Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 november 2011, nr. DL/345940, houdende regels voor het verstrekken van subsidie aan scholen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs voor het experimenteren met enkele varianten van prestatiebeloning in de schoolorganisatie en voor het meten van de effecten van deze prestatiebeloning op de verbetering van de onderwijskwaliteit (Regeling experimenten prestatiebeloning onderwijs)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies en gelet op de Regeling OCW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

b. po:

het basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs,

c. vo:

het voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs,

d. mbo:

het middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet Educatie Beroepsonderwijs,

e. (v)so:

het (voortgezet) speciaal onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de expertisecentra,

f. school:

een uit ’s Rijks kas bekostigde basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs en een uit ’s Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder b van de Wet educatie beroepsonderwijs, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8, dan wel een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de WEB dan wel door rechtsopvolgers,

g. bevoegd gezag:

het bevoegd gezag van een school of instelling, als bedoeld in artikel 1 van de WPO, Artikel 1 van de WEC dan wel artikel 1 van de WVO, van een school of het bevoegd gezag, als bedoeld in artikel 1.1. onderdeel w van de WEB, van een instelling,

h. CAOP:

Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel;

i. onderzoeker prestatiebeloning:

onderzoeker die een experiment begeleidt door het wetenschappelijk onderzoeksdesign aan te reiken, de effectmeting uit te voeren en het eindrapport op te stellen;

j. Wetenschappelijke Begeleidingscommissie:

de commissie bedoeld in artikel 15,

k. prestatiebeloning:

de extra beloning die afhankelijk wordt gemaakt van de mate waarin een prestatie wordt geleverd;

l. effectmeting:

het onderzoek naar de effecten van de prestatiebeloning op de kwaliteit van het onderwijs;

m. experimentgroep:

het deel van het personeel binnen de scholen van het aanvragende bevoegd gezag dat gedurende de experimenten de prestatieafhankelijke beloning kan ontvangen en de effectmeting ondergaat;

n. controlegroep:

dat deel van het personeel binnen de scholen van het aanvragende bevoegd gezag dat gedurende de experimenten de prestatieafhankelijke beloning niet kan ontvangen en de effectmeting ondergaat identiek aan de effectmeting van de experimentgroep;

o. experimenteerjaar:

betreft een schooljaar. Dit loopt van 1 augustus tot en met 31 juli;

p. experimentvariant:

de variant van prestatiebeloning waar gedurende de experimenteerperiode door een of meerdere bevoegde gezagsorganen mee wordt geëxperimenteerd;

q. projectplan:

het plan voor de uitvoering van een experiment prestatiebeloning dat een bevoegd gezag samen met een onderzoeker prestatiebeloning opstelt en dat de basis vormt van de subsidieaanvraag.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan het bevoegd gezag om te experimenteren met prestatiebeloning. Hiertoe definieert het bevoegd gezag de te meten prestatie, stelt op basis hiervan voor een afgebakende groep personeelsleden (experimentgroep) een beloning in het vooruitzicht en meet in samenwerking met de onderzoeker prestatiebeloning de effecten hiervan op de kwaliteit van het onderwijs.

  • 2. Een experiment kent een voorbereidingsfase (1e tranche) en één of meerdere schooljaren waarin de prestatiebeloning wordt aangekondigd en uitgekeerd.

Artikel 3. Subsidieaanvrager

Subsidie kan aangevraagd worden door het bevoegd gezag.

Artikel 4. Besteding subsidie

De activiteiten uit het projectplan moeten uiterlijk zijn uitgevoerd op 31 december 2015. Het eventueel niet aangewende deel van de subsidie kan, mits de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, worden besteed aan andere activiteiten van de school waarvoor bekostiging wordt verstrekt.De wetenschappelijke begeleidingscommissie beoordeelt op basis van de voortgangsrapportage of de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en adviseert de Minister.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag voor een experiment omvat een projectplan, een projectbegroting en een samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag en de onderzoeker prestatiebeloning betreffende de begeleiding van het project.

  • 2. De Wetenschappelijke Begeleidingscommissie, zoals bedoeld in artikel 15 beoordeelt de subsidieaanvraag en adviseert de minister over toekenning. Bij de beoordeling zal worden gekeken op welke wijze het projectplan antwoord geeft op de in bijlage 1 opgenomen ontwerpeisen.

  • 3.

    • a. Het projectplan als bedoeld in lid 1 bevat een duidelijke beschrijving van de experimentvariant, de voorgenomen prestatie-indicatoren en prestatiebeloning en een overzicht van de te ondernemen activiteiten.

    • b. De begroting bevat een overzicht van de per schooljaar geraamde uitgaven voor de prestatiebeloning binnen het experiment. De uitgaven voor projectkosten staan vast en worden begroot conform artikel 8, lid 4.

  • 4. De mogelijkheid tot het doen van een subsidieaanvraag voor een experiment prestatiebeloning vervalt na 1 april 2014. Aanvragen ontvangen na 1 april 2014 worden afgewezen.

  • 5.

    • a. Tussen 1 september en 1 april van enig jaar dient het bevoegd gezag bij DUO een subsidieaanvraag in. De datum van ontvangst van de subsidieaanvraag door DUO geldt hierbij als datum van indiening. Indien de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid wordt gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, geldt de datum van een tijdige aanvulling als datum ontvangst van de subsidieaanvraag.

    • b. De subsidieaanvraag dient altijd in overleg met het CAOP te worden opgesteld. Aanvragen die zonder voorafgaand overleg met de CAOP worden ingediend, worden afgewezen. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop het CAOP bij de totstandkoming van de aanvraag wordt betrokken.

    • c. Bij de subsidieaanvraag wordt verklaard dat de personeelgeleding van de MR van het bevoegd gezag heeft ingestemd met de subsidieaanvraag.

    • d. Na toekenning start de subsidieaanvrager de voorbereidingsfase en bij aanvang van het daaropvolgende schooljaar start de aanvrager met de aankondiging van de prestatiebeloning.

    • e. De indiener van een tussenrapportage kan geen nieuwe subsidieaanvraag voor een andere vorm van prestatiebeloning indienen.

  • 6. Het CAOP verleent ondersteuning bij het opstellen van het projectplan. Om een deugdelijk experiment te garanderen faciliteert het CAOP de beschikbare en noodzakelijke wetenschappelijke deskundigheid, zowel bij het opstellen van het projectplan (design van het experiment) als het wetenschappelijke onderzoek gedurende de experimentele periode. Er wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gestandaardiseerde projectplannen. Informatie zal ook worden gepubliceerd op www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl.

