te stimuleren hun primaire proces op orde te krijgen, zijn verschillende maatregelen genomen. De individuele prestaties van de instellingen, goed en minder goed, zijn voor alle roc’s, aoc’s, vakinstellingen én niet-bekostigde instellingen met erkende mbo-opleidingen door de Inspectie van het Onderwijs gepubliceerd op internet. Daarmee is de toezichtsinformatie overzichtelijk en voor iedereen toegankelijk gepresenteerd. Voor instellingen met een onvoldoende onderwijskwaliteit is het sanctietraject ingekort. Direct na een kwaliteitsonderzoek, waarbij de Inspectie van het Onderwijs onvoldoende kwaliteit constateert, zal de Inspectie van het Onderwijs een waarschuwing afgeven aan het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Na een waarschuwing heeft de mbo-instelling een jaar de tijd om de kwaliteit te verbeteren. Mocht de Inspectie van het Onderwijs na een jaar opnieuw oordelen dat de kwaliteit niet op orde is, dan kan de minister van OCW besluiten tot intrekking van de onderwijslicentie.

• Commissie Onderwijs en Besturing BVE

De commissie Besturing en Onderwijs BVE heeft eind 2010 zijn rapport «Naar meer focus op het mbo» aangeboden. De commissie adviseert de minister zorg te dragen voor een consistent samenhangend overheidsbeleid, waarbinnen de betrokken instellingen de ruimte krijgen de aandacht te richten op hun kerntaak. Dat is te zorgen voor kwalitatief goed beroepsonderwijs aan studenten en een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs. Ondanks de complexiteit rond en binnen de sector, zijn bve-instellingen wel degelijk bestuurbaar, meent de commissie. Mede op basis van het advies heeft het kabinet het Actieplan mbo «Focus op vakmanschap 2011–2015» uitgebracht (maart 2011).

• Experiment De Netwerkschool

Het onderzoek naar de effecten van het experiment de Netwerkschool is in september 2010 gestart. Het onderzoek bevindt zich in een beginfase. De deelnemende scholen hebben gegevens aangeleverd en er zijn controlescholen geselecteerd. Verder richt het onderzoek zich nu op de invoeringsstrategieën van de instellingen en de wijze waarop de implementatie van het concept de Netwerkschool wordt vormgegeven. Omdat het experiment nog maar een jaar geleden is gestart, zijn er nog geen effecten zichtbaar.

• Competentiegerichte kwalificatiestructuuur

Sinds 2007 zijn mbo-instellingen gefaseerd bezig hun opleidingsaanbod in te richten op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers als onderdeel van de beroepsgerichte kwalificatiestructuur. De beoogde invoering van het wetsvoorstel die dit mogelijk moest maken was 1 augustus 2010. Door de val van het kabinet heeft de behandeling van het wetsvoorstel uiteindelijk in mei 2011 plaatsgevonden.

• Kenniscentra

De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven voeren wettelijke taken uit. Ze zorgen voor de kwalificatiedossiers waarin wordt beschreven wat een beginnend beroepsbeoefenaar aan kennis, vaardigheden en competenties moet hebben om een diploma te behalen. Ook zorgen de kenniscentra voor een toereikend aantal plaatsen voor de beroepspraktijkvorming. In 2011 is hard gewerkt aan een nieuw bekostigingsmodel voor de kenniscentra (uitgezonderd het kenniscentrum voor het groene onderwijs, Aequor). Uitgangspunt is dat de nieuwe bekostiging nauw is afgestemd op de wettelijke taken van de kenniscentra en de werkzaamheden die hieruit voortvloeien.

• Caribisch Nederland

Integreren BES-eilanden in Nederland

De OCW BES-wetgeving is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 in werking getreden. Met alle betrokkenen is de onderwijsagenda Caribisch Nederland ondertekend. (Kamerstukken 2010–2011, 32 500 VIII, nr. 166.) Aan elke school is samen met de PO- en VO-raad een schoolcoach gekoppeld die met elke school een verbeterplan heeft opgesteld. Om de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de financieel administratieve taken, te verbeteren, worden alle scholen door één administratiekantoor bediend. Desondanks is er nog onvoldoende inzicht in de financiën van de scholen om de structurele bekostiging te kunnen vaststellen. Aan alle scholen is eenmalig een zodanig budget toegekend dat hun de mogelijkheid geeft achterstanden in materieel opzicht in één keer in te lopen. Met elk van de openbare lichamen is een masterplan onderwijshuisvesting ondertekend om de huisvesting van de scholen op een aanvaardbaar niveau te brengen. Per 1 augustus is op alle drie de eilanden een Expertise Centrum Onderwijszorg gestart ter verbetering van de omgang met zorgleerlingen. Op Sint Eustatius is een brede conferentie georganiseerd ten behoeve van het organiseren van een passend aanbod aan beroepsonderwijs op Sint Eustatius en Saba.

Relaties met de andere landen in het Koninkrijk

De uitgangspunten voor de samenwerking tussen de vier landen in het Koninkrijk op de OCW-beleidsterreinen zijn met Aruba, Curaçao en Sint Maarten in een protocol vastgelegd, op basis waarvan in 2012 bilaterale afspraken worden gemaakt. Met elk van de drie landen is een protocol vastgesteld ter stimulering van studeren in de Caribische regio. Aan een aantal instellingen op Curaçao, Aruba en Sint Maarten zijn subsidies toegekend voor diverse ontwikkelingen die het onderwijs en onderzoek op de eilanden ten goede komen, mede gelet op de betekenis van deze voorzieningen voor Caribisch Nederland.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.3 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Diplomaresultaat per niveau

niveau 1: 58%

niveau 1: 58%

 

niveau 1: 60%

 
 

niveau 2: 54%

niveau 2: 56%

 

niveau 2: 60%

 
 

niveau 3: 65%

niveau 3: 66%

 

niveau 3: 70%

 
 

niveau 4: 70%

niveau 4: 72%

 

Niveau 4: 75%

 

Bron: Benchmark Mbo Raad

2007–2008

2008–2009

 

2011–2012

 

2.

Het percentage opleidingen, ingericht op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers

12%

53%

62,1%

100%

71,8%

Bron: DUO

2005–2006

2008–2009

2009–2010

2010–2011

2010–2011

3.

Het percentage deelnemers in het eerste jaar dat een competentiegerichte opleiding volgt

11%

71%

83%

100%

97%

Bron: DUO

2005–2006

2008–2009

2009–2010

2011–2012

2010–2011

Toelichting:

  • 1 Het diplomaresultaat heeft alleen betrekking op studenten die rechtstreeks vanuit het vo naar het mbo zijn gegaan. Van deze studenten is de vooropleiding in elk geval bekend. Het diplomaresultaat wordt uitgedrukt als het percentage mbo-verlaters met een diploma op het totaal aantal mbo-verlaters. Voor 2010 is het diplomaresultaat niet per niveau weergegeven in de benchmark. De realisatiecijfers voor 2011 zijn nog niet bekend.

  • 2 Dit percentage heeft betrekking op roc’s, aoc’s, vakinstellingen en overige bekostigde instellingen samen. Het realisatiecijfer voor percentage blijift met 71,8% onder de streefwaarde van 100%. Dit heeft te maken met het feit dat de wet competentie gerichtonderwijs (CGO) op 1 januari 2011 ingevoerd zou worden. Dit betekende dat de instellingen per 1 augustus 2011 verplicht waren om alle eerstejaarsstudenten op te leiden volgens de competentiegerichte diploma-eisen, waardoor een percentage van 100% gehaald zou worden. Door de val van het kabinet werd het wetsvoorstel controversieel verklaard en pas in het voorjaar van 2011 behandeld en aangenomen. Het wetsvoorstel is uiteindelijk per 1 januari 2011 in werking getreden. De wet wordt effectief per 1 augustus 2012.

Tabel 4.4 Kengetallen

Indicator

2006–2007

2007–2008

2008–2009

2009–2010

2010–2011

           

1.

Aantal deelnemers mbo (x 1000)

464,4

477,1

479,6

486,1

488,7

 

bol-vt

322

319

313,1

321,9

327,2

 

bbl

129,4

147

156,9

155,4

152,9

 

bol-dt

13

11,1

9,6

8,8

8,6

 

Bron: bekostigingstelling mbo

         

2.

Gemiddelde prijs per mbo-deelnemer (x 1000)

6,3

6,7

7,2

7,3

7,3

 

Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

2007

2008

2009

2010

2011

4.3.2 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

Doelbereiking

Om de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs te verbeteren moeten mbo-opleidingen voldoende onderwijstijd bieden, de examens op orde hebben en de doorlopende leerlijnen in de beroepskolom bevorderen.

Ouders, studenten en werkgevers moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de opleidingen en de uitgereikte diploma’s. Een grotere betrokkenheid en een intensievere samenwerking tussen onderwijsinstellingen, kenniscentra en (leer)bedrijven in de regio kunnen ervoor zorgen dat de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het onderwijs, inclusief de stage, van een hoog niveau is. In deze crisistijd is het van belang dat het potentieel aan beroepspraktijkvormingsplekken (bpv-)plekken (stageplekken/leerbanen) bij leerbedrijven zo optimaal mogelijk wordt benut.

• Nederlandse taal en rekenen

Vanaf 1 augustus 2010 is de Wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van kracht. Hiermee is het Referentiekader taal en rekenen een leidraad voor onderwijsinstellingen, docenten en onderwijsprogramma's in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en het mbo geworden. In 2011 hebben bijna alle onderwijsinstellingen ervaring opgedaan met afname van voorbeeldexamens en pre-pilotexamens. De ervaringen worden gebruikt voor de volgende pilotjaren 2012 en 2013. Op basis van een Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo, met een looptijd van 2010 tot en met 2013, ontvangen instellingen jaarlijks ruim € 50 miljoen voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs. Voor ondersteuning kunnen instellingen terecht bij het steunpunt taal en rekenen mbo (zie www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl). In juni 2011 is een voortgangsrapportage opgesteld over de implementatie van het referentiekader taal en rekenen in het po, vo en mbo (Kamerstukken II, 2010/11, 31 332, nr. 16). Jaarlijks leggen instellingen in het jaarverslag verantwoording af over de besteding van middelen vanuit de Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen en geven zij een beschrijving van de voortgang van het implementatieproces binnen de instelling.

• Regelingen innovatiebox, innovatiearrangement en stagebox

Via de Regeling stagebox beroepsonderwijs wordt geld beschikbaar gesteld om te zorgen voor extra stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers. Ook is het geld bedoeld voor een intensieve stagebegeleiding van deelnemers in het beroepsonderwijs. De regeling die zou eindigen in 2010 is in december 2010 met één jaar verlengd. Reden hiervoor was dat de economische situatie nog niet was verbeterd. De evaluatie over de resultaten in de jaren 2010 en 2011 wordt in 2012 uitgevoerd.

De Regeling Innovatiebox die tot en met 2011 gold, is bedoeld om in overleg met samenwerkingspartners in de regio innovatie vorm te geven. Het ging om innovatieprojecten die breed werden opgepakt met als doel het innovatieresultaat te laten verankeren in de eigen organisatie.

Naast de Regeling Innovatiebox wordt innovatie ook gestimuleerd via de Regeling Innovatiearrangement. Ook deze regeling gold tot en met 2011. Zij was bedoeld om meer experimentele innovatieprojecten op regionaal dan wel sectoraal niveau, die zonder aanvullende middelen onvoldoende kans zouden hebben, financieel te ondersteunen. Alleen samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en bedrijven konden een beroep doen op dit arrangement. Voor zowel de innovatiebox als het innovatiearrangement zijn de landelijke thema’s, zoals vastgelegd in de landelijke innovatieagenda, leidend.

• Het mbo is een bepalend segment voor de arbeidsmarkt

De bpv is een belangrijk onderdeel van elke beroepsopleiding. Voor het behalen van een optimaal rendement uit de bpv voor elke deelnemer is een goede wisselwerking tussen het opleidingsaandeel op school en het aandeel in de praktijk noodzakelijk.

In 2011 hebben de MBO Raad, Colo, MKB/VNO-NCW en OCW een eerste landelijke meting laten uitvoeren naar de effecten van het op 10 juni 2009 opgestelde BPV Protocol op de uitvoeringspraktijk. Uit de meting volgt dat het BPV Protocol, waarin gedragsregels omtrent BPV voor de werkvloer zijn opgenomen, al op onderdelen heeft geleid tot een substantiële verbetering van de kwaliteit van de bpv. De kwaliteit van de begeleiding van studenten tijdens de bpv is toegenomen ten opzichte van de situatie voor de totstandkoming van het BPV Protocol, evenals het niveau van vakkennis en praktijkvaardigheden van studenten die beginnen aan de bpv. Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) zal er zorg voor dragen dat partijen sectoraal en regionaal de aanbevelingen van de onderzoekers gaan oppakken. Het inmiddels afgesloten driejarige programma ondersteuning leerbedrijven heeft opgeleverd dat vanaf 2011 de kenniscentra de dienstverlening aan de erkende leerbedrijven zoveel mogelijk geharmoniseerd hebben, opdat de leerbedrijven goed toegerust zijn voor hun opleidingstaak in het kader van de competentiegerichte kwalificatiestructuur.

• Bevorderen doorstroom naar hoger onderwijs

Eén van de maatregelen om de doorstroom tussen mbo en hbo te bevorderen is het tweejarige programma Associate degree (Ad). De Associate degree is een graad in het hoger onderwijs en maakt onderdeel uit van de hbo-bachelor. In september 2011 is gestart met 5 pilots, waarbij het Ad-programma deels op locatie van een bve-instelling wordt verzorgd. Aan deze pilotronde (deelronde 4B) zijn pilots van de verbrede pilotronde toegevoegd. In totaal worden er 8 pilots uitgevoerd waarbij de Ad deels op bve-locatie wordt uitgevoerd. De effecten van deze pilots – waarbij de samenwerking tussen mbo-instelling en hogeschool hopelijk positieve effecten heeft op de doorstroom van mbo-afgestudeerden naar de Ad – worden onderzocht.

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs (Kamerstuk 31 288, nr. 194) heeft de staatssecretaris van OCW aangekondigd dat, net als in deelronde 4B van de Ad-pilots gebeurt, het mogelijk zal worden dat een Ad-programma deels op een bve-locatie wordt verzorgd (onder integrale verantwoordelijkheid van de hogeschool).

Verder heeft de staatssecretaris van OCW in een brief van 7 november 2011 aan alle hogescholen en bve-instellingen aangekondigd dat hij een extra «pilotronde» (ronde 5) start voor Ad- programma’s.

• Handhaven onderwijstijd

De resultaten van het representatief onderzoek naar de naleving van onderwijstijd bij de mbo-opleidingen in het schooljaar 2010–2011 laten zien dat 21 opleidingen (21%), waarvan 18 opleidingen ook met onvoldoende programmering, niet aan de eisen voldeed van de minimale 850 klokurennorm per leerjaar. Een aantal daarvan is er uiteindelijk alsnog in geslaagd om dit tekort te herstellen voor het einde van het schooljaar waardoor er uiteindelijk 13 opleidingen zijn overgebleven waar programmering en realisatie van de uren tekortschoten. Dit resultaat betekent dat ondanks de aandacht en maatregelen geen substantiële verbetering is gerealiseerd t.o.v. voorgaand schooljaar.

Naast maatregelen als terugvordering van bekostiging en naming en shaming krijgen de instellingen waar ook in tweede instantie onvoldoende onderwijstijd resteerde een formele waarschuwing dat bij herhaling de onderwijslicentie voor de desbetreffende opleiding wordt ingetrokken. Met instellingen die herhaaldelijk niet aan de norm voldoen worden gesprekken gevoerd door de Inspectie van het Onderwijs.

Tegelijkertijd is gewerkt aan een wetsvoorstel dat uitwerking geeft aan het MBO-actieplan «Focus op Vakmanschap» en waarin de uitkomsten van de evaluatie van de 850 urennorm zijn meegenomen. De maatregelen zijn onder andere gericht op intensivering van onderwijs in tijd en begeleiding, een betere bedrijfsvoering, een herijking van het begrip onderwijstijd en heldere communicatie naar het veld hierover. Daarnaast is het voornemen om de urennorm niet meer als maatstaf voor de hoogte van de bekostiging van een mbo-opleiding te hanteren. De urennorm blijft wel een inrichtings- en subsidievoorwaarde. Onvoldoende programmering leidt dan niet meer tot onrechtmatige bekostiging en uiteindelijk gaat het dan om de realisatie van de uren. Bij onvoldoende realisatie van uren biedt de wet de mogelijkheid een sanctie op te leggen.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

 

Peildatum

2009

2010

2011

2011

1.

Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit

52%

63%

 

85%

 

Bron: Examenverslag mbo

2005

       

2.

Percentage deelnemers dat positief is over de beroepspraktijkvormingsplek (BPV)

BOL: 51%

BOL: 58%

BOL: 61%

BOL: 75%

 

BBL: 60%

BBL: 61%

BBL: 67%

BBL: 75%

 

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008

2010 (ODIN 6)

   

3.

Het oordeel van de deelnemer over de opleiding

6,7

6,9

6,9

7

 

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008

     

4.

Het percentage opleidingen dat onderwijs geeft volgens de richtlijnen van de 850 uren norm (BOL)

75%

83%

75%

100%

79%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

2006 (2005–2006)

(2008–2009)

(2009–2010)

   

5.

Percentage instellingen dat ervaring opdoet met de afname van centrale voorbeeldexamens Nederlandse taal en rekenen 3F (bij mbo-4)

n.v.t

n.v.t.

n.v.t.

90%

86%

Bron: College voor examens

         

Toelichting:

  • 1. Het beeld van de examenkwaliteit in studiejaar 2010–2011 komt later en wordt gepubliceerd in het Onderwijsverslag 2010–2011 dat in april 2012 verschijnt. Er komt geen beeld van de examenkwaliteit 2010.

  • 2. Het realisatiecijfer over 2011 is nog niet bekend aangezien eens in de twee jaar een onderzoek plaatsvindt over wat mbo studenten vinden van hun onderwijs, de laatste was in 2010. Anders dan in de begroting is opgenomen worden hier de percentages voor bol en bbl afzonderlijk gepresenteerd. De cijfers van de begroting waren cijfers voor het totale mbo.

  • 3. Het realisatiecijfer over 2011 is nog niet bekend aangezien eens in de twee jaar een onderzoek plaatsvindt over wat mbo studenten vinden van hun onderwijs, de laatste was in 2010.

  • 5. De indicator geeft aan welk percentage van de mbo-instellingen zich voorbereidt op de invoering van verplichte centrale examens Nederlandse taal en rekenen voor mbo-4 in 2013–2014.

4.3.3 Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

Doelbereiking

Deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten de mogelijkheid krijgen om hun talenten te ontplooien in een leeromgeving en op een manier die het beste past bij hun specifieke behoeften. Het gaat daarbij ook om jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij het volgen van een mbo-opleiding en om volwassenen die door het volgen van een cursus of opleiding beter in staat zijn te participeren op de arbeidsmarkt en in de samenleving.

• Volwassenenonderwijs

Sinds 1 januari 2009 maakt het educatiebudget onderdeel uit van het Participatiebudget. Hiermee wordt het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Gedurende deze kabinetsperiode moet een bedrag gelijk aan de bijdrage van OCW in het participatiebudget aan inkoop van opleidingen volwasseneducatie bij roc’s worden besteed. De wettelijke taak van roc’s voor educatie blijft gehandhaafd. Ter ondersteuning van de bestrijding van laaggeletterdheid is het «Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 Van A tot Z betrokken» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 142) met 1 jaar verlengd t/m 2011. Uit de eerste voorlopige resultaten blijkt dat laaggeletterdheid op de kaart is gezet, meer mensen een cursus zijn gaan volgen en gemeenten, provincies, bedrijven en overige organisaties meer aandacht hebben besteed aan de bestrijding van laaggeletterdheid.

• Het vasthouden en binden van talenten

Leergebonden financiering (LGF) is in 2006 ingevoerd in het mbo en sinds augustus 2008 opgenomen in de Wet educatie en beroepsonderwijs. Het aantal aanvragen voor LGF is gestegen tot 7 928 in 2011 (inclusief LNV). 77% van de aanvragen betreft deelnemers met een psychische stoornis of gedragsproblematiek.

Voor schoolmaatschappelijk werk hebben de mbo-instellingen gezamenlijk in totaal € 15 miljoen ter beschikking. Deze hulpverlening is erop gericht leerlingen die dat nodig hebben tijdig en adequaat hulp te geven bij hun problemen. Jaarlijks rapporteren de instellingen via het NJI over aantallen deelnemers die geholpen worden en welke problemen bij het schoolmaatschappelijk werk gemeld en aangepakt worden.

• Bevorderen leren en werken

In 2011 is gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de kwaliteit van het Ervaringscertificaat (EVC). De afgifte van EVC-verklaringen is belegd bij DUO. Een groot deel van de EVC-aanbieders is herbeoordeeld. De «Beleidsregel afgifte EVC-verklaringen» is op enkele punten gewijzigd om het bestaande up-or-outsysteem te verhelderen, de erkenningstermijn van de entreetoets te verlengen en de mogelijkheid te bieden aan EVC-aanbieders die hun kwaliteit hebben bewezen om eenvoudiger een verzoek tot erkenning voor verwante standaarden in te dienen.

Mede namens EL&I, VWS en BZK hebben OCW en SZW de SER gevraagd een advies uit te brengen over een toekomstbestendige (post)initiële scholingsmarkt die optimaal aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt.

De «Tijdelijke stimuleringsregeling Leven Lang Leren in het HBO» heeft onder andere geleid tot het geheel of grotendeels realiseren van de groeidoelstellingen voor instroom, de verankering van Leven Lang Leren in organisatie en beleid binnen de betrokken instellingen, flexibilisering van het onderwijs en versterking van de externe oriëntatie.

Met het wetsvoorstel alternatief arrangement 30+ worden 47 000 leerplaatsen voor studenten vanaf 30 jaar en ouder publiek bekostigd. Het nieuwe onderwijsarrangement voor 30-plussers is alleen bestemd voor studenten die de beroepsbegeleide leerweg (bbl) volgen. Er is daarbij extra aandacht voor de tekortsectoren zorg, techniek en landbouw.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Aantal nieuwe leerwerktrajecten (duaal + EVC)

11 575

65 166

102 084

90 000

 

Bron: monitoring door CINOP

2006

       

2.

Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigen

15,5%

17%

16,5%

20%

 

Bron: Eurostat

     

2020

 

3.

Het percentage deelnemers dat tevreden is over de begeleiding bij de studie

38%

44%

55%

65%

 

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008

2010

   

4.

Dekkingsgraad zorg- en adviesteams

42%

88%

98%

100%

 

Bron: Nederlands Jeugdinstituut (NJI)

2003

       

Toelichting:

  • 1. Er is nog geen realisatiecijfer voor 2011 bekend.

  • 2. De realisatiegegevens voor 2011 zijn naar verwachting in mei/juni 2012 bekend.

  • 3. Het realisatiecijfer over 2011 is nog niet bekend aangezien eens in de twee jaar een onderzoek plaatsvindt over wat mbo studenten vinden van hun onderwijs, de laatste was in 2010.

  • 4. Realisatiecijfer 2011 is in het voorjaar van 2012 bekend.

4.3.4 Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

Doelbereiking

Uit oogpunt van maatschappelijke cohesie en economische ontwikkeling is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie halen. De nationale doelstelling is halvering van het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 ten opzichte van 2002. In het huidige Regeerakkoord is de doelstelling aangescherpt tot maximaal 25 000 vsv’ers in 2016. Een voortijdig schoolverlater is een jongere van 12 tot 23 jaar die langer dan vier weken geen onderwijs volgt en nog geen startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een vwo, havo-, of mbo-diploma op niveau 2, 3 of 4. In de uitvoeringsbrief «Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten» (kamerstuk 26 695, nr. 42) staat op welke wijze voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt aangepakt. De uitval van jongeren kent verschillende oorzaken waardoor een brede benadering noodzakelijk is. De stand van zaken is bij brief van 17 februari 2012 (kamerstuk 26 695, nr. 84) aan de Tweede Kamer gemeld. In het afgelopen schooljaar 2010–2011 is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters gedaald naar 38 600 op landelijk niveau. De doelstelling van het kabinet Balkenende II was om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters terug te brengen tot 35 000 in 2012. Rekening houdend met de circa 4 000 jongeren die nu nog onterecht als voortijdig schoolverlater meegeteld worden, is deze doelstelling in feite bereikt.

• Meerjarige convenanten

In 2008 zijn meerjarige convenanten afgesloten met vrijwel alle scholen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs-onderwijs en de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s (regionale meld- en coördinatiefunctie vsv). In 2011 zijn de convenanten en de bijbehorende regeling met een jaar verlengd om voldoende ruimte te hebben voor de aangescherpte doelstelling om een vernieuwd instrumentarium neer te zetten. De verlengde uitvoeringsregeling is in juni 2011 gepubliceerd.

• Experimenten vmbo-mbo

In het schooljaar 2011–2012 is er weer een borgingscohort VM2 gestart. In 2011 heeft een groep van ongeveer 150 VM2 leerlingen binnen 3 jaar zijn diploma gehaald, dat is één jaar tijdwinst ten opzichte van een programma binnen het reguliere onderwijs. Uit de monitor over het schooljaar 2010–2011 is op te maken, dat afgaande op de resultaten van het eerste cohort, VM2 gepaard gaat met een reductie van het voortijdig schoolverlaten.

• Verbetering melding relatief verzuim door scholen

In 2011 zijn de wetswijzigingen Leerplicht aangenomen. Hierdoor krijgt de Inspectie van het Onderwijs het toezicht op het verzuimbeleid en de verzuimregistratie van onderwijsinstellingen. De Inspectie van het Onderwijs krijgt de mogelijkheid om bevoegd gezag van scholen een bestuurlijke boete op te leggen, indien het verzuimbeleid langdurig in gebreke blijft. Ook is de samenwerking tussen leerplichtambtenaren en de Inspectie van het Onderwijs de keten van bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten nader uitgewerkt.

• Borging vsv-beleid

De nieuwe, aangescherpte doelstelling maakte bezinning op het huidige vsv-instrumentarium noodzakelijk. In 2011 is gewerkt aan een verbeterd instrumentarium voor de periode 2012–2016. Het nieuwe instrumentarium gaat door met wat goed werkt, en wordt op een aantal punten verbeterd. De uitgewerkte regeling wordt in 2012 aan de Tweede Kamer gezonden. Voor 1 juni 2012 worden nieuwe, driejarige prestatiegerichte convenanten afgesloten tussen OCW, contactgemeenten en onderwijsinstellingen (vo en mbo).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2002

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale indicator)

71 000

42 600

39 900

35 000

38 600

Bron: Kamerstuk 26 695, nr. 84

     

2012

 

2.

Aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters (inclusief oude voortijdig schoolverlaters)

20 000

39 291

41 509

 

Bron: Analyse RMC-effectrapportages 2009–2010, Research voor beleid

         

Toelichting:

  • 1. De realisatie 2011 is een voorlopig cijfer.

  • 2. Voor deze indicator is geen landelijke streefwaarde afgesproken. Realisatiecijfer is later in 2012 bekend.

4.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 4.7 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsdoorlichting Leren & Werken

OD 3

2011

2011

Auditdienst OCW Kamerstuk 30 012, nr. 36

Effectenonderzoek ex post

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

OD 2

2011

2012

www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/02/15/eindevaluatie-associate-degre

 

Analyse effectrapportage RMC

OD 4

Jaarlijks

In april

Research voor Beleid www.aanvalopschooluitval.nl/ userfiles/file/2011/B3847%20 eindrapport%20analyse%20RMC -effectrapportages%2009–10.pdf

Overig evaluatieonderzoek

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2011 (POA)

AD

Jaarlijks

In juli

ROA ROA-R-2011/8 De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot

2016

 

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

OD 4

Jaarlijks

In september

ROA ROA-R-2011/7 Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2010

 

Quickscan SIS-School

OD 4

2010

2011

ROA MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? www.roa.unimaas.nl/pdf_publications/2011/ROA_F_2011_1.pdf

 

Monitor Sociale Veiligheid

AD

Twee jaarlijks

2012

ECBO

 

Arbeidsbarometer leraren BVE

AD

Jaarlijks

 

Regioplan www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/publicaties-pb51/bapo-194-arbeidsmarktbarometer-po-vo-mbo-2009–2010/08dw2011b001.pdf

 

Monitor alfabetisering

OD 3

Jaarlijks

voorjaar

http://ecbo.nl/downloads/publicaties/A00589.pdf

 

JOB-Monitor

AD

Twee jaarlijks

2012

Research Ned

 

Nulmeting opleidingsdomeinen 2010–2011

 

8/2012

2013

 
 

Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen

OD 2

Jaarlijks

In zomer

CITO Bijlage bij Kamerbrief voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen (2 2010–2011 31 332 nr 16; https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ behandelddossier/28286/ kst-31332–16.html)

 

PIAAC

AD

2011

2013

OECD

 

Waardering bedrijfsleven

OD 4

2010

2011

Nog niet gereed, wordt 2012

 

Ex ante evaluatie entry levels alfabetisering

OD 2

2011

2012

www.cinop.nl (verwacht april 2012)

 

Kwaliteitsgedrag alfabetiserings

docenten

OD 2

2011

2012

www.cinop.nl (verwacht april 2012)

 

Monitor kwaliteitseffecten BPV Protocol

OD 4

Twee jaarlijks

2011

BPV-monitor: http://ikregeer.nl/pdf/blg-149023

 

NLQF-EQF

AD

2010

2011

www.nlqf.nl/nlqf

Toelichting:

Voor het beleidsondersteunend onderzoek (doorlichting en evaluaties) maakt BVE zelf vooral gebruik van de periodieke, structurele onderzoeken. Op specifieke terreinen draagt BVE slechts financieel bij aan onderzoek dat bij andere directies in het verslag staat.

ARTIKEL 5. TECHNOCENTRA

5.1 Algemene doelstelling: het ondersteunen van technocentra om de kennisinfrastructuur in de regio te versterken. De aansluiting tussen het technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven wordt hierdoor verbeterd.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Platform Bèta Techniek (PBT) heeft evenals in voorgaande jaren op verzoek van het ministerie van OCW de jaarverslagen over 2010 van de technocentra geëvalueerd. Net als in de voorgaande jaren is daarbij nadrukkelijk gekeken naar de resultaten van de afzonderlijke activiteiten, de relatie met de doelstellingen van de Kaderregeling en de werking en de effectiviteit van de Kaderregeling. Omdat het verslagjaar het laatste jaar van de Kaderregeling betreft, is in het bijzonder gekeken of het aannemelijk is dat de geplande activiteiten ook zijn uitgevoerd. Uit de evaluatie blijkt dat de basissubsidie doelmatig is aangewend. Naar aanleiding van het laatste verslagjaar geeft ongeveer tweederde van de technocentra een terugblik op de ontwikkelingen en/of de resultaten van het technocentrum in de afgelopen 10 jaar. Het materiaal biedt echter geen basis om generaliserende uitspraken te doen over de effectiviteit van de Kaderregeling in de afgelopen vijf c.q. tien jaar.

De technocentra kijken vooral naar de toegevoegde waarde van het technocentrum zelf. Het gaat dan om de rol die men bij het initiëren, structureren en verbeteren van het activiteitenprogramma heeft gehad. Een belangrijke bijdrage daarbij is het bewerkstelligen van samenhang en synergie, toegankelijkheid en het hergebruik van eerder of elders ontwikkelde concepten. Enkele technocentra onderbouwen hun succes met de omvang van het gerealiseerde activiteitenbudget. Naarmate men er beter in is geslaagd om de basissubsidie te verveelvoudigen, geeft dat ook een indicatie voor het draagvlak in de regio. Tenslotte wordt de betrokkenheid van het relatieve aandeel van de onderwijsinstellingen als indicator voor succes aangemerkt.

Doelstelling I: bevordering van de circulatie en de toepassing van kennis tussen instellingen, tussen instellingen en ondernemingen of tussen instellingen, ondernemingen en derden. Technocentra hebben ervoor gezorgd dat betekenisvolle, liefst duurzame samenwerkingsverbanden zijn ontstaan die dan vervolgens een basis bieden om inhoudelijke kennis met elkaar te delen en productief te maken. Deze samenwerkingsverbanden, in subregionale en/of sectorale vorm, bepalen met elkaar de nodige activiteiten en zijn ook eigenaar van de uitvoering. Door dit eigenaarschap wordt tevens de basis gelegd voor de duurzaamheid en zelfredzaamheid van de samenwerkingsverbanden na afloop van de Kaderregeling. Kennisuitwisseling wordt door de samenwerkingsverbanden vaak zelf georganiseerd, wel of niet met agendering door het technocentrum. Daarnaast is uitvoering gegeven aan projecten waarin overdracht van specifieke kennis en het bevorderen van innovatie meer expliciet aan de orde is gekomen. Een aandachtspunt hierbij was de integratie van branchespecifieke ontwikkelingen en innovaties in het curriculum van beroepsopleidingen. Voorbeelden zijn het Nucleair Opleidingsstelsel in Zeeland en het project Mobiele Energie in Brabant.

Doelstelling II: gezamenlijke benutting door verschillende instellingen van hoogwaardige en moderne apparatuur ten behoeve van technisch beroepsonderwijs. Een beperkt aantal technocentra heeft, meestal in meerjarige programma’s, fors geïnvesteerd in de totstandkoming van up to date praktijkfaciliteiten. Voorbeelden zijn de Opleidingsbedrijven Metaal (OBM), en Mechanisatie (OBMech), de Centers of Excellence (Rotterdam en Dordrecht), de Technocampus (Flevoland), diverse gezamenlijke praktijkcentra en initiatieven die er toe leiden dat bestaande praktijkfaciliteiten beter worden benut en worden verbeterd.

Doelstelling III: bevordering van een goede aansluiting van technisch beroepsonderwijs op de opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt. In de loop der jaren is een steeds groter accent komen te liggen op de hele onderwijksketen (van basisonderwijs tot hoger beroepsonderwijs en bijscholing van werknemers), de aansluiting tussen onderwijssectoren en doorlopende leerlijnen. In de laatste jaren is er ook steeds meer aandacht gekomen voor de zij-instroom en aantrekkelijke carrières in de techniek en voor niet traditionele doelgroepen. De economische recessie heeft dergelijke inspanningen tijdelijk bemoeilijkt. Toch hebben verschillende technocentra een bijdrage geleverd aan de beperking van de effecten van de economische recessie voor jongeren in technische opleidingen. Voorbeelden zijn (speerpunt)projecten onder de noemer van Technisch Talent Centraal. Alle technocenta hebben verder een bijdrage geleverd aan de uitrol van de programma’s van het Platform Bèta Techniek in de regio. In het afgelopen jaar lag daarbij het accent op de realisatie van TechNet kringen. Tot slot is in toenemende aandacht besteed aan de toerusting van docenten en leermeesters. Voorbeelden zijn de inspanningen rond docentstages en het speerpuntproject Leermeester Centraal.

5.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

9 025

8 988

10 189

9 992

0

20

– 20

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven (programma+apparaat)

9 025

8 988

10 189

9 992

0

20

– 20

                 

Programma-uitgaven

9 025

8 988

10 189

9 992

0

20

– 20

Basissubsidie

7 000

7 000

7 000

7 000

0

0

0

Speerpuntsubsidie

1 700

1 688

2 889

2 692

0

20

– 20

Overig

325

300

300

300

0

0

0

                 

Apparaatsuitgaven

             

Ontvangsten

9 084

9 017

9 801

9 590

238

0

238

ARTIKEL 6 EN 7. HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene beleidsdoelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Om internationaal te concurreren en maatschappelijke problemen aan te pakken, zijn een goed opgeleide bevolking, ondernemende geesten en hoogwaardige diensten en producten van doorslaggevend belang. De Nederlandse samenleving is in hoge mate afhankelijk van kennis, technologie en innovatie. Nederland moet daarom zijn kennis- en innovatiepotentieel optimaal organiseren en benutten.

De Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» (Kamerstuk 31 288, nr. 194) geeft de koerswijzigingen aan voor de komende jaren. De lat in het hoger onderwijs gaat omhoog, zowel voor de studenten als aan de kant van de opleidingen. Meer ruimte voor selectie en excellentie, intensivering van het onderwijs, een hoger opleidingsniveau van de docenten en een betere kwaliteitsborging.

De instellingen moeten scherpe keuzes maken in onderwijs en onderzoek. Meer profilering en differentiatie in het onderwijsaanbod, en een stevige focus op de behoeften van de topsectoren en de maatschappelijke uitdagingen.

De doelen van de strategische agenda zijn deels nader ingevuld in de Hoofdlijnenakkoorden die zijn afgesloten met de VSNU, HBO-raad (tot stand gekomen in 2011; Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247) en met de NRTO (tot stand gekomen in 2012; Kamerstuk 31 288, nr. 254). In het verlengde van deze hoofdlijnenakkoorden worden in 2012 met de afzonderlijke instellingen prestatieafspraken gemaakt over onderwijskwaliteit/studiesucces, profilering en valorisatie.

Externe factoren

De inzet van studenten, docenten, onderzoekers, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke en internationale organisaties, bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt), en andere overheden bepaalt mede de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek. De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan zij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen en conjuncturele ontwikkelingen.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 6.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2003

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2020

Realisatie 2011

1.

Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jarigen van de beroepsbevolking

31,5%

37,4%

39,0%

46,0%

38,9%

Bron: CBS (EBB)

Toelichting:

De stijgende lijn is met name het gevolg van autonome groei en verbetering van rendement (minder uitval en betere studiekeuze).

Tabel 6.2 Kengetallen
 

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

1.

Percentage afgestudeerden met een baan op tenminste hbo respectievelijk wo-niveau1

       
 

Hbo

85%

85%

83%

80%

 

Wo

64%

67%

65%

 

Bron: Hbo2 en Wo-monitor3

       

2.

Percentage werkenden dat aangeeft dat opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

       
 

Hbo

59%

62%

59%

54%

 

Wo

60%

63%

60%

 

Bron: Hbo2 en Wo-monitor3

       
X Noot
1

Huidige baan (gemiddeld anderhalf jaar na afstuderen).

X Noot
2

De cijfers voor het hbo over 2011 zijn beschikbaar in september 2012.

X Noot
3

De wo-monitor wordt nog maar eenmaal in de twee jaar uitgevoerd. Vandaar dat de cijfers over 2010 ontbreken. De cijfers over 2011 komen vermoedelijk in september 2012 beschikbaar.

Toelichting:

De kengetallen maken zichtbaar of de student optimaal is voorbereid op deelname aan de samenleving en een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt. Bij deze reeksen worden geen streefwaarden geformuleerd omdat deze te sterk samenhangen met de conjunctuurontwikkeling. Deze samenhang lijkt te worden bevestigd door de dalende percentages in 2009 en 2010.

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

2 287 731

2 377 498

2 692 061

2 804 787

2 509 747

2 530 905

– 21 158

Waarvan garantieverplichtingen

108 000

92 333

176 362

82 202

40 000

   

Totale uitgaven

2 030 854

2 158 944

2 323 653

2 495 166

2 515 211

2 358 673

– 23 462

                 

Programma-uitgaven

2 025 779

2 153 863

2 317 618

2 489 231

2 509 283

2 533 575

– 24 292

                 

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

1 928 178

2 044 634

2 186 555

2 330 387

2 406 097

2 415 844

– 9 747

Reguliere bekostiging (lumpsum)1

1 928 178

2 044 634

2 186 555

2 330 387

2 406 097

2 415 844

– 9 747

                 

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

4 083

6 848

5 478

5 474

5 500

5 476

24

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

4 083

6 848

5 478

5 474

5 500

5 476

24

                 

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

3 869

14 725

32 163

50 164

50 399

55 190

– 4 791

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

 

6 726

20 898

34 867

35 051

34 896

155

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten (lumpsum)

1 468

5 600

8 765

12 797

12 848

12 794

54

Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs

2 303

2 299

2 400

2 400

2 400

2 400

0

Erkenning van verworven competenties

       

0

5 000

– 5 000

Emancipatie

80

100

100

100

100

100

0

                 

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

76 933

73 544

78 854

85 790

33 331`

43 490

– 10 159

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

13 300

11 300

13 100

18 883

18 883

18 883

0

Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen) (lumpsum)2

   

1 254

7 823

7 863

7 828

35

Ondernemerschap

     

0

95

5 316

– 5 221

Nieuwe hbo-masteropleidingen

 

5 044

0

1 079

5 490

10 463

– 4 973

Deltaplan bèta/techniek3

61 308

50 000

58 500

55 530

0

0

0

FES: Investeringsgenda bèta en techniek hoger onderwijs

2 325

7 200

6 000

2 475

1 000

1 000

0

                 

Programmakosten-overig4

12 716

14 112

14 568

17 416

13 956

13 575

381

Uitvoeringsorganisatie DUO

12 716

14 112

14 568

17 416

13 956

13 575

381

                 

Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs en Studiefinanciering

5 075

5 081

6 035

5 935

5 928

5 098

830

Ontvangsten

6 955

9 580

11 404

3 462

3 948

17

3 931

X Noot
1

In de middelen voor «Reguliere bekostiging» zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

X Noot
2

Naast de extra middelen uit het coalitieakkoord is in de «Reguliere bekostiging» (lumpsum) voor lectoren en kenniskringen voor 2011 een bedrag van € 62 miljoen opgenomen.

X Noot
3

De middelen voor het Deltaplan bèta/techniek hebben betrekking op de gehele onderwijskolom.

X Noot
4

De middelen hebben betrekking op het gehele hoger onderwijs.

Toelichting:

De uitgaven voor het hoger beroepsonderwijs zijn in 2011 € 23,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 3,9 miljoen hoger dan geraamd.

Uitgaven

De belangrijkste oorzaken van de lagere realisatie van de uitgaven zijn:

  • Reguliere bekostiging: Een verlaging van in totaal € 9,7 miljoen. Dit is een gevolg van met name:

    • een verlaging met € 22,2 miljoen als gevolg van de ontwikkeling van het aantal studenten in het hbo,

    • een verhoging met € 10,4 miljoen voor de loonbijstelling 2011 (werkgeverslasten tranche 2011), en

    • een verhoging met € 2,3 miljoen in verband met een beslissing op bezwaar met betrekking tot de rijksbijdrage 2009 van een hogeschool.

  • Erkenning van verworven competenties: Een verlaging van in totaal € 5,0 miljoen. Deze verlaging heeft betrekking op een verschuiving van 2011 naar 2012 (€ 4,2 miljoen) en 2014 (€ 0,8 miljoen) voor de dekking van de subsidietaakstelling (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 160).

  • Ondernemerschap: Een verlaging van € 5,2 miljoen. Hiervan houdt € 4,3 miljoen verband met een overboeking naar het ministerie van EL&I voor de uitvoering door het AgentschapNL van het gezamenlijk programma voor het bevorderen van de kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en ondernemers.

  • Nieuwe hbo-masteropleidingen: Een verlaging van € 5 miljoen. Dit is voornamelijk het gevolg van:

    • een verschuiving van € 2 miljoen van 2011 naar 2012 voor het verbeteren van de praktijk van toetsing (Kamerstuk 31 288, nr. 167), en

    • een verlaging van € 2,3 miljoen in verband met een beslissing op bezwaar (zie bij Reguliere bekostiging).

Ontvangsten

De belangrijkste oorzaak van de hogere realisatie van € 3,9 miljoen op de ontvangsten is de terugstorting van batige saldi als gevolg van de afrekening van projectsubsidies.

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

3 656 718

3 784 930

4 052 409

4 009 600

3 946 917

3 953 323

– 6 406

Waarvan garantieverplichtingen

 

50 000

115 000

35 000

   

Programma-uitgaven

3 511 532

3 676 678

3 781 800

3 822 986

3 954 885

3 913 542

41 343

                 

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

3 481 757

3 636 794

3 740 028

3 765 206

3 868 445

3 824 413

44 032

Reguliere bekostiging (lumpsum)

3 475 757

3 628 327

3 728 322

3 743 620

3 829 922

3 786 033

43 889

Geesteswetenschappen

   

2 128

6 660

10 700

10 660

40

Alfa/Gamma-onderzoek

6 000

8 467

9 578

14 926

27 823

27 720

103

                 

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

17 501

26 299

32 049

36 377

34 818

37 668

– 2 850

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

3 000

5 000

5 414

5 414

5 434

5 414

20

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (HSP)

5 800

12 112

12 385

11 331

11 351

11 331

20

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent: FES (Sirius Programma)

 

575

4 764

7 436

8 729

9 819

– 1 090

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent (Sirius Programma)

     

4 000

2 200

2 200

0

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent (Kwaliteit en bekostiging)

       

0

1 800

– 1 800

Internationale samenwerking en oriëntatie

8 701

8 612

9 486

8 196

7 104

7 104

0

                 

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

2 208

3 519

2 657

15 337

20 669

20 600

69

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

 

1 407

2 322

15 337

17 460

17 403

57

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten (lumpsum)

       

3 209

3 197

12

Verhoging deelname studenten met een handicap

2 208

2 112

335

       
                 

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

10 066

10 066

7 066

6 066

30 953

30 861

92

3 TU's samenwerking: FES

10 066

10 066

7 066

6 066

6 066

6 066

0

3 TU's samenwerking

       

11 031

10 990

41

Sectorplan Natuur- en scheikunde

       

13 856

13 805

51

Ontvangsten

11 508

11 645

13 894

13 877

25 117

25 016

101

Toelichting:

De uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs zijn in 2011 € 41,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen hoger dan geraamd.

Uitgaven

De belangrijkste oorzaken van de hogere realisatie van de uitgaven zijn:

  • Reguliere bekostiging: Een verhoging van in totaal € 43,9 miljoen. Dit is een gevolg van:

    • een verhoging van € 7,7 miljoen voor de ontwikkeling van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs,

    • een verlaging van € 1,0 miljoen als gevolg van de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking,

    • een verhoging van € 16,7 miljoen in verband met de loonbijstelling (werkgeverslasten tranche 2011),

    • een overboeking van het ministerie van VWS naar het ministerie van OCW van € 18,6 miljoen voor de loonbijstellingen 2010 en 2011 betreffende de sector academische ziekenhuizen, en

    • een verhoging van € 1,9 miljoen voor diverse kleinere bijstellingen.

  • Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent, onderdelen «FES Sirius Programma» en «Kwaliteit en bekostiging»: Een verlaging van € 2,9 miljoen. Dit bedrag is toegevoegd aan het onderdeel Reguliere bekostiging (Kamerstuk 33 090, nr. 3, antwoord 31).

6.3 Operationele beleidsdoelstelling
6.3.1 Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

Doelbereiking

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek is zodanig toegerust dat bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek voldaan wordt aan de gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen die door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn gesteld.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.5 Rijksbijdrage hogescholen en universiteiten (bedragen x € 1 000)
 

2011

Hogescholen:

 

Onderwijsdeel

2 384 034

Deel ontwerp en ontwikkeling (Lectoren en kenniskringen)

69 748

   

Universiteiten:

 

Onderwijsdeel

1 592 895

Onderzoekdeel

1 705 386

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (academische ziekenhuizen)

585 754

Tabel 6.6 Kengetallen
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

(x 1 000)

2007/08

2008/09

2009/10

2010/11

2011/12

1.

Eerstejaars aantal studenten1 ( excl. «groen onderwijs»)

         
 

Hbo voltijd

76,5

78,0

82,9

82,5

83,4

 

Hbo deeltijd

9,3

9,3

9,5

9,1

7,9

 

Wo

31,6

32,9

34,7

33,7

34,3

2.

Ingeschreven aantal studenten (excl. «groen onderwijs»)

         
 

Hbo voltijd

305,9

315,0

332,8

346,3

356,8

 

Hbo deeltijd

60,2

62,0

64,2

64,5

60,7

 

Wo

206,7

214,0

226,0

234,3

236,7

3.

Gediplomeerden (excl. «groen onderwijs»)

         
 

Hbo voltijd

50,2

51,6

52,1

51,8

 

Hbo deeltijd

13,4

12,4

12,3

12,9

 

Wo

26,0

27,0

29,2

33,2

Bron: 1 cijfer HO, tellingen 1 oktober 2011 (conform OCW-referentieraming)

         

4.

Onderwijsuitgaven per student

2008

2009

2010

2011

 
 

Hbo

6,0

6,0

6,2

6,2

 
 

Wo

6,0

5,9

5,9

6,1

 
X Noot
1

De definitie van eerstejaars is aangepast aan het nieuwe bekostigingsmodel (één bachelor, één master). Er wordt nu niet meer gekeken of een student voor het eerst deelneemt aan hbo-bachelor, hbo-master of wo, maar of een student voor het eerst deelneemt aan een bachelor-opleiding dan wel master-opleiding, ongeacht het soort hoger onderwijs. In de tabel zijn alleen de eerstejaars in de bachelorfase opgenomen, omdat dit de nieuwe instroom is vanuit het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.

Toelichting:

1 en 2. Belangrijkste oorzaken voor terugloop deeltijdonderwijs:

  • primaire focus bekostigde instellingen is gericht op voltijdse opleidingen en de doelgroep jongeren/jongvolwassenen,

  • instellingen stoppen met aanbieden van kleinere deeltijdopleidingen (niet rendabel),

  • deeltijdopleidingen zijn vaak onvoldoende aantrekkelijk voor de doelgroep, en

  • vanwege economische situatie zijn werkgevers minder bereid te investeren in opleidingskosten voor medewerkers.

  • 4. Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2011 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

6.3.2. Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

Doelbereiking

Internationalisering kan een belangrijke impuls geven aan het verhogen van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Eind 2011 heeft het ministerie van OCW een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over het mobiliteitsbeleid voor het hoger onderwijs (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 158).

In het kader van het stimuleren van excellentie is in 2011 het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden van selectie van studenten en van verhoging van het collegegeld alsmede in verband met het aanscherpen van de toelatingsvereisten voor aansluitende masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (Ruim baan voor talent) aangenomen (Staatsblad. 2011, nr. 369).

Toelichting:

  • Kwaliteitsverbetering docenten

    Het opleidingsniveau van de hbo-docenten is de afgelopen jaren sterk verhoogd, zowel het aantal mastergraden als het aantal PhD’s is toegenomen. In het wo is het aantal BKO’s (Basis Kwalificatie Onderwijs) sterk gestegen. (Kamerstuk 31 288, nr. 191).

  • Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (Huygens Scholarship Programme)

    In het kader van de herziening van het subsidiebeleid onderwijssubsidies is met ingang van 2012 het Huygens Scholarship Programme beëindigd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.7 Indicatoren

Indicator

 

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie 2011

Indicator Kwaliteit en excellentie

         

1.

Percentage hbo-docenten dat minimaal beschikt over een mastergraad1

50% (waarvan 3,7% PhD)

57% (waarvan 4,8% PhD)

63% (waarvan 7,7% PhD)

70%2 (waarvan 10% PhD)

Bron: HBO-raad3

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2014

 

2.

Percentage studenten dat als «gemotiveerd» kan worden beschouwd

18,0%

18,3%

17,7%

20,8%

Bron: Studentenmonitor4

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2009

 

peildatum: 2011

3.

Studietijd, contacturen en schaal

         

a.

Onderwijsintensiteit: gem. tijdsbesteding aan studiegerelateerde activiteiten in uren per week (perceptie student)

         
 

Hbo

33

34

35

39

 

Wo

31

32

33

35

   

peildatum: 2005

peildatum:

2008

peildatum:

2009

 

peildatum: 2011

b.

Onderwijstijd: gem. aantal uren per week (contacturen; perceptie student)

         
 

Hbo

13

14

14

16

 

Wo

11

14

13

14

Bron: Studentenmonitor4

peildatum: 2005

peildatum: 2008

peildatum: 2009

 

peildatum: 2011

c.

Student/stafratio

         
 

Hbo: student/onderwijzend personeel

25,0

22,7

23,3

23,5

 

Wo: student/wetenschappelijk personeel

9,2

10,1

10,3

10,4

Bron: Kerncijfers 2007–2011

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2009

 

peildatum: 2010

4.

Aantal Nederlandse instellingen in top 100 van beste instellingen ter wereld

2 in top 100

2 in top 100, waarvan 1 in top 52

2 in top 100, waarvan 1 in top 50

3 in top 100 en hoogste omhoog

2 in top 100 (1 in top 50)5

Bron: Sjanghai ranking

peildatum: 2005

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2011

peildatum: 2011

Indicator Internationalisering diplomamobiliteit

         

5.

Ho-studenten uit het buitenland in NL (instroom): percentage van de totale Nederlandse ho-studentenpopulatie

4,5%

7,4%

8,0%

7,4%

Bron: IMON-monitor 2010 (NUFFIC, Europees Platform, Cinop)

peildatum: 2003/2004

peildatum: 2009/2010

peildatum: 2010/2011

peildatum: 2010

 

6.

Percentage Nederlandse studenten dat een opleiding in Nederland volgt en een deel hiervan in het buitenland doet

14% (hbo 12%; wo 17%)

12% (hbo 10%; wo 14%)

16% (hbo 14%; wo 19%)

25%

   

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2013

 
X Noot
1

De meerjarenafspraken tussen het ministerie van OCW en de HBO-raad vormen het uitgangspunt voor deze indicator.

X Noot
2

In het convenant «Leerkracht van Nederland» is afgesproken dat hogescholen ernaar streven dat 70% van de docenten in 2014 over een mastergraad beschikt. Daarnaast is afgesproken dat hogescholen ernaar zullen streven dat 10% van de docenten in 2017 beschikt over een PhD dan wel in een promotietraject participeert.

X Noot
3

Gegevens komen uit het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (POMO) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De cijfers over 2009 zijn de meest recente.

X Noot
4

In 2010 heeft geen bevraging van studenten in het kader van de Studentenmonitor plaatsgevonden.

X Noot
5

De doelstelling «3 Nederlandse instellingen in de top 100 van de wereld en de hoogste omhoog» is ten dele gehaald. Er staan weliswaar «maar» twee Nederlandse instellingen in de top 100, maar beide zijn in de ranking 2011 enkele plaatsen gestegen t.o.v. de ranking 2010.

6.3.3 Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

Doelbereiking

Om de Nederlandse bevolking beter en hoger op te leiden, liggen er specifiek voor het hoger onderwijs de volgende opdrachten:

  • een goede doorstroom binnen het onderwijs;

  • minder uitval uit het hoger onderwijs;

  • een leven lang leren.

Deze vormen de basis van een gezonde kenniseconomie en een goed opgeleide beroepsbevolking.

Toelichting:

  • Minder uitval en kwaliteitsimpuls

    Uit een tussenevaluatie van de Inspectie van het Onderwijs naar de meerjarenafspraken blijkt dat de meeste instellingen aangeven in hoge mate inspanningen te leveren voor de belangrijkste doelstellingen uit deze afspraken t.w. studiesucces en onderwijskwaliteit, en met deze inspanningen voortgang boeken (Kamerstuk 31 288, nr. 191).

  • Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

    In 2008 heeft het ministerie van OCW met de Randstadhogescholen meerjarenafspraken gemaakt om het studiesucces van niet-westerse allochtonen studenten te verhogen. Met de Randstaduniversiteiten zijn dergelijke afspraken in 2010 gemaakt. Over de geleverde prestaties en inspanningen van de vijf hogescholen in de Randstad is de Tweede Kamer geïnformeerd in de brief van 23 juni 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 191). In deze brief zijn ook de resultaten opgenomen van de audit die in opdracht van het ministerie van OCW door een extern bureau is uitgevoerd bij deze vijf hogescholen.

    Zoals aangegeven in de brief van 8 april 2011 aan de Tweede Kamer («Herziening subsidiebeleid onderwijssubsidies», Kamerstuk 32 500, nr. 160) wordt de subsidie voor het verhogen van het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten in het hoger onderwijs vanaf 2012 beëindigd.

  • Subsidie voor Erkenning van verworven competenties (evc)

    In het kader van de herziening van het subsidiebeleid onderwijssubsidies is met ingang van 2011 de subsidie voor EVC beëindigd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

  • Emancipatie

    In het kader van de herziening van het subsidiebeleid onderwijssubsidies is met ingang van 2012 de subsidie aan de VHTO (Landelijk expertisebureau voor vrouwen/meisjes en techniek) beëindigd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie 2011

Voor het wo1 2

         

1.

Percentage studie-uitval (uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar in bachelor-2 en 3

12%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2004)

11%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2006)

10%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2007)

6%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2011

 

2.

Percentage studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar) dat in vier jaar de bachelorfase afrondt

47%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2003)

48%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2004)

51%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2005)

>70%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2014

 

Voor het hbo1:

         

3.

Rendement van studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar3) na 6 jaar studie

77% (studenten die zijn gestart met studeren

in 2001)

76%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2002)

76%

(studenten die zijn gestart met studeren

in 2003)

90%

Bron: 1 cijfer HO/HBO-raad

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2013

 

4.

Studierendement na 6 jaar van voltijdstudenten hbo en wo4

         
 

Hbo autochtoon

66,2%

67,0%

65,5%

 

Niet-westerse allochtone hbo-student

48,0%

51,6%

50,2%

 

Wo autochtoon

47,5%

43,9%

42,3%

 

Niet-westerse allochtone wo-student

35,0%

35,2%

33,5%

Bron: 1 cijfer HO/DUO

peildatum: 2006 cohort: 2000

peildatum: 2009 cohort: 2003

peildatum: 2010 cohort: 2004

peildatum: 2014 (zie toelichting)

 
X Noot
1

De meerjarenafspraken vormen het uitgangspunt voor de indicatoren 1 t/m 3 inzake verhogen van het studiesucces en de kwaliteit in de bachelorfase.

X Noot
2

Het gaat bij de indicatoren 1 t/m 3 steeds om de herinschrijvers na het eerste studiejaar. Dat zijn studenten die zich na het eerste studiejaar opnieuw hebben ingeschreven in het wo (indicator 1 en 2) dan wel in het hbo (indicator 3).

In de begroting 2011 is bij het jaar 2009 abusievelijk het percentage 51% vermeld. De bovenvermelde 48% komt overeen met de aan de Tweede Kaemer gestuurde monitor van de meerjarenafspraken (Kamerstuk 31 288, nr. 191).

X Noot
3

In de meerjarenafspraak met de HBO-raad is oorspronkelijk afgesproken dat er gekeken zal worden naar studenten in de post-propedeutische fase in plaats van herinschrijvers na het eerste studiejaar. Vanwege onvolkomenheden in de registratie wordt gewerkt met herinschrijvers na het eerste studiejaar.

X Noot
4

Uitgangspunt voor de berekening van het studierendement na 6 jaar is de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid «Het Hoogste Goed» (Kamerstuk 31 288, nr. 1). Uit een kwalitatieve audit naar de inspanningen van de vijf hogescholen in de Randstad waarmee individuele afspraken zijn gemaakt om het rendement van niet-westers allochtone studenten te verhogen, is gebleken dat twee hogescholen nog onvoldoende scoren. Er is bij deze hogescholen nog te weinig sprake van een samenhangende visie op het te voeren studiesuccesbeleid. Bovendien vertalen effecten van beleidsmaatregelen zich pas op wat langere termijn door in de rendementscijfers. Dit verklaart mogelijk de matige resultaten.

Toelichting:

De evaluatie van de meerjarenafspraken met de HBO-raad en VSNU over studiesucces en kwaliteit van de bachelorfase is op 23 juni 2011 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 31 288, nr. 191) en in het debat over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap op 26 september 2011 geagendeerd. In dat debat is ook de nieuwe aanpak voor de komende jaren besproken: Hoofdlijnenakkoorden met HBO-raad en VSNU (Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247) en prestatieafspraken met de individuele instellingen.

6.3.4 De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

Doelbereiking

Om als Nederland een welvarend land te zijn en te blijven, is het noodzakelijk dat elk talent de kans krijgt zich te ontwikkelen, dat vernieuwende kennis ontwikkeld wordt en dat bedrijven deze kennis weten te vertalen in nieuwe producten en diensten die van belang zijn voor economie en maatschappij. Onderwijs, wetenschap en innovatie zijn bronnen van productiviteitsgroei en daarmee van welvaart.

Het hoger beroepsonderwijs speelt een belangrijke rol bij het verspreiden van kennis door goede verbindingen met het (regionale) bedrijfsleven en het uitvoeren van (toegepast en innovatiegedreven) onderzoek.

Het onderwijs moet mensen opleiden tot innovatieve arbeidskrachten die in staat zijn hun omgeving te analyseren en verbeteringen voor te stellen. De arbeidsmarkt moet hiertoe uitdagen en mensen in staat stellen hun kennis en vaardigheden te vergroten. Onderwijs en arbeidsmarkt innoveren elkaar op deze manier.

Daarom wordt krachtige interactie gestimuleerd tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt, en wordt focus en massa bevorderd in wetenschappelijke opleidingen en onderzoek. In het hbo worden lectoraten gestimuleerd, wordt het RAAK-programma (Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie) voor praktijkgericht onderzoek ingezet, wordt tijdelijke financiering van nieuwe hbo-masters mogelijk gemaakt en worden ondernemerschap en valorisatie gestimuleerd. In het wo wordt ingezet op de bundeling van krachten van de 3TU’s en wordt de uitvoering van het sectorplan natuur- en scheikunde ondersteund.

Toelichting:

  • Nieuwe hbo-masteropleidingen

    De middelen in 2011 zijn ingezet voor de financiering (op basis van de Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs) van eerder goedgekeurde en gestarte nieuwe arbeidsmarktrelevante hbo-masteropleidingen in prioritaire gebieden. Verder is een deel toegevoegd aan de middelen voor lectoren en kenniskringen (het deel ontwerp en ontwikkeling van de rijksbijdrage). Zowel lectoren als hbo-masters dragen bij aan de versterking van de verbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

  • 3TU’s samenwerking

    In augustus 2011 is de € 11 miljoen per jaar voor de 3TU’s toegekend voor het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs in de periode 2011–2013 overeenkomstig de plannen in het «Sectorplan Technologie» van de 3TU’s.

  • Ondernemerschap

    De afgelopen jaren is er een stevige basis gelegd in het onderwijs, vooral in het mbo en hoger onderwijs, om jonge mensen te stimuleren in ondernemerschap en ondernemendheid. Hieraan heeft een investeringsimpuls van de overheid ten grondslag gelegen (€ 30 miljoen voor de periode 2008–2011), met name via de regelingen «Onderwijs Netwerk Ondernemen» en «Centers of Entrepreneurship». De basis is gelegd en de komende jaren zal hier op worden voortgebouwd (Kamerstuk 32 637, nr.16).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.9 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

RAAK-regeling

         

RAAK-mkb

         

1.

In projecten betrokken ondernemers

2 430

3 500

3 908

4 4001

4 274

Bron: SIA

peildatum: 2007

peildatum: dec. 2009

peildatum: dec. 2010

peildatum: 2011

peildatum: dec. 2011

RAAK-publiek

         

2.

In projecten betrokken professionals van publieke instellingen

1 073

1 500

2 282

2 5001

2 556

Bron: SIA

peildatum: 2007

peildatum: 2009

peildatum: dec. 2010

peildatum: 2011

peildatum: dec. 2011

Samenhang RAAK-lectoren

         

3.

Percentage RAAK-projecten met lectoraatsdeelname

85%

95%

95,5%

95%

95,2%

Bron: SIA

peildatum: 2006

peildatum: 2009

peildatum: dec. 2010

peildatum: 2011

peildatum: dec. 2011

X Noot
1

De streefwaarden zijn aangepast omdat bij het vaststellen van de streefwaarden uitgegaan was van mogelijke continue groei. Dat bleek achteraf niet realistisch. De aangepaste streefwaarden zijn tot stand gekomen op basis van een voorspelling van het aantal nieuwe projecten en betrokken professionals/ondernemers op basis van voorgaande/al lopende projecten.

Toelichting:

  • 1 en 2. De indicatoren met betrekking tot de RAAK-regeling laten een verdere groei zien van de betrokkenheid van de partners buiten de hogeschool.

6.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 6.10 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek of Onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Studiesucces en kwaliteit hoger onderwijs

OD 3 en deel OD 2

2011

2011

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31288-191.html

Effectenonderzoek ex post

Geen

       

Overig evaluatieonderzoek

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA): De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016

AD

2010

2011

www.roa.unimaas.nl/pdf_publications/2011/

ROA_R_2011_8.pdf

 

Onderzoek studenten met een handicap

OD 3

2009

2011

www.handicap-studie.nl

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL BELEID

8.1 Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het internationaal beleid van OCW is het bevorderen van internationale samenwerking, om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van studenten, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Ook in 2011 is verder gewerkt aan de internationale oriëntatie en competenties van de generaties van de toekomst. Dit is gebeurd door educatieve, culturele en wetenschappelijke uitwisseling en samenwerking. Deze samenwerking vond plaats in EU-verband, met multilaterale organisaties zoals de UNESCO en via bilaterale samenwerking.

  • Inzet van instellingen, organisaties, lerenden, docenten, wetenschappers en kunstenaars zelf.

  • De buitenlandpolitieke situatie.

Externe factoren

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

In het verleden en ook nog bij de opstelling van de begroting 2011 zijn binnen het internationaal beleid twee operationele doelstellingen27 gehanteerd met daaraan gekoppeld een aantal prestatie-indicatoren, afkomstig uit de zogenoemde IMON-monitor (Monitor «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland»). Vorig jaar is al aangegeven dat de combinatie van beleidsdoelstellingen en prestatie-indicatoren in ieder geval op internationaal terrein weinig zinvol is. De activiteiten op internationaal terrein zijn vooral ondersteunend aan de realisatie van de diverse algemene en operationele doelen op bredere terreinen van OCW-beleid (kwalitatief goed en toegankelijk onderwijs, cultuur en wetenschap) en vormen geen doel op zichzelf. Ook de veronderstelling dat kwantitatieve gegevens daadwerkelijk een beeld kunnen geven van de mate waarin relatief open geformuleerde doelstellingen wel of niet zijn gehaald, kan niet afdoende worden onderbouwd.

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

HGIS realisatie

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

2011

Verplichtingen

17 794

28 899

29 277

57 293

15 441

37 671

– 22 230

887

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

18 083

18 849

24 418

23 813

19 393

42 258

– 22 865

887

                   

Programma-uitgaven

15 050

16 329

21 364

20 794

16 543

40 244

– 23 701

887

                   

Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

9 576

10 658

10 889

10 546

10 765

10 632

133

590

Mobiliteitsprogramma's

6 318

7 885

7 906

7 736

7 815

7 741

74

 

Bilaterale samenwerking met andere landen

3 258

2 773

2 983

2 810

2 950

2 891

59

590

                   

In internationaal verband waarbogen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

5 474

5 671

6 482

5 939

5 778

6 604

– 826

297

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1 764

1 783

1 660

1 895

2 050

2 426

– 376

150

Participeren in multilaterale organisaties

3 088

3 263

3 427

3 376

3 441

3 459

– 18

 

Stimuleren van internationale uitwisseling van kennis en cultuur, beleidsonderzoek en benchmarking

622

625

1 395

668

287

719

– 432

147

                   

Het integreren van de BES-eilanden in Nederland voor wat betreft de OCW – beleidsterreinen en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk

   

3 993

4 309

 

23 008

– 23 008

 

Verbetering van het onderwijs op de BES-eilanden

   

3 043

4 049

 

22 158

– 22 158

 

Studiefinanciering Nederlandse Antillen en Aruba

   

950

260

 

850

– 850

 
                   

Apparaatsuitgaven

3 033

2 520

3 054

3 019

2 850

2 014

836

 
                 

 

Ontvangsten

842

430

84

183

16

99

– 83

 

Toelichting:

De uitgaven betrekking hebbend op het internationaal beleid van OCW zijn in 2011 € 22,9 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen lager dan geraamd.

Uitgaven

  • De belangrijkste reden voor de lagere uitgaven is, dat in 2011 de middelen ( € 23 miljoen) voor het integreren van de BES-eilanden – nu Caribisch Nederland – zijn overgeboekt naar de beleidsartikelen van Primair onderwijs, Voortgezet onderwijs en Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Hierdoor zijn voor dit bedrag ook minder verplichtingen gerealiseerd.

  • Daarnaast hebben binnen het artikel kleine verschuivingen plaatsgevonden.

8.3 Internationale Uitgaven OCW – breed

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tabel 8.2 Internationale uitgaven OCW (bedragen x € 1 000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

2011

Primair onderwijs (artikel 1)

16 522

17 657

19 198

22 008

20 291

19 840

451

 

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

2 627

3 061

3 914

3 518

4 660

4 324

336

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

989

611

1 172

862

830

1 238

– 408

 

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

 

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

78 606

84 906

86 428

86 503

87 582

86 626

956

61 643

Internationaal onderwijsbeleid (artikel 8)

15 050

16 329

17 371

16 485

16 543

17 236

– 693

887

Informatie en communicatietechnologie (artikel 10)

100

             

Studiefinanciering (artikel 11)

14 401

10 378

4 363

2 162

55 165

49 552

5 613

 

Kunsten (artikel 14)

6 370

11 818

19 379

18 334

19 211

16 938

2 273

5 733

Cultureel erfgoed (artikel 14)

950

1 598

1 389

2 096

2 129

3 460

– 1 331

395

Media letteren en bibliotheken (artikel 15 en 14.02)

44 356

47 401

50 478

50 872

50 306

50 115

191

506

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

72 487

83 950

88 675

79 226

91 964

87 331

4 633

642

Totaal

255 911

281 162

295 820

285 519

352 134

340 113

12 021

73 259

Toelichting:

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) maken deel uit van de totale realisaties in het jaar 2011. De beleidsprestaties zijn – waar nodig en relevant – toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Voor artikel 11 geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).

ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

9.1 Algemene doelstelling: de kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het afgelopen jaar is het aantal openstaande vacatures in het onderwijs verder gedaald. Dat komt onder andere door de ingezette beleidsmaatregelen en de gevolgen van de financiële crisis. De onderwijsarbeidsmarkt blijft daarmee vooralsnog uit de gevarenzone (dat wil zeggen minder dan 1% openstaande vacatures). De in het actieplan «LeerKracht van Nederland» en de kwaliteitsagenda «Krachtig meesterschap» ingezette beloningsmaatregelen (2011 € 531 miljoen) en maatregelen ter verbetering van de kwaliteit (2011 € 170 miljoen) helpen de onderwijswerkgevers om in de vraag naar goed opgeleide leraren te kunnen voorzien. In de komende jaren loopt de hoogte van deze investeringen nog verder op.

Op 23 mei 2011 is het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 176). Het actieplan bevat een samenhangend pakket aan maatregelen, waarin de versterking van de kwaliteit van het onderwijspersoneel centraal staat. Op basis van het Regeerakkoord wordt daarmee extra geïnvesteerd in de verdere verbetering van de professionele kwaliteit van leraren en schoolleiders. Daarnaast worden geobjectiveerde goede prestaties van docenten sterker beloond door middel van het starten van experimenten. Deze experimenten introduceren opbrengstgerichte financiële beloningen voor (teams) van leraren.

Externe factoren

Het onderwijs is afhankelijk van de inzet van leerlingen en studenten, ouders, docenten, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties, gemeenten en bedrijven (aansluiting arbeidsmarkt). De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister beperkt kan beïnvloeden maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn:

  • De invloed van de conjunctuur op de onderwijsarbeidsmarkt en de loonontwikkeling;

  • Demografische ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie en het lerarenbestand.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 9.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie1

1.

Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneducatie, fte’s

900

(0,3%)

1 120

(0,5%)

720

(0,3%)

< 2 200

(< 1%)

700

(0,3%)

 

Bron: Arbeidsmarktbarometer po, vo, mbo

Peildatum: 2006

Peildatum: 2009

Peildatum: 2010

Peildatum: 2011

Peildatum: 2011

2.