  • 7. In afwijking van het vijfde lid loopt de aanvraag termijn voor het schooljaar 2011/2012 van 1 november 2011 tot 1 april 2012.

Artikel 6. Tussentijdse projectbewaking

  • 1. Uiterlijk 1 juli van ieder jaar, gedurende de loop van het experiment zendt de subsidieontvanger aan DUO een beknopte inhoudelijke tussenrapportage over de in het projectplan beschreven activiteiten. Er wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt een gestandaardiseerde tussenrapportage. Een format hiervoor zal worden gepubliceerd op www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl.

  • 2. De Wetenschappelijke Begeleidingscommissie zal op basis van de tussenrapportage de minister adviseren over de voortzetting van de subsidiëring. Een negatief advies wordt kenbaar gemaakt aan de indiener van de tussenrapportage. Bij een negatief advies wordt de indiener in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze daaromtrent aan de commissie kenbaar te maken alvorens de minister besluit over het beëindigen van de subsidiëring, conform artikel 4:48 van Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7. Subsidieplafonds

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in totaal een bedrag van € 144 miljoen beschikbaar voor de jaren 2012–2015.

  • 2. Voor subsidieverlening in het kader van deze regeling geldt dat maximaal 30% van het totale budget beschikbaar is voor experimenten met individuele prestatiebeloning en 70% beschikbaar voor experimenten met teambeloning. De Minister kan besluiten deze percentages aan te passen.

  • 3. Voor subsidieverlening in het kader van deze regeling geldt tevens dat van de volgens het derde lid verdeelde budgetten maximaal 50% beschikbaar is voor experimenten in het PO (inclusief (V)SO), maximaal 34% beschikbaar is voor experimenten in het VO en maximaal 16% beschikbaar is voor experimenten in het MBO. Bij het bereiken van deze percentages sluit de mogelijkheid tot het doen van een subsidieverzoek. De Minister kan besluiten deze percentages aan te passen.

  • 4. De hierboven genoemde verdeling geschiedt per aanvraagperiode op basis van volgorde van binnenkomst van de subsidiabele aanvragen. Bij wijziging van de subsidieplafonds worden eerder, om die reden afgewezen subsidieaanvragen als eerste betrokken bij de toekenning.

Artikel 8. Maximum subsidiebedrag per aanvrager

  • 1. De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van een experiment wordt door de minister vastgesteld aan de hand van het projectplan en de projectbegroting als bedoeld in artikel 2.

  • 2. Het maximum subsidiebedrag wordt bepaald door het aantal experimentjaren waarin leraren in aanmerking kunnen komen voor een prestatiebeloning.

    • Projecten aangevraagd in de aanvraagperiode 2011/2012 kennen maximaal 3 experimentjaren

    • Projecten aangevraagd in de aanvraagperiode 2012/2013 kennen maximaal 2 experimentjaren

    • Projecten aangevraagd in de aanvraagperiode 2013/2014 kennen maximaal 1 experimentjaar

  • 3. Het maximum subsidiebedrag voor prestatiebeloning per fte die deelneemt aan de experimentgroep is in de afzonderlijke sectoren per jaar:

    • PO: € 1250,– per fte die deelneemt in de experimentgroep

    • (V)SO: €1500,– per fte die deelneemt in de experimentgroep

    • VO: € 1700,– per fte die deelneemt in de experimentgroep

    • MBO: € 1700,– per fte die deelneemt in de experimentgroep

  • 4. Naast de subsidie voor de prestatiebeloning van leraren is er een vaste vergoeding voor het bevoegd gezag voor projectkosten. De subsidie voor projectkosten staat vast en wordt per jaar berekend en hangt af van de omvang van de jaarlijkse beloningsmiddelen:

    • a. Bij jaarlijkse beloningsmiddelen tussen 0–€ 100.000,– bedraagt de subsidie voor projectkosten € 10.000,–.

    • b. Bij jaarlijkse beloningsmiddelen tussen € 100.001,– – € 300.000,–, bedraagt de subsidie voor projectkosten € 30.000,–.

    • c. Bij jaarlijkse beloningsmiddelen tussen € 300.001,– en hoger bedraagt de subsidie voor projectkosten € 50.000,–.

  • 5. Prestatiebeloning is bedoeld voor de beloning van deelnemende leraren en/of instructeurs. Bij experimenten gericht op teambeloning kan onder bepaalde condities de prestatiebeloning ook worden ingezet voor de beloning van lager management (b.v. teamleider of locatiehoofd) en onderwijs ondersteunend personeel. Dit laatste is ter beoordeling van de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie

Artikel 9. Experimenteervarianten en ontwerpeisen

  • 1. In bijlage 1 van deze regeling staat beschreven voor welke experimenteervarianten schoolbesturen een aanvraag kunnen indienen en aan welke ontwerpeisen de experimenten dienen te voldoen.

  • 2. Na goedkeuring van de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie is het toegestaan om met scholen van een of meerdere bevoegde gezagen deel te nemen aan meerdere varianten.

  • 3. Indien gedurende de experimenteerperiode het aantal aanvragen op een experimenteervariant onvoldoende blijkt te zijn om een effectmeting te kunnen uitvoeren, kan de minister besluiten de mogelijkheid om op deze variant nog een aanvraag in te dienen stop te zetten.

  • 4. De resultaten van een experiment worden door de onderzoekers prestatiebeloning beschreven in een eindrapportage en wordt door het bevoegd gezag gestuurd aan de wetenschappelijke begeleidingscommissie. Er wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gestandaardiseerde rapportages. Informatie zal ook worden gepubliceerd op www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl.

Artikel 10. Subsidiabele kostensoorten

  • 1. Uitsluitend de kosten voor het uitvoeren van een experiment als bedoeld in artikel 2 komen in aanmerking voor subsidie.

  • 2. De eventuele inhuur van derden voor het experiment gebeurt in overleg met het CAOP.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 11. Advies voorafgaand aan subsidieverlening

De minister beslist over subsidieverlening op basis van het advies van de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie.

Artikel 12. Voorschriften bij subsidieverlening

Aan de verlening van de subsidie als bedoeld in artikel 2 kunnen aanvullende verplichtingen worden verbonden die noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het experiment, dan wel voor het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het experiment.

Artikel 13. Tijdvak subsidieverlening

Subsidie voor de uitvoering van een experiment als bedoeld in artikel 2 wordt verleend tot uiterlijk 31 december 2015.