Aandeel lessen dat verzorgd wordt door benoembaar personeel

83%

82%

82%

≥ 83%

81%

 

Bron: IPTO

Peildatum: oktober 2006

Peildatum: Oktober 2008

Peildatum: Oktober 2009

Peildatum: oktober 2010

Peildatum: oktober 2010

X Noot
1

Realisatie op basis van de eerste drie kwartalen

Toelichting:

  • 1. Een arbeidsmarkt is dynamisch, en daar horen vacatures bij. Het is een natuurlijk verschijnsel op de arbeidsmarkt. Als er echter te veel vacatures zijn in verhouding tot het aantal werkenden, wordt het steeds moeilijker om met de zittende personeelsleden het onderwijsproces goed vorm te blijven geven. Het streven is om dit niet uit te laten stijgen boven 2 200 (in fte). Dit komt overeen met een onvervulde vacature-intensiteit van 1% (zie ook Nota Werken in het onderwijs 2012). Als het tekort van leraren en schoolleiders boven de 1% van de werkgelegenheid uitstijgt komt de kwaliteit van het onderwijs in het geding. Het risico ontstaat dat lessen uitvallen en leerlingen naar huis worden gestuurd. Het gemiddeld aantal openstaande vacatures (tot en met het derde kwartaal 2011) voor leraren en managers in de sectoren po, vo en mbo is in 2011 iets lager dan in dezelfde periode in 2010 (700 ten opzichte van 720). Het aantal openstaande vacatures als aandeel van de werkgelegenheid bedroeg daarmee in 2011 0,3%. De arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel was daarmee in kwantitatief opzicht in 2011 landelijk gezien in evenwicht, de risicogrens van 1% werd niet overschreden. Dat neemt niet weg dat er scholen of regio’s kunnen zijn waar de openstaande vacature-intensiteit hoger was dan 1%.

  • 2. Onder benoembaar wordt verstaan:

    • Leraren die door middel van een getuigschrift hebben aangetoond dat ze aan de bekwaamheidseisen voldoen en dus volledig bevoegd zijn;

    • Leraren die nog niet aan de bekwaamheidseisen voldoen, maar volgens de wet tijdelijk onbevoegd mogen worden aangesteld (bijvoorbeeld zij-instromers en leraren in opleiding).

9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

49 974

208 665

203 820

252 435

312 184

299 840

12 344

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven

92 799

109 199

178 436

265 898

273 113

300 415

– 27 302

                 

Programma-uitgaven

89 623

107 318

176 265

263 586

270 983

298 393

– 27 410

                 

Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

 

26 427

54 288

108 284

109 488

112 157

– 2 669

Een betere beloning

   

26 602

86 809

86 927

86 836

91

Arbeidsmarkt

 

2 782

7 447

4 325

4 968

7 400

– 2 432

Overige

 

23 645

20 239

17 150

17 593

17 921

– 328

                 

Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit

 

78 403

118 952

152 225

158 423

183 437

– 25 014

Een sterker beroep

 

60 453

89 070

122 223

119 719

127 188

– 7 469

Een professionelere school

 

12 722

25 570

25 632

33 326

50 700

– 17 374

Overige

 

5 228

4 312

4 370

5 378

5 549

– 171

                 

Programmakosten-overig

2 547

2 488

3 025

3 077

3 072

2 799

273

Uitvoeringsorganisatie DUO

2 547

2 488

3 025

3 077

3 072

2 799

273

                 

Apparaatsuitgaven

3 176

1 881

2 171

2 312

2 130

2 022

108

Ontvangsten

1 818

1 344

7 620

4 688

5 216

0

5 216

* Door herformulering van de operationele doelstellingen zijn de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling in het jaar 2007 niet meer te reconstrueren.

Toelichting:

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 12,3 miljoen hoger ten opzichte van de begroting 2011, terwijl de realisatie van de uitgaven € 27,3 miljoen lager is. Dit wordt ondermeer veroorzaakt doordat in 2011 verplichtingen zijn aangegaan voor de regelingen «functie-/salarismix Randstadregio’s vo/mbo», die tot uitgaven leiden zowel in 2011 als in 2012. In de begroting 2011 was hiervan geraamd dat in 2011 slechts de verplichtingen zouden worden aangegaan die in 2011 tot uitgaven zouden leiden.

Uitgaven

De uitgaven op dit beleidsartikel zijn € 27,3 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting, de ontvangsten zijn € 5,2 miljoen hoger dan geraamd.

  • De post conciërgeregeling (onderdeel van een professionelere school) is verlaagd met 17,2 miljoen, enerzijds vanwege een overboeking naar de po-sector (artikel 1) van € 14,3 miljoen en anderzijds door een onderuitputting over de eerste 7 maanden van 2011 van € 2,9 miljoen.

  • Om voor de beleidsonderwerpen risicoregio’s voortgezet onderwijs, educatieve minor en de zij-instroom de beschikbare budgetten meerjarig in overeenstemming te brengen met de beoogde uitgaven is de begroting 2011 via intertemporele compensaties met € 3,5 miljoen verlaagd.

  • de loon- en prijsbijstelling hebben geleid tot een verhoging van het budget met € 1,7 miljoen.

Tenslotte was op diverse onderdelen de realisatie lager dan geraamd (totaal € 8,3 miljoen); de belangrijkste posten (zie het onderdeel een sterker beroep) waren de regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen (€ 4,0 miljoen) en de uitgaven op de kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren (€ 3,1 miljoen).

Ontvangsten

Hierop is € 3,7 miljoen geboekt inzake door leraren terugbetaalde lerarenbeurzen in verband met het voortijdig stoppen met hun opleiding. Het resterende bedrag van € 1,5 miljoen is binnengekomen door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte (project-) subsidies.

9.3 Operationele beleidsdoelstelling
9.3.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

Doelbereiking

In 2011 is verder gewerkt aan de verbetering van de wervingspositie van de scholen. De investeringen in beloning en verbetering van de werking van de arbeidsmarkt zijn doorgezet. Ook in 2011 is de wervingspositie relatief ten opzichte van de markt verbeterd in termen van beloning. Ook het aandeel vacatures is ruim binnen de vastgestelde (veilige) marges gebleven.

In de convenanten LeerKracht van Nederland (Staatscourant, 3 maart 2009, nr. 42) zijn afspraken gemaakt over de invoering van de functiemix per sector, de criteria voor het toekennen van promoties en het inkorten van de salarislijnen. In 2011 was € 444 miljoen beschikbaar voor het versterken van de functiemix en het inkorten van de carrièrelijnen (inclusief schaal-uitloopbedrag en toelage directeuren po). Deze middelen zijn toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen in het po, vo, mbo en hbo. Aanvullend was voor de sectoren vo en mbo voor de versterking van de functie-/salarismix in de zogenaamde Randstadregio’s respectievelijk € 52,2 en € 34,8 miljoen beschikbaar. Deze zijn in aanvulling op de lumpsum verstrekt aan instellingen in deze regio’s.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 9.3 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

1.

Het aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs, half jaar na afstuderen:

         
 

primair onderwijs

78%

84%

83%

≥ 78%

80%

 

voortgezet onderwijs

75%

75%

73%

≥ 75%

72%

Bron: Loopbaanmonitor Ecorys

Peildatum: Cohort 2005

Peildatum: Cohort 2008

Peildatum: Cohort 2009

Peildatum: Cohort 2010

Peildatum: Cohort 2010

2.

Ziekteverzuimpercentage

         
 

primair onderwijs

5,9%

6,1%

6,1%

≤ 5,9%

6,1%

 

speciaal onderwijs

6,3%

6,7%

6,7%

≤ 6,3%

6,5%

 

voortgezet onderwijs

5,0%

5,0%

5,1%

≤ 5,0%

4,9%

 

Middelbaar beroepsonderwijs

5,8%

5,8%

5,8%

≤ 5,8%

5,9%

Bron: Regioplan Beleidsonderzoek, VO-raad en Arboservicepunt MBO

Peildatum: 2006

Peildatum: 2008

Peildatum: 2009

Peildatum: 2010

Peildatum: 2010

Toelichting:

  • 1. Het aandeel afgestudeerden van de lerarenopleiding met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs (een half jaar na afstuderen), is in het primair onderwijs ten opzichte van voorgaand jaar iets gedaald. Daaruit blijkt dat de arbeidsmarktpositie van pasafgestudeerde leraren van de pabo enigszins onder druk staat. Ook afgestudeerden van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs hebben na een half jaar iets minder vaak een baan in het onderwijs dan afgestudeerden uit het jaar 2009.

  • 2. De ziekteverzuimpercentages 2010 in het onderwijs zijn voor alle sectoren redelijk stabiel ten opzichte van het basisjaar 2006.

9.3.2. Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit

Doelbereiking

De leraar bepaalt de kwaliteit van het onderwijs. Om de leraar in staat te stellen voldoende kwaliteit te leveren, is het van groot belang dat de opleiding en scholing van docenten van voldoende kwaliteit zijn. Ook in 2011 is hier stevig in geïnvesteerd.

• Lerarenbeurs voor scholing/zij-instroom

Met de lerarenbeurs voor scholing kunnen leraren in het po, vo, mbo en hbo een opleiding volgen om hun kwalificatieniveau te verhogen, zich breder te kwalificeren of zich te specialiseren. De beurs vergoedt zowel opleidingskosten als vervangingskosten in verband met studieverlof. In 2011 zijn ruim 8 600 aanvragen ingediend, een kleine 7 600 hebben geleid tot een toekenning van een lerarenbeurs. In totaal is in 2011 € 78 miljoen aan beurzen verstrekt. Sinds de start zijn er inmiddels meer dan 26 000 lerarenbeurzen toegekend.

Ook zijn in 2011 ruim 500 subsidies voor zij-instroom in het vo en mbo toegekend. In totaal zijn er nu vanaf 2009 circa 1 500 zij-instroomtrajecten gestart.

• Kwaliteitsagenda «Krachtig meesterschap»

Vanuit deze agenda zijn in 2011 op verschillende fronten de acties voortgezet om de kwaliteit van lerarenopleidingen te verbeteren en het leraaraanbod te vergroten. Dit beeld wordt bevestigd in de monitorrapportage van de Inspectie van het Onderwijs van voorjaar 2011. Het gaat om projecten als «Eerst de Klas, de invoering van de educatieve minor, het ontwikkelen van excellentie, de uitbreiding van de hbo-kopopleiding, de ontwikkeling/implementatie van de kennisbases, summercourses, de introductie van de promotiebeurs e.d. In totaal is hiervoor in 2011 € 17 miljoen beschikbaar gesteld.

• Opleiden in de school

Om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het afnemend veld te verbeteren, zijn er 56 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) erkend. Zij hebben in 2011 € 13,1 miljoen aan bekostiging ontvangen om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. Van de 56 opleidingsscholen zijn er 22 academische opleidingsscholen. Deze scholen verbinden het opleiden in de school met schoolontwikkeling, innovatie en onderzoek. In aanloop op een verdere verankering van de academische opleidingsschool hebben deze scholen hiervoor in 2011 € 0,7 miljoen extra aan bekostiging ontvangen.

• «Innovatie Impuls Onderwijs (IIO)»

In januari 2011 zijn de experimenten Innovatie Impuls Onderwijs gestart (uitgaven 2011 € 7,4 miljoen). Het doel van het project is tweeledig: het implementeren van innovatieve maatregelen in schoolorganisatie po en vo, gericht op verhoging van de arbeidsproductiviteit met behoud van onderwijskwaliteit en zonder verhoging van werkdruk, en het meten van de effecten van deze maatregelen op de arbeidsproductiviteit. Het project loopt tot eind 2014.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 9.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

1.

Lerarenopleiding

       
 

Oordeel NVAO over kwaliteit Pabo’s en lerarenopleidingen vo/bve

zie toelichting

zie toelichting

zie toelichting

zie toelichting

 

(afstudeer) rendement

       
   

– uitval Pabo’s na 1 jaar

21%

18%

< 21%

18%

   

– rendement Pabo’s na 5 jaar

65%

62%

≥65%

59%

   

– uitval lerarenopleidingen vo/mbo na 1 jaar

19%

17%

≤ 19%

17%

   

– rendement lerarenopleidingen vo/mbo na 5 jaar

51%

49%

≥ 51%

45%

Bron: NVAO en HBO-raad

Peildatum: 2008

Peildatum: 2009

Peildatum: 2010

Peildatum: 2010

2.

Tevredenheid ouders over kwaliteit leraren

       
 

primair onderwijs

7,7

7,7

≥ 7,7

7,7

 

voortgezet onderwijs

7,1

7,1

≥ 7,1

7,1

Bron: Onderwijsmeter

Peildatum: 2006

Peildatum: 2008

Peildatum: 2010

Peildatum: 2010

Toelichting:

  • 1. Voor het meten van de kwaliteit van de lerarenopleidingen (pabo’s en lerarenopleidingen vo/mbo) is het oordeel van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) het belangrijkste instrument. Eenmaal per zes jaar wordt een dergelijke beoordeling uitgevoerd. Op basis hiervan zijn op dit moment alle opleidingen geaccrediteerd. Jaarlijks wordt daarnaast het (afstudeer) rendement vastgesteld, hiervoor wordt het uitvalcijfer 1 jaar en het rendementscijfer 5 jaar na het begin de opleiding gehanteerd.

  • 2. Ouders beoordelen eens in de twee jaar de kwaliteit van de leraar van hun kind met een rapportcijfer. Het is de ambitie om de waardering 2006 ten minste te behouden.

9.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 9.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Actieplan LeerKracht

AD

2008

2012

Zie toelichting 1

Effectenonderzoek ex post

Niet van toepassing

       

Overig evaluatieonderzoek

Onderwijsarbeidsmarktraming

AD

2008

2012

Zie toelichting 1

 

Realisatie en effectiviteit beloningsmaatregelen Actieplan LeerKracht

OD 9.3.1

2009

2012

Zie toelichting 1

 

Implementatie functiemixbeleid op scholen

OD 9.3.1

2009

2012

Zie toelichting 1

 

Evaluatie lerarenbeurs voor scholing

OD 9.3.2

2008

2012

Zie toelichting 1

 

Arbeidsmarktbarometers primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

OD 9.3.1

2010

2011

Zie toelichting 2

 

Loopbaanmonitor

OD 9.3.1

2010

2011

Zie toelichting 2

 

Integrale Personeelstelling voortgezet onderwijs

AD

2011

2012

Zie toelichting 3

 

Evaluatie aanpak risicoregio’s

OD 9.3.1

2010

2011

Zie toelichting 2

 

Evaluatie Eerst de Klas

OD 9.3.2

2010

2011

Zie toelichting 2

Toelichting:

  • 1. Over de wijze van monitoren van de doelstellingen en resultaten uit het actieplan «LeerKracht van Nederland» is met de Tweede Kamer afgesproken afzonderlijk te rapporteren. Dit geschiedt in de loop van 2012.

  • 2. Deze eindrapportages worden gepubliceerd in de reeks Beleidsonderzoek Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid Onderwijs en op de internetsite van de Rijksoverheid.

  • 3. Het betreffende onderzoek is/wordt in 2012 afgerond.

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt ervoor dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);

  • studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo);

  • studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor studerenden met ouders met een lager inkomen. Studiefinanciering is niet alleen een zaak van de overheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Daarnaast draagt de student zelf ook bij aan zijn studie. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.

In 2010 is een wetswijziging doorgevoerd om de normbedragen niet te indexeren in 2011 en 2012 en om de aanvullende beurs voor het hoger onderwijs (ho) vanaf het cursusjaar 2010–2011 na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen. Deze wetswijziging heeft in 2011 geleid tot een besparing op de uitgaven. Daarmee is voldaan aan de taakstelling om de toename van de uitgaven studiefinanciering te verminderen.

Studerenden met studiefinanciering hebben de mogelijkheid om, met inachtneming van een bijverdiengrens, hun eigen bijdrage met werken te verdienen. De WSF 2000 staat toe dat studerenden tot circa € 13 200 (2011) per jaar bijverdienen zonder dat dit consequenties heeft voor hun aanspraak op studiefinanciering. Met de wetswijziging «collegegeldverhoging en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden» (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) zijn de consequenties van overschrijding van de bijverdiengrens versoepeld. Wie vanaf 2010 meer heeft verdiend dan de bijverdiengrens, hoeft niet meer terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Tegelijkertijd is de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet geïndexeerd, maar blijft deze hetzelfde als in 2009.

In 2011 zijn de hoofdlijnen uitgewerkt voor de nadere uitwerking van regeerakkoordafspraken over het sociaal leenstelsel in de masterfase en de inperking van het studentenreisrecht, evenals vereenvoudigingen in de studiefinanciering. De beleidsnotitie Studeren is Investeren is in april 2011 in de Tweede Kamer besproken en op basis daarvan is een wetsvoorstel uitgewerkt dat in januari 2012 (Kamerstuk 33 145, nr. 2) aan de Tweede Kamer is aangeboden. In 2011 is ook begonnen met de voorlichting over deze voorstellen.

In 2011 zijn de pilots afgerond die DUO in de verschillende gemeenten heeft uitgevoerd om misbruik van de uitwonendenbeurs op te sporen. Per 1 januari 2012 is de benodigde wetswijziging, die als doel heeft het misbruik terug te dringen, in werking getreden. Dat wetsvoorstel (Staatsblad nr. 579 van 9 december 2011) heeft ervoor gezorgd dat er gewerkt kan worden met een nieuwe definitie van de uit- en thuiswonende studerende. In deze nieuwe definitie wordt uitsluitend uitgegaan van het GBA-adres van de studerende. Ook is de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders aan te wijzen die fysieke adrescontroles kunnen uitvoeren. Als laatste is bij de wetswijziging ingevoerd dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd als een studerende misbruik maakt van de uitwonendenbeurs.

Externe factoren

Van invloed op het gebruik van studiefinanciering zijn onder meer de volgende externe factoren:

  • demografische ontwikkelingen;

  • attitude ten opzichte van de regeling;

  • conjuncturele ontwikkeling;

  • studiefinancieringsbeleid van andere landen.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd

Leeftijd

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

Deelnamepercentage 2011

86%

77%

68%

58%

49%

40%

30%

22%

16%

12%

9%

7%

5%

Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2011

Tabel 11.2 verwachte rendementen

Studie begonnen in

2007

2008

2009

2010

2011

wo

72%

70%

70%

70%

69%

hbo

70%

69%

73%

70%

67%

bol

72%

71%

74%

68%

68%

Bron: OCW (DUO), berekeningen o.b.v. onderwijsmatrices 2000–2011

Toelichting:

Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs (tabel 11.1). Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor het ho en de bol niveau 3 en 4 is het stelsel zo ingericht dat er een prikkel bestaat om de studie af te ronden met een diploma (prestatiebeurs).

De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt, kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. In navolging van het ho geldt sinds 2005 voor de bol niveau 3 en 4 het prestatiebeursregime. Het verwachte rendement is in dit verband gedefinieerd als het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk de studie zal afronden met een diploma.

Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala aan factoren en niet alleen van studiefinanciering.

Tabel 11.3 Gerechtigdenpercentage
 

2007

2008

2009

2010

2011

wo

61%

61%

61%

61%

63%

hbo

81%

80%

79%

79%

79%

bol

100%

98%

97%

97%

91%

Totaal

82%

80%

80%

80%

78%

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het gerechtigdenpercentage geeft de verhouding tussen het aantal studerenden dat recht heeft op een basisbeurs en het aantal voltijdstuderenden in de doelgroep (bol: 18 tot 30 jaar, ho: 17 tot 30 jaar). De percentages in het ho zijn vrijwel stabiel, bij de bol is een lichte daling van dit gerechtigdenpercentage te zien.

11.2. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

3 260 683

3 782 267

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven

3 260 683

3 782 267

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

                 

Programma-uitgaven

3 259 614

3 781 359

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

                 

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten

1 409 844

1 861 485

1 655 869

1 717 028

2 035 813

1 669 135

366 678

Basisbeurs

1 001 672

992 610

963 984

1 045 265

1 042 002

1 051 100

– 9 098

Reisvoorziening

408 172

868 875

691 885

671 763

993 811

618 035

375 776

                 

Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

631 180

589 731

578 144

612 061

583 465

737 903

– 154 438

Aanvullende beurs

631 180

589 731

578 144

612 061

583 465

737 903

– 154 438

                 

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

1 124 719

1 219 326

1 255 007

1 294 051

1 354 449

1 502 365

– 147 916

Bijverdiengrens

           

0

Leenfaciliteit

1 124 719

1 219 326

1 255 007

1 294 051

1 354 449

1 502 365

– 147 916

                 

Overige uitgaven Studiefinanciering

23 395

32 589

52 213

75 230

69 646

65 992

3 654

                 

Programmakosten-overig

70 476

78 228

76 600

92 503

88 514

84 037

4 477

Uitvoeringsorganisatie DUO

70 476

78 228

76 600

92 503

88 514

84 037

4 477

Totaal programma-uitgaven

3 259 614

3 781 359

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

waarvan relevant

1 307 954

1 824 225

1 754 292

1 952 557

2 325 051

2 108 742

216 309

waarvan niet-relevant

1 951 660

1 957 134

1 863 541

1 838 316

1 806 836

1 950 690

– 143 854

Apparaatsuitgaven

1 069

908

0

0

0

0

0

Totaal ontvangsten

396 066

473 015

541 891

629 024

662 979

611 576

51 403

Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht

335 146

397 598

474 137

561 431

601 443

554 750

46 693

Overige ontvangsten uit kortlopende schulden

60 920

75 417

67 754

67 593

61 536

56 826

4 710

Totaal ontvangsten

396 066

473 015

541 891

629 024

662 979

611 576

51 403

waarvan relevant

212 872

246 097

265 810

291 462

302 368

283 024

19 344

waarvan niet-relevant

183 194

226 918

276 081

337 562

360 611

328 552

32 059

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2011 is € 72,5 miljoen, waarvan € 216,3 miljoen relevant en – € 143,8 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2011 is € 51,4 miljoen, waarvan € 19,3 miljoen relevant en € 32,1 miljoen niet-relevant. De verschillen tussen realisatie en raming worden hierna per operationele beleidsdoelstelling toegelicht.

Het verschil van € 4,5 miljoen tussen raming en realisatie bij de programma-uitgaven voor de uitvoeringsorganisatie DUO, houdt verband met een interne OCW-herschikking van budgetten tussen de beleidsartikelen 11, 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) en 13 (Lesgelden).

11.3 Operationele beleidsdoelstelling
11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden

Doelbereiking

Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening te verstrekken.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat wordt aangenomen dat het gebruik van de basisbeurs al optimaal is vanwege de bekendheid met de regeling. De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.5). De tabellen 11.6 en 11.7 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.

Tabel 11.5 Indicatoren

Totaal aantal studerenden met studiefinanciering

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

wo

111 339

115 481

120 690

126 838

131 583

134 100

– 2 517

hbo

240 081

242 882

249 435

260 442

266 876

268 300

– 1 424

bol

219 077

210 186

210 670

219 110

220 271

223 800

– 3 529

Studerenden met basisbeurs

570 497

568 549

580 795

606 390

618 730

626 200

– 7 470

wo

36 622

33 869

36 243

53 442

53 723

40 100

13 623

hbo

30 601

30 681

32 588

42 647

43 151

33 000

10 151

bol

0

0

1 438

1 752

2 146

9 000

– 6 854

Alleen (nul)lening

67 223

64 550

70 269

97 841

99 020

82 100

16 920

Totaal

637 720

633 099

651 064

704 231

717 750

708 300

9 450

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2011 gestegen ten opzichte van voorgaande jaren, maar de stijging is minder sterk geweest dan geraamd. De lagere realisatie ten opzichte van de raming is bij alle drie onderwijssoorten zichtbaar.

Het aantal studerenden zonder basisbeurs dat gebruik maakt van een rentedragende lening en/of het studentenreisproduct is in 2011 per saldo gestegen. Bij het ho zijn dit er 23 774 meer dan geraamd. De stijging is in lijn met de stijgende studentenaantallen, maar ten tijde van de opstelling van de begroting werd voor 2011 nog uitgegaan van een stabilisatie van de aantallen in 2010.

Bij de bol hebben 2 146 deelnemers zonder basisbeurs gebruik gemaakt van een rentedragende lening. In de oorspronkelijke raming werd uitgegaan van een veel groter aantal leningen.

Tabel 11.6 Uitgaven

Uitgaven basisbeurs (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Bol-beurs (gift)

200,3

141,8

124,2

105,9

112,5

113,4

– 0,9

Prestatiebeurs (bol)

135,7

161,8

196,5

203,4

144,5

238,1

– 93,6

Prestatiebeurs (ho)

665,7

689,0

643,3

736,0

785,0

699,6

85,4

Totaal basisbeurs

1 001,7

992,6

964,0

1 045,3

1 042,0

1 051,1

– 9,1

waarvan relevant

617,4

641,0

711,4

808,1

873,1

947,1

– 74,0

waarvan niet-relevant

384,3

351,6

252,6

237,2

168,9

104,0

64,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn de uitgaven aan basisbeurs in 2011 € 9,1 miljoen lager dan geraamd. Op onderdelen zijn er grote verschillen: € 93,6 miljoen minder bij de prestatiebeurs bol en € 85,4 miljoen meer dan geraamd bij de prestatiebeurs ho.

De lagere realisatie bij de prestatiebeurs bol wordt voornamelijk veroorzaakt door minder toekenningen prestatiebeurs en minder omzettingen in gift.

De tegenvaller in het ho wordt voornamelijk veroorzaakt door hoger dan geraamde niet-relevante uitgaven bij de technische bijstellingen.

Tabel 11.7 Uitgaven

Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

OV-kaart

636,6

637,4

410,8

401,4

745,2

785,6

– 40,4

Kasschuiven

– 243,2

215,5

263,7

270,9

229,1

– 190,9

420,0

Reisvoorziening overig

14,8

15,9

17,4

– 0,6

19,5

23,3

– 3,8

Totaal reisvoorziening

408,2

868,8

691,9

671,8

993,8

618,0

375,8

waarvan relevant

88,2

596,5

440,6

450,8

803,2

411,3

391,9

waarvan niet-relevant

320,0

272,3

251,3

221,0

190,6

206,7

– 16,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2011 is per saldo € 375,8 miljoen hoger dan begroot.

Er is een verschil tussen de raming en de realisatie 2011 op het onderdeel OV-kaart van – € 40,4 miljoen. Dit verschil wordt veroorzaakt door een lager aantal studentenreisproducten, meer prestatiebeurstoekenningen en minder omzettingen in gift dan geraamd.

Daarnaast ontstaat een verschil van € 420,0 miljoen als gevolg van kasschuiven. Het betreft het saldo van kasschuiven van 2011 naar 2010 en van 2012 naar 2011. In december 2011 is € 500,0 miljoen van de voorlopige vergoeding 2012 aan de OV-vervoerders vooruitbetaald, waarmee een bijdrage is geleverd aan de optimalisatie van het kasritme van de Staat.

Als gevolg van minder betalingen aan reisvergoeding voor studerenden in het buitenland, ontstaat verder nog een verschil ten opzichte van de raming van € 3,8 miljoen.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Doelbereiking

Het beoogde doel is bereikt door aanvullende beurzen te verstrekken aan studerenden met recht op studiefinanciering, voor wie – gezien het inkomen van hun ouders – verondersteld moet worden dat zij niet of slechts in beperkte mate kunnen rekenen op financiële ondersteuning van hun ouders.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld.

Aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs vanwege de bekendheid van de regeling al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.8). Tabel 11.9 geeft aan welke uitgaven hier mee gemoeid waren.

Tabel 11.8 Indicatoren

Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

wo

25 671

25 250

24 672

25 997

25 785

32 300

– 6 515

hbo

83 522

80 978

79 269

82 102

81 252

98 700

– 17 448

bol

114 119

104 374

100 541

103 455

102 301

124 000

– 21 699

Totaal

223 312

210 602

204 482

211 554

209 338

255 000

– 45 662

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het werkelijk aantal studerenden met een aanvullende beurs is in 2011 in totaal 45 662 lager dan geraamd. Ten tijde van de raming werd rekening gehouden met een daling van ouderlijke inkomens als gevolg van de economische teruggang, waardoor het aantal aanvullende beurs-gerechtigden zou stijgen. Dit effect heeft zich in 2011 niet voorgedaan.

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2011 bij alle drie onderwijssoorten aanzienlijk lager dan geraamd (zie tabel 11.5).

Het totale percentage studerenden dat ten opzichte van de basisbeurs recht heeft op een aanvullende beurs daalde van 34,5% in 2010 naar 33,5% in 2011.

Tabel 11.9 Uitgaven

Uitgaven aanvullende beurs (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Bol-beurs (gift)

228,8

153,1

124,4

108,1

113,6

141,7

– 28,1

Prestatiebeurs (bol)

156,6

204,5

237,8

254,7

233,2

294,3

– 61,1

Prestatiebeurs (ho)

245,8

232,1

215,9

249,3

236,7

302,0

– 65,3

Totaal aanvullende beurs

631,2

589,7

578,1

612,1

583,5

738,0

– 154,5

waarvan relevant

508,6

471,1

473,4

523,8

489,8

600,3

– 110,5

waarvan niet-relevant

122,6

118,6

104,7

88,3

93,7

137,7

– 44,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo € 154,5 miljoen lager dan geraamd. Deze realisatie volgt de daling van het aantal studenten met een aanvullende beurs (zie tabel 11.8).

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

Doelbereiking

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt in combinatie met of als alternatief voor bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.

Studenten zijn de afgelopen decennia – mede omdat van hen een hogere bijdrage aan de investering in hun studie wordt verlangd – meer gaan lenen. De laatste paar jaar is deze trend afgezwakt. Bewust lenen blijft daarbij belangrijk. Met het oog daarop is de informatievoorziening op de DUO-website uitgebreid en sneller toegankelijk gemaakt. Daarnaast is ook de DUO-app gelanceerd, waarmee studenten met de mobiele telefoon de betaaldata kunnen raadplegen, veelgestelde vragen kunnen inzien én een prognose voor hun toekomstige studieschuld kunnen uitrekenen. Financiële voorlichting aan studenten gaat verder dan de voorlichting van DUO. Ook andere, onder meer door het NIBUD ondersteunde initiatieven, zoals Weet wat je besteedt.nl, Slim studeren = geld beheren en de Studentenleenwijzer.nl, zijn hiervoor belangrijk.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs sinds 1 augustus 2007 gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld lenen, met een plafond van vijf keer het wettelijke collegegeld. Van de studenten die geen collegegeldkrediet hebben aangevraagd, betaalt een deel het collegegeld door middel van de reguliere leenfaciliteit. Daarom worden de leenfaciliteit en het collegegeldkrediet in onderlinge samenhang bezien.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.10 Indicatoren

Flexibiliteit financiering door studerende

   

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

1.

De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren)

wo

5,8

5,3

Daling

 

hbo

4,4

4,8

Daling

2.

Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie

wo

31

35

Stijging

 

hbo

33

39

Stijging

3.

Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk

wo

13

10

10

   

hbo

13

11

10

1. Bron: OCW (DUO), onderwijsmatrix, berekeningen OCW

2. Bron: Studentenmonitor

3. Bron: Studentenmonitor

Toelichting:

De basiswaarden zijn de cijfers van 2004. De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in dat jaar.

Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk, is gestreefd naar een maximum van 10 uur per week voor hbo- en wo-studenten.

Tabel 11.11 Indicatoren

Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de rentedragende lening

 

2007

2008

2009

2010

2011

wo

73 473

74 433

72 909

73 460

74 235

hbo

85 315

86 861

85 668

87 920

90 510

bol

32 466

30 398

28 407

32 377

34 308

Totaal

191 254

191 692

186 984

193 757

199 053

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden dat gebruik maakt van de rentedragende lening is in 2011 licht gestegen ten opzichte van 2010. Dit aantal omvat voor een groot deel ook het aantal studenten (56 037) dat in 2011 gebruik heeft gemaakt van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.12 Uitgaven

Niet-relevante uitgaven leningen (bedragen x € 1 miljoen)

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Rentedragende lening

1 114,4

1 174,7

1 187,9

1 207,5

1 252,5

1 403,7

– 151,2

Collegegeldkrediet

10,3

44,6

67,1

86,6

101,9

98,7

3,2

Totaal

1 124,7

1 219,3

1 255,0

1 294,1

1 354,4

1 502,4

– 148,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De uitgaven rentedragende lening zijn in 2011 € 151,2 miljoen minder dan geraamd. Ten tijde van de raming werd gerekend op een voortdurende groei van het gebruik van de leenfaciliteit. In 2011 is het bedrag weliswaar gestegen, maar minder sterk dan voorheen.

De uitgaven collegegeldkrediet zijn in 2011 iets hoger dan geraamd. Met het collegegeldkrediet was in 2011 een bedrag van totaal € 101,9 miljoen gemoeid.

Tabel 11.13 Indicatoren

Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (bedragen x € 1 miljoen)

 

2007

2008

2009

2010

2011

Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986

41,3

37,3

33,2

30,2

28,2

Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992

108,4

82,5

59,8

44,4

33,1

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

6 640,0

7 760,9

8 744,9

9 703,4

10 645,4

Collegegeldkrediet

10,3

55,8

124,9

208,2

296,7

Totaal

6 800,0

7 936,5

8 962,8

9 986,2

11 003,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Genoemde bedragen aan uitstaande studieleningen betreffen de vorderingen op voormalig studerenden. Het bedrag bestaat uit opgenomen leningen en de daarvoor verschuldigde rente.

11.3.4 Waarborgen adequate terugbetaling leningen

Doelbereiking

Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.

Toelichting:

Het terugbetalingssysteem van lenen houdt rekening met draagkracht. Wie niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van een goede investering.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.14 Aantal debiteuren in de aflosfase
 

2008

2009

2010

2011

Totaal

382 053

420 131

453 147

487 399

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Vanwege de toename van het aantal studerenden met een lening in het verleden, vertoont het aantal ex-studenten die in de gepresenteerde kalenderjaren verplicht aflossen eveneens een stijging.

Tabel 11.15 Ontvangsten

Ontvangsten leenfaciliteiten (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Renteloze voorschotten (tot 1986)

5,9

5,2

5,5

5,1

4,8

3,0

1,8

Rentedragende lening

329,3

392,4

468,6

556,3

596,6

551,7

44,9

Totaal

335,2

397,6

474,1

561,4

601,4

554,7

46,7

waarvan relevant

152,0

170,7

198,1

223,9

240,8

226,2

14,7

waarvan niet-relevant

183,2

226,9

276,0

337,5

360,6

328,6

32,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De stijging van de ontvangsten in de afgelopen jaren volgt op de eerdere toename van het aantal studenten dat leent en het gemiddelde geleende bedrag.

De realisatie op aflossingen van renteloze voorschotten is in 2011 € 1,8 miljoen hoger dan geraamd.

In 2011 is voor € 44,9 miljoen meer aan rentedragende leningen afgelost, voor het grootste deel omdat er veel meer dan verplicht is afgelost (extra ontvangsten). Het totaal van deze laatste meerontvangsten bestaat voor € 32,0 miljoen uit niet-relevante ontvangsten (aflossingen van leningen) en € 12,9 miljoen relevant (renteopbrengsten).

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Doelbereiking

Het beleid is er op gericht om internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.

Toelichting:

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Sinds studiejaar 2007–2008 kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse hoger onderwijs. Als aanvullende voorwaarde wordt aan studenten de eis gesteld dat zij op het moment dat zij studiefinanciering voor een volledige hoger onderwijs opleiding in het buitenland willen gebruiken, minstens drie van de zes jaar daaraan voorafgaand in Nederland hebben gewoond. Momenteel loopt bij het Europese Hof van Justitie een rechtszaak over de toelaatbaarheid van deze drie uit zes-woonplaatsvereiste. In 2012 wordt de uitspraak verwacht.

Vanaf studiejaar 2007–2008 is de «meeneembare studiefinanciering» in het mbo mogelijk voor alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland en unieke opleidingen in de hele EER. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan studiefinanciering ook worden meegenomen naar mbo-opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit. Hiervoor is geen streefwaarde aan te geven.

  • Aantal (Nederlandse) studenten in het ho dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2010–2011 studeerden ongeveer 8 000 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering ho.

  • Aantal deelnemers in het mbo dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2010–2011 maakten ongeveer 400 deelnemers buiten Nederland gebruik van meeneembare studiefinanciering mbo.

Per studiejaar 2011–2012 is de Wet studiefinanciering BES (WSF BES) (Stb. 2011, 33) in werking getreden op de openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba. In de WSF BES wordt de studiefinanciering geregeld voor studerenden die afkomstig zijn van de BES-eilanden en die op hun eigen eiland, een buureiland of verder in de regio willen studeren. Daarnaast is er voor studerenden die naar Nederland willen, een opstarttoelage waarna zij in Nederland gebruik kunnen maken van de WSF 2000. DUO voert de WSF BES uit.

In 2011 hebben in totaal 234 studerenden gebruik gemaakt van studiefinanciering op grond van de WSF BES en hebben 108 studerenden gebruik gemaakt van de opstarttoelage.

11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 11.16 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Overig evaluatieonderzoek

Inkomens van afgestudeerden, 2007–2009 (CBS)

AD

2011

2011

www.cbs.nl/NR/rdonlyres/ F5336C46–8EF5–444B.../0/ 2011x4213.pdf

Toelichting:

In de begroting is aangekondigd dat een beleidsdoorlichting van de internationale studentenmobiliteit in 2011 zou plaatsvinden. Die is uitgesteld naar 2012.

ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

12.1 Algemene doelstelling: de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs, deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (tot 18 jaar) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met de WTOS de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • ouders van deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg (bol) in het mbo tot 18 jaar, van minderjarige leerlingen aan het niet-volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet onderwijs (vo) en van minderjarigen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) (TS17-);

  • scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (VO18+);

  • leerlingen, ook (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs (TS 18+ vavo en (v)so);

  • studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 (TS 18+, tlo).

De toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland is de directe verantwoordelijkheid van de overheid. Ouders zijn er verantwoordelijk voor dat hun kind onderwijs volgt. Daar waar ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande (minderjarige) kinderen alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling/student zelf. Hij/zij komt daarmee zelf in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Externe factoren

Van invloed zijn ondermeer de volgende externe factoren;

  • demografische ontwikkelingen;

  • de conjuncturele ontwikkeling (gebruik van de regeling);

  • de beheersing van het prijsniveau van de schoolkosten;

  • de attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik).

Voor het gebruik van tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zijn geen streefwaarden geformuleerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 12.1 Indicatoren

Onderwijsdeelname naar leeftijd

15 jaar

16 jaar

17 jaar

Deelnamepercentage 2011

99%

98%

96%

Bron: OCW (DUO) leerlingen- en studententellingen 2011

12.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1 000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

283 655

271 660

162 639

119 358

111 158

133 359

– 22 201

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

283 655

271 660

162 639

119 358

111 158

133 359

– 22 201

               

Programma-uitgaven

283 655

271 660

162 639

119 358

111 158

133 359

– 22 201

               

Financiële toegankelijkheid van onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol

257 306

243 059

135 865

92 884

91 712

106 291

– 14 579

TS 17-

195 493

180 352

70 983

24 681

23 142

34 640

– 11 498

VO 18+

60 868

61 423

63 445

66 586

67 135

70 329

– 3 194

Waarvan niet-relevante uitgaven

1 939

2 501

1 632

1 552

1 859

1 830

29

TS 18+ vavo

945

1 284

1 437

1 617

1 435

1 322

113

                 

Financiële toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding

10 276

10 954

9 600

7 526

5 317

9 914

– 4 597

TS 18+ tlo

10 276

10 954

9 600

7 526

5 317

9 914

– 4 597

               

Programma-uitgaven overig

16 073

17 647

17 174

18 948

14 129

17 154

– 3 025

Uitvoeringsorganisatie DUO

16 073

17 647

17 174

18 948

14 129

17 154

– 3 025

Totale ontvangsten

16 540

17 906

15 525

14 188

16 273

8 400

7 873

TS 17-

7 700

8 266

5 295

2 158

1 604

1 200

404

VO 18+

8 212

8 425

9 448

10 989

13 734

6 600

7 134

TS 18+

628

1 215

782

1 041

935

600

335

Toelichting:

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie is – € 22,2 miljoen.

Voor – € 19,2 miljoen houdt dit verband met minder gebruik van de diverse regelingen in 2011 dan geraamd (zie ook de toelichtingen onder de tabellen 12.3 en 12.7).

Het verschil van – € 3,0 miljoen tussen raming en realisatie bij de programmauitgaven voor de uitvoeringsorganisatie DUO, houdt verband met een interne OCW-herschikking van budgetten tussen de beleidsartikelen 11 (Studiefinanciering), 12 en 13 (Lesgeld).

Het verschil tussen de oorspronkelijke ontvangstenbegroting en de ontvangstenrealisatie is € 7,9 miljoen.

Naar aanleiding van de realisaties 2010 is begin 2011 de ontvangstenraming inzake terugbetaling van onterecht uitgekeerde bedragen naar boven bijgesteld.

12.3 Operationele beleidsdoelstelling
12.3.1 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor deelnemers bol en leerlingen vo

Doelbereiking

Scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder, scholieren in het niet volledig en rechtstreeks bekostigde voortgezet onderwijs, voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (tot 18 jaar) zijn financieel in staat gesteld om onderwijs te volgen.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 12.3 Indicatoren

Aantal gebruikers per regeling en onderwijssoort

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

1.

Aantal gebruikers TS 17-

321 760

299 773

235 855

35 858

42 294

58 087

– 15 793

 

waarvan vo

259 789

240 188

182 679

285

140

140

 

waarvan bol

61 971

59 585

53 176

35 573

42 154

58 087

– 15 933

2.

Percentage1 gebruikers TS 17-

             
 

vo

27%

25%

19%

   

 
 

bol

33%

31%

28%

10%

23%

31%

– 8%

3.

Aantal gebruikers VO 18+

31 549

31 889

33 664

34 337

35 943

36 192

– 249

4.

Percentage2 gebruikers VO 18+ overige schoolkosten

30%

30%

29%

29%

29%

29%

0%

5.

Aantal gebruikers TS 18+ vavo

1 936

2 376

2 564

2 639

2 421

2 600

– 179

Bron: realisatiegegevens DUO

X Noot
1

Percentage gebruikers TS 17- ten opzichte van het aantal leerlingen tot 18 jaar in het vo en de bol

X Noot
2

Percentage ten opzichte van het gemiddeld aantal reguliere betalingen WTOS op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Toelichting:

Het totaal aantal gebruikers van de TS 17- regeling in het middelbaar beroepsonderwijs is in 2011 beduidend lager dan geraamd. Ten opzichte van 2010 is een stijging van het gebruik van de regeling te zien. Het beleid is om het niet-gebruik van de regeling, dat fors is, tegen te gaan. Door het versturen van extra brieven (in januari en november) is de doelgroep TS 17- nogmaals geattendeerd op het bestaan van de regeling. Het percentage ouders van minderjarige mbo’ers dat gebruik maakt van de regeling ligt hierdoor weer hoger.

Het aantal gebruikers van de overige in de tabel vermelde WTOS-regelingen wijkt licht af ten opzichte van de raming.

Tabel 12.4 Uitgaven

Uitgaven TS 17- naar onderwijssoort (bedragen x € 1 miljoen)

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

vo

150,8

137,1

30,7

0,6

0,0

0,8

– 0,8

bol

44,7

43,2

40,3

24,1

23,1

33,8

– 10,7

Totaal

195,5

180,4

71,0

24,7

23,1

34,6

– 11,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie is – € 11,5 miljoen. Het aantal gebruikers van de regeling is achtergebleven bij het geraamde aantal (zie ook de toelichting bij tabel 12.3). Omdat minderjarige mbo‘ers tot het einde van het schooljaar een WTOS-vergoeding kunnen aanvragen, is in 2011 € 10,0 miljoen van het budget doorgeschoven naar 2012.

Tabel 12.5 Uitgaven

Uitgaven VO 18+ (bedragen x € 1 miljoen)

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

vo/vso (gift)

59,0

58,9

61,8

65,0

65,3

68,5

– 3,2

leningen

1,9

2,5

1,6

1,6

1,9

1,8

0,1

Totaal

60,9

61,4

63,4

66,6

67,1

70,3

– 3,2

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie is – € 3,2 miljoen. Dit hangt samen met het lagere gebruik van de regeling, zie tabel 12.3.

Tabel 12.6 Uitgaven

Uitgaven TS 18+ vavo naar onderwijssoort (bedragen x € 1 miljoen)

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

vavo

0,9

1,3

1,4

1,6

1,4

1,3

0,1

Bron: realisatiegegevens DUO

12.3.2 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding

Doelbereiking

De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor studenten aan de lerarenopleiding wordt bereikt door verstrekking van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming. De student die niet in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten en de onderwijsbijdrage.

De prestatie-indicator «Aantal gebruikers TS 18+ tlo» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (tabel 12.7). Tabel 12.8 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren in 2011.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 12.7 Indicatoren

Aantal gebruikers van de regeling TS18+ tlo

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

tlo

9 147

8 500

7 742

5 820

4 164

7 800

– 3 636

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het gebruik van de regeling TS 18+ tlo is de laatste twee jaren sterk gedaald ten opzichte van daarvoor. Deze daling valt vermoedelijk toe te rekenen aan de invoering van de inkomenstoets vanaf schooljaar 2010–2011, waardoor het partnerinkomen meetelt bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming.

Tabel 12.8 Uitgaven

Uitgaven TS18+ tlo (bedragen x € 1 miljoen)

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

tlo

10,3

11,0

9,6

7,5

5,3

9,9

– 4,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie is – € 4,6 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door een lager dan geraamd gebruik van de regeling voor de schooljaren 2010–2011 en 2011–2012.

12.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Toelichting:

In 2011 zijn geen onderzoeken afgerond. In 2012 zal weer een Schoolkostenmonitor uitgevoerd worden die ook het jaar 2011 omvat.

ARTIKEL 13. LESGELD

13.1 Algemene doelstelling: het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie. Maar burgers hebben ook persoonlijk profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid een bijdrage in de kosten van het onderwijs. De doelstelling wordt bereikt door het vragen van lesgeld aan de deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. Deze groepen worden geacht zelf de kosten van het onderwijs te kunnen betalen, al dan niet met behulp van een tegemoetkoming in de bijdrage of door compensatie via de studiefinanciering.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van de deelname aan het onderwijs. In tabel 13.2 wordt het aantal lesgeldplichtigen gepresenteerd. De deelname is afhankelijk van demografische ontwikkelingen.

13.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1 000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

5 848

6 200

6 297

7 204

5 708

6 508

– 800

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

5 848

6 200

6 297

7 204

5 708

6 508

– 800

Uitvoeringsorganisatie DUO

5 848

6 200

6 297

7 204

5 708

6 508

– 800

Ontvangsten lesgeld

188 744

179 854

187 195

202 553

207 146

217 044

– 9 898

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie van de lesgeldontvangsten in 2011 is € 9,9 miljoen lager dan begroot. Dit hangt samen met een lager aantal lesgeldplichtigen in 2011 dan geraamd, zie tabel 13.2.

13.3 Operationele beleidsdoelstelling
13.3.1 Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs aan deelnemers van 18 jaar en ouder

Doelbereiking

Burgers hebben persoonlijk profijt van scholing. Daarom kan aan hen een bijdrage in de kosten van het onderwijs gevraagd worden. (zie paragraaf 13.1).

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 13.2 Indicatoren

Aantal lesgeldplichtigen

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Aantal lesgeldplichtigen

192 314

188 532

197 262

204 842

209 473

224 900

– 15 427

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Deze indicator geeft een beeld van het bereik van de regeling. Het aantal lesgeldplichtigen ligt in 2011 ruim 15 000 lager dan geraamd. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het aantal lesgeldplichtigen een afgeleide is van de demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen.

ARTIKEL 14. CULTUUR

14.1 Algemene doelstelling: een bloeiend cultureel leven

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Zij laat zich daarbij leiden door overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid.

Om deze algemene doelstelling te bereiken, zet zij zich in voor stelsels van onderling samenhangende wetten en regels, geldstromen en publieke voorzieningen. Die wetten bestrijken de sectoren archieven, archeologie, monumenten, musea, kunsten, letteren en bibliotheken.

Een belangrijk uitgangspunt in dit cultuurbeleid is een brede maatschappelijke deelname. Zoveel mogelijk mensen worden bij culturele activiteiten betrokken: passief als toeschouwer en actief als beoefenaar.

Externe factoren

Ontwikkelingen in cultuurparticipatie zijn in belangrijke mate afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen die de overheid in beperkte mate kan beïnvloeden. Het Rijk draagt bij door het in stand houden van een cultuurstelsel. De gemeenten spelen een belangrijke rol bij het financieren van accommodaties en het ondersteunen van amateurkunst en buitenschoolse kunsteducatie.

Belangrijke externe factoren die de resultaten van het cultuurbeleid beïnvloeden, zijn de:

  • economische ontwikkeling (besteedbaar inkomen, beschikbare vrije tijd);

  • ontwikkeling van het gemiddelde opleidingsniveau;

  • condities voor creatieve bedrijvigheid (juridische en fiscale condities, omvang van de administratieve lasten);

  • ontwikkelingen in de internationale verhoudingen (internationale uitwisseling);

  • ontwikkelingen in de integratie- en inburgering van nieuwkomers;

  • ontwikkeling van de digitale media en het gebruik daarvan;

  • inzet van decentrale overheden.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 14.1 Indicator
 

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

 

2005–2008

2009

2010

2011

2011

Percentage cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 17,5%

85%

76%

78%

90%

n.n.b.

Bron: Jaarrekeningen gesubsidieerde instellingen

Toelichting:

De realisatiegegevens 2011 zijn nog niet beschikbaar, maar worden met de jaarrekeningen van de culturele instellingen in de loop van 2012 aangeleverd.

14.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

814 454

2 779 161

918 594

1 130 082

846 543

577 958

268 585

Waarvan garantieverplichtingen

375 373

253 465

432 305

767 539

513 001

0

513 001

Totale uitgaven

874 163

946 945

934 749

991 219

931 207

917 496

13 711

                 

Programma-uitgaven

816 960

887 290

866 190

928 913

866 972

869 225

– 2 253

                 

Bevorderen van de deelname van de burgers aan kunsten

520 150

533 407

599 049

599 775

602 973

604 945

– 1 972

Cultuursubsidies 2009–2012

456 199

474 186

567 272

571 272

573 119

566 355

6 764

 

4-jarig

456 199

474 186

100 617

96 469

101 933

99 121

2 812

   

producerend

0

0

75 155

69 785

75 153

72 552

2 601

   

niet producerend

0

0

25 462

26 684

26 780

26 569

211

 

Langjarig

0

0

305 405

304 741

301 816

295 158

6 658

   

producerend

0

0

273 953

268 527

264 809

266 174

– 1 365

     

waarvan Musea

0

0

153 258

156 953

154 209

151 459

2 750

   

niet producerend

0

0

31 452

36 214

37 007

28 984

8 023

 

Fondsen

0

0

161 250

170 062

169 370

172 076

– 2 706

Verbreden inzet Cultuur

63 818

58 945

25 896

21 971

21 481

31 850

– 10 369

Internationaal Cultuurbeleid (HGIS)

133

276

5 881

6 532

8 373

6 740

1 633

                 

Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed

202 875

262 307

180 752

231 208

176 766

188 739

– 11 973

Archieven

23 549

25 924

27 213

27 618

27 649

26 122

1 527

Beelden voor de toekomst

12 546

25 578

24 551

46 896

0

27 521

– 27 521

 

waarvan FES

0

0

22 922

21 896

0

21 144

– 21 144

Musea: huisvesting

68 501

65 656

18 324

26 208

26 376

27 305

– 929

Musea: buiten de Cultuursubsidies 2009–2012

8 323

8 017

15 736

18 325

8 127

– 7 991

16 118

Mooier Nederland

0

0

0

900

195

863

– 668

Monumenten

71 866

130 057

90 403

109 786

111 353

109 447

1 906

Archeologie

12 463

2 000

740

658

175

3 101

– 2 926

 

waarvan FES

 

0

2 630

0

0

1 000

– 1 000

Overige instrumenten

5 627

5 075

3 785

817

2 891

2 371

520

                 

Bibliotheken

40 799

35 378

32 232

32 299

30 473

32 652

– 2 179

Subsidies

825

731

0

0

0

 

0

Bibliotheekvernieuwing

26 965

21 040

16 869

17 730

16 094

20 012

– 3 918

Leesvoorziening leesgehandicapten

13 009

13 607

13 463

11 589

11 429

9 640

1 789

Programma leesbevordering

0

0

1 900

2 980

2 950

3 000

– 50

                 

Programmakosten overig

25 221

36 773

31 453

43 339

35 279

25 105

10 174

                 

Nationaal Archief

27 915

19 425

22 704

22 292

21 481

17 784

3 697

waarvan informatie op orde (Archiefachterstanden)

0

0

0

0

0

1 000

– 1 000

                 

Apparaatsuitgaven

57 203

59 655

68 559

62 306

64 235

48 271

15 964

Bestuursdepartement

10 760

10 423

10 740

9 534

8 891

8 038

853

Uitvoeringsdiensten

46 443

49 232

57 819

52 772

55 344

40 233

15 111

Ontvangsten

24 804

35 206

35 794

36 217

34 961

494

34 467

Toelichting:

Verplichtingen en garanties

  • De realisatie van de verplichtingen is € 268,6 miljoen hoger ten opzichte van de begroting 2011. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door verhoging van de garantieverplichtingen voor een bedrag van € 513 miljoen. Hiervan kon een in de begroting aanwezige verplichtingenruimte van € 160 miljoen worden aangewend ter dekking van deze verhoging waardoor per saldo een verhoging van € 353 miljoen nodig is gebleken. De verhoging is bedoeld voor onder meer de indemniteitsregeling (garantstelling door de overheid voor een deel van de verzekerde waarde bij schade of diefstal van kunstwerken die in bruikleen gegeven zijn voor tijdelijke tentoonstellingen).

  • Daarnaast is in 2011 in verband met realisatie voor ca. € 85 miljoen additioneel afgeboekt van de verplichtingenruimte in het kader van de Cultuurnota 2009–2012.

Uitgaven

De uitgaven voor het beleidsterrein Cultuur zijn in 2011 € 13,7 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting.

Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.

  • De verlaging van het budget voor Verbreden inzet cultuur wordt vooral veroorzaakt door de overboeking van € 8,5 miljoen naar Primair Onderwijs (artikel 1) voor de regeling Versterking cultuureducatie in het primair onderwijs 2011–2012.

  • De verhoging van het budget Musea: buiten de Cultuursubsidies 2009–2012 betreft de correctie van de korting op het Nationaal Aankoopfonds die in eerste instantie ten laste van deze post was geboekt.

  • Het budget voor Beelden voor de toekomst is met € 27,5 miljoen verlaagd wegens verkleining van de projectomvang.

  • Het verschil tussen raming en realisatie van het budget van de uitvoeringsdiensten, voor een bedrag van € 15,1 miljoen, is met name veroorzaakt door meer uitgaven voor Europees erfgoedbeleid door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is € 34,5 miljoen hoger dan geraamd. Dit is met name veroorzaakt door:

  • meerontvangsten van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed als gevolg van ontvangen Europese erfgoedsubsidies;

  • terugvordering van specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten;

  • technische verwerking van de korting op het Nationaal Aankoopfonds.

14.3 Operationele beleidsdoelstelling
14.3.1 Bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen

Doelbereiking

  • Cultuursubsidies 2009–2012

    Met de cultuursubsidies wordt de Basisinfrastructuur (BIS) van culturele voorzieningen in verschillende sectoren ondersteund. In de huidige periode (2009–2012) worden binnen deze culturele infrastructuur subsidies verstrekt aan:

    • producerende instellingen (zoals theatergezelschappen, symfonieorkesten, musea, festivals en presentatie-instellingen voor beeldende kunst) zodat deze in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te verzorgen;

    • ondersteunende instellingen, zoals sectorinstituten op het gebied van muziek, film, erfgoed, theater, architectuur, nieuwe media, bibliotheken, amateurkunst en vormgeving, die basistaken vervullen: (inter)nationale vertegenwoordiging en promotie, educatie, informatie en reflectie, inventarisatie, waardering en ontsluiting van erfgoed, documentatie en archivering, afstemming en coördinatie;

    • cultuurfondsen (Fonds Podiumkunsten, Fonds Cultuurparticipatie, Fonds Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Nederlands Fonds voor de Film en het Nederlands Letterenfonds).

De nota Kunst van Leven en bijlage Toekenningen van het Subsidieplan (Kamerstuk 31 482, nr. 16) geven aan welke instellingen een vierjaarlijkse subsidie ontvangen.

Met de beleidsbrief Meer dan kwaliteit (Kamerstuk 32 820, nr. 1) en de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016 is eind 2011 de subsidieprocedure 2013–2016 gestart. In diezelfde periode is de Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012 in werking getreden. Deze regeling voorziet in de verstrekking van een eenmalige vergoeding aan instellingen die met een subsidiebeëindiging of substantiële subsidieterugval te maken krijgen na de huidige periode.

  • Verbreden inzet Cultuur

    • In 2011 is de regeling Versterking cultuureducatie in het primair onderwijs 2011–2012 met één jaar verlengd.

    • Het Fonds Cultuurparticipatie (FCP) voerde in 2011 onder andere de regelingen Het beste van twee werelden (samenwerking professionals en amateurs) en Muziek in ieder kind (muziekeducatie primair onderwijs) uit. Als onderdeel van deze laatste regeling is het FCP in 2011 een samenwerking gestart met het Oranjefonds onder het motto Kinderen maken muziek. Daarnaast is er een regeling voor vrijwilligers in de erfgoedsector gestart.

    • In 2011 is het CRISP (Creative Industry Scientific Programme) van start gegaan. Het consortium bestaat uit kennisinstellingen en bedrijven uit de hoek van het industrieel ontwerp. Het programma richt zich op het versterken van de wetenschappelijke kennisbasis van de ontwerpsector binnen de creatieve industrie.

  • Internationaal cultuurbeleid

    Onder de naam Dutch Design, Fashion and Architecture loopt in de periode 2009–2012 een gezamenlijk programma van OCW, EL&I en BZ om de internationale positie van design, mode en architectuur duurzaam te versterken. In 2011 werd Turkije, naast China, India en Duitsland, toegevoegd als vierde focusland.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.3 Indicatoren
 

Basiswaarde 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland)

20 065

18 012

minimaal

18 981

n.n.b.

2.

Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland)

4 827 000

4 215 701

minimaal

4 208 559

n.n.b.

3.

Aantal Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland

2 540

2 356

minimaal

1 854

n.n.b.

4.

Aantal bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland

775 683

804 713

minimaal

615 099

n.n.b.

Bron 1 t/m 4: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

       

5.

Aantal Nederlandse Filmproducties

37

32

minimaal

20–25

n.n.b.

6.

Marktaandeel publiek Nederlandse Film

17,4%

15,8%

minimaal

12%

n.n.b.

Bron 5 en 6: Nederlandse Vereniging voor Bioscoopexploitanten (NVB)

       

7.

Percentage verzilverde waarde cultuurkaart

79%

resp. 88% en 78%

minimaal

80%

n.n.b.

Bron: CJP (uitvoerder cultuurkaart)

       

Toelichting:

  • Podiumkunsten (1–4): De aantallen hebben betrekking op uitvoeringen van lang- en vierjarig gesubsidieerde gezelschappen en orkesten, inclusief schoolvoorstellingen en exclusief festivals (vanaf 2009 bij BIS en NFPK+). Voor de subsidieperiode 2009–2012 hebben instellingen hun voornemens voor uitvoeringen en, in de BIS, bezoekersaantallen vastgelegd in activiteitenplannen. Deze zijn beoordeeld door de Raad voor Cultuur en het NFPK+ en vormen de basis voor de streefwaarden. De gegevens over het aantal uitvoeringen en bezoeken in 2011 worden in de loop van 2012 aangeleverd.

  • Film (5, 6): Aantal Nederlandse filmproducties betreft het aantal nieuw uitgebrachte Nederlandse films op basis van de (voorlopige) cijfers van de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten. Marktaandeel publiek Nederlandse film betreft het aandeel van alle bezoeken aan alle Nederlandse films, ten opzichte van het totale aantal films in roulatie. De gegevens over het aantal filmproducties en het marktaandeel in 2011 worden in de loop van 2012 aangeleverd.

  • Cultuurkaart (7): De cultuurkaart is ingevoerd in schooljaar 2008/2009. CJP rapporteert jaarlijks over de besteding van het beschikbaar budget door de gebruikers van de cultuurkaart. Bij realisatie 2010 zijn twee percentages opgenomen: in het eerste geval (88%) zijn alleen de door leerlingen geactiveerde kaarten meegerekend. In het tweede geval (78%) zijn alle door scholen aangevraagde kaarten meegerekend (ook de niet-geactiveerde). De eerste berekeningswijze is dezelfde als in het jaarverslag 2009. De gegevens over 2011 worden in de loop van 2012 aangeleverd.

14.3.2 Bevorderen dat burgers kennisnemen van het culturele erfgoed door het te behouden, te beheren en te ontsluiten

• Archieven

Doelbereiking

Eind juni 2011 is de Archiefvisie naar de Tweede Kamer (Kamerstuk 26 643, nr. 187) gestuurd. Zij bevat de toekomstrichting van het archiefbeleid en wordt uitgewerkt in een archiefconvenant en een uitvoeringsagenda. Archieven zijn steeds vaker digitaal en de Archiefvisie legt de basis om dat te ondersteunen.

• Beelden voor de Toekomst

Eind 2010 is de projectomvang van Beelden voor de Toekomst naar beneden bijgesteld. In 2011 is verder gewerkt aan de uitvoering van het project in afgeslankte vorm. Het project eindigt in 2014. De ontwikkelde diensten en het digitale bronnenmateriaal blijven beschikbaar voor het onderwijs.

• Musea

In 2011 is het Nationaal Aankoopfonds met € 19 miljoen gekort en heeft het kabinet besloten om de subsidie voor de realisering van het Nationaal Historisch Museum volledig te beëindigen. De activiteiten daarvan zullen deels worden overgedragen aan het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.

• Mooier Nederland

De nota Een cultuur van ontwerpen, visie architectuur en ruimtelijk ontwerp (Kamerstuk 31 535, nr. 1) is de basis voor het architectuurbeleid in 2011. In 2011 zijn instellingen uit de basisinfrastructuur ondersteund en is via het Stimuleringsfonds voor de architectuur het programma Stedenbouw uitgevoerd. Ten slotte is herbestemming en herontwikkeling gestimuleerd middels een tweede serie impulsprojecten voor het herbestemmen van waardevol erfgoed in de aandachtswijken.

• Monumenten

  • Het huidige monumentenbeleid wordt uitgevoerd op basis van de Monumentenwet 1988. Kern hiervan is de bescherming van gebouwd en archeologisch erfgoed. De Modernisering van de Monumentenzorg is in gang gezet met het toezenden van de Beleidsbrief naar de Tweede Kamer in september 2009 (Kamerstuk 32 156, nr. 1). De bijbehorende wetgeving is van kracht geworden op 1 juli 2011 en 1 januari 2012. Het nieuwe monumentenstelsel is meer gebiedsgericht en zorgt ervoor dat de regeldruk afneemt en herbestemming toeneemt. Een deel van de middelen van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM) is ingezet om deze doelen te halen. Op grond van het BRIM is in 2011 € 58 miljoen subsidie toegekend (480 gehonoreerde subsidieaanvragen).

  • Op grond van de Restauratieregeling Monumenten 2010–2011 zijn 56 aanvragen voor restauratie en herbestemming van monumenten gehonoreerd (€ 46 miljoen).

  • In juni 2011 presenteerde het kabinet de ruimtelijke visie Kiezen voor Karakter, Visie erfgoed en ruimte (Kamerstuk 32 156, nr. 29). Deze visie beschrijft de basis voor een gedeeld referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer. Ook geeft het Rijk in deze visie aan welke belangen zij in de gebiedsgerichte erfgoedzorg zelf behartigt en welke prioriteiten zij daarbij stelt.

• Archeologie

In oktober 2011 heeft de Kamer het rapport Ruimte voor Archeologie (Kamerstuk 33 053, nr. 1) ontvangen. Dit bevat de evaluatie van de effectiviteit van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz). In aanvulling hierop is begin 2012 de beleidsreactie naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 33 053, nr. 3).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.4 Indicatoren
 

Basiswaarde 2007

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Aantal monumenten met een restauratie-achterstand

17%

10%

10%

10%

10%

2.

Aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten

12 996

n.b.

n.b.

13 000

13 012

Bron: Rijksdienst Cultureel Erfgoed

         

3.

Percentage beschikbaar materiaal Nationaal Archief van het totaal

Totaal: 97% Digitaal: 1%

97%

1%

97%

1%

97%

1%

97%

1%

Bron: Nationaal Archief

         

4.

Percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder dat eens in de 12 maanden een bezoek brengt aan een archief

4,3 %

n.v.t.

n.v.t.

4,5%

n.n.b.

Bron: SCP, Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars (2009)

         

5.

Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea

5,7 miljoen

5,6 miljoen

5,5 miljoen

6,0 miljoen

n.n.b

Bron: Jaarverslagen rijksgesubsidieerde musea

         

6.

Beelden voor de Toekomst

         
 

-

Uren video

0

47 087

n.n.b

78 400

n.n.b

 

-

Uren audio

0

40 462

n.n.b

70 800

n.n.b

 

-

Uren film

0

5 840

n.n.b

12 863

n.n.b

 

-

Aantal foto's

0

50 065

n.n.b

1 657 143

n.n.b

Bron: Jaarverslagen consortium Beelden voor de Toekomst

 

 

 

 

 

Toelichting:

  • Monumenten (1): Vanaf 2009 kan, in plaats van een restauratie-achterstand, gesproken worden van een aanvaardbare restauratie-behoefte van 10%.

  • Archeologie (2): In het licht van de doelstelling om het bodemarchief te behouden, zal het aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten de komende jaren in ieder geval gelijk moeten zijn als in 2007. Over de jaren 2009 en 2010 zijn geen exacte cijfers beschikbaar.

  • Archieven (3): Het aanbod van het Nationaal Archief en de Regionale Historische Centra groeit jaarlijks door het overdragen van archiefmateriaal. Het percentage beschikbaar materiaal zegt iets over de toegankelijkheid van de archieven. Het streven is dit percentage ten minste constant te houden.

  • Archieven (4): In het genoemde SCP rapport zijn de realisatiecijfers tot en met 2007 opgenomen. Over de jaren 2008 tot en met 2011 zijn deze cijfers nog niet bekend. Het betreft hier een vierjarig periodiek onderzoek.

  • Musea (5): De basiswaarde van 2007 heeft betrekking op een andere groep musea dan de cijfers in latere jaren. Vanaf 2009 hebben de cijfers betrekking op de musea met een langjarig subsidieperspectief. De gegevens over 2011 komen medio 2012 beschikbaar.

  • Beelden voor de Toekomst (6): De gegevens over 2010 en 2011 worden in de loop van 2012 aangeleverd.

14.3.3 Mensen toegang bieden tot een kwalitatief hoogwaardig, multimediaal toegankelijk stelsel van openbare bibliotheken

• Bibliotheekvernieuwing

Doelbereiking

In 2011 is verder gebouwd aan de landelijke digitale bibliotheek. Alle bibliotheken – op één na – hebben ingetekend op de implementatieregeling die in 2011 beschikbaar was voor de aansluiting bij de digitale bibliotheek. De eerste bibliotheken zijn aangesloten op de landelijke infrastructuur.

Eind 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen voor de actualisering van de bibliotheekwetgeving (Kamerstuk 28 330, nr. 51). Deze actualisering is onder meer nodig, omdat de digitale bibliotheek een essentieel andere structuur heeft dan de fysieke bibliotheek.

• Leesvoorziening leesgehandicapten

Het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) is druk bezig met de integratie van het aangepast lezen in het openbaar bibliotheekwerk. Zo is er in 2011 onderzoek gedaan naar de kwaliteitscriteria die nodig zijn voor het aangepast lezen segment.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.5 Kengetallen
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Loket aangepast lezen:

     

1.

aantal ingeschreven lezers

29 186

31 035

n.n.b.

2.

uitleningen algemene lectuur brailletitels

6 960

7 148

n.n.b.

3.

uitleningen algemene lectuur gesproken boeken

991 782

1 076 085

n.n.b.

Bron: SIOB

Toelichting:

De gegevens over 2011 worden in de loop van 2012 met de jaarverantwoording van het SIOB aangeleverd. Na de ontvlechting van de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) heeft het SIOB de werkzaamheden met betrekking tot Aangepast lezen voortgezet.

14.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 14.6 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Kunstenbeleid: waarborgen aanbod en participatie

OD 14.3.1

2010

2011

Kamerstuk 31 511, nr. 8

Effectenonderzoek ex post

Evaluatie wet archeologische monumentenzorg

OD 14.3.2

2009

2011

Kamerstuk 33 053, nr. 1

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie beleidsinstrumenten cultuurprofijt en economische crisis

AD 14.1

2010

2011

www.rijksoverheid.nl/ cultuurinbeeld

ARTIKEL 15. MEDIA

15.1 Een divers media-aanbod

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het mediabeleid van de overheid richt zich op het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod. Het beperkt zich niet tot de publieke omroep maar strekt zich uit over de volle breedte van het medialandschap: op televisie en radio, in kranten en opiniebladen en op journalistieke en culturele uitingen via internet. De minister van OCW heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en voor de wet- en regelgeving op dat terrein. Ook is zij verantwoordelijk voor de financiering van de landelijke publieke omroep, de Wereldomroep en enkele aan de omroep gelieerde instellingen.

Om deze doelstellingen te bereiken, heeft de overheid een aantal instrumenten tot zijn beschikking.

Het belangrijkste instrument, dat ingezet wordt ter waarborging van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod is de publieke omroep. Deze ontvangt ook het meeste budget. De Nederlandse publieke omroep is extern pluriform en onafhankelijk ten opzichte van de overheid. De overheid kan dus niet bepalen welke programma’s de publieke omroep wel en niet moet uitzenden. De publieke omroep is zelf verantwoordelijk voor de inzet van middelen.

De publieke omroep geeft uitvoering aan de publieke taakopdracht, die vastgelegd is in de Mediawet, en die een afgeleide is van de boven beschreven doelstellingen. Zo moet de publieke omroep zorgen voor een pluriform, toegankelijk, onafhankelijk en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod voor alle lagen van de bevolking.

Elke vijf jaar beschrijft de publieke omroep in zijn concessiebeleidsplan hoe hij uitvoering geeft aan deze taakopdracht. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de minister van OCW een prestatieovereenkomst af met de publieke omroep (bijlage bij Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 128), die wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media (bijlage bij Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 59).

Naast de rijksbegroting en het rijksjaarverslag zijn er in de begrotingscyclus van het beleidsterrein Media nog diverse momenten, waarop de Tweede Kamer wordt geïnformeerd.

De rijksbegroting wordt nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling door de Tweede Kamer. Het rijksjaarverslag kijkt zo veel mogelijk terug op de doelstelling uit de rijksbegroting. Over de bereikte resultaten uit de prestatieovereenkomst rapporteert de NPO in haar jaarverslag. Over deze rapportage wordt de Tweede Kamer apart geïnformeerd.

Externe factoren

Op het media-aanbod en -gebruik is een groot aantal externe factoren van invloed. Behalve nationale regels en Europese regels zijn dat vooral de ontwikkeling van technologie, economische trends en de tijdsbesteding van mensen. De overheid draagt verantwoordelijkheid voor het systeem van regulering en financiering, maar kan de uitkomst (aanbod en gebruik van media) niet direct bepalen. De meetbare gegevens geven een indicatie van aanbod en gebruik.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 15.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Publieksbereik landelijks publieke omroep

85%

85%

86%

85%

85%

 

Bron: Stichting Kijkonderzoek

2003

       

2.

Dagbladconcentraties (max % oplagemarkt)

33%

30%

28%

35% (max)

29%

 

Bron: HOI Online (Instituut voor Media Auditing)

2006

       

Toelichting:

  • 2. De Mediamonitor 2011 van het Commissariaat voor de Media (CvdM) is pas later in het jaar beschikbaar. De informatie, die het CvdM hiervoor gebruikt is afkomstig van HOI Online. Het realisatiecijfer over 2011 is nu door OCW berekend aan de hand van de informatie, die beschikbaar is via HOI Online.