Artikel 14. Besluitvorming door de minister

  • 1. De minister beslist uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een binnen de aanvraagperiode ingediende subsidieaanvraag.

  • 2. Indien de minister niet tijdig een beslissing neemt, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

HOOFDSTUK 4. Begeleiding Experimenten Prestatiebeloning

Artikel 15. Wetenschappelijke Begeleidingscommissie

De Minister stelt een Wetenschappelijke Begeleidingscommissie in die de algehele wetenschappelijke kwaliteit van de experimenten bewaakt. De instelling van de commissie wordt in een afzonderlijk instellingbeschikking geregeld en openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK 5. VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 16. Administratievoorschriften

  • 1. Het bevoegd gezag dat subsidie ontvangt in het kader van deze regeling voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen kunnen worden nagegaan.

  • 2. Het bevoegd gezag bewaart de informatie die verband houdt met de toepassing van deze regeling gedurende ten minste zeven jaar na datum waarop de vaststelling van de subsidie heeft plaatsgevonden.

Artikel 17. Informatieplicht

  • 1. Indien er tussentijds bijzondere omstandigheden optreden, die de voortgang van het experiment substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan direct mededeling aan de minister.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de minister en door hem aangewezen ambtenaren desgevraagd alle inlichtingen te geven die deze in verband met deze subsidieregeling verlangen. De subsidieontvanger geeft desgewenst deze ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage.

HOOFDSTUK 6. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 18. Verantwoording en controle

  • 1. De financiële verantwoording van de subsidie voor de uitvoering van een projectplan als bedoeld in artikel 2 geschiedt, in lijn van artikel 13 van de Regeling OCW Subsidies, in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorend bij de richtlijn RJ660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

  • 2. Uiterlijk 1 jaar na ontvangst van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding wordt de subsidie vastgesteld.

Artikel 19. Lagere vaststelling subsidie

Onverminderd artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • de aanvrager onjuiste, niet tijdige of voor de beoordeling van de verantwoording onvolledige gegevens heeft verstrekt;

  • de activiteiten niet zijn gestart, aanzienlijk zijn vertraagd of voortijdig worden beëindigd;

  • de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • de ontvanger in strijd heeft gehandeld met het doel van de subsidie.

HOOFDSTUK 7. BEVOORSCHOTTING

Artikel 20. Bevoorschotting

  • 1. Binnen twee maanden na de subsidieverlening wordt een voorschot verstrekt ten behoeve van de projectkosten voor het eerste jaar, zoals bedoeld in artikel 8, lid 4.

  • 2. In de subsidieverleningsbeschikking wordt bekendgemaakt hoe en wanneer de jaarlijkse bevoorschotting voor de prestatiebeloningsmiddelen en de projectkosten voor de volgende jaren plaatsvindt.

  • 3. Voor bevoorschotting in 2012 geldt een kasplafond van €10 miljoen.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 21. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt per 1 januari 2016.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling experimenten prestatiebeloning onderwijs.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.

TOELICHTING

Algemeen

Waar is deze regeling voor bedoeld?

Deze regeling maakt het mogelijk dat schoolbesturen in de sectoren PO (inclusief SBAO), VO (inclusief LWOO/PRO), (V)SO en MBO kunnen experimenteren met prestatiebeloning in het onderwijs. De regeling regelt onder andere de volgende zaken:

  • o de duur van de experimenteerperiode

  • o de aanvraagprocedure

  • o de borging van het wetenschappelijke karakter van de experimenten

  • o de ondersteuning van de gesubsidieerde schoolbesturen

  • o de hoogte van en voorwaarden aan de toegekende financiële middelen

  • o de inhoudelijke voorwaarden en vrijheden t.a.v. experimenten

De experimenten prestatiebeloning worden uitgevoerd om te achterhalen óf, en zo ja welke vorm of vormen van prestatiebeloning in het onderwijs het beste werkt/werken. Met de resultaten uit de experimenten wordt bepaald welke vormen van prestatiebeloning kansrijk zijn en op welke wijze deze ingevoerd zouden kunnen worden.

Achtergrond en context

Prestatiebeloning is geen doel op zich, maar een middel om ervoor te zorgen dat de onderwijskwaliteit op scholen nog meer centraal komt te staan. Door excellentie van leraren beter zichtbaar te maken zorgt het kabinet ervoor dat via kwaliteitsversterking van leraren(teams) de leerlingen uiteindelijk het best mogelijke onderwijs krijgen. Hiervoor wordt op korte termijn al actief samengewerkt met enkele voortrekkerscholen die de eerste experimenten prestatiebeloning uitvoeren. Eind 2012 moeten de eerste resultaten van de inspanningen van deze voorlopers zichtbaar zijn. Deze worden verder uitgebouwd in 2013, 2014 en 2015. Afhankelijk van de besluitvorming zal vanaf 2015 de maatregel dusdanig ingericht worden zodat deze succesvol en structureel kan worden ingevoerd.

Waarom prestatiebeloning?

  • o Scholen hebben de belangrijke taak om het beste uit iedere leerling te halen. Dit valt of staat met het aangaan van het gesprek over kwaliteit binnen de school en het erkennen van goede prestaties van leraren. Prestatiebeloning kan een prikkel zijn om dit te doen.

  • o Met prestatiebeloning kan de leraar of het team worden beloond die leerlingen boven zichzelf laat uitstijgen, die zijn professionaliteit verbetert, die goed samenwerkt met collega’s en die zo de onderwijskwaliteit aantoonbaar verbetert.

  • o Prestatiebeloning beoogt hierdoor bovendien de uitstroom te ondervangen van goed personeel dat gedemotiveerd het vak verlaat, omdat er volgens hen weinig oog is voor hun kwalitatieve bijdrage. Prestatiebeloning zou ook andere (wellicht meer of anders gemotiveerde) mensen kunnen interesseren voor het onderwijs.

  • o Daarnaast brengt prestatiebeloning de schoolleider een extra mogelijkheid om excellentie te stimuleren en om te sturen op professionalisering. Prestatiebeloning is een extra stimulans om een gedegen personeelsbeleid te voeren en om ruimte te creëren voor de leraar of het team om als professional zijn/hun werk te doen. Hierbij hoort een grote mate van professionaliteit van de schoolleiding en het structureel voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken.

  • o Het expliciet benoemen van kwaliteit en van wat werkt voor de klas, helpt om over de hele linie beter te kunnen presteren.

Inrichting en fasering Experimenten Prestatiebeloning

  • o De techniek van de experimenten is zoveel mogelijk gedifferentieerd (breedte pilots), opgezet vanuit verschillende invalshoeken zoals leerwinst, excellente leraren, personeelsbeleid, etc..

  • o Daarnaast worden de werking en de resultaten van zowel teambeloning als van individuele beloning in kaart gebracht.

  • o Met kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken, effectmetingen en evaluaties worden de resultaten van de verschillende experimenten met elkaar vergeleken om succesfactoren vast te stellen (evidence based).

  • o Om noodzakelijke kennis en ervaring op te doen, om recht te doen aan sectorspecifieke situaties en om aan te sluiten bij wat leraren beweegt, wordt ingezet op een uitwerking in twee fasen.

    • o De eerste fase (transitieperiode) staat in het teken van de experimentele aanpak, waarbij verschillende vormen van prestatiebeloning in verschillende settings worden verkend.

    • o Deze experimenten leveren ons de ‘evidence based’ (conform de aanbevelingen van commissie Dijsselbloem) voor de tweede (structurele) fase. Uitgangspunt bij de experimenten is dan ook dat er goed wordt gemeten wat de resultaten en effecten zijn.

  • o Gedurende de eerste fase zullen schoolbesturen een aantal jaren een experiment kunnen doen. Uitgaande van politieke besluitvorming over de structurele uitvoering in het voorjaar van 2015 maakt onderstaand schema duidelijk hoe veel experimentjaren er kunnen zijn.

Voor het project is een aparte website opgezet (www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl) waarop alle relevante informatie over het project en deze regeling staan.

Regeling OCW-subsidies

De Regeling Experimenten Prestatiebeloning Onderwijs is conform de bepalingen van de regeling OCW-subsidies opgesteld.

Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is bezien op welke wijze het doel kan worden bereikt met minimale administratieve lasten voor de subsidieaanvrager. De uitvoering van de regeling ligt bij het CAOP in samenwerking met DUO. De aanvraag wordt ingediend met het formulier dat wordt gepubliceerd op de website www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl. Deze website en het gesprek met het CAOP hebben tot doel kennis te nemen van de regeling en de procedure eenvoudiger te maken.

Het projectplan en projectbegroting dienen als bijlage te worden toegevoegd en ook hiertoe zullen door CAOP modellen worden aangereikt. Mogelijk ontbrekende informatie wordt door de aanvrager hieraan toegevoegd. OCW stelt voor de beoordeling een Wetenschappelijke Begeleidingscommissie van onafhankelijke deskundigen in. Deze commissie beoordeelt de aanvragen. De ondersteuning aan de schoolbesturen door het CAOP en de betrokken wetenschappers zorgt voor een grote mate van voorwerk en standaardisatie. Dit voorkomt dat iedere aanvrager het wiel opnieuw uitvindt en dit beperkt de administratieve lasten aanzienlijk.

De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan het jaarlijks opleveren van een beknopte inhoudelijke tussenrapportage, in lijn met de voorgenomen activiteiten uit het projectplan. Gelet op de forse bedragen voor beloning van deelnemende leraren en teams is het raadzaam deze jaarlijkse tussenrapportage voorwaardelijk te stellen voor het betaalbaar stellen van de volgende trance. Dit rechtvaardigt de beperkte administratieve last, die wordt beperkt door ook ten behoeve van de tussenrapportage een model ter beschikking te stellen.

De presentatie van de onderzoeksresultaten zal in het algemeen plaatsvinden door de onderzoeker prestatiebeloning en de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie. Het is daarnaast denkbaar dat deelnemende schoolbesturen worden gevraagd meewerking te verlenen aan communicatieactiviteiten gericht op het presenteren, verspreiden en overdragen van experimentresultaten.

Daarnaast geldt een bredere informatieplicht voor de subsidieontvanger: de subsidie-ontvanger geeft de minister desgewenst inzage in de administratie en geeft op verzoek inlichtingen over de besteding van de subsidie. Ook dient de subsidieontvanger de minister schriftelijk mee te delen wanneer er omstandigheden zijn die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

De besteding van niet-bestede middelen is vrij, mits de voorgenomen activiteiten zijn uitgevoerd. Verantwoording van de subsidie geschiedt conform model G jaarverslaggeving en hierop vindt accountantscontrole plaats. De extra administratieve last is hiermee minimaal.

De administratieve lasten voor de subsidieaanvrager zijn per experiment gekwantificeerd via het Standaard Kosten Model. De totale administratieve lasten voor een subsidieaanvrager bedragen ten hoogste € 6.880,–. Een substantieel deel van dit bedrag (€ 3.360,–) betreft de kosten voor de subsidieaanvraag, de rest betreft overige (beheers)kosten.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

De regeling staat open voor alle bekostigde scholen in de sectoren primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, uitgezonderd ligplaatsscholen en rijdende scholen. De reden voor deze uitzondering is onderzoekstechnisch van aard.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

Om onderzoekstechnische redenen wordt het schooljaar beschouwd als een afgebakende periode van experimenteren. Dat betekent voor ieder schooljaar dat er een moment is waarop:

  • o de prestatiebeloning wordt aangekondigd;

  • o de prestatie wordt geleverd;

  • o de geleverde prestatie wordt gemeten;

  • o de prestatiebeloning wordt toegekend;

  • o het effect van de prestatiebeloning t.o.v. de controlegroep wordt bepaald.

De voorbereidingen die de subsidieaanvrager treft voor het experiment zijn gericht op de start van het experiment in het komende schooljaar. Hier kan alleen in overleg met het CAOP van afgeweken worden. Hoe later het moment van subsidieaanvraag hoe minder voorbereidingstijd er is voor de start van het eerstvolgende schooljaar.

in een experimentgroep kunnen zowel leraren als (in het mbo) instructeurs worden beloond voor een prestatie. Bij een experiment met teambeloning kunnen ook lager management en ondersteunend personeel binnen de experimentgroep vallen.

Artikel 3. Subsidieaanvrager

Het bevoegd gezag is de aanvrager van de subsidie. Anderen zijn uitgesloten, bijvoorbeeld gemeenten (mits deze niet als bevoegd gezag staat aangeschreven), niet-bekostigde scholen, andere organisaties. Het is mogelijk dat meerdere bevoegd gezagsorganen samen een projectplan opstellen dat eenmalig wordt beoordeeld door de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie. De subsidie wordt nog steeds verstrekt aan de afzonderlijke bevoegde gezagsorganen en ook de financiële verantwoording over het experiment in het jaarverslag is per bevoegd gezag. De inhoudelijke tussenrapportage kan geaggregeerd zijn.