Tabel 15.2 Kengetallen

Kengetal

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Waarde 2011

Waarde peildatum

1a.

Aantal Nederlandstalige televisiekanalen

20

20

21

20

19

1b.

Aantal Nederlandstalige radiokanalen

23

23

23

23

21

 

Bron: Commissariaat voor de Media (monitor mediaconcentratie)

       

2005

2.

Waardering publieke omroep: % mensen dat uitzendingen betrouwbaar vindt

75%

82%

76%

75%

71%

 

Bron: Nederlandse Publieke Omroep

       

2006

3.

Aantal redactioneel zelfstandige dagbladen

26

26

26

26

26

 

Bron: HOI Online

       

2006

4.

Distributie elektronische media in huishoudens

         
 

% met kabelaansluiting

79%

75%

73%

69%

88,5%

 

% digitale ether

10%

12%

12%

11%

3,7%

 

% satelliet

12%

12%

12%

11%

10,1%

 

% IPTV (televisie via internet)

3%

4%

4%

11%

1,7%

 

Bron: TNO

       

2006

Toelichting:

  • 3. Vanaf het jaarverslag 2009 worden de realisatiecijfers overgenomen uit de Mediamonitor, die zijn gegevens krijgt van HOI Online. Het realisatiecijfer voor 2011 is door OCW uit de database van HOI Online afgeleid, omdat de Mediamonitor 2011 pas in de loop van 2012 verschijnt.

  • 4. De realisatiecijfers over 2011 hebben betrekking op het 2e kwartaal; gegevens over heel 2011 zijn nu nog niet bekend.

15.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

886 708

909 647

929 447

894 942

937 643

904 760

32 883

Waarvan garantieverplichtingen

           

Programma-uitgaven

783 452

887 881

902 098

901 765

912 434

905 506

6 928

                 

Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod

780 706

883 278

897 086

895 035

910 353

902 925

7 428

Financiering publieke omroep

764 692

866 433

879 604

877 378

892 431

885 268

7 163

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

16 014

16 845

17 482

17 657

17 922

17 657

265

                 

Programmakosten-overig

2 746

4 603

5 012

6 730

2 081

2 581

– 500

Overige uitgaven (geen Mediawet)

2 746

4 603

5 012

6 730

2 081

2 581

– 500

Ontvangsten

251 225

252 022

247 591

228 224

190 959

202 000

– 11 041

Toelichting:

Verplichtingen

De verplichtingen voor het beleidsterrein Media zijn in 2011 € 32,9 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Naast de hieronder genoemde hogere verplichtingen ten behoeve van hogere uitgaven in 2011 van € 6,9 miljoen zijn in 2011 voor een bedrag van € 25,2 miljoen meer verplichtingen vastgelegd voor 2012, dan waarmee in de begroting 2011 rekening is gehouden. Dit komt voornamelijk doordat in 2011 voor het Muziekcentrum van de Omroep zowel de verplichting voor 2011 als voor 2012 is aangegaan.

Uitgaven

De uitgaven voor het beleidsterrein Media zijn in 2011 € 6,9 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn:

  • Een hoger uitgavenbudget als gevolg van de wettelijke prijsindexering van € 10,5 miljoen.

  • Een lager uitgavenbudget als gevolg van lager dan verwachte reclameontvangsten van € 10 miljoen.

  • Een lager uitgavenbudget als gevolg van lager dan verwachte renteopbrengsten op de Algemene Mediareserve van € 1,5 miljoen.

  • Een hoger uitgavenbudget als gevolg van een bijdrage van het ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van de frictiekosten van de Wereldomroep van € 7,5 miljoen.

Ontvangsten

De ontvangsten voor het beleidsterrein Media zijn in 2011 € 11 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn:

  • lagere reclameopbrengsten van € 10 miljoen

  • lagere rente opbrengsten van € 1,5 miljoen op de Algemene Mediareserve

  • tussentijdse verhoging met € 19 miljoen in verband met nog niet gerealiseerde ontvangst Zerobase

  • afboeking met € 18,5 miljoen in verband met oninbaarheid vorderingen door Agentschap Telecom.

15.3 Operationele beleidsdoelstelling
15.3.1 Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod

• Publieke Omroep

Doelbereiking

Het jaar 2011 stond in het teken van de voorbereidingen op de bezuinigingen bij en de modernisering van de publieke omroep. Allereerst heeft in 2011 de Boston Consulting Group onderzocht wat de besparingsmogelijkheden zijn bij de publieke omroep (Bijlage bij Kamerstuk 32 033, nr. 8). Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is de bezuinigingsopdracht voor de publieke omroep vastgesteld. Op basis van het rapport is ook vastgesteld dat de bezuinigingen op de publieke omroep uitgevoerd kunnen worden met behoud van de kwaliteit en de pluriformiteit van de programmering.

De opdracht in het regeerakkoord is vervolgens uitgewerkt naar een pakket aan maatregelen betreffende de landelijke publieke omroep, de Wereldomroep en het Muziekcentrum van de Omroep. De minister heeft deze maatregelen bij brief van juni 2011 aan de Tweede Kamer gepresenteerd (Kamerstuk 32 827, nr. 1). De Tweede Kamer is hiermee akkoord gegaan.

• Pers en journalistieke producties

De situatie in de perssector vroeg ook in 2011 aandacht. Dankzij de Regeling voor Jonge Journalisten konden, net als in 2010, ruim 55 jonge journalisten aan de slag bij dagbladen, opinieweekbladen en bij nieuwsbladen. In 2011 vond een 3e ronde van de Innovatieregeling voor pers en journalistiek plaats: aan 20 projecten werd in totaal ruim € 2 miljoen toegekend.

In het najaar verscheen in opdracht van OCW het TNO-rapport «De positie van Nederlandse persbureaus in de nieuwsketen» (Bijlage bij Kamerstuk 31 777, nr. 26); daarin met name aandacht voor ANP, Novum en Gemeenschappelijke Pers Dienst (GPD). Verder verscheen het adviesrapport «inzake Regionale Media Centra» (Bijlage bij Kamerstuk 31 777, nr. 26). Beide documenten vloeien voort uit het advies van de commissie-Brinkman met betrekking tot het (brede) persbeleid.

Het kabinet-Rutte heeft besloten om de Tijdelijke wet mediaconcentraties met ingang van 1 januari 2011 in te trekken. Dat is ook gebeurd. Het kabinet wil daarmee een (mogelijke) belemmering wegnemen voor dagbladuitgeverijen om zich te ontwikkelen tot multimediale ondernemingen. Het reguliere toezicht op (media)concentraties door de NMa op basis van de Mededingingswet blijft gehandhaafd.

Het Commissariaat voor de Media brengt jaarlijks (sedert 2001) verslag uit over ontwikkelingen op diverse mediamarkten (dagbladen, radio, televisie, internet) en rond de grootste mediabedrijven in Nederland. Deze jaarlijkse Mediamonitor geeft een actueel beeld over marktaandelen en concentratietendensen op mediagebied. De minister van OCW stuurt deze rapporten jaarlijks naar de Tweede Kamer. De Mediamonitor 2010 was een bijzondere editie: omdat dit de 10e monitor was, geeft het Commissariaat hierin een beeld van de ontwikkelingen in het tijdvak 2001–2010. De editie 2011 verschijnt in het najaar 2012.

• Bewust mediagebruik

2011 stond vooral in het teken van het thema «mediawijsheid» nog sterker op de agenda te zetten. Mediawijzer.net hanteert een aantal kernwaarden in zijn aanpak: het positief benaderen van de doelgroepen, en neutraliteit en transparantie in de aanpak. Inmiddels zijn ruim 500 partijen uit media, onderwijs en bibliothekensector aangesloten bij het expertisecentrum dat zich richt op ouders, opvoeders en het onderwijs. In 2011 heeft Mediawijzer zich wederom gemanifesteerd in onder andere de «Week van de Mediawijsheid», met het stimuleren van samenwerkingsprojecten en het organiseren van tal van netwerkbijeenkomsten.

• Distributie

In samenwerking met de minister van EL&I zijn per 1 september 2011 nieuwe vergunningen verstrekt aan commerciële omroepen voor het gebruik van commerciële radiofrequenties voor de landelijke en niet-landelijke FM-zenders en AM-zenders in samenhang met frequenties voor digitale etherradio. Er is nog één kavel op de landelijke FM frequenties niet verdeeld.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 15.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Onderscheidende programmering publieke televisie: % zendtijd informatie en jeugd

77%

77%

76%

77%

79%

 

Bron: Stichting Kijkonderzoek

2006

       

2.

Aantal culturele documentaires regionale omroep

20

38

38

30

41

 

Bron: Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

2006

       

3.

Bekendheid Kijkwijzer

79%

95%

n.v.t.

80%

>90%

 

Bron: Nederlandse Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (Nicam)

2006

       

Toelichting:

  • 3. Het realisatiecijfer voor de bekendheid met de Kijkwijzer is afkomstig uit een onderzoek dat Intomart-Gfk voor Nicam heeft uitgevoerd. Dit betreft een voorlopig cijfer Het rapport met definitieve cijfers wordt in 2012 gepubliceerd.

15.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 15.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

geen

       

Effectenonderzoek ex post

geen

       

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie van het Stimuleringsfonds voor de Pers 2006–2010

OD 15.3.1

2011

2011

Bijlage bij Kamerstuk 32 827 nr. 28

 

De positie van Nederlandse persbureaus in de nieuwsketen

OD 15.3.1

2011

2011

Bijlage bij Kamerstuk 31 777 nr. 26

 

Inventarisatie van problemen bij de regionale omroepen van de vier kleine provincies

OD 15.3.1

2011

2011

Bijlage bij Kamerstuk 32 500-VIII nr. 159

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

16.1 Algemene doelstelling: het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap die dit jaar werd uitgebracht moet onder andere leiden tot meer zwaartepuntvorming en profilering in het wetenschappelijk onderzoek. Hierover zijn met de universiteiten afspraken gemaakt in een Hoofdlijnenakkoord. In het topsectorenbeleid zijn innovatiecontracten ontwikkeld met als doel de samenwerking in de Gouden Driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid te verbeteren en zo de innovativiteit van ons land te versterken.

Bij het talentinstrumentarium wordt de Vernieuwingsimpuls in haar huidige vorm en omvang voortgezet. Dit geldt tevens voor het programma Graduate Schools.

Ook in de Europese samenwerking zijn goede successen geboekt. Van het Zevende Kaderprogramma slaat 6,7 procent neer in ons land, terwijl verhoudingsgewijs een percentage van 5 procent te verwachten zou zijn. In Nederland hebben actieve onderzoekers in 2011 in totaal 67 ERC-beurzen toegewezen gekregen, waarmee Nederland op een vijfde plaats staat. Nederland heeft als eerste land ook de goedkeuring van de EU gekregen voor de oprichting van een ERIC (European Research Infrastructure Consortium).

Voor nadere informatie wordt verwezen naar:

  • Kwaliteit in verscheidenheid, Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschapsbeleid, Kamerstuk 31 288 nr. 194;

  • Hoofdlijnenakkoord VSNU-OCW bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 246;

  • «Naar de top, het bedrijfslevenbeleid in actie(s)», Kamerstuk 32 637, nr. 15;

  • Voortgang bedrijfslevenbeleid, brief van 16 januari 2012, Kamerstuk 32 637, nr. 21;

  • Effect van de arbeidsmarktsituatie op de aantrekkingskracht van een wetenschappelijke functie;

  • De nationale en internationale loopbaanmogelijkheden in het onderzoeksbestel voor (jonge) talentvolle mensen;

  • De mate waarin prioriteitskeuzen in het onderzoek aansluiten bij internationale ontwikkelingen in de wetenschap (en bij de maatschappelijke vraag naar kennis).

Externe factoren

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 16.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Internationale wetenschappelijke kwaliteit (de relatieve Nederlandse citatiescore) (mondiale score = 1)

1,26 (=mondiaal top-3)

1,40 (=mondiaal positie 3)

Nog niet bekend

Behorende tot de top-5 mondiaal

Nog niet bekend

 

Bron: NOWT/CWTS (2000–2003) Dialogic/NIFU (2006–2009)

peildatum:

2000–2003

peildatum:

2006–2009

     

2.

Wetenschappelijke productiviteit (aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector)

0,95 (=positie 6)

1,44 (=positie 2)

Geen vergelijkbare cijfers beschikbaar

Top-5 positie binnen een groep van 17 referentielanden

Nog niet bekend

 

Bron: NOWT/CWTS

peildatum:

2000

peildatum: 2008

     

3.

Promotiegraad (aantal promoties per 1 000 personen van de leeftijdsgroep 25–34 jaar)

0,95

1,77

1,85

> 1,73

Nog niet bekend

 

Bron: VSNU (aantallen promoties) en CBS (leeftijdsgroep)

peildatum: 2000

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   

Toelichting:

Tot nu toe kwamen bij de indicatoren 1 en 2 de gegevens tweejaarlijks beschikbaar via het NOWT-indicatorenrapport. Na een nieuwe aanbesteding van deze indicatorenrapporten zullen de gegevens jaarlijks beschikbaar komen.

Indicator 1: Nederland blijft mondiaal een vooraanstaande (derde) positie innemen wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek, blijkend uit de citatiescores. Nederland is ten opzichte van de vorige peildatum een plaats geklommen (zie de OCW-begroting 2011) en neemt weer de derde positie in. Deze positie kan de overheid slechts in indirecte zin beïnvloeden door het creëren van goede randvoorwaarden waarbinnen onderzoekers hun werk kunnen doen. Daarnaast is de positie ook afhankelijk van de ontwikkelingen in wetenschapssystemen van andere landen.

Indicator 2: De productiviteit van Nederlandse onderzoekers in de publieke sector is goed te noemen in vergelijking met onderzoekers uit andere landen. Hoewel er gegevens beschikbaar zijn over de publicatieproductiviteit van Nederlandse onderzoekers in het rapport Wetenschaps-, Technologie & Innovatie Indicatoren 2011 (bijlage bij Kamerstuk 31 288 nr. 241), zijn deze niet vergelijkbaar met de basiswaarde en de realisatiewaarde 2009. Aanvullende gegevens zullen worden opgevraagd bij het consortium dat dit rapport heeft opgesteld.

Indicator 3: de realisatiewaarden voor het aantal promoties in 2011 komen medio 2012 beschikbaar via de universitaire jaarverslagen. De cijfers tot en met 2010 laten een jaarlijkse stijging van het relatief aantal promoties zien.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

1 041 683

1 159 387

1 152 585

927 239

830 254

845 366

– 15 112

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven

971 918

1 018 295

1 167 402

1 235 025

909 781

903 410

6 371

                 

Programma-uitgaven

968 716

1 014 828

1 163 883

1 231 688

906 831

900 449

6 382

                 

Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

754 434

790 584

810 136

791 694

604 111

597 692

6 419

NWO

311 117

315 610

325 637

317 489

323 384

320 653

2 731

KNAW

90 182

91 747

94 110

90 804

91 066

90 604

462

Koninklijke Bibliotheek (KB)

42 586

45 314

46 429

46 429

46 537

46 429

108

KNAW bibliotheek

2 409

2 444

2 504

2 429

2 429

2 429

0

LF TUD bibliotheek

7 146

7 375

7 626

7 626

7 654

7 626

28

IISG

273

279

284

284

284

284

0

SURF

2 270

7 270

7 517

7 517

7 545

7 517

28

CPG

476

493

515

515

518

515

3

Montesquieu Instituut

1 000

1 032

1 067

1 067

1 071

1 067

4

NCB

0

5 000

5 270

5 270

5 289

5 270

19

TNO

194 394

198 668

199 773

192 814

0

0

0

BPRC/ Stichting AAP

11 808

9 544

9 597

9 597

9 653

9 597

56

Nationaal Herbarium

1 147

1 184

1 125

1 125

1 129

1 125

4

NLR

797

865

893

893

0

0

0

Deltares

2 098

2 160

2 208

2 855

0

0

0

MARIN

883

888

891

957

0

0

0

STT

192

227

233

233

234

233

1

EMBC

617

658

707

724

740

724

16

EMBL

3 147

3 734

3 988

4 135

4 377

4 100

277

ESA

31 413

33 775

34 672

36 516

35 027

33 232

1 795

CERN

28 394

29 844

35 322

34 527

38 017

35 525

2 492

ESO

5 509

6 252

6 821

6 582

6 205

7 100

– 895

NEMO

1 687

3 284

3 368

3 368

3 488

3 368

120

EG-Liaison

295

325

383

413

440

440

0

NTU/INL

1 407

2 963

3 077

3 132

3 228

3 241

– 13

EIB

1 215

1 254

1 297

1 297

1 302

1 297

5

Nationale coördinatie

9 058

12 504

9 193

7 816

8 435

8 605

– 170

Bilaterale samenwerking

2 837

5 854

3 611

2 474

4 070

4 131

– 61

Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)

0

0

2 000

2 785

1 968

2 470

– 502

Nader te verdelen

77

37

18

21

21

110

– 89

                 

Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

186 328

119 352

165 334

231 333

132 966

133 009

– 43

FES – BSIK

46 920

51 452

39 348

19 561

33 405

33 405

0

FES- ITER

18 646

0

0

0

0

0

0

FES-GATE

2 000

2 000

2 000

2 000

1 000

1 000

0

FES- grootschalige researchfaciliteiten

30 642

22 822

10 162

3 902

1 830

1 830

0

FES- Parelsnoer

11 750

7 750

7 750

7 750

0

0

0

FES SURF-net

0

0

6 800

11 700

6 300

6 300

0

FES-NCB

0

0

4 700

10 000

8 400

8 400

0

FES-ITER-2

0

0

0

4 000

4 000

4 000

0

FES-Hersenen en Cognitie

0

0

2 000

4 000

4 000

4 000

0

Genomics

22 345

15 000

36 000

40 000

44 000

44 000

0

Kenniswerkers

0

0

33 610

101 811

931

0

931

Smart-mix

50 845

4 975

0

0

0

0

0

EET

3 115

988

990

0

0

0

0

Valorisatie

0

0

0

0

0

2 500

– 2 500

Talentenkracht

0

300

400

0

0

0

0

Kust- en zeeonderzoek

65

2 065

2 000

2 035

2 534

2 000

534

ASTRON/LOFAR

0

2 000

2 074

2 074

2 074

2 074

0

Grootschalige research infrastructuur

0

10 000

16 000

19 000

20 000

20 000

0

Poolonderzoek

0

0

0

2 000

2 992

2 000

992

Gezondheidsonderzoek

0

0

1 500

1 500

1 500

1 500

0

                 

Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

27 613

104 613

187 873

208 373

169 460

169 460

0

Vernieuwingsimpuls

13 613

88 613

168 873

181 373

145 260

145 260

0

VI-vrouwencomponent

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

0

Talent Mozaïek

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

0

Talent Rubicon

4 000

4 000

4 000

4 000

0

0

0

Aspasia

2 000

3 000

4 000

4 000

4 000

4 000

0

Toptalent

4 000

4 000

4 000

4 000

1 200

1 200

0

Graduate schools

 

1 000

3 000

11 000

15 000

15 000

0

                 

Programmakosten-overig

341

279

540

288

294

288

6

Uitvoeringsorganisatie DUO

341

279

540

288

294

288

6

                 

Apparaatsuitgaven

3 202

3 467

3 519

3 337

2 950

2 961

– 11

Ontvangsten

189 367

178 093

186 900

176 117

1 520

101

1 419

Toelichting:

Verplichtingen

De verplichtingen voor beleidsterrein OWB zijn in 2011 € 15,1 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De lagere realisatie van € 15,1 miljoen houdt verband met de taakstellingen innovatie en ZBO’s, met niet opgevraagde middelen voor valorisatie door het ministerie van EL&I alsmede met lagere realisatie van de regeling Kenniswerkers.

Uitgaven

De uitgaven voor beleidsterrein OWB zijn in 2011 € 6,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie van € 6,4 miljoen houdt verband met toegekende loon- en prijsbijstellingen.

De totale programma-uitgaven waren € 906,8 miljoen onderverdeeld naar:

  • € 604,1 miljoen ten behoeve van bijdragen onderzoeksbestel;

  • € 133,0 miljoen ten behoeve van bevordering wetenschappelijke activiteiten;

  • € 169,5 miljoen ten behoeve van excellente onderzoekers en wetenschap;

  • € 0,3 ten behoeve van programmakosten-overig.

Ontvangsten

De ontvangsten voor beleidsterrein OWB zijn in 2011 € 1,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit houdt verband met de verrekening van een in 2004 verstrekt overbruggingskrediet van € 1,5 miljoen aan het FES-BSIK project Delft Cluster.

16.3 Operationele beleidsdoelstelling
16.3.1 Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

Doelbereiking

De geplande inzet van instrumenten en activiteiten is gerealiseerd en heeft er mede toe geleid dat een groot aantal onderzoekers in onderzoeksinstellingen ruimte kreeg om bij te dragen aan het uitvoeren van excellent ongebonden wetenschappelijk onderzoek, en aan de betere benutting van de resultaten ervan. Nederlandse onderzoekers scoorden opnieuw goed in het EU-Kaderprogramma en in de Europese Research Council, dat een soortgelijke systematiek hanteert als NWO met de Vernieuwingsimpuls. Door onze bijdrage aan internationale wetenschappelijke organisaties (CERN, ESA, ESO, EMBL) en samenwerking in internationale netwerken en (Europese) programma’s, hebben onze onderzoekers toegang tot de meest geavanceerde onderzoeksfaciliteiten. Het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek kan zich meten met het beste onderzoek in de wereld. De financiële positie van de instellingen die onder dit beleidsartikel vallen is goed.

Voor nadere informatie wordt verwezen naar:

  • Kwaliteit in verscheidenheid, Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschapsbeleid, Kamerstuk 31 288 nr. 194;

  • Hoofdlijnenakkoord VSNU-OCW bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 246;

  • «Naar de top, het bedrijfslevenbeleid in actie(s)», Kamerstuk 32 637 nr. 15;

  • Voortgang bedrijfslevenbeleid, brief van 16 januari 2012, Kamerstuk 32 637, nr. 21.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 16.3 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

   

2009

2010

2011

2011

1.

R&D-investeringen als % BBP, gefinancierd door:

1,93

1,82

1,83

> de indicatorwaarde van 2010

n.n.b.

 

-

de overheid

0,73

0,72

0,72

n.n.b.

 

-

bedrijven Nederland

0,93

0,82

0,83

n.n.b.

 

-

overig (waaronder buitenland)

0,28

0,28

0,28

n.n.b.

 

Bron: CBS

peildatum: 2001

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   

2.

Inzet wetenschappelijk personeel voor R&D (onderzoekers per 1 000 personen van de beroepsbevolking)

5,2

5,3

5,9

> 5,7

n.n.b.

 

Bron: CBS

peildatum: 2000

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   

3.

Nederlandse deelname in EU-Kaderprogramma (opbrengst in % minus bijdrage in %)

0

+1,6

+1,7

> 0

n.n.b.

 

Bron: Agentschap NL

 

peildatum: oktober 2009

peildatum: eind 2010

   
Tabel 16.4 Kengetallen R&D in Nederland, 2010
 

Aantal1

R&D-uitgaven (miljoen €)

Totaal R&D-personeel (x 1 000 fte)

Onderzoekers (x 1 000 fte)

Totaal

2 567

10 769

100,6

52,1

Bedrijven

2 471

5 095

54,1

24,9

Instituten

82

1 279

11,4

7,0

HO-instellingen

14

4 395

35,0

20,2

Bron: CBS

X Noot
1

cijfers 2009

Toelichting:

Indicator 1: De peildatum voor de basiswaarde (was 2000) is aangepast (is 2001 geworden), omdat het CBS met terugwerkende kracht tot 1999 de R&D-uitgaven van de universiteiten en universitaire medische centra heeft herzien. Tevens publiceert het CBS slechts voor de oneven jaren de R&D-uitgaven naar financieringsbron. De realisatiecijfers 2010 zijn een schatting van OCW op basis van de financieringscijfers van 2009. De eerstvolgende CBS-cijfers hebben daardoor betrekking op 2011 en worden begin 2013 bekend.

Indicator 2: Deze indicator kent vanaf 2000 een nogal schommelend karakter. In 2009 was er een sterke daling t.o.v. 2008 (5,7), die vooral een oorzaak heeft in de omvang van het aantal onderzoekers in de private sector, mogelijk een gevolg van de kenniswerkersregeling (ze worden niet meer gerekend bij de private sector, maar ook niet bij de publieke sector). Het cijfer voor 2010 ligt iets hoger dan in 2008, want dan is de omvang van het aantal onderzoekers weer op het niveau van 2008, terwijl het aantal onderzoekers in de publieke sector gestegen is.

Indicator 3 geeft de financiële balans aan tussen de Nederlandse bijdrage aan het Kaderprogramma van de EU en de opbrengsten die Nederlandse onderzoekers hieruit halen. Het streven is een positief saldo te realiseren, zoals dat tot nu toe het geval is geweest bij de verschillende EU-Kaderprogramma’s. De cijfers over de periode 2007–2010 laten zien dat Nederland goed scoort met een positief saldo van 1,7%, wat ongeveer overeenkomt met een bedrag van € 400 miljoen.

16.3.2 Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

Doelbereiking

Door te investeren in een aantal specifieke thema’s is ervoor gezorgd dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten op een aantal terreinen, zodat de aansluiting met de internationale top kan worden bereikt of behouden. Ook is hiermee bijgedragen aan meer focus en massa in het wetenschappelijk onderzoek op prioritaire terreinen, en is de kennisbasis voor de toekomst versterkt.

Het nieuwe kabinet heeft besloten te stoppen met de voeding van het Fes. Dit heeft geen gevolgen voor de lopende Fes-projecten.

Toelichting:

Alle voor het begrotingsjaar 2011 geplande instrumenten en activiteiten zijn gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het gaat hier vooral om de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek binnen specifieke thematische onderzoeksprogramma’s en projecten, waarvan de meeste gefinancierd worden uit het Fes. Gelet op de aard van de doelstelling en de inputgerichte instrumentatie is kwantificering van de doelstelling en het formuleren van streefwaarden voor deze projecten als geheel niet zinvol en niet haalbaar. Wel zijn er doelstellingen en verwachte resultaten per project geformuleerd.

Op basis van bij de subsidie verplicht gestelde jaarlijkse inhoudelijke en financiële verslaglegging en evaluaties wordt de voortgang in de doelbereiking bewaakt. Individuele projecten die in het kader van het Fes onder de Bsik regeling vallen, worden gemonitord door Agentschap NL. Uit het advies van de Commissie van Wijzen over de voortgang van deze projecten blijkt dat inmiddels afgeronde projecten er redelijk tot goed in zijn geslaagd aan hun doelstellingen te voldoen (Kamerstuk 25 017, nr. 65). Daarnaast vindt in het kennisdomein een jaarlijkse voortgangsmonitoring plaats van de innovatieprojecten uit de Fes-impulsen vanaf 2005.

16.3.3 Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

Doelbereiking

Om een kwalitatief hoogwaardig en op vernieuwing gericht onderzoeksstelsel in stand te kunnen houden en verder te ontwikkelen, is het aantrekken en vasthouden van goede onderzoekers essentieel. Hiervoor is een aantal samenhangende instrumenten op het gebied van HRM in het onderzoek ingezet. Deze hebben als doel om de in- en doorstroom van jong wetenschappelijk talent te vergroten, een evenwichtigere samenstelling van het wetenschappelijk personeel (WP) qua leeftijdsopbouw te bereiken, en om betere loopbaanmogelijkheden binnen het wetenschappelijk personeel te creëren. Hiermee is in de loop van de jaren een bijdrage geleverd aan het terugdringen van de trend van vergrijzing onder het onderzoekspersoneel. Bovendien is hiermee het aandeel van ondervertegenwoordigde groepen vergroot, en is bijgedragen aan een betere uitgangspositie in de toenemende wereldwijde concurrentie om onderzoekstalent. Uit de evaluatie van de Vernieuwingsimpuls (Kamerstuk 29 338, nr. 65) en de beleidsdoorlichting talentvolle onderzoekers (Kamerstuk 31 511, nrs. 1 en 2) bleek dat deze instrumenten succesvol zijn en dat de Vernieuwingsimpuls (VI) een belangrijke positie heeft ingenomen in de onderzoekswereld. Zij geeft een positieve impuls aan de wetenschappelijke loopbaan van talentrijke onderzoekers.

Het bereiken van de doelstelling hangt echter ook af van externe factoren zoals arbeidsmarktontwikkelingen en het personeelsbeleid van de (autonome) kennisinstellingen. De prestatiegegevens laten zien dat na de vergrijzing in de jaren negentig er vanaf 2000 – bij de hoogleraren iets eerder – een zekere mate van verjonging van het personeelsbestand bij de universiteiten heeft plaatsgevonden. Deze heeft zich echter sinds 2006 niet echt doorgezet. Bij de andere categorieën (UHD en UD) laat het beeld de laatste jaren schommelingen zien in dit percentage. Tussen 2009 en 2010 is alleen bij de UD’s het aandeel van de leeftijdsgroep tot 35 jaar iets toegenomen, bij de hoogleraren en UHD’s zelfs heel licht afgenomen. Daarnaast neemt het aandeel van vrouwelijke wetenschappers in de verschillende functiecategorieën geleidelijk toe. Bij de hoogleraren tot 13,3 procent in 2010. De cijfers over het aantal vrouwelijke hoogleraren in 2011 komen medio 2012 beschikbaar. De verwachting is dat het aandeel zal blijven stijgen, maar de groeicijfers waren te laag om de streefwaarde van 15% in 2010 te bereiken. Zelfs dan ligt dit aandeel nog ver onder de streefwaarde binnen de EU van 25%. Wel is er onder instellingen een «sense of urgency» te constateren. De meeste universiteiten en universitaire medische centra hebben in 2011 het Charter Talent naar de Top getekend. Dat betekent dat zij zullen werken aan instellingsspecifieke ambities om het aandeel vrouwen op hoge wetenschappelijke posities in hun instelling te verhogen.

Toelichting:

Alle voor het begrotingsjaar 2011 geplande instrumenten en activiteiten zijn gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 16.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Het aandeel universitair WP jonger dan 35 jaar (in procenten)

         
 

WP-totaal

42,2%

51,4%

51,5%

> 51,5%

n.n.b.

 

Hoogleraar

1,3%

0,4%

0,3%

> 0,3%

n.n.b.

 

UHD

2,8%

2,6%

2,5%

> 2,5%

n.n.b.

 

UD

15,2%

22,4%

22,9%

> 22,9%

n.n.b.

 

Bron: VNSU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2009

peildatum: dec. 2010

   

2.

Het aandeel vrouwen in wetenschappelijke functies (in procenten)

         
 

Hoogleraar

6,3%

12,3%

13,3%

15%

n.n.b.

 

UHD

10,7%

19,2%

20,5%

Waarde hoger dan

n.n.b.

 

UD

22,4%

32,2%

33,1%

het voorgaande

n.n.b.

 

promovendi

43,0%

45,0%

45,8%

jaar tot een

n.n.b.

 

overig WP

32,8%

41,2%

42,4%

uiteindelijk

n.n.b.

 

WP-totaal

27,7%

35,7%

36,7%

niveau van ±50–50;

n.n.b.

 

Bron: VSNU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2009

peildatum: dec. 2010

   

3.

Doorstroming van gehonoreerden in de Vernieuwingsimpuls (na 2,5 à 3 jaar)

Verdeling over functiecate-gorieën in procenten bij de start van de subsidie (man / vrouw)

Verdeling over functiecate-gorieën in procenten bij afronding van de subsidie (man / vrouw)

Verdeling over functiecate-gorieën in procenten bij afronding van de subsidie (man / vrouw)

   
 

Postdoc

62 / 68

30 / 43

30 / 44

% afname

n.n.b.

 

UD

27 / 26

33 / 43

33 / 35

% toename

n.n.b.

 

UHD

7 / 4

17 / 10

17 / 10

% toename

n.n.b.

 

Hoogleraar

4 / 2

17 / 9

17 / 8

% toename

n.n.b.

 

Functie buiten de wetenschap

0 / 0

3 / 4

3 / 2

% toename

n.n.b.

 

Bron: NWO jaarboeken 2007–2010

peildatum: 2002–2005

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   
Tabel 16.6 Kengetallen NWO-subsidieverstrekking, 2010
 

Budget

(miljoen €)

Aantal honoreringen

Netto honoreringspercentage

% gehonoreerde vrouwen

Totaal

679

1 567

29

23

Ruimte voor onderzoekers

332

881

22

27

Bundeling van krachten

233

296

59

14

Wetenschap voor de samenleving

123

390

40

20

Bron: NWO-Jaarverslag 2010

Toelichting:

De overheid zet voor een aantal verschillende doelgroepen specifieke instrumenten in, die moeten leiden tot een grotere in- en doorstroom van (jonge) veelbelovende onderzoekers en het verbeteren van carrièreperspectieven. De drie indicatoren weerspiegelen mede het resultaat van deze inspanningen, zij het dat in eerste instantie de activiteiten van de universiteiten met hun personeelsbeleid hiervoor verantwoordelijk zijn.

Indicatoren 1 en 2. De cijfers geven vooral een indicatie of de gewenste streefrichting, namelijk een verjongd personeelsbestand van wetenschappelijk personeel en een vergroot aandeel vrouwelijke wetenschappers, in algemene zin wordt bereikt. Voor indicator 1 is de streefwaarde geformuleerd als een hogere waarde dan de waarde van het laatst beschikbare jaar. Het WP-totaal omvat naast de categorieën hoogleraar, UHD en UD ook het «overig WP» en de promovendi.

Cijfers voor indicatoren 1 en 2 met peildatum december 2011 komen medio 2012 beschikbaar via de VSNU.

Indicator 3. Het gewenste effect van de Vernieuwingsimpuls, namelijk vernieuwing van het onderzoek en vergroting van de loopbaanmogelijkheden van onderzoekers, wordt door NWO zichtbaar gemaakt door de positie van de laureaten bij de aanvang van de subsidie te vergelijken met de positie van de laureaten aan het einde van de subsidie. De cijfers hebben betrekking op de laureaten in de Vernieuwingsimpuls, die vanaf 2002 zijn gestart en hun project hebben afgerond. De indicator laat zien in welke mate er sprake is van doorstroming van VI-gehonoreerden naar een hogere functiecategorie (afgemeten aan de positie aan het einde van de subsidie ten opzichte van het begin van de subsidie). Uit de cijfers blijkt dat het aandeel postdocs sterk afneemt ten gunste van toename van het aandeel in de hogere WP-functies. Dit wijst erop dat de laureaten in positie doorstromen, met andere woorden een hogere positie hebben dan bij de aanvang van de subsidie. De verschuiving in posities verschilt per doelgroep van de Vernieuwingsimpuls. Veni’s stromen als postdocs vooral door naar UD-posities en in mindere mate naar UHD-posities en nauwelijks naar hoogleraarposities. Vidi’s stromen vooral door van UD-posities naar UHD- en hoogleraarposities en Vici’s stromen alleen door naar hoogleraarposities. Bij de mannen is er een sterkere doorstroom te zien naar hoogleraarsposities dan bij de vrouwen. De cijfers voor het jaar 2011 komen medio 2012 beschikbaar via het jaarverslag van NWO.

16.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 16.7 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Voldoende toegerust onderzoeksstelsel

OD 16.3.1

2012

2012/2013

 

Effectenonderzoek ex post

geen

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie Mozaïek programma

O.D. 16.3.3

2012

2012

 
 

Evaluatie NCWT

O.D. 16.3.1

2012

2012

 

Toelichting:

De beleidsdoorlichtingen zijn later van start gegaan in verband met de dan beschikbare evaluaties op het gebied van Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid.

Evaluatie Mozaïek-programma is naar verwachting halverwege 2012 afgerond.

Evaluatie NCWT is naar verwachting eind 2012 afgerond.