Artikel 4. Besteding subsidie

Het bevoegd gezag verantwoord zich via tussenrapportages en een eindrapportage over de uitvoering van de activiteiten. In de jaarrekening wordt financiële verantwoording afgelegd volgens (het vernieuwde)model G.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

Startpunt experiment is altijd begin schooljaar en de uiterlijke aanvraagdatum sluit daarom op 1 april van ieder jaar. Dit is vanwege de minimale voorbereidingstijd die een bestuur nodig zal hebben. De laatste mogelijkheid tot het doen van een experiment is schooljaar 2014–2015. Aanvraag voor dit laatste experimentjaar is daarom vooralsnog 1 april 2014.

De ondersteuning vanuit het CAOP en door de inzet van onderzoekers in deze fase bij het opstellen van projectplannen zorgt voor een solide wetenschappelijk ontwerp en het beperkt ook de administratieve lasten voor een individueel bevoegd gezag. Het CAOP meldt DUO bij welke aanvragen zij betrokken zijn.

De aanvraag van het bevoegd gezag wordt ingediend bij DUO. Informatie over de aanvraagprocedure en standaard aanvraagformulieren worden verstrekt door CAOP.

Aanvragen die niet in overleg met CAOP zijn opgesteld, worden niet in behandeling genomen. Dit omdat het CAOP opgedragen is de onderlinge samenhang van alle experimenten te bewaken en om teleurstellingen te voorkomen wanneer de subsidieplafonds zijn bereikt. Dit laat onverlet dat de aanvraag de verantwoordelijkheid is van het bevoegd gezag,

Het CAOP zal de projectplannen voorzien van een advies voorleggen aan de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie. In het advies benoemt het CAOP de punten in het projectplan waar de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie extra aandacht voor zou kunnen hebben.

Het CAOP coördineert ook de begeleiding van de schoolbesturen gedurende de experimenten. Dit betreft zowel het ondersteunen van schoolbesturen bij allerlei vragen rondom prestatie-indicatoren, prestatiemetingen en beloningsvraagstukken. Daarnaast ondersteunt het CAOP de wetenschappelijke begeleiding bij het bepalen van het effect van de prestatiebeloning op de geleverde prestatie van de deelnemers aan prestatiebeloning.

Artikel 6. Tussentijdse projectbewaking

De eerste tranche zal het bedrag betreffen dat het bevoegd gezag ontvangt voor de projectkosten van het volgende schooljaar. Hiervoor is gekozen om toekomstige terugvorderingen te voorkomen. Na afronding van de voorbereidingsfase zal, indien het bevoegd gezag voornemens is de prestatiebeloning daadwerkelijk in het vooruitzicht te stellen en het effect te meten, ook de tweede tranche uitgekeerd worden door DUO. Deze procedure geldt ook bij een derde en vierde tranche.

De Wetenschappelijke Begeleidingscommissie zal op basis van de tussenrapportage de minister adviseren over de verlening van de volgende tranche. In principe volgt de Minister het advies van de commissie.

Er komt op de site www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl een model voor de tussenrapportage. Het verslag wordt verstuurd naar DUO. Het eindrapport dat de onderzoeker prestatiebeloning opstelt wordt beschouwd als de inhoudelijke verantwoording over het gehele experiment. Ten behoeve van de uniformiteit in eindrapportages zal hiertoe, op hoofdlijnen een format ter beschikking worden gesteld. De financiële verantwoording wordt afgelegd bij de jaarverslaglegging.

In de regeling wordt beschreven dat de betaling van de subsidie in twee of meer tranches zal plaatsvinden. Als de aanvrager stopt met het experiment of als uit de tussenrapportage blijkt (ter beoordeling door Wetenschappelijke Begeleidingscommissie) dat continuering niet zinvol is, wordt betaling van volgende tranches stopgezet. De kans dat een groot deel van het subsidiebedrag zal worden besteed aan andere activiteiten buiten het experiment om is dan ook klein.

Bij de beoordeling van nieuwe aanvragen worden de verplichtingen uit eerder toegekende subsidieaanvragen meegenomen bij de vraag of er toegekend wordt.

Artikel 7. Subsidieplafonds

Voor de experimenteerperiode 2012–2015 is in totaal 150 miljoen beschikbaar. Dit bedrag omvat naast de beloningskosten en uitvoeringskosten voor de schoolbesturen (144 miljoen) ook globale uitvoeringskosten zoals de bekostiging van de begeleidende onderzoeker, de inzet van het CAOP, de wetenschappelijke begeleidingscommissie, de uitvoeringskosten die DUO maakt en eventueel aanvullend onderzoek (6 miljoen).

Om over een zo breed mogelijk scala aan experimenten goede wetenschappelijke metingen te kunnen verrichten wordt over-inschrijving in een bepaalde sector of experimentvariant vooraf ingeperkt. De ingestelde subsidieplafonds voorkomen dat een aantal experimentvarianten niet of in sommige sectoren onvoldoende worden uitgetest. Als een subsidieplafond op een bepaalde variant is bereikt, vervalt de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen. Hierbij geldt de datum van ontvangst van de eerste aanvraag door DUO (‘eerst’ in het geval een eerste subsidieaanvraag heeft geleid tot eventuele aanwijzingen voor aanpassingen). Het kan gebeuren dat een aanvraag inhoudelijk een positief advies krijgt van de wetenschappelijke begeleidingscommissie maar niet wordt gehonoreerd vanwege overschrijving van een subsidieplafond. Als de subsidieplafonds tussentijds worden aangepast betekent dit dat de reeds beoordeeld aanvragen voorrang hebben ten opzicht van nieuwe aanvragen.

De subsidieplafonds zijn als volgt weer te geven.

144 miljoen

30% Individuele prestatiebeloning

70% Teambeloning

50% PO

34% VO

16% MBO

50% PO

34% VO

16% MBO

De percentages bij de twee hoofdvarianten (individueel en teambeloning) zijn niet gelijk. Om voldoende significante uitspraken te kunnen doen over de effecten van prestatiebeloning voor teams is het noodzakelijk om veel teams hebben. Aangezien de beloning van een geheel team meer kost dan van een individuele leraar zijn vooralsnog meer middelen gereserveerd voor teambeloning.

De percentages voor de individuele onderwijssectoren zijn gebaseerd op de onderlinge verhoudingen tussen de sectoren als het gaat om aantallen fte’s. Hierbij wordt het SO meegerekend met het PO.

Artikel 8. Maximum subsidiebedrag per aanvrager

  • o In dit artikel wordt het maximumbedrag voor bekostiging van de experimenten bepaald. Het bedrag dat men in het experiment ter beschikking stelt aan de deelnemer aan het experiment in het kader van een prestatiebeloning kan en mag dus lager zijn. Per experiment wordt ruimte gelaten om te variëren in de beloningscomponent.

  • o Door het bedrag te maximaliseren op het aantal fte is het van belang dat het bestuur aangeeft om hoeveel fte het hier gaat. In de aanvraag zal het bevoegd gezag dan ook het aantal fte dienen aan te geven dat op school werkzaam is als leraar of instructeur. Vanwege de verschillen in de gemiddelde personeelslast in de verschillende sectoren is er per sector een ander bedrag per fte gereserveerd.

  • o Het maximaal aantal jaren dat er geëxperimenteerd kan worden hangt af van de start van een bevoegd gezag. Hoe eerder een bevoegd gezag zich aanmeldt, des te langer kan men experimenteren.

  • o Het maximale subsidiebedrag is gebaseerd op de aanname dat maximaal 50% van een lerarenpopulatie binnen een bevoegd gezag meedoet aan een experiment. Ook hier geldt dat in een experiment de verhouding anders kan en mag liggen.

  • o Het maximale subsidiebedrag gaat er vanuit dat een bevoegd gezag ieder experimentjaar 1 keer een beloning zal toekennen aan de best presterende leraren. Ook hier geldt dat in een experiment de verhouding anders kan en mag liggen.

  • o Grond voor maximumbekostiging: het aantal deelnemende fte binnen een experimentgroep wordt vermenigvuldigd met een (sectorspecifiek) bedrag per fte.

  • o Vervolgens is er rekening gehouden met de kosten die het project met zich meebrengt. Het betreft hier gestaffelde bedragen.

  • o De prestatiebeloning komt ten goede van de leraren en/of (in het mbo) de instructeurs. Vooral in de experimenten met verschillende vormen van teambeloning is het denkbaar dat lager management (b.v. teamleiders of sectiehoofden) en onderwijsondersteunend personeel (b.v. onderwijsassistenten) ook in aanmerking kunnen komen voor prestatiebeloning. In de projectplannen dient duidelijk gemaakt te worden op welke wijze in het betreffende experiment de relatie gelegd wordt tussen de prestaties van de leerlingen en de geleverde prestaties van deze categorie personeelsleden.

Hieronder een aantal fictieve voorbeelden ter verduidelijking van de berekening van het het subsidiebedrag:

Primair Onderwijs

Een schoolbestuur heeft 4 scholen en 80 fte in totaal. Op elke school wordt een experimentgroep en een controlegroep aangewezen. Het maximale subsidiebedrag dat kan worden aangevraagd: 0,5 (maximaal de helft van een instelling is experimentgroep) x 80 (het totaal aantal fte) x € 1.250,– (bedrag per fte in de experimentgroep) = € 50.000,–.

Dit betekent dat er een bedrag van € 50.000,– aanwezig is voor de beloning van leraren in de experimentgroep. Het blijkt dat ongeveer 20% van de leraren in de experimentgroep (dus 8 van de 40) aanspraak kunnen maken op een extra beloning dan zou het in dit geval betekenen dat voor 8 leraren een prestatiebeloning wordt gereserveerd van € 6.250,– bruto. Dit bedrag is inclusief werkgeverslasten. Na aftrek van belasting betekent dat er in dit voorbeeld (maximaal) ongeveer € 2.600,– netto zal overblijven voor de leraar die de prestatiebeloning ontvangt

Voortgezet Onderwijs

Een schoolbestuur heeft 6 scholen met een onderbouw en bovenbouw en in totaal 12 teams. Het schoolbestuur kiest voor teambeloning. Zes teams komen in een experimentgroep en de andere zes in de controlegroep. De teams kennen een wisselend aantal fte’s:

Scholen

Experimentgroep (aantal fte)

Controlegroep (aantal fte)

School A

Onderbouw (20)

Bovenbouw (18)

School B

Bovenbouw (18)

Onderbouw (21)

School C

Bovenbouw (21)

Onderbouw (24)

School D

Onderbouw (16)

Bovenbouw (15)

School E

Bovenbouw (15)

Onderbouw (17)

School F

Onderbouw (22)

Bovenbouw (20)

TOTAAL

112 fte

115 fte

Totale maximale subsidie die een schoolbestuur kan verwachten is: 112 x € 1.700,– = € 190.400,–. Het schoolbestuur besluit 2 teams te belonen: de beste van de bovenbouw en de beste van de onderbouw. De 2 beste teams zijn na een jaar: Onderbouw - School A (20fte) en Bovenbouw, School E (15fte). Team op School A ontvangt dan: € 190.400,– x (20/35) = € 108.800,– en het team op School E ontvangt dan: € 190.400,– x (15/35)= 81.600. Het schoolbestuur kan in samenspraak met de winnende teams beslissen om een deel van het bedrag voor beloning op de rekening van de docenten te storten en het andere deel te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld een (buitenlandse) studiereis voor de winnende teams.

Middelbaar Beroepsonderwijs.

Een ROC of AOC heeft 600 fte werkzaam en wil individuele prestatiebeloning invoeren. De helft van de leraren zit in de experimentgroep en de andere helft in de controlegroep. Het maximale subsidiebedrag is dan: 300 fte x € 1.700,– = € 510.000,–. Als een instelling op basis van leerwinst, leerling-tevredenheid en het oordeel van de schoolleider de beste 20% kiest zal dit betekenen dat per leraar er (510.000 / 60) € 8.500,– bruto uitgekeerd kan worden. Dit bedrag is inclusief werkgeverslasten. Na aftrek van belasting gaan we er vanuit dat er (maximaal) ongeveer € 3.500,– netto zal overblijven voor de leraar die de prestatiebeloning ontvangt.

Wetenschappelijke begeleiding
  • o De vergoedingen voor de wetenschappelijke begeleiding worden door OCW vastgesteld en jaarlijks na afloop van het experimenteerjaar door DUO betaald aan de deelnemende onderzoeksorganisaties.

  • o De samenwerkingsovereenkomst beschrijft de wederzijdse verwachtingen tussen bevoegd gezag en de onderzoeker prestatiebeloning. Hiertoe zal CAOP een standaard model ter beschikking stellen.