ARTIKEL 25. EMANCIPATIE

25.1 Algemene doelstelling:

A. Gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen

B. Gelijke behandeling en sociale acceptatie van homoseksuelen

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In de begroting 2011 zijn nog de doelstellingen van het emancipatiebeleid uit de voorgaande kabinetsperiode beschreven. Dit betrof de realisatie van maatregelen en activiteiten, gericht op het vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen, meer vrouwen aan de top, het wegwerken van beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen en het vergroten van de veiligheid voor en sociale acceptatie van de groep homoseksuelen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders (LHBT). De uitvoering van deze maatregelen is volgens planning verlopen. In het begrotingsjaar 2011 is voor de emancipatie van vrouwen en LHBT uitwerking gegeven aan het nieuwe regeerakkoord. Wederom is het doel het bevorderen van emancipatie.

De Hoofdlijnenbrief emancipatie 2011–2015 is in april 2011 verzonden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 27 017, nr 74) en bevat ten opzichte van het emancipatiebeleid van het vorige kabinet wijzigingen in doelstellingen en uitvoering. Over de realisatie van de voorgaande beleidsdoelstellingen kan voor 2011 beperkt verantwoord worden, omdat de inspanningen niet meer gericht zijn geweest op de realisatie van deze voorgaande doelstellingen en daar ook geen financiële middelen aan verbonden zijn geweest.

Externe factoren

Het behalen van de emancipatiedoelstelling hangt af van:

  • Bestuurlijke inzet;

  • Individuele en collectieve initiatieven;

  • Maatschappelijk draagvlak;

  • Economische conjunctuur.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 25.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2006

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Sociale acceptatie van homoseksuelen

85%

nvt

91%

nvt

93%

Bron: SCP

Toelichting:

De prestatie-indicatoren

  • Arbeidsparticipatie van vrouwen;

  • Vrouwen in topposities (rijksoverheid);

  • Ongelijke beloning van mannen en vrouwen (overheid);

  • Economische zelfstandigheid vrouwen

uit de Begroting 2011 worden niet meer gebruikt bij de realisatie van het emancipatiebeleid. Gezien de gewijzigde koers van het beleid, worden deze prestatie-indicatoren niet meer gemonitord.

De prestatie-indicator «sociale acceptatie van homoseksuelen» uit de Begroting 2011 is in 2011 wel nog gemonitord. De sociale acceptatie van homoseksuelen is het aandeel van de bevolking dat neutraal tot heel positief staat tegenover homoseksualiteit.

Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

12 868

15 433

11 229

18 347

18 597

14 064

4 533

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven

14 232

11 993

13 990

16 729

16 075

18 420

– 2 345

                 

Programma-uitgaven

12 177

9 826

11 875

14 653

13 913

16 760

– 2 847

                 

Emancipatie

             

Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van departementen

 

1 499

1 096

     

0

                 

Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving

 

6 693

8 219

11 239

9 608

13 300

– 3 692

                 

Homo-emancipatie

             

Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van departementen

 

187

462

     

0

                 

Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving

 

1 447

2 098

3 414

4 305

3 460

845

                 

Uitvoeringsorganisatie DUO

       

150

 

150

               

Apparaatsuitgaven

2 055

2 167

2 114

2 076

2 012

1 660

352

Ontvangsten

84

45

289

1 829

27

0

27

Toelichting:

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 4,5 miljoen hoger ten opzichte van de begroting 2011, terwijl de realisatie van de uitgaven € 2,4 miljoen lager is. Dit wordt veroorzaakt doordat in 2011 verplichtingen zijn aangegaan voor subsidies voor emancipatie die pas in de jaren 2012 t/m 2015 tot uitgaven leiden.

Uitgaven

De uitgaven van het Emancipatiebeleid zijn in 2011 € 2,4 miljoen lager dan de vastgestelde begroting.

  • Op de operationele doelstelling «Vrouwenemancipatie» hebben overboekingen plaatsgevonden naar andere ministeries voor de beleidsterreinen waarop wordt samengewerkt. Een bedrag van € 1,9 miljoen is overgeboekt naar het gemeentefonds voor een bijdrage aan 4 grote steden en 18 gemeenten voor «Eigen Kracht». Tevens heeft een aantal technische verschuivingen plaatsgevonden.

  • Op de operationele doelstelling «Homo-emancipatie» heeft een aantal overboekingen plaatsgevonden naar andere ministeries voor de beleidsterreinen waarop wordt samengewerkt. Een bedrag van € 0,5 miljoen is overgeboekt naar het ministerie van Buitenlandse Zaken voor de «Council of Europe». Tevens heeft een aantal technische verschuivingen plaatsgevonden.

Tevens heeft er een budgetverschuiving van € 2 miljoen plaatsgevonden van de operationele doelstelling «Vrouwenemancipatie» naar de operationele doelstelling «Homo-emancipatie», zodat het structurele budget van «Homo-emancipatie» nu € 5,5 miljoen is.

25.3 Operationele beleidsdoelstelling
25.3.1 Het ontwikkelen en verankeren van emancipatiebeleid op de departementen

Doelbereiking

Het onderkennen en rekening houden met verschillen tussen burgers, waaronder verschillen in sekse en seksuele geaardheid, leidt tot een verhoging van de kwaliteit en de effectiviteit van het beleid.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 25.3 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

Aantal departementen dat concrete doelen en acties op het emancipatieterrein heeft geformuleerd.

13

13

Nvt

Aantal departementen waarmee afspraken zijn gemaakt

13

13

Nvt

Toelichting:

Alle dertien departementen zijn zelf verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid op het eigen terrein en de verantwoording daarover.

In 2008 zijn er met alle departementen afspraken gemaakt over de door hen gewenste samenwerking. De dertien departementen hebben concrete doelen en acties op het emancipatieterrein geformuleerd en naar de Tweede kamer gestuurd. Daarmee zijn beide indicatoren gerealiseerd.

Er zijn voor de jaren daarna geen aanvullende streefwaarden meer benoemd.

25.3.2 Het stimuleren en ondersteunen van het emancipatieproces in de samenleving

Doelbereiking

De opzet en uitwerking van het emancipatiebeleid 2011–2015 is in 2011 gestart. De realisatie van de nieuwe emancipatiedoelstellingen is verdeeld in zes beleidsprogramma’s:

  • Gelijke rechten homoseksuelen en transgenders;

  • Veiligheid en weerbaarheid van homoseksuelen, transgenders en vrouwen;

  • Sociale acceptatie van homoseksuelen en transgenders;

  • Arbeidsparticipatie vrouwen en talent;

  • Arbeidsparticipatie eigen kracht laagopgeleide vrouwen;

  • Internationaal emancipatiebeleid.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 25.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2007

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

Aantal bestuurlijke afspraken met gemeenten over emancipatiebeleid

0

32

51

25

51

Aantal gemeenten dat participeert in project 1001 Kracht

6

25

25

25

25

Aantal koplopers tijdenbeleid 7 tot 7

6

15

25

25

25

Bron: OCW administratie

         

Aantal gemeenten met homo-emancipatiebeleid

42 (2006)

123

135

50

135

Bron: Movisie

         

Toelichting:

Het ministerie van OCW heeft er voor gekozen om bestuurlijke afspraken te maken met gemeenten, provincies en andere partijen. De in de tabel genoemde bestuurlijke afspraken hebben een looptijd gehad tot en met 2011. De onderstaande indicatoren hebben betrekking op de doelstellingen uit de periode 2008–2011.

Er zijn in 2011 geen nieuwe streefwaarden voor bestaande bestuurlijke afspraken meer bijgekomen. Dit hangt samen met de wijziging van het emancipatiebeleid naar de nieuwe beleidsdoelen, zoals genoemd onder de «doelbereiking» van deze operationele doelstelling.

Aantal bestuurlijke afspraken met gemeenten over emancipatiebeleid

Dit is het aantal unieke gemeenten, dat op één of meer van de emancipatieterreinen bestuurlijke afspraken met de minister heeft gemaakt.

Hiermee wordt in beeld gebracht hoeveel gemeenten meedoen aan de impuls die het kabinet wilde geven aan het emancipatiebeleid op lokaal niveau en of de kabinetsdoelstelling van bestuurlijke afspraken met minimaal 25 gemeenten gehaald werd.

De 51 overeenkomsten geven een goed beeld van de reikwijdte van de emancipatie-impuls op lokaal niveau.

Het streefcijfer van 25 afspraken met gemeenten in 2011 is daarmee ruimschoots gehaald.

Aantal gemeenten dat participeert in project Duizend en één Kracht

Aantal gemeenten dat een overeenkomst 1001 Kracht (over maatschappelijke participatie van vrouwen) met OCW heeft getekend. De maatregelen en acties van de gemeenten worden in de voorbereiding van de overeenkomst met OCW afgestemd. Als basis voor de afspraken wordt een door OCW ontwikkeld format met voorwaarden gebruikt. Het streefcijfer van 25 afspraken met gemeenten in 2011 is al in 2009 bereikt.

Aantal koplopers tijdenbeleid 7 tot 7

Dit is bedoeld om vast te stellen hoeveel gemeenten een actief beleid voeren gericht op flexibilisering van openings- en werktijden. Het beoogde doel was 25 koplopers in 2011 te bereiken. Dit is gerealiseerd.

Aantal gemeenten met homo-emancipatiebeleid

Aantal gemeenten dat een actief homo-emancipatiebeleid voert. Een actieve gemeente is een gemeente die op twee of meerdere terreinen aandacht besteedt aan homo-emancipatiebeleid. In 2011 zijn er 135 gemeenten met een actief homo-emancipatiebeleid. Dit overtreft ruimschoots het streefcijfer van 50 gemeenten in 2011.

Nieuwe bestuurlijke afspraken in 2011:

In 2011 zijn passend bij de uitwerking van het nieuwe emancipatiebeleid voor nieuwe beleidsdoelen opnieuw bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten.

In totaal zijn er 41 bestuurlijke afspraken met gemeenten gemaakt over het lokale LHBT beleid en zijn er 21 bestuurlijke afspraken met gemeenten gemaakt over Eigen kracht van laagopgeleide vrouwen.

25.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 25.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Overig evaluatieonderzoek

Hoe veilig is de werkplek voor LHBT

25.1

2010

2011

www.scp.nl

 

Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland, internationale vergelijking

25.1

2011

2011

www.scp.nl

 

Transseksuelen en werkloosheid

25.1

   

www.cbs.nl

 

Niet-werkende laagopgeleide vrouwen

25.1

2010

2011

OCW

 

Communicatie niet werkende vrouwen

25.1

2011

2011

OCW

 

Streefcijfers vrouwen in de top (nulmeting)

25.1

2011

2011

OCW

 

Emancipatiebenchmark bedrijven

25.1

2011

2011

www.cbs.nl

 

Motivatie en communicatie laagopgeleide vrouwen

25.1

2011

2011

OCW

 

Gemeente homo-emancipatiemonitor

25.1

2010

2011

www.movisie.nl

 

Emancipatiemonitor 2010

25.1

2010

2011

www.scp.nl

DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

17.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 17.1 Budgettaire gevolgen artikel 17 (bedragen x € 1 000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

0

0

0

0

0

11 449

– 11 449

Waarvan garantieverplichtingen

             

Uitgaven

0

0

0

0

0

11 449

– 11 449

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

13 944

– 13 944

Nader te verdelen

0

0

0

0

0

– 2 495

2 495

Ontvangsten

0

0

0

0

0

957

– 957

Toelichting:

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht.

17.2 Loonbijstelling
Tabel 17.2 Loonbijstelling 2011 (bedragen x € 1 000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Loonbijstelling 2011

131 013

   

Primair onderwijs

 

– 48 306

 

Voortgezet onderwijs

 

– 32 638

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 12 676

 

Hoger beroepsonderwijs

 

– 10 456

 

Wetenschappelijk onderwijs

 

– 16 727

 

Internationaal beleid

 

– 39

 

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

 

– 1 654

 

Studiefinanciering

 

– 283

 

Cultuur

 

– 3 804

 

Media

 

– 232

 

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 3 394

 

Emancipatie

 

– 61

 

Ministerie algemeen

 

– 496

 

Inspecties

 

– 226

 

Adviesraden

 

– 21

 

Totaal

131 013

– 131 013

0

Toelichting:

  • De loonbijstelling tranche 2011 is bij de 1e suppletoire begroting toegevoegd aan de OCW begroting en geparkeerd op artikel 17 Nominaal en onvoorzien. Het gaat om € 131,0 miljoen in 2011.

  • Omdat in het regeerakkoord is besloten om een nullijn te hanteren voor de lonen in 2011 bevat deze tranche alleen een vergoeding voor de ontwikkeling in de sociale werkgeverslasten en geen vergoeding voor contractloonstijging.

  • In de 2e suppletoire begroting 2011 en de ontwerpbegroting 2012 is de loonbijstelling tranche 2011 doorverdeeld naar de verschillende beleidsartikelen.

17.3 Prijsbijstelling
Tabel 17.3 Prijsbijstelling 2011 (bedragen x € 1 000)

 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Prijsbijstelling 2011

197 106

   

Wettelijk verplicht:

     

Primair onderwijs

 

– 32 347

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 4 234

 

Cultuur

 

– 1 793

 

Media

 

– 10 514

 

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 1 676

 

Prijsbijstelling cultuur en media overig

 

– 7 974

 

Fasering langstudeerders en passend onderwijs

 

– 120 000

 

Dekking taakstellingen zorg en overige rijksbrede problematiek

 

– 18 568

 

Dekking OCW specifieke problematiek

 

– 13 944

 

Totaal

197 106

– 211 050

– 13 944

Toelichting:

  • De prijsbijstelling tranche 2011 is bij de 1e suppletoire begroting toegevoegd aan de OCW-begroting. Het gaat om € 197,1 miljoen in 2011.

  • Een deel van deze prijsbijstelling is ingezet ter dekking van het wettelijk verplichte deel van de prijsbijstelling (€ 50,6 miljoen) en de prijsbijstelling voor cultuur en media (€ 8,0 miljoen).

  • Daarnaast is € 120,0 miljoen ingezet voor de fasering van de maatregelen langstudeerders en passend onderwijs uit het regeerakkoord.

  • Het restant van de prijsbijstelling is ingezet ter dekking van de taakstellingen zorg en overige rijksbrede problematiek (€ 18,6 miljoen) en OCW specifieke problematiek (€ 13,9 miljoen).

17.4 Nader te verdelen
Tabel 17.4 Nader te verdelen (bedragen x € 1 000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Eindejaarsmarge 2010/2011

141 586

– 135 183

6 403

Restant prijsbijstelling

4 792

 

4 792

Extra kostenposten BES

 

– 8 700

– 8 700

Totaal

146 378

– 143 883

2 495

Toelichting:

  • In 2010 is € 141,6 miljoen niet tot besteding gekomen en via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2011. Daarnaast is het restant uit de prijsbijstelling (€ 4,8 miljoen) toegevoegd.

  • Voor € 116,2 miljoen betreft het overlopende verplichtingen uit 2010 die in 2011 alsnog tot betaling zijn gekomen. Verder is € 19,0 miljoen bij de 1e suppletoire begroting ingezet ter dekking van de OCW problematiek.

  • Tenslotte is een bedrag van € 8,7 miljoen ingezet ter dekking van een aantal extra kostenposten voor Caribisch Nederland. Deze extra kostenposten bestaan uit: werkgeverslasten (€ 5,4 miljoen), onvermijdelijke kosten (€ 3,0 miljoen) en kosten voor de organisatie en uitvoering van examens in Caribisch Nederland (€ 0,3 miljoen). De onvermijdelijke kosten zijn incidentele kosten die tussen oktober en december 2010 zijn gemaakt ten behoeve van het onderwijs in Caribisch Nederland, maar die pas achteraf in januari 2011 zijn binnengekomen bij OCW.

17.5 Ontvangsten
Tabel 17.5 Ontvangsten (bedragen x € 1 000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Vorderingen commissie Schutte

 

– 957

 

Totaal

0

– 957

– 957

Toelichting:

Er staat nog een vordering open in het kader van de «commissie Schutte». De ontvangsten die hieruit voortvloeien waren geraamd op artikel 17 Nominaal en onvoorzien maar komen feitelijk binnen op artikel 6 Hoger beroepsonderwijs. Daarom zijn deze ontvangsten bij de 1e suppletoire begroting overgeheveld van artikel 17 naar artikel 6.

ARTIKEL 18 T/M 20 MINISTERIE ALGEMEEN

Algemeen

Op dit onderdeel worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het betreft de apparaatsuitgaven van:

  • Het bestuursdepartement (artikel 18);

  • De Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie (artikel 19);

  • De drie adviesraden: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (artikel 20).

18.1 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 18.1 Budgettaire gevolgen artikel 18 (bedragen x € 1 000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

112 845

127 438

146 542

134 679

129 607

113 437

16 170

Waarvan garantieverplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Uitgaven

112 690

127 449

146 555

134 679

129 607

113 437

16 170

Bestuursdepartement (niet toe te rekenen uitgaven)

103 179

112 852

118 287

116 923

118 479

103 274

15 205

Uitvoeringsorganisaties onverdeeld

9 511

14 597

28 268

17 756

10 230

10 163

67

Schatkistbankieren

       

898

0

898

Ontvangsten

106

200

6 156

1 414

 907

567

340

Toelichting:

Uitgaven

De uitgaven voor het bestuursdepartement zijn in 2011 € 16,2 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit heeft de volgende oorzaken:

  • Uitgestelde en vertraagde projecten in 2010 hebben tot € 4,8 miljoen extra uitgaven geleid in 2011. Dit betreft:

    • projecten in het kader van de Vernieuwing RijksDienst (€ 3,1 miljoen);

    • de transitie naar de nieuwe ICT aanbieder (€ 1,7 miljoen).

  • Voor het project centralisatie bestel- en betaalfunctie OCW is € 4,2 miljoen toegevoegd;

  • Ter compensatie van het niet uitkeren van de loonbijstelling is totaal € 3,0 miljoen toegevoegd.

  • Budget is toegevoegd als gevolg van de extra kosten vanwege het succesvol naar ander werk begeleiden van boventallig personeel van OCW. Dankzij dit beleid heeft OCW de fte-taakstelling bijna gehaald. Dit heeft geleid tot € 2,3 miljoen extra tijdelijke uitgaven;

  • € 2,2 miljoen is toegevoegd ten behoeve van aansluiting van de processen bij DUO (bijvoorbeeld ten behoeve van studiefinanciering) op de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) en Burger Service Nummer (BSN). Hiermee voldoet OCW aan alle geldende wet- en regelgeving.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2011 € 0,3 miljoen hoger dan geraamd.

OCW staat garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (premie).

19.1 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 19.1 Budgettaire gevolgen artikel 19 (bedragen x € 1 000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

49 615

59 682

67 131

66 406

 62 626

57 982

4 644

Waarvan garantieverplichtingen

             

Uitgaven

49 615

59 682

67 131

66 406

62 626

57 982

4 644

Erfgoedinspectie

2 687

2 347

2 984

2 928

2 668

2 688

– 20

Inspectie van het Onderwijs

46 928

57 335

64 147

63 478

59 958

55 294

4 664

Ontvangsten

1 218

13

237

800

 479

0

479

Toelichting:

Inspectie van het Onderwijs

Uitgaven

De uitgaven voor de beide Inspecties in 2011 zijn in 2011 € 4,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door:

  • Voor de kosten van de herhuisvesting van de Inspectie Tilburg is € 1,5 miljoen budget toegevoegd;

  • Extra budget voor de afkoop van 2 panden van de Inspectie van het Onderwijs (€ 0,8 miljoen);

  • Extra budget voor Project Basis Informatie Systeem (BIS) (€ 0,5 miljoen);

  • Tevens is extra budget beschikbaar gesteld voor de Inspectie van het Ondewijs ten behoeve van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) (€ 1,0 miljoen);

  • Er is een loonbijstelling van € 1,2 miljoen toegevoegd;

  • Voor extra handhavingstaken en incidentele extra taken ten behoeve van commissie Don is € 0,8 miljoen toegevoegd;

  • Doorschuiven van een aantal activiteiten naar 2012 (o.a. een deel BIS, inbouwpakket kantoor Tilburg) hebben geleid tot een kasschuif (€ 1,2 miljoen).

  • Tenslotte zijn er diverse uitgaven als gevolg van extra taken van totaal € 0,1 miljoen (onder andere de controle van de leerlingtelling en de intensivering van het toezicht op achterblijvende gemeenten).

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is € 0,5 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door:

  • De ontvangst van € 0,2 miljoen vanuit DUO (teruggestort projectgeld uit voorgaande jaren);

  • projectopbrengsten cq bijdragen van derden aan projectkosten (€ 0,2 miljoen );

  • de opbrengst van de verkoop van lease auto’s (€ 0,1 miljoen).

20.1 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 20.1 Budgettaire gevolgen artikel 20 (bedragen x € 1 000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

7 220

7 396

6 478

6 986

6 487

5 793

694

Waarvan garantieverplichtingen

             

Uitgaven

7 220

7 396

6 478

6 986

6 487

5 793

694

Onderwijsraad

2 408

2 792

2 700

2 503

2 419

2 384

35

Raad voor Cultuur

3 350

3 124

2 756

3 153

2 771

2 691

80

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1 462

1 480

1 022

1 330

1 297

718

579

Ontvangsten

0

3

0

0

0

0

0

Toelichting:

Uitgaven

De uitgaven voor de drie adviesraden in 2011 zijn in 2011 € 0,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door:

  • de bijdrage van € 0,7 miljoen van het ministerie van EL&I ten behoeve van werkzaamheden door de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Deze paragraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering van OCW. Hiermee geeft OCW aan in hoeverre er sprake is van beheerste bedrijfsprocessen en maakt OCW waar nodig melding van bijzonderheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden.

Een belangrijke conclusie is dat de bedrijfsvoering en het financieel beheer binnen OCW in het algemeen op orde zijn. In 2011 was sprake van beheerste bedrijfsprocessen met uitzondering van de genoemde punten in de mededeling bedrijfsvoering, te weten de 850 urennorm in het mbo, inkoopbeheer en specifieke uitkeringen aan gemeenten. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid kan geconstateerd worden dat zowel het aantal fouten als de onzekerheden in de uitgavensfeer gedurende het jaar 2011 binnen de gestelde toleranties zijn gebleven, met uitzondering van begrotingsartikel 4, BVE en het totaal van de baten-lastendiensten. De financiële overzichten geven verder een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

2. Aanbevelingen Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in het rechtmatigheidonderzoek over 2010 op twee onderwerpen in de bedrijfsvoering onvolkomenheden geconstateerd. Het gaat hierbij om:

  • A. Inkoopbeheer waaronder de naleving van de Europese aanbestedingsregels en

  • B. Informatiebeveiliging.

A. Inkoopbeheer waaronder de naleving van de Europese aanbestedingsregels

De AR constateert dat de werking van het centraal toezicht op het inkoopproces in 2010 nog niet toereikend was. De naleving van de Europese aanbestedingsregels en het contractbeheer dienen te worden verbeterd.

In 2011 heeft OCW verschillende maatregelen genomen om invulling te geven aan de aanbevelingen van de AR. Dit betreft onder meer het doorzetten en implementeren van een in 2010 gestart project gericht op het ondersteunen van het inkoop- en betalingsverkeer. Verder is door de Taskforce Inkoop extra aandacht voor inkoop binnen het departement en is de regie verplaatst naar de voorkant van het proces. Tevens wordt hiermee de controle op het inkoopproces aangescherpt. Tot slot is het contractenregister verder gecompleteerd en zijn structurele maatregelen genomen om beheersmaatregelen in te richten die er voor zorgen dat de contractregistratie op orde blijft.

Deze maatregelen hebben niet kunnen voorkomen dat gedurende 2011 toch nog onrechtmatige aanbestedingen hebben plaatsgevonden. Deze onrechtmatigheden hebben zich binnen het bestuursdepartement voorgedaan. De Taskforce Inkoop heeft naar aanleiding van de controlebevindingen van de Auditdienst begin 2012 besloten het toezicht te intensiveren door het instellen van een 100%-controle voorafgaand aan inkoopbeslissingen. Ook zal, vooralsnog tijdelijk, de afdeling belast met inkoopadvies en contractbeheer worden versterkt.

B. Informatiebeveiliging

Over het jaar 2010 is door de AR geconstateerd dat de coördinatie van en het toezicht op de informatiebeveiliging bij de directie BOA en de uitvoering van het informatiebeveiligingsbeleid bij de directie CO (nu FM/ICT) niet op orde was. OCW heeft op de volgende wijze invulling gegeven aan deze constateringen.

Met betrekking tot de coördinatie van en het toezicht op het informatiebeveiligingsbeleid zijn in 2011 de directies van het departement twee keer gevraagd om schriftelijk de stand van zaken in de dossiers informatiebeveiliging, integriteit en wet bescherming persoonsgegevens te melden. Tevens is na de zomer van 2011 bij het MT-overleg van alle directies het belang van deze dossiers nog eens onder de aandacht gebracht, waaronder ook het geactualiseerde OCW-integriteitsbeleid en de daarbij behorende gedragscode.

OCW heeft bij het plaatsen van personen in vertrouwensfuncties zich gehouden aan de regels die hiervoor gelden. In de enkele gevallen dat het niet mogelijk is gebleken om het onderzoek van de AIVD af te wachten heeft OCW, met schriftelijke instemming van de SG, de werkzaamheden van de betrokken personen zoveel mogelijk aangepast door staatsgeheime werkzaamheden uit te zonderen.

Met betrekking tot de aanbevelingen over de uitvoering van het informatiebeveiligingsbeleid is voor alle informatiesystemen een risicoanalyse uitgevoerd en zijn de bijbehorende maatregelen geïnventariseerd en geïmplementeerd. Tevens is het continuïteitsplan geactualiseerd en goedgekeurd.

Onder regie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gewerkt aan de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR) en aan het actualiseren van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijk – Bijzondere Informatie (VIRBI). Beide normenkaders zouden begin 2011 worden afgerond maar de praktijk is weerbarstiger gebleken. Naar het zich nu laat aanzien zullen beide documenten tegen de zomer van 2012 worden vastgesteld. OCW zal vervolgens op basis van deze nieuwe kaderregelingen het eigen beveiligingsbeleid (inclusief informatiebeveiliging) actualiseren

3. Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

OCW stuurt zijn bedrijfsprocessen onder meer door risicoanalyses uit te voeren, tijdig beheersmaatregelen te treffen en door een expliciet normenkader voor het financieel en materieel beheer. Het management draagt hieraan bij door in de planning- en controlcyclus periodiek verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering. In 2011 was er sprake van beheerste bedrijfsvoering met uitzondering van de onderwijstijd mbo-opleidingen en inkoop door baten-lastendiensten. Indien tolerantiegrenzen op artikelniveau worden overschreden moet in de bedrijfsvoeringsparagraaf expliciet verantwoording worden afgelegd over de naleving van wet- en regelgeving. In 2011 zijn overschrijdingen geconstateerd bij artikel 4 BVE en bij de baten-lastendiensten.

Onderwijstijd mbo-opleidingen

De resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de naleving van onderwijstijd bij de mbo-opleidingen in het schooljaar 2010–2011 laten zien, dat 21 opleidingen (21%), waarvan 18 opleidingen ook met onvoldoende programmering, niet aan de eis voldeden van de minimale 850 klokurennorm per leerjaar. Een aantal daarvan is er uiteindelijk in geslaagd om dit tekort te herstellen voor het einde van het schooljaar waardoor er uiteindelijk 13 opleidingen zijn overgebleven waar programmering en realisatie van de uren tekortschoten. De tolerantiegrens van artikel 4 BVE is € 106,7 miljoen Op artikel 4 zijn voor € 131,9 miljoen onjuistheden in de verplichtingen vastgesteld. Hiermee is de tolerantiegrens met € 25,1 miljoen overschreden. Het merendeel van de onjuistheden, € 120,0 miljoen, betreft onrechtmatigheden wegens het niet-naleven van de regelgeving over onderwijstijd bij mbo-opleidingen. Ten opzichte van eerder onderzoek naar de onderwijstijd bij de mbo-opleidingen is het beeld verslechterd. Overigens is door de keuzen die ten grondslag liggen aan het onderzoek en de daarbij behorende berekeningen en prognoses de hoogte van de onrechtmatigheid indicatief.

Naast maatregelen als terugvordering van bekostiging en naming en shaming, krijgen de instellingen waar ook in tweede instantie onvoldoende onderwijstijd resteert een formele waarschuwing, dat bij herhaling de onderwijslicentie voor de desbetreffende opleiding wordt ingetrokken. Met instellingen die herhaaldelijk niet aan de norm voldoen worden gesprekken gevoerd door de Inspectie van het Onderwijs. Het blijkt dat 90% van de opleidingen die niet voldeden het jaar erop voldoende beheersmaatregelen hebben genomen en de norm wel halen.

Naast controle door de Inspectie van het Onderwijs spant de mbo-sector zich zelf ook in om te voldoen aan de norm. Zo ontwikkelt de MBO-Raad een gemeenschappelijk auditplan, verrichten instellingen zelf controles tijdens het schooljaar om te controleren of er voldoende uren realistisch geprogrammeerd zijn. Tevens wordt gecontroleerd of de realisatie van de onderwijstijd op schema ligt. Waar nodig wordt bijgestuurd. Ook programmeren instellingen nu meer uren, zodat een buffer ontstaat indien in de realisatie uren wegvallen.

Tegelijkertijd is in 2011 gewerkt aan een wetsvoorstel, dat uitwerking geeft aan het MBO-actieplan «Focus op vakmanschap» en waarin de uitkomsten van de evaluatie van de 850 urennorm zijn meegenomen. De maatregelen zijn onder andere gericht op intensivering van onderwijs in tijd en begeleiding, een betere bedrijfsvoering, een herijking van het begrip onderwijstijd en heldere communicatie naar het veld hierover. Daarnaast is het voornemen om de urennorm niet meer als maatstaf voor de hoogte van de bekostiging van een mbo-opleiding te hanteren. De urennorm wordt daarmee een inrichtingsvoorschrift. De beoogde maatregel gaat ertoe leiden dat met ingang van 1 januari 2013 de accountant de controle op de onderwijsprogrammering niet meer in het kader van bekostigingsgegevens hoeft uit te voeren en de administratieve lastendruk voor instellingen wordt daarmee verlaagd. Bij onvoldoende realisatie van uren biedt de wet de mogelijkheid een sanctie op te leggen.

Inkopen door baten-lastendiensten

De hierboven gemelde beheersingsproblemen rondom het inkoopproces heeft bij de baten-lastendiensten DUO en Nationaal Archief in 2011 geleid tot onrechtmatige betalingen. De tolerantiegrens van de baten-lastendiensten is € 15 miljoen. Hier zijn onrechtmatigheden vastgesteld van € 36 miljoen in de verantwoorde lasten. De oorzaak is het niet-naleven van de Europese aanbestedingsregels. Voor DUO specifiek geldt dat het hier onder meer gaat om een doorlevering van extern ICT-personeel, waarbij DUO de afweging heeft gemaakt om de bedrijfscontinuïteit te laten prevaleren boven aanbestedingsregels. DUO en het Nationaal Archief hebben voor de betalingen wel de afgesproken tegenprestaties ontvangen. Er zijn strikte maatregelen genomen om in 2012 onder de afgesproken tolerantiegrens uit te komen.

4. Totstandkoming beleidsinformatie

Het is van belang dat de Tweede Kamer juiste en goede informatie ontvangt over de ontwikkeling van de indicatoren en kengetallen in de begroting en het departementaal jaarverslag. Daarom moet ook de niet-financiële informatie van goede kwaliteit zijn. In het jaarverslag zijn alle indicatoren en kengetallen voorzien van een eenduidige bronvermelding en voorts wordt in kwaliteitsdocumenten beschreven hoe de niet-financiële informatie tot stand is gekomen. OCW heeft een indicatorenregister dat hierin voorziet. De in het jaarverslag opgenomen beleidsinformatie op artikelniveau is deugdelijk.

5. Financieel en materieelbeheer

Toezicht

Het wetsvoorstel wijziging Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is in 2011 niet in werking getreden. In het najaar van 2011 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer aanvaard. In januari 2012 heeft de plenaire behandeling door de Eerste Kamer plaatsgevonden en is het wetsvoorstel aangenomen. De verwachting is dat de wijziging van de WOT op 1 juli 2012 in werking kan treden. Per 1 januari 2012 is de Inspectie van het Onderwijs gemandateerd tot nemen van sancties vooruitlopend op de (toekomstige) bepalingen in de WOT.

Duurzaam inkopen

In 2011 zijn de actuele milieucriteria toegepast bij alle aanbestedingen waarvoor milieucriteria zijn vastgesteld. Naast vastgestelde criteria die als eisen zijn geformuleerd, zijn soms ook aanvullende wensen meegenomen bij de aanbestedingen. Bij aanbestedingen binnen het Categoriemanagement Schoonmaak zijn leveranciers gevraagd wat zij kunnen doen voor het milieu. Dit is meegewogen bij het beoordelen van de offertes. Zowel voor de eigen aanbestedingen als voor de interdepartementale aanbestedingen die in het kader van Categoriemanagement worden uitgevoerd, wordt voor zover mogelijk en relevant uitvoering gegeven aan de doelstelling om 100% duurzaam in te kopen. OCW was in 2011 100% ISO gecertificeerd conform de ISO norm 14001. Die norm ten aanzien van milieu en duurzaamheid geldt voor alle facilitaire processen binnen de bedrijfsvoering.

Betalingsgedrag/betaalfunctie

Na onderzoeken in 2009 en 2010 is door de Rijksauditdienst in 2011 wederom onderzoek gedaan naar het betaalgedrag van departementen. Uit het onderzoek over de eerste vier maanden van 2011 blijkt dat OCW de score tijdig betaalde facturen uit 2010 heeft weten te continueren. Het percentage tijdig betaalde facturen binnen de norm van 30 dagen kwam in de eerste vier maanden van 2011 uit op 88,8% (in 2010 was dit 88,5% en in 2009 was dit 64%). Hiermee is de rijksbrede norm van 90% net niet gehaald. Omdat het betaalgedrag een belangrijk aandachtspunt blijft, wordt de interne monitoring gecontinueerd.

In 2011 is bij OCW een nieuw proces van inkopen, bestellen en betalen gefaseerd geïntroduceerd. De invoering van dit proces heeft in het 2e deel van 2011 aanloopproblemen gekend. Hierdoor ging het proces van betalen niet vlotter maar juist langzamer. Dit kwam onder andere als gevolg van facturen die niet op de juiste plek ontvangen werden, terwijl naar de leveranciers wel gecommuniceerd is over één factuuradres. Ook de wijzigingen rondom het interne proces waren nog niet voldoende op de nieuwe situatie gericht.

6. Overige aspecten van bedrijfsvoering

Overdracht taken van Instituut Collectie Nederland naar Rijksdienst Cultureel Erfgoed

In 2011 zijn de taken van het Instituut Collectie Nederland (ICN) overgebracht naar de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE). De bedrijfsvoering van de RCE en ICN zijn samengevoegd en de nieuwe missie en visie voor de organisatie zijn bepaald. Ook zijn werkzaamheden in gang gezet om te komen tot samenvoeging van de onderdelen die zich met kennisdistributie, communicatie en informatie bezighouden. Hierdoor wordt een meer integrale aanpak bereikt en wordt het veld beter bediend.

Taakstelling

OCW heeft bij de taakstelling Balkenende IV taken gebundeld en doelmatiger georganiseerd en waar mogelijk ook taken geschrapt. Daar stonden nieuwe taken tegenover die politiek noodzakelijk waren. OCW heeft als een goed werkgever de betreffende medewerkers zoveel mogelijk begeleid naar ander werk. De taakstelling voor OCW bedroeg ruim 600 fte tot en met 2011. OCW heeft deze taakstelling gehaald voor bijna 93%. Het resterende deel van deze taakstelling wordt de komende periode alsnog ingevuld zodat OCW, met enige vertraging, uiteindelijk de gehele taakstelling Balkenende IV gehaald heeft.