Artikel 9. Experimenteervarianten en ontwerpeisen

In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 1 waarin de inhoudelijke en procedurele bepalingen ten aanzien van de experimenten wordt geregeld. Dit is om een aantal redenen noodzakelijk:

  • o De onderlinge vergelijkbaarheid van experimenten moet maximaal zijn. Welke vormen van prestatiebeloning wel en niet werken in het onderwijs wordt alleen duidelijk als de varianten ten opzichte van elkaar vergeleken kunnen worden.

  • o De validiteit en betrouwbaarheid van de experimenten moet onbetwist zijn. Om voldoende omvang van experimenten te garanderen en de validiteit maximaal te laten zijn wordt een aantal ontwerpeisen gesteld aan de experimenten.

Artikel 10. Subsidiabele kostensoorten

In dit artikel staat beschreven welke projectkosten c.q. subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de hoogte van de subsidie.

Het bevoegd gezag mag tijdelijk eigen personeel inzetten, maar alleen personeel dat werkzaamheden verricht op het terrein van projectleiding en procescoördinatie. Tijdelijke personele kosten worden vergoed op basis van reële uurtarieven. De inhuur van adviseurs of deskundigen is mogelijk. Dit dient altijd in afstemming en via het CAOP te verlopen. De inhuur van onderzoekers voor de effectmeting is niet nodig: het ministerie van OCW zorgt gedurende de hele looptijd van het experiment voor de inzet van onderzoekers in verband met de effectmeting. Deze inzet wordt gecoördineerd door het CAOP en in overleg met de aanvrager zal worden bekeken of gebruik gemaakt kan worden van een, voor de aanvrager bekende onderzoeker of dat het CAOP een onderzoeker naar voren schuift.

Voor de uitvoering van een experiment kan het nodig zijn om middelen of materialen aan te schaffen of te huren, bijvoorbeeld op het terrein van ICT. Kosten hiervoor zullen door het CAOP in rekening worden gebracht bij OCW. De middelen en materialen dienen wel functioneel te zijn voor de implementatie van prestatiebeloning. Voorts moeten deze op basis van afschrijving worden begroot, uitgaande van een afschrijvingstermijn van 3 jaar. Er wordt geen subsidie verleend voor de kosten van de ontwikkeling van nieuwe ICT-middelen, zoals voor de ontwikkeling van educatieve software.

Artikel 11. Advies voorafgaand aan subsidieverlening

De bij deze regeling ingestelde onafhankelijke Wetenschappelijke Begeleidingscommissie borgt gedurende de experimentjaren de betrouwbaarheid en validiteit van de experimenten. De commissie beoordeelt de individuele subsidieaanvragen, bewaakt het wetenschappelijke karakter gedurende de experimenten en stelt een eindrapportage op aan het einde van de experimentperiode.

Artikel 13. Tijdvak subsidieverlening

De laatste experimenten vinden plaats in schooljaar 2014–2015, waarbij de uitkomsten van deze experimenten nog meegenomen worden in de besluitvorming over de structurele invoering van prestatiebeloning in het onderwijs. De toekenning van de middelen van deze experimenten is ook nog mogelijk in de eerste helft van het daaropvolgende schooljaar (2015–2016) en de mogelijkheid tot besteding van de middelen eindigt om die reden pas op 31 december 2015.

Er zal worden uitgekeerd in tranches. Zoals al eerder vernoemd in de regeling heeft OCW gekozen voor deze manier van uitbetalen om ervoor te zorgen dat de controle en betrokkenheid van besturen gewaarborgd blijft. Er zal jaarlijks een beknopt verslag gevraagd moeten worden door het indienende bestuur zodat er een goed beeld wordt geschetst over de gang van zaken. De Wetenschappelijke Begeleidingscommissie zal dit toetsen en de minister adviseren om wel of niet door te gaan met het uitkeren van de subsidie.

Artikel 14. Besluitvorming door de minister

Na een inschrijving van een bevoegd gezag voor een experimenteervariant zal het bevoegd gezag binnen 4 weken een bericht ter goedkeuring of afkeuring ontvangen. In deze tijd zal de aanvraag worden gekeurd door de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie. Na goedkeuring zal na maximaal 2 maanden een beschikking/betaling worden gegeven. Indien er een aanvraag afgekeurd wordt zal dit vergezeld gaan van een advies. Daarin wordt beschreven welke aanpassingen moeten worden aangebracht om alsnog voor goedkeuring in aanmerking te komen.

Artikel 17. Informatieplicht

De subsidieontvanger heeft een informatieplicht. In het kader van deze regeling is de subsidieontvanger verplicht mee te werken aan het onderzoek naar de effecten van prestatiebeloning. Hiervoor worden door CAOP onderzoekscapaciteit ingezet. Gedurende de looptijd van deze regeling zullen deze onderzoekers de effecten bij de scholen onderzoeken. Zo zullen in het kader van dit onderzoek bij werknemers van de subsidieontvanger vragenlijsten afgenomen worden. De subsidieontvanger heeft naast een informatieplicht ook een meldplicht. Dit betekent dat als er zich tussentijds bijzondere omstandigheden of substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde experiment, dit direct gemeld dient te worden aan DUO, Postbus 606, 2700 ML, Zoetermeer.

Voorts wordt van de subsidieontvanger verwacht dat hij meewerkt aan de overdracht en verspreiding van de ervaringen, kennis en resultaten van het experiment dat hij heeft uitgevoerd aan andere scholen.

Artikel 18. Verantwoording en controle

Overeenkomstig de regeling jaarverslaglegging onderwijs worden de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidies in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Deze moet derhalve worden gespecificeerd overeenkomstig Model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. Hiervoor kan de instellingsaccountant gebruik maken van de tussenrapportage voor zover het de activiteiten betreft die betrekking hebben op het verslagjaar.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Voor de datum van inwerkingtreding en de implementatietermijn wordt afgeweken van de richtlijnen met betrekking tot de vaste verandermomenten. Met het oog op de ambitie van dit kabinet om voldoende en degelijke, wetenschappelijke experimenten met prestatiebeloning mogelijk te maken is het van belang zo snel mogelijk uitvoering te geven aan deze maatregel en niet te wachten op het eerstvolgende verandermoment.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.