Verantwoord begroten

In het voorjaar van 2011 is binnen OCW gestart met het implementeren van Verantwoord begroten. Verantwoord begroten is de nieuwe begrotingspresentatie die moet leiden tot betere en compactere begrotingen en jaarverslagen. In overleg met het ministerie van Financiën is in het voorjaar van 2011 binnen OCW besloten om Verantwoord begroten gefaseerd in te voeren. Alle directies hebben zich ingezet om in de begroting van 2012 een flink aantal (noodzakelijke) wijzigingen door te voeren. De eerste fase om tot de nieuwe begrotingspresentatie te komen is succesvol verlopen. Het ministerie van financiën heeft complimenten gegeven over de ontwerpbegroting. De begroting van 2013 zal volledig volgens de voorschriften van Verantwoord Begroten worden opgesteld (tweede fase).

Externe inhuur

Ten opzichte van 2010 is het percentage van externe inhuur in 2011 gedaald van 10,9% naar 10,2%. Hierdoor is OCW over 2011 net boven de rijksbrede norm van 10% uitgekomen. Voor meer informatie over externe inhuur wordt u verwezen naar bijlage 2 «Overzicht inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)».

Reviews op controleverklaring specifieke uitkeringen

Uit onderzoek in IODAD-verband  naar de werkzaamheden van accountants inzake specifieke uitkeringen bij gemeenten (en provincies) is gebleken dat er een onzekerheid bestaat met betrekking tot de accountantscontrole van de specifieke uitkeringen in de jaarrekeningen 2010 van gemeenten en  provincies. Daardoor kan niet in voldoende mate op die accountantscontrole worden gesteund.

De SISA-bijlage vormt de basis voor de vaststelling van de specifieke uitkeringen. De voorschotten staan los van de SISA-bijlage en zijn gebaseerd op andere informatie dan in de SISA-bijlage is vermeld.

Samen met mijn ambtsgenoten van BZK en Financiën worden er maatregelen uitgewerkt die tot verbetering van de werking van de SISA-systematiek moeten leiden. Deze zijn opgenomen in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het ministerie van BZK, omdat BZK beleidsverantwoordelijke is voor SISA.

Nationaal Archief

De interne jaarrekening van het Nationaal Archief is nog niet definitief. Naar aanleiding van de accountantscontrole moeten nog correcties worden verwerkt. De definitieve interne jaarrekening van het Nationaal Archief zal later bij het Ministerie van Financiën worden ingediend.

C. JAARREKENING

Departementale verantwoordingsstaat 2011 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
Bedragen x € 1 000
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting incl. ISB32

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

 

33 669 733

1 069 293

 

33 964 261

1 191 012

 

294 528

121 719

                     
 

Beleidsartikelen

 

33 481 072

1 067 769

 

33 765 541

1 189 626

 

284 469

121 857

01

Primair onderwijs

9 502 556

9 503 772

1 661

9 914 081

9 554 470

20 668

411 525

50 698

19 007

03

Voortgezet onderwijs

6 787 485

6 818 367

1 361

7 057 626

6 950 405

9 450

270 141

132 038

8 089

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3 419 730

3 419 894

0

3 559 207

3 479 814

11 108

139 477

59 920

11 108

05

Technocentra

20

20

0

0

0

238

– 20

– 20

238

06

Hoger beroepsonderwijs

2 530 905

2 538 673

17

2 509 747

2 515 211

3 948

– 21 158

– 23 462

3 931

07

Wetenschappelijk onderwijs

3 953 323

3 913 542

25 016

3 946 917

3 954 885

25 117

– 6 406

41 343

101

08

Internationaal beleid

37 671

42 258

99

15 441

19 393

16

– 22 230

– 22 865

– 83

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

299 840

300 415

0

312 184

273 113

5 216

12 344

– 27 302

5 216

11

Studiefinanciering

4 059 432

4 059 432

611 576

4 131 887

4 131 887

662 979

72 455

72 455

51 403

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

133 359

133 359

8 400

111 158

111 158

16 273

– 22 201

– 22 201

7 873

13

Lesgelden

6 508

6 508

217 044

5 708

5 708

207 146

– 800

– 800

– 9 898

14

Cultuur

577 958

917 496

494

846 543

931 207

34 961

268 585

13 711

34 467

15

Media

904 760

905 506

202 000

937 643

912 434

190 959

32 883

6 928

– 11 041

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

845 366

903 410

101

830 254

909 781

1 520

– 15 112

6 371

1 419

24

Kinderopvang

0

0

0

0

0

0

0

0

0

25

Emancipatie

14 064

18 420

0

18 597

16 075

27

4 533

– 2 345

27

                     
 

Niet-beleidsartikelen

 

188 661

1 524

 

198 720

1 386

 

10 059

– 138

17

Nominaal en onvoorzien

11 449

11 449

957

0

0

0

– 11 449

– 11 449

– 957

18

Ministerie algemeen

113 437

113 437

567

129 607

129 607

907

16 170

16 170

340

19

Inspecties

57 982

57 982

0

62 626

62 626

479

4 644

4 644

479

20

Adviesraden

5 793

5 793

0

6 487

6 487

0

694

694

0

X Noot
32

ISB = Incidentele suppletoire begroting departementale herindeling

Samenvattende verantwoordingsstaat 2011 inzake baten-lastendiensten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
Bedragen x € 1 000
 

(1)

(2)

(3)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

t– 1

Naam baten-lastendienst

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

197 775

197 775

0

264 339

264 729

– 390

66 564

66 954

– 390

254 849

256 433

– 1 584

Nationaal Archief (NA)

24 355

24 355

0

27 945

27 706

239

3 590

3 351

239

28 457

29 440

– 983

Totaal

222 130

222 130

0

292 284

292 435

– 151

70 154

70 305

– 151

283 306

285 873

– 2 567

Naam baten-lastendienst

Totaal kapitaaluitgaven uitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Totaal kapitaaluitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Totaal kapitaaluitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Totaal kapitaaluitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

8 737

 

0

10 988

 

0

2 251

 

0

10 633

 

0

Nationaal Archief (NA)

2 621

 

2 250

1 753

 

56

– 868

 

– 2 194

3 677

 

148

Totaal

11 358

 

2 250

12 741

 

56

1 383

 

– 2 194

14 310

 

148

JAARREKENING DIENST UITVOERING ONDERWIJS (DUO)

1. Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden.

2. Financieel resultaat

Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat (bedragen x € 1 000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2010

Totale baten

197 775

264 339

66 564

254 849

Totale lasten

197 775

264 729

66 954

256 433

Saldo van baten en lasten

– 390

– 390

– 1 584

         

Totale kapitaalsontvangsten

Totale kapitaalsuitgaven

8 737

10 988

2 251

10 633

Toelichting Samenvattende verantwoordingsstaat:

DUO heeft, mede als gevolg van eenmalige projecttegenvallers over 2011 een nadelig saldo van € 0,4 miljoen gerealiseerd. Het nadelig saldo is tot dit bedrag beperkt gebleven als gevolg van een meevaller in de projecten van € 2,5 miljoen. Het verlies wordt gedekt vanuit de exploitatiereserve. Het streven voor 2012 is een sluitende begroting.

De kapitaalsontvangsten zijn gelijk aan nul. DUO heeft voor 2011 geen aanvullend beroep gedaan op de leenfaciliteit. De kapitaalsuitgaven zijn gelijk aan de investeringen (€ 10,7 miljoen) plus de aflossing op de leningen (€ 0,3 miljoen).

Tabel 2: Staat van baten en lasten van de baten-lastendienst (bedragen x € 1 000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2010

Baten

       

Omzet moederdepartement

179 610

239 490

59 880

231 940

Omzet overige departementen

14 929

12 760

– 2 169

11 514

Omzet derden

3 136

11 982

8 846

9 303

Rentebaten

100

107

7

101

Vrijval voorziening

259

Bijzondere baten

1 732

Totaal baten

197 775

264 339

66 564

254 849

         

Lasten

       

Apparaatskosten

188 410

257 806

69 396

245 400

– personele kosten

112 927

120 178

7 251

119 566

– materiële kosten

75 483

137 628

62 145

125 834

Afschrijvingskosten

9 165

6 656

– 2 509

9 915

– materieel

8 422

6 656

– 1 766

6 199

– immaterieel

743

– 743

3 716

Overige lasten

200

267

67

1 118

– dotaties voorzieningen

194

194

165

– rentelasten

200

73

– 127

83

– bijzondere lasten

870

Totale lasten

197 775

264 729

66 954

256 433

Saldo van baten en lasten

– 390

– 390

– 1 584

Toelichting exploitatierekening:

De baten en lasten 2011 wijken substantieel af van de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2011 (€ 197,8 miljoen). Oorzaak hiervan is incidentele financiering van werkzaamheden op projectenbasis welke geen onderdeel vormden van de begroting.

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 59,9 miljoen hoger dan begroot. De hogere baten worden voornamelijk verklaard door uitvoering van opdrachten en werkzaamheden die lopende het uitvoeringsjaar zijn verstrekt door het bestuursdepartement, en niet in de oorspronkelijke begroting waren voorzien. In de omzet 2011 is € 2,5 miljoen omzet begrepen welke grotendeels betrekking heeft op voorgaande jaren.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen vallen ondermeer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 7,9 miljoen) voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, invoering van het Landelijk Register Kinderopvang (€ 3,1 miljoen) voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,3 miljoen) ten behoeve van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Omzet derden

De omzet derden betreffen de ontvangen examengelden inburgeringkandidaten (€ 6,2 miljoen), NT2 kandidaten (€ 2,3 miljoen), invoering OV-chipkaart (€ 0,7 miljoen), werkzaamheden van het Participatiefonds (€ 1,0 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden (€ 1,8 miljoen).

Rentebaten

De rentebaten uit deposito’s bedragen € 0,1 miljoen. De rentevergoeding op de rekening-courant is vrijwel nihil.

Lasten

Apparaatskosten

De realisatie personeelskosten is € 7,3 miljoen hoger, omdat er is begroot op prijspeil 2010. Daarnaast maakt een deel van de projectbezetting geen deel uit van de begrote reguliere personeelslasten, omdat deze kosten door middel van projectfinanciering (incidenteel) worden gedekt.

De realisatie van materiële kosten is € 62,1 miljoen hoger door de kosten van inhuur en uitbesteed werk samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden op projectenbasis en opdrachten OCW. In de materiële kosten is eveneens een incidentele vrijval van € 0,8 miljoen onderhoudskosten voorgaande jaren begrepen.

Afschrijvingskosten

De totale netto afschrijvingskosten (€ 7,5 miljoen minus € 0,8 miljoen vrijval egalisatierekening) zijn € 1,8 miljoen lager dan begroot als gevolg van het achterblijven van de investeringen in de nieuwbouw en het later doen van vervangingsinvesteringen. Daarnaast waren de afschrijvingskosten voor immaterieel vast actief nog begroot, welke in 2010 is vervallen.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 0,2 miljoen zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende verplichting.

Rentelasten

De rentelasten zijn € 0,1 miljoen.

3. Balans

Tabel 3: Balans per 31 december 2011 (bedragen x € 1 000)
 

Balans per 31-12-2011

Balans per 31-12-2010

Activa

   

Materiële vaste activa

21 696

18 498

– Grond en gebouwen

– Installaties en inventaris

21 696

18 498

– Overige materiële vaste activa

Voorraden

Debiteuren

1 957

4 292

Nog te ontvangen

9 606

4 254

Liquide middelen

51 592

69 253

Totaal activa

84 851

96 297

Passiva

   

Eigen vermogen

444

834

– Exploitatiereserve

834

2 418

– Onverdeeld resultaat

– 390

– 1 584

Voorzieningen

3 760

5 628

Leningen bij het MvF

1 572

1 886

Crediteuren

18 790

19 797

Nog te betalen

60 285

68 152

Totaal passiva

84 851

96 297

Toelichting Balans:

Activa

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2011 met € 3,2 miljoen toegenomen door investeringen in het kader van de nieuwbouw.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 2,3 miljoen afgenomen ondermeer als gevolg van de afrekening van het project beëindigen OV-chipkaart 2010 en de ontvangst vanuit OCW aangaande de belastingschuld OV-innen 2010.

Nog te ontvangen

Bij de post nog te ontvangen gaat het om werkzaamheden verricht in 2011 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 6,7 miljoen) en om vooruitbetaalde bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2011 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 2,9 miljoen).

Liquide middelen

De stand liquide middelen is met € 17,7 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de gepleegde investeringen van € 10,7 miljoen, de negatieve operationele kasstroom van € 6,7 miljoen en de aflossing lening van € 0,3 miljoen.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na saldering van het negatieve exploitatieresultaat 2011 € 0,4 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 0,2% van de gemiddelde omzet in de laatste twee jaar.

Leningen bij het MvF

DUO heeft in 2011 geen nieuwe leenaanvraag ingediend bij het ministerie van Financiën. Er is € 0,3 miljoen afgelost op bestaande leningen.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (FPU en wachtgelden, € 3,7 miljoen). Uit de voorzieningen FPU en wachtgelden is € 1,9 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2011. Aan de voorziening is € 0,2 miljoen gedoteerd. Daarnaast is er € 0,2 miljoen onttrokken aan de voorziening belastingen met betrekking tot de naheffingsaanslag inning gelden onterecht openbaar vervoerskaartbezit. De voorziening voor de naheffingsaanslag van de belastingdienst is niet meer noodzakelijk.

Crediteuren

De crediteuren betreffen voornamelijk gefactureerde bedragen door externe dienstverleners.

Nog te betalen

De balanspost Nog te betalen bevat voor € 26,1 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2011 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is verricht, worden de ontvangsten geboekt als baten.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2011 van het personeel in loondienst (€ 6,7 miljoen), belastingen en premies en sociale verzekeringen (€ 3,3 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen

(€ 15,2 miljoen). Hiervan heeft € 14,9 miljoen betrekking op geïnde bedragen voor de OV-studentenkaart. Deze zijn af te dragen aan het Ministerie van OCW.

Tenslotte zijn in deze balanspost de kosten opgenomen van prestaties die in de laatste maanden van 2011 zijn verricht, maar waarvoor nog geen factuur van de externe leverancier is ontvangen en vooruit ontvangen middelen voor werken voor tweeden welke in 2012 moeten worden verricht.

4. Kasstroom

Tabel 4: Kasstroomoverzicht per 31-12-2011 (bedragen x € 1 000)
 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2011 + depositorekeningen

52 880

68 832

15 952

         

2.

Totaal operationele kasstroom

9 165

– 6 690

– 15 855

         

3a

Totaal investeringen (–/–)

– 8 422

– 10 674

– 2 252

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3.

Totaal investeringskasstroom

– 8 422

– 10 674

– 2 252

         

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

4b

Eenmalig storting van moederdepartement (+)

4c

Aflossingen op leningen (–/–)

– 315

– 314

1

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

4.

Totaal financieringskasstroom

– 315

– 314

1

         

5.

Rekening courant RHB 31 december 2011 (= 1+2+3+4)

53 308

51 154

– 2 154

Toelichting Kasstroomoverzicht:

Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier een rekening ten behoeve van Europass en een rekening voor Regeling Surinaamse Studenten waarop in totaal een saldo van € 0,4 miljoen staat, zowel per 31 december 2010 als per 31 december 2011. Het betreft hier subsidiegelden die door DUO worden beheerd.

De operationele kasstroom (– € 6,7 miljoen) is het saldo van resultaat (– € 0,4 miljoen), afschrijvingskosten (€ 7,5 miljoen inclusief € 0,8 miljoen vrijval egalisatierekening), netto onttrekkingen voorzieningen (– € 1,9 miljoen) en mutaties kortlopende vorderingen en schulden (– € 11,9 miljoen). De investeringen betreffen hardware, software en inventaris in het kader van de nieuwbouw.

5. Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen.

Tabel 5: Doelmatigheidsindicatoren
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Generiek Deel

     

Omzet Bekostiging Instellingen (%)

23%

21%

– 2%

Omzet Studiefinanciering (%)

55%

55%

0%

Omzet Examendiensten (%)

12%

10%

– 2%

Omzet Basisregisters (%)

6%

12%

+6%

Omzet Informatiediensten (%)

3%

2%

– 1%

Totaal omzet basiscontract OCW (x € miljoen)

164,6

178,3

13,7

       

Projecttarief per uur (index 2011 = 100)

100

100

0

Meerwerktarief per uur (index 2011 = 100)

100

100

0

       

FTE-totaal (exclusief externe inhuur)

1 699

1 727

28

       

Saldo van baten en lasten

100

99,9

– 0,1

       

Bezwaarschriften t.b.v. aantal voor bezwaar vatbare beslissingen (vbvb’s) (%)

1,4

0,4

– 1

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (regulier) (%)

>= 75%

>= 77%

2%

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (piek) (%)

>= 60%

>= 63%

3%

       

Specifiek Deel

     

Uitvoeringskosten t.o.v. Programmakosten (index 2011 = 100)

100

120

20

Toelichting Doelmatigheidsindicatoren

Kostprijs per product (groep): De kostprijs per product is gelijk aan de omzet per product, met het uitgangspunt dat DUO budgetneutraal realiseert.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De begrote percentuele verdeling is gelijk aan deze in het kostprijsmodel 2010. De begrote omzet basiscontract OCW is gelijk aan deze voor 2010 ceteris paribus (geen mutaties in taken voor 2011). De realisatie 2011 ligt € 13,9 miljoen hoger dan begroot als gevolg van volume ontwikkelingen, ontvangen loon en prijscompensatie en overheveling van meerwerk naar het basiscontract.

FTE totaal: De formatie ARAR (exclusief externen en uitzendkrachten) is gelijk aan de toegestane formatie uit het programma Vernieuwing Rijksdienst waarin de taakstelling uit het kabinet Balkenende IV is verwerkt. In deze reeks zijn geen mutaties in de formatie opgenomen naar aanleiding eventueel meer- of minderwerk voor 2011 en verder. Mede als gevolg van het niet volledig realiseren van dereguleringsmaatregelen ligt de realisatie 2011 28 fte boven de begroting.

Projecttarief per uur: Het projecttarief van € 99 per uur is ongewijzigd ten opzichte van 2010.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief van € 70 per uur is ongewijzigd ten opzichte van 2010.

Saldo baten en lasten: DUO begroot en verwacht te realiseren met een exploitatiesaldo van nul. Het negatief saldo van baten en lasten 2011 van € 0,4 miljoen wijkt hier 0,1% van af.

Bezwaarschriften t.b.v. aantal voor bezwaar vatbare beslissingen: Het aantal bezwaarschriften m.b.t. Studiefinanciering en WTOS (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage schoolkosten) bedraagt maximaal 1,4% van het aantal voor bezwaar vatbare beslissingen (vbvb’s). De realisatie 2011 is uitgekomen op 0,4 %.

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (regulier): 77% van de klanten die een medewerker willen spreken, heeft binnen 2 minuten contact gekregen.

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (piek): In de piekperiode augustus tot en met oktober heeft 63% van de klanten binnen 3 minuten contact met een medewerker gekregen.

Uitvoeringskosten t.o.v. Programmakosten: Het betreft het aandeel uitvoeringskosten t.o.v. programmakosten. De stijging ten opzichte van de begroting wordt verklaard door een forse daling van de programma uitgaven als gevolg van de overgang van de Kinderopvang naar SZW voor een bedrag van ± € 3,4 miljard.

JAARREKENING NATIONAAL ARCHIEF (NA)

1. Inleiding

Algemeen

Er ontstaat een steeds grotere wisselwerking tussen de werelden van de geschiedenis en de actualiteit, die van de archiefvormer en de archiefgebruiker, die van de oude en nieuwe media en die van het publieke en het private domein. Onze opdracht is om die wisselwerking op alle niveaus te faciliteren. Daarom ziet het Nationaal Archief als haar missie:

Wij dienen ieders recht op informatie en geven inzicht in het verleden van ons land door:

  • ons in te zetten voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie, en optimale zorg voor alle rijksarchieven

  • de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en

  • on site en on line te presenteren.

De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Krachtens de Archiefwet 1995 heeft de minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden.

Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra. Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de Rijksbegroting.

2. Financieel resultaat33

Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat Nationaal Archief (bedragen x € 1 000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil

Realisatie 2010

Totale baten

24 355

27 946

3 591

28 457

Totale lasten

24 355

27 706

3 351

29 440

Saldo van baten en lasten

0

239

239

– 983

         

Totale kapitaalontvangsten

2 250

56

– 2 194

148

Totale kapitaaluitgaven

2 621

1 753

– 868

3 677

Toelichting:

De kapitaalontvangsten zijn gelijk aan de desinvesteringen (€ 55 733). In 2011 heeft het Nationaal Archief geen gebruik gemaakt van de leenfaciliteit, omdat de uitgaven voor de projecten zijn uitgesteld. De kapitaalsuitgaven zijn gelijk aan de investeringen (€ 1 621 014) plus de aflossing op de leningen (€ 132 140).

Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedragen x € 1 000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 
 

Oorspronkelijk vastgstelde begroting

Realisatie 2011

Vershcil realisatie en oorspronkelijke begroting 2011

Realisatie 2010

Baten

       

Omzet moederdepartement

17 783

21 506

3 723

22 176

Omzet overige departementen

0

1 200

1 200

197

Omzet derden

1 037

1 670

633

3 354

Rentebaten

50

6

– 44

0

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

(Vrijval) project/subsidieregelingen

5 485

3 299

– 2 186

2 639

Bijzondere baten

0

265

265

265

Totaal baten

24 355

27 946

3 591

28 457

LASTEN

       

Apparaatskosten

21 165

25 741

4 576

28 110

– personele kosten

10 246

11 336

1 090

10 778

– materiële kosten

7 325

7 444

119

11 069

– huren/huisvesting

3 594

6 961

3 367

6 263

Afschrijvingskosten

3 079

2 019

– 1 060

858

– materieel

1 094

1 739

645

858

– immaterieel

1 985

281

– 1 704

0

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

0

27

27

1

– rentelasten

111

13

– 98

20

– bijzondere lasten

0

– 93

– 93

451

Totaal lasten

24 355

27 706

3 351

29 440

Saldo van baten en lasten

0

239

239

– 983

Toelichting:

In 2011 heeft het Nationaal Archief een positief resultaat bereikt, voor accountantscontrole van € 239 399. Het Nationaal Archief heeft dit kunnen bewerkstelligen door bezuinigingen en strenge sturing op de uitgaven gedurende het jaar. Dit is vooral terug te zien in de sterk verminderde materiële kosten.

Baten

(Vrijval) project/subsidiegelden

De mutatie van de vooruitontvangen middelen is hoger dan in 2010. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de vrijval van het afschrijvingsfonds voor de afschrijvingskosten van de investeringen in het Digitaal Nationaal Archief (dNA).

Bijzondere baten

De overige baten betreffen voornamelijk crediteuren uit voorgaande jaren die niet meer betaalbaar gesteld zullen worden omdat facturen niet terecht ingediend waren.

Lasten

Apparaatskosten

De personeelskosten zijn in 2011 hoger dan begroot door extra inzet van extern personeel vanuit het Rijk of andere organisaties.

De materiële kosten zijn hoger dan begroot doordat de huurlasten in 2011 hoger zijn dan in 2010. Dit wordt veroorzaakt door het oversluiten van het huurcontract, extra kosten voor de tijdelijke huisvesting in de Hoftoren, de afkoopsom betreffende het reguliere huurcontract op de Prins Willem-Alexanderhof en de huurverhoging vanwege de kantoorrenovatie.

De organisatie- en overheadkosten zijn, naast de omboeking van beveiligings- en energiekosten naar huisvestingslasten, gedaald door bezuinigingen die nodig waren om het oorspronkelijk negatieve eigen vermogen ultimo 2010 aan te zuiveren.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingslasten zijn in 2011 sterk gestegen, omdat een groot deel van de investeringen in de digitale infrastructuur in 2010 in gebruik zijn genomen en voor het eerst in 2011 over het gehele jaar zijn afgeschreven.

In 2011 is dNA opgeleverd en in gebruik genomen. Gekozen is deze investeringen onder te brengen in een nieuwe rubriek «Digitale infrastructuur NA». Deze rubriek valt onder de immateriële vaste activa. Voor deze rubriek wordt een afschrijvingstermijn van 5 jaar gehanteerd. Een termijn van 5 jaar past bij de aard en de economische levensduur van de investering. De digitale infrastructuur van het NA legt de basis voor een toekomstbestendig digitaal archiveringsproces. Het systeem wordt onderhouden en uitgebreid met nieuwe functionaliteiten om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen.

Overige lasten

De post bijzondere lasten is een correctie van een te hoge inschatting van de nog te betalen kosten ultimo 2010.

3. Balans

Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000)
 

Balans 31-12-2011

Balans 31-12-2010

ACTIVA

   

Immateriële activa

6 198

0

Materiële vaste activa

3 396

10 047

– grond en gebouwen

277

341

– installaties en inventarissen

3 119

8 352

– overige materiële vaste activa

0

1 354

Voorraden

34

78

Debiteuren

821

583

Nog te ontvangen

635

1 011

Liquide middelen

3 486

6 617

Totaal activa

14 569

18 336

PASSIVA

   

Eigen vermogen

617

377

– exploitatiereserves

377

1 360

– verplichte reserves

0

0

– onverdeeld resultaat

239

– 983

Voorzieningen

92

206

Leningen bij het Ministerie van Financiën

100

191

Vooruit ontvangen middelen (langlopend)

4 866

5 412

Vooruit ontvangen projectgelden

5 174

7 964

Crediteuren

2 045

2 851

Nog te betalen

1 676

1 335

Totaal passiva

14 569

18 337

Toelichting:

Activa

Er hebben in 2011 verschillende mutaties plaatsgevonden in de vaste activa. Naast de investeringen in dNA (software en automatiseringsapparatuur), is in de aankleding van de nieuwe kantoren en kantoormeubilair geïnvesteerd. Daarnaast heeft een nauwkeurige inventarisatie plaatsgevonden waardoor desinvesteringen nodig waren. Tevens is de rubriek «Software» ondergebracht onder de immateriële vaste activa. In voorgaande jaren is deze gepresenteerd onder materiële vaste activa.

Passiva

Het eigen vermogen van het Nationaal Archief bedroeg eind 2010 oorspronkelijk € 418 818 negatief. Het Nationaal Archief heeft de opdracht gekregen van het moederdepartement dit negatieve eigen vermogen te herstellen binnen het lopende begrotingsjaar. Er is gestuurd op een begroting met een positief resultaat om het negatieve eigen vermogen minstens tot een nulpositie aan te zuiveren. Het Nationaal Archief is deze afspraak nagekomen door stevige bezuinigingen op de materiële lasten uit te voeren en een strenge interne controle uit te voeren.

Het eigen vermogen eind 2010 in het jaarverslag 2010 bevatte echter een fout: in de vooruitontvangen projectmiddelen waren bedragen uit voorgaande jaren opgenomen die niet als schuld maar als eigen vermogen gepresenteerd hadden moeten worden. Om dit te corrigeren is het eigen vermogen eind 2010 voor de volgende bedragen aangepast:

  • Fonds publieke ruimte € 374 161

  • Fonds bewerken particuliere archieven € 421 964

Het totaal van deze correcties is opgeteld bij de exploitatiereserve 2010, waardoor in 2011 een exploitatiereserve 2010 wordt gepresenteerd die anders is dan vermeld in de jaarrekening 2010.

De leningen bij het Ministerie van Financiën (€ 100 000) omvatten alleen het langlopende deel. Het kortlopende deel van de schuld (€ 104 913) is opgenomen onder de balanspost «Nog te betalen». De totale schuld aan leningen bij het Ministerie van Financiën is € 204 913. Er zijn in 2011 geen nieuwe leningen aangegaan; er is alleen afgelost.

In de afgelopen jaren heeft het Nationaal Archief projectmiddelen ontvangen, die bestemd zijn voor investeringen en de bijbehorende afschrijvingslasten. Voor deze afschrijvingslasten is een fonds gevormd.

De voorziening wachtgeld is voor de wachtgeldregelingen ex-medewerkers van het Algemeen Rijksarchief (de voorloper van het Nationaal Archief) (€ 73 120) en de voorziening FPU is voor de FPU-regeling van medewerkers van de Rijksarchiefdienst (€ 19 064). De voorziening voor het wachtgeld is berekend op basis van het salaris van de betreffende medewerkers tot de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. De voorziening voor de FPU-regeling is gebaseerd op de regelingen die met het ABP zijn getroffen. Daarnaast is de voorziening voor het hulpdepot van het Nationaal Archief te Schaarsbergen niet meer opgenomen. De onvoorspelbaarheid van deze voorziening is te groot om een goede inschatting te maken van een bedrag en daarom is deze afgevoerd. Per 1 januari 2013 zal het depot in Schaarsbergen worden afgestoten en zal duidelijk worden wat de mogelijke claims betreffen. Dit bedrag zal wel beschikbaar blijven binnen het eigen vermogen in 2012 en 2013 om mogelijke claims te kunnen dekken.

Voorzieningen wachtgelden/FPU

31-12-2011

31-12-2010

 

Stand per 1 januari

146 001

242 073

Dotatie

0

0

Onttrekking

– 53 816

– 96 072

Vrijval voorziening

0

0

Stand per 31 december

92 185

146 001

Voorziening hulpdepot Schaarsbergen

31-12-2011

31-12-2010

 

Stand per 1 januari

60 000

60 000

Dotatie

0

0

Onttrekking

– 60 000

0

Vrijval voorziening

0

0

Stand per 31 december

0

60 000

De post «Vooruitontvangen projectgelden» bestaat uit twee delen:

  • Projectgelden voor afschrijvingenlasten € 1 346 352

  • Projectgelden van onderhanden projecten € 3 827 241

Het deel voor de projecten is enerzijds gestegen doordat er nieuwe projecten worden gestart en daarvoor nieuwe projectgelden zijn ontvangen (€ 1 200 000 voor het project «DWR-archief»). Anderzijds worden voor lopende projecten kosten gemaakt, die ten laste van de projectgelden worden gebracht.

4. Kasstroom

Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2011

1

Rekeningcourant RHB per 1 januari 2011

6 245

6 615

370

         

2

Totaal operationele kasstroom

– 1 334

– 1 433

– 99

         
 

Totaal investeringen in activa (–/–)

– 2 250

– 1 621

629

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

56

56

3

Totaal investeringskasstroom

– 2 250

– 1 565

685

         
 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

0

0

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 371

– 132

239

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

2 250

0

– 2 250

4

Totaal financieringskasstroom

1 879

– 132

– 2 011

         

5

Rekeningcourant RHB per 31 december 2011

4 540

3 484

– 1 055

Toelichting:

De liquide middelen van het Nationaal Archief zijn in 2011 met € 3 130 860 afgenomen als gevolg van de uitgaven aan projecten waarvoor in voorgaande jaren de projectmiddelen vooruitontvangen waren. De liquiditeitspositie is daarom verslechterd ten opzichte van de voorgaande jaren. In de komende jaren zal gebruik worden gemaakt van de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën.

De operationele kasstroom is negatief. Dit wordt veroorzaakt door de eerder toegelichte aanschaf van vaste activa uit de liquide middelen. Hierdoor zijn de kortlopende schulden niet evenredig afgenomen met de liquide middelen.

5. Doelmatigheid

Tabel 5: Doelmatigheidsindicatoren/kengetallen per 31 december 2011
       

2008

2009

2010

2011

Begroting 2011

Omschrijving Generiek Deel

           
                 

Tarieven/uur

 

€ 44,62

€ 47,66

€ 50,61

€ 46,44

€ 50,56

                 

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

 

137,2

133,4

127,08

130,00

136,00

                 

Baten gedeeld door lasten

 

0%

– 2%

– 3%

1%

0%

                 

Omzet per produktgroep (pxq)

           
 

Verwerven

           
   

Verwerven archieven

aantal

     

80

200

   

Begeleiden vaststelling selectielijsten

aantal

     

18

35

   

Bewerken particuliere archieven

meter

     

134

140

 

Beleid & Bestel

           
   

Digitale depotdiensten

       

0

 
   

Ontwikkelen bestel (selectiebeleid)

uren

     

6 066

6 100

   

Ontwikkelen beleid

uren

     

823

3 000

   

Organisatieontwikkeling

       

€ 242 035

€ 150 000

 

Beheer/behoud

           
   

Opslag papieren archieven

km's

     

133

133

   

Opslag fotoarchief

aantal

     

14

 
   

Opslag kaartenarchief

aantal

     

400

 
   

Opslag digitaal archief

tBites

     

126

 
   

Beheer/behoud archief

km's

     

118

110

   

Beschikbaarstellen digitale collectie

scans

     

482 700

500 000

   

Onderzoek op archieven

uren

     

8 164

3 087

 

Presentatie

           
   

Beschikbaar stellen collectie (klassiek)

zitplekuren

     

416 000

416 000

   

Online beschikbaarstellen collectie

reserveringen

     

90 777

 
   

Presenteren collectie

bezoekers

     

43 965

440 000

   

Marketingcommunicatie van producten

evenementen

     

35

35

 

Kennis & Innovatie

uren

     

12 407

 
                 

Kostprijzen per product (groep)

           
 

Verwerven/Bestel

           
   

Verwerven archieven

       

€ 11 400

€ 4 300

   

Begeleiden vaststelling selectielijsten

       

€ 12 300

€ 5 100

   

Bewerken particuliere archieven

       

€ 1 400

€ 1 500

   

Ontwikkelen bestel/beleid

       

€ 112

€ 108

 

Beheer/behoud

           
   

Opslag papieren archieven

       

€ 20 100

€ 22 500

   

Opslag fotoarchief

       

€ 18 600

 
   

Beheer/behoud archief

       

€ 27 400

€ 30 600

   

Beschikbaarstellen digitale collectie

       

€ 0,70

€ 0,70

   

Onderzoek op archieven

       

€ 99

€ 105

 

Presentatie

           
   

Beschikbaar stellen collectie (klassiek)

       

€ 5

€ 5

   

Online beschikbaarstellen collectie

       

€ 8

 
   

Presenteren collectie

       

€ 8,00

€ 3,46

   

Marketingcommunicatie van producten

       

€ 13 200

€ 15 700

 

Kennis & Innovatie

       

€ 98

 

Toelichting:

Het generieke deel bevat de meest betekenisvolle doelmatigheidsindicatoren in een meerjarig perspectief.

De volgende indicatoren zijn hierin opgenomen:

  • In 2011 zijn de kostprijzen voor het Nationaal Archief ontwikkeld en vastgesteld in de managementafspraak 2011. In 2011 is de realisatie van de kostprijzen per product in de verantwoording meegenomen.

  • Het (gemiddeld gewogen) tarief per uur.

    Dit is tot en met 2010 berekend door het gemiddelde salaris van de medewerkers Nationaal Archief te delen door het aantal productieve uren vastgesteld in de Handleiding overheidstarieven. De daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de stabiele salarissen en het met ingang van 2011 rekenen met de daadwerkelijk gemaakte uren.

  • De totale omzet per product(groep).

    In 2011 is het kostprijsmodel in gebruik genomen. Er is met de opdrachtgever afgesproken 2011 te gebruiken om te oefenen en te herijken. Dit heeft geresulteerd in een andere indeling van de producten en in een beter inzicht in de hoeveelheden producten. Om deze reden kan alleen vergeleken worden met de begroting 2011. Voor de begroting 2011 waren er geen goede referentiegegevens wat de verschillen verklaart.

  • Het totaal aantal fte werkzaam bij de baten-lastendienst ultimo het jaar, exclusief externe inhuur.

    Dit getal is overeenkomstig de bezetting van de formatie van het Nationaal Archief, zoals opgenomen in P-direkt. Het aantal fte’s in 2011 is gestegen. Dit wordt veroorzaakt door het opheffen van de vacaturestop.

  • Het saldo van baten en lasten als percentage van de totale baten.

    De stijging in 2011 is het gevolg van het positieve resultaat over 2011.

  • In het specifieke deel waren in 2010 de indicatoren opgenomen die specifiek voor het Nationaal Archief zijn. In 2011 worden deze onder het generieke deel verantwoord.

SALDIBALANS

Tabel 1: Saldibalans per 31 december 2011 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (bedragen x € 1 000)

Uitgaven ten laste van de begroting

33 964 253

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1 191 011

Liquide middelen

2 734

 

Rekening-courant RHB

Rekening courant RHB

32 785 347

Te verrekenen extern museaal aankoopfonds

36 517

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

36 517

Rekening-courant risicopremie garantstelling

2 407

Reserve risicopremie garantstelling

2 407

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intracomptabele vorderingen)

16 586

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intracomptabele schulden)

7 215

Openstaande rechten

Tegenrekening openstaande rechten

Extracomptabele vorderingen

18 497 283

Tegenrekening extra comptabele vorderingen

18 497 283

Tegenrekening extracomptabele schulden

Extracomptabele schulden

Voorschotten

6 990 695

Tegenrekening voorschotten

6 990 695

Tegenrekening garantieverplichtingen

1 943 811

Garantieverplichtingen

1 943 811

Tegenrekening openstaande verplichtingen

24 280 279

Openstaande verplichtingen

24 280 279

Deelnemingen

Tegenrekening deelnemingen

       

Totaal

85 734 565

Totaal

85 734 565

Toelichting:

Uitgaven/ontvangsten 2011

De uitgaven over 2011 zijn uitgekomen op € 33 964 253 384,65 en de ontvangsten op € 1 191 010 518,80. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 33 964 261 000,00 en de ontvangsten op € 1 191 012 000,00.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2011 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift) en de contante gelden aanwezig in de kluis van de kasbeheerders.De samenstelling is als volgt:

Tabel 2: Liquide middelen (bedragen x € 1 000)
 

Openstaand per

31-12-2011

Openstaand per

31-12-2010

Dienst Uitvoering Onderwijs

0

0

Cultuurinstellingen

2 734

2 986

Overige kasbeheerders

0

0

Totaal

2 734

2 986

Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het ministerie van Financiën afgewikkeld.

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2011 heeft de volgende mutatie plaatsgevonden:

Eenmalig is er een bedrag van € 19 miljoen uit het museaal aankoopfonds ingezet voor de bezuinigingen op het cultuurbudget.

Tabel 3: Rekening-courant museaal aankoopfonds (bedragen x € 1 000)

Saldo 1 januari 2011

54 491

Rentebijschrijving 2011

1 026

Onttrekking 2011

19 000

Saldo per 31 december 2011

36 517

Rekening courant museaal aankoopfonds

Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Idee is dat instellingen bij het ministerie van Financiën een schatkistlening ontvangen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het ministerie van OCW een risicopremie van 0,1%-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. Deze premie wordt gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

Rekening courant risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

Voor de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vordering)

Tabel 4: Uitgaven buiten begrotingsverband (bedragen x € 1 000)
 

Openstaand per 31-12-2011

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

24

Dienst Uitvoering Onderwijs

1 261

Europees Sociaal Fonds-gelden

14 401

Overig

900

Totaal

16 586

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Tabel 5: Ontvangsten buiten begrotingsverband (bedragen x € 1 000)
 

Openstaand per 31-12-2011

Loonheffing en overige inhoudingen salarissen

248

Europees Sociaal Fonds-gelden

536

Ministerie van EL&I

4 990

Overig

1 441

Totaal

7 215

Extra comptabele vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2011 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 6: Stand debiteuren (bedragen x € 1 000)
 

Openstaand per 31-12-2011

Openstaand per 31-12-2010

01

Primair onderwijs

2 713

3 043

03

Voortgezet onderwijs

1 146

2 587

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

5 962

287

06

Hoger beroepsonderwijs

80

55

07

Wetenschappelijk onderwijs

186

3

08

Internationaal beleid

 

0

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

2 706

2 779

11

Studiefinanciering

18 325 514

16 924 031

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

12 307

12 702

13

Lesgelden

135 920

126 829

14

Cultuur

666

8 410

15

Media

78

 

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

0

70

18

Bestuursdepartement

752

686

19

Inspecties

54

0

25

Emancipatie

199

283

Wachtgelden onderwijspersoneel

   

Solvabiliteitsbuffers Participatiefonds en Vervangingsfonds

9 000

9 000

Totaal

18 497 283

17 090 765

De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.

De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 7: Verstrekte leningen en voorschotten (bedragen x € 1 000)
 

Openstaand per 31-12-2011

Openstaand per 31-12-2010

Rentedragende leningen

18 272 288

16 861 964

Renteloze voorschotten

28 181

30 156

Overige vorderingen

25 045

31 911

Totaal

18 325 514

16 924 031

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

Tabel 8: Verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten (bedragen x € 1 000)
 

Rentedragende

Leningen

Openstaande Voorschotten

Openstaande bedragen per 01-01-2011

16 861 964

30 156

Nieuw verstrekt

2 173 264

4 334

Afgelost

– 590 423

– 4 880

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

– 166 329

– 1 422

Correctie, w.o. omzettingen

– 6 188

– 7

Totaal

18 272 288

28 181

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

  • de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en /of diploma norm;

  • het sociaal risico bij (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;

  • de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.

De overige openstaande vorderingen (€ 171 769) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschottenen en de inning Lesgelden.

Ultimo 2011 kan hiervan een bedrag ter grootte van € 1 341 als oninbaar worden beschouwd. De overige vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2011 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 9: Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1 000)
 

Openstaand per 31-12-2011

Openstaand per 31-12-2010

01

Primair onderwijs

717 929

441 757

03

Voortgezet onderwijs

277 443

248 765

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

835 607

801 797

06

Hoger beroepsonderwijs

242 554

340 358

07

Wetenschappelijk onderwijs

149 187

132 787

08

Internationaal beleid

16 903

21 187

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

361 360

281 623

11

Studiefinanciering

1 256 900

965 396

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

   

13

Lesgelden

   

14

Cultuur

1 853 597

1 265 206

15

Media

291 521

306 996

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

877 180

871 499

18

Bestuursdepartement

84 252

75 057

19

Inspecties

19

2

25

Emancipatie

26 243

14 799

       

Permanente voorschotten

   

Totaal

6 990 695

5 767 229

Het bedrag openstaande voorschotten bij Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoedingen 2011 en 2012 aan de OV-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2011 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 10: Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1 000)
 

Stand per 01-01-2011

Verstrekt 2011

Afgerekend 2011

Stand per 31-12-2011

2001

       

2002

       

2003

1 370

 

30

1 340

2004

43 923

 

16 458

27 465

2005

113 253

 

67 537

45 716

2006

284 067

 

130 990

153 077

2007

380 929

 

110 822

270 107

2008

491 685

 

158 109

333 576

2009

2 133 001

 

725 697

1 407 304

2010

2 319 001

 

326 890

1 992 111

2011

0

2 760 250

251

2 759 999

Totaal

5 767 229

2 760 250

1 536 784

6 990 695

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.

Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2011 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2010:

Tabel 11: Garantieverplichtingen (bedragen x € 1 000)
 

Openstaand per 31-12-2011

Openstaand per 31-12-2010

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

281 338

295 749

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

931

1 634

Bouwleningen aan scholen en instellingen bve

153

278

Bouwleningen aan scholen en instellingen hbo

 

0

Leningen Studiefinanciering

   

Garanties Cultuur

500 103

625 820

Garantie Vervangingsfonds

23 000

23 000

Garantie Participatiefonds

7 000

7 000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

29 653

32 962

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

190 000

160 000

Garanties Hoger beroepsonderwijs

457 723

433 154

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

408 460

294 029

Garanties Voortgezet onderwijs

27 000

18 667

Garanties Primair onderwijs

18 450

19 133

Totaal

1 943 811

1 911 426

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn sinds 1985 geen garanties op bouwleningen meer verstrekt.

In het voortgezet onderwijs (vo) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Dit in verband met de decentralisatie van de huisvesting vo en de OKF-operatie bve. De meeste van deze leningen hebben een looptijd van gemiddeld 25 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2013 volledig hebben plaatsgevonden. Het feitelijk risico op deze garanties wordt als beperkt ingeschat.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 500,1 miljoen. Hiervan is € 177,2 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 319,0 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er een kredietgarantie verleend ad 3,5 miljoen aan de Stichting Nederlands Letterenfonds.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garanties bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedragen € 29,7 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten (€ 29,7 miljoen).

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 408,5 miljoen), het hoger beroepsonderwijs (€ 457,7 miljoen), het Voortgezet onderwijs ( € 27,0 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 190,0 miljoen) en het Primair Onderwijs (€ 18,5 miljoen) hebben betrekking op de door het ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen.

Openstaande verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 12: Openstaande verplichtingen (bedragen x € 1 000)

Stand 1 januari 2011

24 550 028

Bij: correcties op de beginstand

0

Gecorrigeerde stand 1 januari 2011

24 550 028

   

Bij: aangegaan in 2011

34 395 705

Waarvan garantieverplichtingen

701 201

Totaal aangegaan in 2011

33 694 504

   

Af: Tot betaling gekomen in 2011

33 964 253

Stand 31 december 2011

24 280 279

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2011 is hieronder opgenomen.

Tabel 13: Openstaande verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x € 1 000)

01

Primair onderwijs

5 514 050

03

Voortgezet onderwijs

6 310 188

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3 174 530

06

Hoger beroepsonderwijs

2 463 597

07

Wetenschappelijk onderwijs

3 978 896

08

Internationaal beleid

20 018

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

184 930

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

0

13

Lesgelden

0

14

Cultuur

860 066

15

Media

856 372

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

905 129

18

Bestuursdepartement

0

19

Inspecties

0

25

Emancipatie

12 503

Totaal

24 280 279

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

In 2011 zijn met de sectoren vo, mbo, hbo en wo bestuurs- dan wel hoofdlijnenakkoorden afgesloten; voor de sector po heeft dit op 17 januari 2012 plaatsgevonden. Op basis van deze akkoorden zijn of worden op sector- c.q. instellingsniveau afspraken gemaakt met betrekking tot het realiseren van de ambities.

Met de VO-raad is op 14 december 2011 een convenant afgesloten ten behoeve van de doelen uit het bestuursakkoord voor een bedrag van € 554 miljoen voor de jaren 2012 t/m 2015.

Op 22 november 2011 is een akkoord met de MBO Raad afgesloten ten behoeve van professionalisering MBO. Hiervoor is een bedrag beschikbaar van € 81 miljoen voor de jaren 2012 t/m 2015.

Op 9 december 2011 is mede namens de minister van EL&I een hoofdlijnenakkoord afgesloten met de VSNU met daarin een verwijzing naar het beschikbaar budgettair kader in de ontwerpbegroting 2012.

Op 12 december 2011 is mede namens de minister EL&I een hoofdlijnenakkoord afgesloten met de HBO-raad met daarin een verwijzing naar het beschikbaar budgettair kader in de ontwerpbegroting 2012.

Deelnemingen

De deelneming in de NOB-Holding is in 2009 komen te vervallen.

MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN WET- EN REGELGEVING

Inleiding

Bij de jaarlijkse M&O-inventarisatie wordt bekeken hoe gevoelig diverse begrotingsgelden zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarbij wordt ook gekeken naar wat wordt gedaan om die risico’s te beheersen. In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Op dit restrisico wordt verder ingegaan in deze jaarrekening. Voor de vermelding van noemenswaardige gevallen van restrisico is gekozen voor een grensbedrag per regeling van € 1,0 miljoen.

Studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komen studerenden in aanmerking voor extra bijdragen ingeval ze uitwonend zijn. Het is onder beide regelingen voordelig voor een studerende om zich als uitwonende op te geven.

Om misbruik met de uitwonendenbeurs harder aan te pakken, is een actieplan Misbruik uitwonendenbeurs in gang gezet en is de wet WSF 2000 gewijzigd. Er wordt meer gecontroleerd op fysieke aanwezigheid op het opgegeven woonadres. Studenten die een uitwonendenbeurs krijgen terwijl ze toch nog bij hun ouders wonen, moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete van 50 procent opgelegd. De wetswijziging is 1 januari 2012 ingegaan.

Uitgaven

De extra bijdragen aan uitwonende studerenden (verschil tussen de basisbeurs voor uit- en thuiswonenden) bedroegen in 2011 circa € 522,5 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS in 2011 aan uitwonenden is verstrekt, bedraagt € 4,0 miljoen.

Controle

DUO vergelijkt de adressen van studerenden en ouders met behulp van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en vraagt eventueel aanvullende bewijsstukken op bij de studerende. In 2011 is de handhaving geïntensiveerd en is bij veel gemeenten de rechtmatigheid van de uitwonendenbeurs onderzocht door huisbezoeken op het GBA-adres van de studerende en de ouders.

Restrisico

Het restant M&O voor de WSF 2000 bedraagt onder de in 2011 geldende wet € 30 tot € 45 miljoen. Als gevolg van de wetswijziging per 1 januari 2012, waarbij uitsluitend wordt uitgegaan van het GBA-adres, en de invoering van een sanctie-instrumentarium bij misbruik, zal het restrisico in 2012 substantieel afnemen.

Voor de WTOS is de omvang van het restant M&O maximaal gelijk aan het bedrag van de toekenningen, namelijk € 4,0 miljoen.

Aanvullende beurs

Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende op grond van de WSF 2000 een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld.

Uitgaven

In 2011 is in totaal € 558,6 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 18,1 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.

Controle

Het risico op misbruik is beperkt, doordat DUO bij controles inkomensgegevens van de Belastingdienst gebruikt. Sommige studenten met een aanvullende beurs hebben echter ouders die in het buitenland wonen en die een buitenlands inkomen hebben opgegeven. Voor deze groep van circa 8 400 studenten is de juistheid en volledigheid van het opgegeven inkomen niet altijd vast te stellen.

Restrisico

Het restant M&O bedraagt in totaal € 16,4 miljoen. Voor binnenlands inkomen is het € 0,2 miljoen en voor buitenlands inkomen bedraagt het € 16,2 miljoen. De uitwisseling van gegevens door DUO met buitenlandse belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.

Primair onderwijs

Gewichtenregeling

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlinggewicht werkt ook door in de uitkering rondom de impulsgebieden.

Uitgaven

Met de gewichtenregeling waaronder de regeling impulsgebieden is een bedrag gemoeid van € 405,9 miljoen.

Controle

Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Dit neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school weg. Wat niet wordt weggenomen is het risico dat ouders een verkeerde opgaaf doen, de school dat onveranderd doorgeeft, waardoor uiteindelijk verkeerde gegevens in de berekeningen worden meegenomen. De opleidingsgegevens van ouders zouden slechts getoetst kunnen worden aan documenten (diploma's etc) die hun opleidingsniveau bevestigen. Een dergelijke toets mag een school niet uitvoeren.

Het onderzoek in samenwerking met het CBS om te bezien of in de toekomst een ander criterium dan «opleiding ouders», bijvoorbeeld het inkomenscriterium, als basis voor de toekenning van de extra gewichtenmiddelen gehanteerd kan worden, wordt betrokken bij een integrale analyse van het onderwijsachterstandenbeleid.

Overigens zijn met de invoering van het onderwijsnummer per 1 augustus 2010 de controlemogelijkheden op leerlingaantallen, leerlinggegevens en leerlingkenmerken verder verbeterd. Zo is onder meer controle aan de hand van de GBA mogelijk.

Restrisico

Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen € 405,9 miljoen als restrisico aangemerkt.

Speciale groepen

Scholen met leerlingen uit «speciale groepen» komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. Het betreft onder meer leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, leerlingen van de trekkende bevolking en leerlingen uit blijf-van-mijn-lijfhuizen.

Uitgaven

De uitgaven voor speciale groepen bedragen in 2011 € 28,4 miljoen.

Controle

De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.

Restrisico

Voor 2011 is het restrisico bij speciale groepen € 28,4 miljoen.

TOPINKOMENS

Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) is een overzicht opgenomen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare loon van de ministers. Dit gemiddelde belastbare jaarloon voor 2011 is vastgesteld op € 193 000. Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op de navolgende functionarissen.

Tabel Topinkomens (bedragen in euro’s)

Functie

Belastbaar jaarloon 2010

Pensioen-afdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2010

Totaal 2010

Belastbaar jaarloon 2011

Pensioen-afdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2011

Ontslag-vergoeding

Totaal 2011

Motivering

Opmerkingen

Adviseur OCW DUO

166 442,34

57 389,06

223 831,40

166 413,84

59 192,53

0

225 606,37

In 2011 is er een normoverschrijding omdat persoonlijke afspraken met de toenmalige SG hier aan ten grondslag liggen.

Geen

Manager Projectenpool

90 350,08

22 625,76

112 975,84

89 762,20

27 269,66

83 805,61

200 837,47

In 2011 is er een normoverschrijding omdat de medewerker een vertrekstimuleringspremie heeft ontvangen conform sociaal flankerend beleid OCW.

Geen

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: ZBO’s/RWT’s departementaal jaarverslag 2011

Tabel ZBO’s en RWT’s (bedragen x € 1 miljoen)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Art

Financiering van RWT’s

Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/

– arrangementen

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

Realisatie

2010

2011

premies

tarieven

OCW visie:

Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht, benaderbaar via

 

Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst

X

X

14

25,2

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten+

X

X

14

64,6

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Fonds voor Cultuurparticipatie

X

X

14

18,2

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Mondriaan Stichting

X

X

14

20,4

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Nederlands Fonds voor de Film

X

X

14

37,4

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Stimuleringsfonds voor de Architectuur

X

X

14

9,1

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Stichting Nederlands letterenfonds

X

X

14

10,8

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Nederlandse culturele mediaproducties(Mediafonds)

X

X

14

17,9

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Commissariaat voor de Media (CvdM)

X

X

15

4,4

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Nederlandse Publieke Omroep

X

X

15

100,5

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Landelijk omroepbestel

X

 

15

670,5

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Bevoegd gezagsorganen primair onderwijs PO

X

 

1

9 528,8

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Bevoegd gezagsorganen voortgezet onderwijs VO

X

 

3

6 553,8

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Regionale opleidingscentra ROC’s en vakinstellingen

X

 

4

2 759,8

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

X

X

4

98,8

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

COLO

X

 

4

0,7

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Instellingsbesturen hoge scholen

X

 

6

2 495,3

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Instellingsbesturen universiteiten

X

 

7

3 258,3

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Open Universiteit Nederland

X

 

7

41,8

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Academische ziekenhuizen

X

 

7

585,8

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

X

X

7

3,3

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Rijksmusea

X

 

14

133,1

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

cluster

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen KNAW

X

X

16

93,4

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Koninklijke Bibliotheek (KB)

X

X

16

46,5

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek NWO

X

X

16

323,3

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Stichting Participatiefonds

X

X

1

3

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Stichting Vervangingsfonds

X

X

1,9

11,6

88,2

2010

 

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

X

Maatregel: aanscherpen van controle en sancties

Stimuleringsfonds voor de Pers

X

X

15

4,3

298,0

2010

 

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

College voor examens

 

X

3,4

6,4

   

www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=84540&type=org

Toelichting op de in de tabel genoemde RWT’s en ZBO’s.

Cultuurfondsen

In 2011 zijn bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:

Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl )

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO) (www.publiekeomroep.nl )

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep. Deze taak is per 1 januari 2010 overgegaan van de NOS naar een nieuwe stichting, de NPO.

Landelijk Omroepbestel

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Het betreft circa 1 190 bevoegde gezagsorganen van circa 7 435 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs (cluster)

Het betreft circa 350 bevoegde gezagsorganen van circa 650 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Regionale Opleidingscentra (ROC's) en vakinstellingen

Het betreft circa 57 ROC’s. Een ROC is een samenwerkingsverband van onderwijsinstituten in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en de Volwasseneductie in Nederland.

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

Het betreft 17 kenniscentra die de schakels vormen tussen het onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven. Ze ontwikkelen kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs (COLO)

COLO behartigt de belangen van de 17 Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven. In dat kader fungeert COLO tevens als werkgeversorganisatie. De bijdrage aan COLO heeft ondermeer betrekking op de ontwikkeling van het herontwerp van de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs, het oplossen van de stageproblematiek in het mbo en het doen van de zogenaamde internationale diploma-waardering.

Instellingsbesturen hogescholen

Het betreft middelen die, direct en indirect, aan de circa 35 hogescholen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten

Het betreft middelen die, direct en indirect, aan de 16 universiteiten beschikbaar zijn gesteld.

Open Universiteit Nederland (www.ou.nl)

De Open Universiteit ontwikkelt, verzorgt en bevordert, samenwerkend in netwerken en allianties, hoogwaardig en innovatief hoger afstandsonderwijs.

Academische Ziekenhuizen

Het betreft de middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) (www.nvao.net)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Rijksmusea

Het betreft 17 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) ( www.knaw.nl )

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Koninklijke Bibliotheek (KB) (www.kb.nl)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatiestructuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) ( www.nwo.nl )

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF) (www.vfpf.nl)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF ondersteunt daarnaast scholen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF) (www.vfpf.nl)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die scholen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en levert een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Pers (www.stimuleringsfondspers.nl)

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Examens (CVE) (www.cve.nl)

Het College voor Examens (CvE) bestaat sinds 1 oktober 2009. Het is ontstaan uit een samenvoeging van de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO), de Staatsexamencommissie VO en de Staatsexamencommissie Nederlands als Tweede taal (NT2).

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

BIJLAGE 2: OVERZICHT OVER INSCHAKELING VAN EXTERNE ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN)

Tabel inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen) (bedragen x € 1 000)
 

Uitgaven 2011

Apparaatskosten:

 

1.

Interim-management

1 572

2.

Organisatie- en Formatieadvies

779

3.

Beleidsadvies

457

4.

Communicatieadvisering

328

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

3 136

     

5.

Juridisch Advies

145

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

1 504

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

371

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

2 020

     

8.

Uitzendkrachten

30 607

Ondersteuning bedrijfsvoering

30 607

Totaal uitgaven inhuur externen

35 763

   

Realisatie externe inhuur

35 764

Personele uitgaven

313 497

Totaal

349 261

Percentage externe inhuur

10,24%

In 2010 heeft de Tweede Kamer een motie (Kamerstuk 32 360, nr. 5) aangenomen betreffende externe inhuur. Deze motie legt ministeries een norm voor inhuur van externen op van maximaal 10% van de totale apparaatsuitgaven. OCW heeft in 2011 strak gestuurd op externe inhuur. Hierover is de Tweede Kamer eind 2010 per brief (Kamerstuk 31 701, nr. 34) geïnformeerd. Zoals in het jaarverslag 2010 reeds is aangekondigd, is vanwege een grote systeemvernieuwing bij de Dienst Uitvoering Onderwijs de norm in 2011 net niet gehaald. De realisatie bedraagt 10,2%. Ten opzichte van 2010 is het percentage van externe inhuur wel gedaald van 10,9% naar 10,2%.

BIJLAGE 3: AFKORTINGEN

Ad-programma

Associate-degreeprogramma

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

AR

Algemene Rekenkamer

ASTRON

Netherlands intitute for Radio Astronomy

bbl

beroepsbegeleidende leerweg

bbp

bruto binnenlands product

bol

beroepsopleidende leerweg

BPRC

Biomedical Primate Research Centre

Bsik

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur

bve

beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

Cern

Europese organisatie voor kern- en hogere energiefysica

CINOP

Centrum voor innovatie van opleidingen

Cito

Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling

CJP

Cultureel Jongeren Paspoort

COLO

Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs

CPB

Centraal Planbureau

CPG

Centrum voor Parlementaire Geschiedenis

CWTS

Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

EER

Europese Economische Ruimte

EET

economie, ecologie, technologie

EIB

Europees Instituut voor Bestuurskunde

Embc

Europese moleculaire biologische conferentie

Embl

Europees moleculair biologische laboratorium

ERC

European Research Council

ERIC

European Reseach Infrastructure Consortium

ESA

Europees ruimte agentschap

ESF

Europees Sociaal Fonds

ESO

Europese organisatie voor astronomisch onderzoek

Euribor

Euro Interbank Offered Rate

Eurostat

Europese statistieken

EVC

Erkenning van verworven competenties

EVD

Economische Voorlichtingsdienst

FES

Fonds Economische Structuurversterking

fte

fulltime equivalent (formatie-eenheid)

GATE

Gate Foundation: een internationaal instituut voor niet-westerse, moderne en hedendaagse beeldende kunst

GBA

Gemeenschappelijke Basisadministratie Persoonsgegevens

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

gsb

grote stedenbeleid

havo

hoger algemeen voortgezet onderwijs

hbo

hoger beroepsonderwijs

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

ho

hoger onderwijs

Huygens

High level university year to gain excellence in the Netherlands

IB

Internationaal Beleid

ICN

Instituut Collectie Nederland

ict

informatie- en communicatie technologie

IISG

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

IMON

publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland"

IPO

Interprovinciaal overleg

ITER

internationaal samenwerkingsproject die de wetenschappelijke en technische haalbaarheid van kernfusie als energiebron wil aantonen

KANS

Koninkrijk der Nederlanden, Algemeen programma voor Nauwe Samenwerking tussen Scholen

KB

Koninklijke Bibliotheek

kbb

kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

Kences

Kenniscentrum studentenhuisvesting

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KP

Kaderprogramma

lgf

leerlinggebonden financiering

Lofar

Low Frequency Array

MARIN

Maritiem Research Instituut Nederland

mavo

middelbaar algemeen voortgezet onderwijs

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MenO

misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen

MKB

Midden- en kleinbedrijf

NA

Nationaal Archief

NCB

Nederlans centreum voor Biodiversiteit

Nemo

New Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie)

NESO

Netherlands Education Support Office

NIB

Nederlandse Instituten in het Buitenland

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium

NOB

Nederlandse Omroepproductie Bedrijf

NOWT

Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie

NT2

Nederlands als tweede taal

NTU/INL

Nederlandse Taalunie/Instituut voor Nederlandse Lexicologie

Nuffic

Netherlands universities foundation for international cooperation

NVAO

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie

NWO

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

odin

onderzoek deelnemersinformatie

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OKF

Omkering Kapitaalfinanciering

OV

Openbaar Vervoer

owb

onderzoek en wetenschapsbeleid

pabo

pedagogische academie basisonderwijs

PIRLS

Progress in International Reading Literature Study

pisa

programme for international student assessment

po

primair onderwijs

POMO

Personeels- en Mobiliteitsonderzoek

PRC

onafhankelijk en multidisciplinair adviesbureau, dat haar opdrachtgevers ondersteunt op het gebied van Bouw, Huisvesting en Ruimtelijke ontwikkeling en Infrastructuur

Raak

Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie

RCE

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed

R&D

Research and Development

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RHC

Regionale Historische Centra

RISBO

Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk Beleidsonderzoek

rmc

regionale meld- en coördinatiefunctie

ROA

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

roc

regionaal opleidingencentrum

RWT

Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

sfb

studiefinancieringsbeleid

SHARE

Survey of Health, Aging, and Retirement in Europe

SIA

Stichting Innovatie Alliantie

SIOB

Sectorinstituut openbare bibliotheken

SLO

Stichting Leerplan Ontwikkeling

sloa

subsidiering landelijke onderwijsondersteunende activiteiten

so

speciaal onderwijs

STT

Stichting Toekomstbeeld der Techniek

Surf

Samenwerkingsorganisatie voor netwerkdienstverlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek

tlo

tegemoetkoming lerarenopleiding

TNO

Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TS17-

tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg (volgens hoofdstuk 3 van de WTOS)

TS18+

tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op VO18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS)

TU

Technische universiteit

ud

universitair docent

uhd

universitair hoofddocent

UNESCO

United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation

UWV

Uitvoering Werknemersverzekeringen

vavo

voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

vmbo

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VNO

Verbond van Nederlandse Ondernemingen

vo

voortgezet onderwijs

VO18+

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS)

VOB

Vereniging voor Openbare Bibliotheken

VSNU

Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten

(v)so

(voortgezet) speciaal onderwijs

vsv

voortijdig schoolverlaten

vve

voor- en vroegschoolse educatie

vwo

voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

WEB

Wet Educatie en Beroepsonderwijs

WEC

Wet op de Expertise Centra

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

wo

wetenschappelijk onderwijs

WOOS

Wet overige OCenW-subsidies

WOPI

Wetenschappelijk Onderwijs Personeels Informatie-systeem

WOT

Wet op het onderwijstoezicht

wp

wetenschappelijk personeel

WPO

Wet op het primair onderwijs

WRR

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

WSF

Wet studiefinanciering

wsns

weer samen naar school

WTOS

Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten

WVO

Wet op het voortgezet onderwijs

zbo

zelfstandig bestuursorgaan

BIJLAGE 4: TREFWOORDEN

Aankoopfonds 105, 106, 108, 163, 164

Aanvullende beurs 84, 86, 90, 91, 172

Achterstandenbeleid 23, 25, 173

Allochtonen 69

Arbeidsmarkt 5, 15, 17, 21, 22, 31, 41, 42, 46, 50, 53, 56, 59, 60, 61, 71, 72, 77, 78, 79, 80, 81, 83, 118, 125, 134, 146, 165, 167, 169, 184

Arbeidsvoorwaarden 33

Arbo 15, 22, 73, 74, 77, 81, 84, 85, 86, 88, 90, 91, 93, 96, 98, 99, 106, 111, 112, 126, 158

Archeologie 103, 104, 109

Archiefwet 156

Archieven 103, 104, 108, 109, 110, 156, 159, 161, 162

Basisbeurs 18, 86, 88, 89, 90, 171

Beeldende kunst 106, 182

Bekostiging 11, 16, 17, 23, 24, 25, 30, 32, 33, 34, 38, 39, 41, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 51, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 82, 142, 148, 154

Beroepskolom 49

Beroepsonderwijs 5, 16, 41, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 52, 53, 58, 59, 75, 76, 78, 134, 135, 146, 165, 167, 168, 169, 176, 178, 179, 180, 182, 183, 184

Beroepsopleidende leerweg 84, 96, 98, 182, 184

Beroepspraktijkvorming  46, 49, 52

Bibliotheken 76, 103, 104, 106, 110, 116, 184

Bilaterale samenwerking 73, 74, 120

BPRC 120, 169, 182

Cao 182

Collegegeld 18, 67, 76, 84, 91

Collegegeldkrediet 91, 92, 93

COLO 176, 178, 182

Convenant 13, 44, 45, 55, 68, 80, 108, 170

Cultureel erfgoed 76, 183

Cultuur en school 23

Cultuuruitingen 103

Deelname 16, 21, 22, 31, 54, 61, 65, 72, 84, 85, 96, 101, 103, 104, 123

Deregulering 154

Differentiatie 17, 60

Doorstroom 40, 42, 50, 69, 124, 126, 127

Educatie 5, 16, 20, 25, 41, 43, 44, 45, 49, 52, 53, 73, 75, 76, 78, 80, 82, 103, 105, 106, 134, 135, 146, 165, 167, 168, 169, 182, 183, 184

ESF 182

FES 43, 62, 64, 65, 104, 120, 121, 122, 182

Film 106, 107, 109, 176, 178

Fondsen 20, 104, 106, 168, 178

Genomics 121

Gewichtenregeling 26, 28, 29, 172

Havo/vwo 37, 39, 40

Hoger beroepsonderwijs 59, 63, 71, 76, 84, 134, 136, 146, 165, 167, 168, 169, 182

Hoger onderwijs 5, 16, 17, 18, 50, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 69, 70, 71, 72, 84, 91, 94, 179, 182, 184

Hoofdlijnenakkoord 17, 19, 60, 71, 118, 122, 169, 170

Huisvesting 18, 29, 34, 47, 104, 138, 157, 158, 168, 183

Inburgering 53, 103, 149

Instroom 31, 53, 59, 66, 68, 80, 81

Internationaal cultuurbeleid 107

Internationale samenwerking 64, 73, 76, 179

Inventaris 106, 117, 151, 153, 158, 159, 171

Kennisnet 34, 35

Koers 17, 60, 128

Kwalificatiestructuur 16, 41, 43, 44, 46, 50, 179

Kwaliteit 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 25, 26, 27, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 43, 45, 46, 49, 50, 52, 53, 56, 57, 60, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 94, 103, 106, 110, 115, 118, 119, 122, 130, 143, 153, 178, 179, 180

Kwaliteitsbeleid 32, 37

Landelijke organen beroepsonderwijs 178, 182

Landelijke publieke omroep 19, 112, 115, 178

Leenfaciliteit  86, 91, 93, 94, 148, 153, 156, 160, 161

Leerlinggebonden financiering 15, 43, 183

Leermiddelen 34, 36

Leerplicht 22, 55

Leerwerktrajecten 54

Leraren in opleiding 78

Lerarenbeleid 14, 24

Lerarenopleidingen 82, 184

Lesgeld 5, 16, 87, 97, 101, 102, 146, 165, 166, 167, 169

Letteren 76, 103, 106, 168, 176, 178

Leven lang leren 44, 69

Levensonderhoud 91

Liquiditeit 33, 160

Mediawet 20, 112, 114, 178

Meeneembare studiefinanciering  76, 95

Middelbaar beroepsonderwijs 14, 41, 45, 49, 55, 66, 81, 83, 84, 98, 178, 183, 184

Monumenten 103, 104, 108, 109

Monumentenwet 108

Monumentenzorg 108, 109, 111

Musea 103, 104, 105, 106, 108, 109, 110, 163, 164, 177, 179

Onderwijsprogrammering 142

Onderzoekspersoneel 125

Ontwikkelingssamenwerking 65

Participatie 24, 25, 53, 84, 96, 103, 106, 111, 128, 130, 131, 149, 165, 168, 176, 177, 178, 180

Personeelsbeleid 5, 14, 22, 23, 30, 31, 37, 83, 125, 127, 134, 146, 165, 167, 169, 180

Podiumkunsten 106, 107, 176, 178

Prestatiebeurs 84, 85, 87, 89, 90, 166

Primair onderwijs 5, 14, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 49, 75, 76, 78, 81, 82, 83, 105, 106, 134, 135, 146, 165, 167, 168, 169, 172, 176, 178, 180, 183, 185

Raad voor Cultuur 107, 137, 139

Regeerakkoord 13, 15, 19, 20, 25, 45, 54, 77, 84, 115, 128, 134, 135

Reisvoorziening 86, 88, 89

Rendement 18, 50, 61, 62, 64, 69, 70, 82, 83, 85

Rentedragende lening 87, 88, 91, 92, 93, 94, 166

Renteloze voorschotten 93, 94, 166

Rijksbijdrage 44, 63, 66, 71, 156

Roc 14, 19, 20, 21, 28, 31, 33, 36, 38, 43, 44, 45, 46, 48, 49, 53, 78, 106, 118, 125, 126, 129, 130, 137, 140, 141, 143, 144, 158, 171, 184

Schoolkosten 96, 98, 100, 154, 165, 169, 185

Schoolontwikkeling 82

Solvabiliteit 165

Speciaal onderwijs 15, 22, 26, 27, 29, 81, 96, 98, 184

Studentenmobiliteit  76, 94, 95

Studentenmonitor 68, 92

Studiefinanciering 5, 18, 62, 74, 76, 84, 85, 86, 87, 88, 90, 91, 94, 95, 96, 97, 99, 101, 134, 137, 146, 154, 155, 165, 166, 167, 168, 169, 171, 184, 185

Studielening 93

Studieschuld 84, 91

Technocentra 5, 58, 59, 146

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 87, 96, 98, 146, 167, 171, 184

Toegankelijkheid 25, 45, 58, 65, 84, 85, 86, 88, 90, 93, 96, 97, 98, 99, 109

Uitstroom 56

Uitval 29, 45, 54, 56, 61, 62, 64, 69, 70, 78, 82, 83

Vernieuwingsimpuls 19, 118, 121, 122, 125, 126, 127

Vervangingsfonds 165, 168, 177, 180

Vmbo 16, 32, 33, 37, 38, 39, 40, 44, 55, 184

Voor- en vroegschoolse educatie 138, 184

Voortijdig schoolverlaten  17, 44, 54, 55, 184

Wachtgeld 25, 152, 159, 160, 165

WEC 26, 184

Weer samen naar school 185

Wet studiefinanciering 2000 171

Wetenschappelijk onderwijs 65, 67, 76, 84, 134, 146, 165, 167, 169, 184

Wisselwerking 50, 156

WPO 26, 185

Ziekteverzuim 81, 180

Zij-instromers 78


X Noot
27

8.3.1 Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van studenten, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

8.3.2. In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

X Noot
33

In alle tabellen in dit jaarverslag is het mogelijk dat de optellingen niet helemaal aansluiten. Dit wordt veroorzaakt doordat onafgeronde getallen in de achterliggende berekeningen zijn gebruikt.

Naar boven