BIJLAGE 1 EXPERIMENTEERVARIANTEN EN ONTWERPEISEN

Twee varianten prestatiebeloning

De experimenten richten zich op twee hoofdvarianten van prestatiebeloning:

  • o bij individuele prestatiebeloning wordt aan de hand van de prestatie die de individuele leraar levert, een individuele leraar al of niet met een prestatiebeloning beloond.

  • o bij teambeloning wordt aan de hand van de prestatie die het gehele team levert, een individuele leraar of een team van leraren al of niet met een prestatiebeloning beloond.

Eisen aan het ontwerp van de experimenten

De wetenschappelijke begeleidingscommissie zal bij de beoordeling van de projectplannen kijken naar de volgende ontwerpeisen aan de experimenten:

  • o Binnen de groep door de aanvrager aangemelde leraren wordt op basis van toeval door de onderzoekers de controlegroep en de experimentgroep toegewezen. De leraren die deel uitmaken van de experimentgroep maken kans op de prestatiebeloning. De omvang van de beide groepen dient beargumenteerd te worden.

  • o In het projectplan wordt duidelijk:

    • op welke wijze de (random) toewijzing van controlegroep en experimentgroep plaatsvindt;

    • op welke wijze het experiment de betrouwbaarheid en validiteit van de effectmeting waarborgt (onder meer door een inschatting te maken van de statistische kracht - “massa maken”);

    • op welke wijze binnen het experiment omgegaan of gecontroleerd wordt voor zelfselectie. Als er sprake is van vrijwillige deelname van scholen/ leraren- (teams) binnen een schoolbestuur aan het experiment kan er sprake zijn van zelfselectie en dienen de effecten van prestatiebeloning in dat licht beoordeeld te worden;

    • hoe de kennis uit de literatuur over prestatiebeloning is meegenomen in de te onderzoeken variant van prestatiebeloning;

    • op welke wijze de kans op en omvang van de prestatiebeloning is vastgesteld;

    • hoe naast de kwantitatieve effecten ook een verklarend onderzoek wordt uitgevoerd door middel van een kwalitatieve voor- en nameting;

    • hoe de aanvrager. indien van toepassing omgaat met de aanwezigheid van leraren van zowel experiment- als controlegroep binnen één school en/of team;

    • of, en zo ja hoelang deelnemende scholen, leraren en leerlingen na afloop van de experimenten worden gevolgd;

    • welke data en gegevens de deelnemende scholen zullen moeten opleveren teneinde een wetenschappelijke analyse mogelijk te maken;

    • Uit het projectplan wordt duidelijk dat het experiment zich openstelt voor wetenschappelijk debat (het experiment maakt onderdeel van een publicatie, data wordt beschikbaar gesteld voor eventuele replicatie, etc.). De verzamelde data zullen na afloop van het experiment door de onderzoeker(s) (geanonimiseerd) ter beschikking gesteld moeten worden voor nadere analyse of ander onderzoek.

  • o In het projectplan kan ingezet worden op een prestatiebeloning van de experimentgroep en een beperkte beloning (niet afhankelijk van de prestatie) van een controlegroep. De verwachte invloed hiervan op de gevonden verschillen in de effectmeting dienen te worden beschreven. De keuze voor deze experimentvorm heeft geen gevolgen voor het maximum aan te vragen subsidiebedrag.

  • o Het is gedurende het experiment niet toegestaan om de controlegroep voor eigen rekening een additionele beloning te geven. Dit zou het experiment te zeer verstoren. Ook dient voorzichtig omgegaan te worden met tussentijdse beleidswijzigingen gericht op de experiment- of controlegroep.

Eisen ten aanzien van de prestatie-indicatoren

  • o De metingen van de prestaties en de daaropvolgende beloning vinden gedurende de experimenten jaarlijks plaats.

  • o De indicatoren dienen relevant voor het onderwijsproces, beïnvloedbaar en niet manipuleerbaar door leraren te zijn.

  • o In alle experimenten zijn leerling-prestaties een van de prestatie-indicatoren.

  • o Daarnaast kiest iedere aanvrager een of meerdere aanvullende prestatie-indicatoren. Hierbij kan gedacht worden aan prestatie-indicatoren als:

    • mate van opbrengstgericht werken

    • mate van omgaan met verschillen

    • verwijzing naar het speciaal onderwijs

    • tevredenheid leerlingen

    • tevredenheid vervolgonderwijs of afnemend bedrijfsleven (mbo)

    • beoordeling schoolleider

    • beoordeling collega’s

    • percentage voortijdig schoolverlaten

    • op- en afstroompercentages

  • o Als het gaat om leerling-prestaties wordt altijd in termen van leerwinst gesproken. De mate van geboekte leerwinst is kortom de gehanteerde maatstaf bij leerling-prestaties. De aanvrager wordt gevraagd de operationalisering van deze maatstaf te onderbouwen.

  • o De aanvrager is vrij om de prestatie in relatieve (grootste procentuele verbetering) of absolute (voldoen aan vooraf gedefinieerde norm) vast te stellen. Bij de absolute prestatienorm zal extra aandacht zijn voor de onderbouwing van de ingeschatte kans op de beloning en de voorgestelde omvang. Daarnaast is de aanvrager vrij de beloning afhankelijk te maken van een vooraf gesteld doel (gemeten in absolute dan wel relatieve zin) of een competitie maken (waarbij de docenten met de grootste winst (absoluut of in procenten) de beloning krijgen. Dit heeft geen gevolgen voor het maximum aan te vragen subsidiebedrag.

  • o In het projectplan wordt duidelijk welke meetinstrumenten voor de meting van de prestatie-indicatoren worden ingezet en hoe wordt gewerkt aan standaardisatie.

  • o Om de onderlinge vergelijkbaarheid van experimenten te kunnen waarborgen zal bij de effectmeting van de prestatiebeloning gebruik gemaakt worden van een gestandaardiseerde toets. Deze zal ter beschikking worden gesteld aan het deelnemende bevoegd gezag.

Eisen ten aanzien van de beloning

  • o De beloning moet substantieel zijn en aantrekkelijk voor de leraren.

  • o In deze experimenten met prestatiebeloning wordt er vanuit gegaan dat de beloning in ieder geval financieel van aard is, maar het bevoegd gezag kan daar bovenop natuurlijk ook andere beloningsvormen toepassen voor zover ze vooraf in het projectplan beschreven staan.

  • o In het projectplan wordt duidelijk gemaakt op welke wijze de zeggenschap over besteding van de prestatiebeloning door de beloonde leraren wordt geregeld. Dit geldt zowel bij individuele prestatiebeloning als bij teambeloning.

Naar boven