26 695 Voortijdig school verlaten

Nr. 84 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 februari 2012

1. Inleiding

Deze brief informeert u over een drietal zaken: het belang van het terugdringen van schooluitval bij economische tegenwind, de voortgaande daling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters naar 38 600 en de aanpak om het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te brengen naar maximaal 25 000 in 2016.

Jaarlijks informeer ik de Tweede Kamer over de voortgang van het terugdringen van schooluitval. Daarnaast kom ik terug op de invoering van het Digitaal Verzuimloket in het primair onderwijs, zoals toegezegd in de brief «Evaluatie Digitaal Verzuimloket» en op de toezegging in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Vertrouwen in de school» met betrekking tot de Utrechtse School.

Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont en zeker niet alleen voor de jongeren zelf. Mèt een startkwalificatie hebben jongeren betere arbeidsmarktperspectieven. De jeugdwerkloosheid loopt in Nederland mede door de afnemende schooluitval nu slechts in geringe mate op en is bovendien relatief laag. Ook blijkt uit onderzoek in Engeland dat een afgemaakte schoolopleiding een matigend effect heeft op het aantal vermogensdelicten en -misdrijven.

De doelstelling van het kabinet Balkenende II was om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters terug te brengen tot 35 000 in 2012. Rekening houdend met de circa 4000 jongeren die nu onterecht als voortijdig schoolverlater meegeteld worden, is deze doelstelling in feite bereikt. Alles wordt in het werk gesteld om vanaf 2012–2013 deze jongeren niet langer onterecht mee te tellen.

Het huidige tempo van afname blijkt nu onvoldoende om in 2016 de doelstelling van 25 000 te bereiken. Een extra inzet van alle betrokkenen is dus noodzakelijk. Het kabinet neemt alleen genoegen met het maximaal haalbare als het gaat om het terugdringen van schooluitval.

2. Investeren in startkwalificaties loont

Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont in economisch en in maatschappelijk opzicht. Onderstaande grafiek laat bijvoorbeeld de samenhang zien tussen schooluitval en jeugdwerkloosheid in Europees verband met Eurostat-cijfers. Vanzelfsprekend spelen ook andere factoren een rol bij de hoogte van de jeugdwerkloosheid in een land, maar de invloed van de hoogte van de schooluitval blijkt in 2010 groot en significant. Bij economische tegenwind betaalt de investering uit eerdere jaren in de startkwalificatie van een jongere zich uit in een lagere kans op jeugdwerkloosheid. Om bestand te zijn tegen eventuele toekomstige tegenslag blijft investeren in startkwalificaties noodzakelijk1.

Schooluitval en jeugdwerkloosheid 2010

Schooluitval en jeugdwerkloosheid 2010

Ook op criminaliteit heeft minder schooluitval een matigend effect. De samenhang tussen criminaliteit en schooluitval is herhaaldelijk aangetoond2. Maar een recent onderzoek van de Londen School of Economics and Political Science3 concludeert op basis van onderzoek in Engeland dat er ook een oorzakelijk verband is tussen de afgemaakte schoolopleiding, vooral bij de lagere opleidingsniveaus, en minder vermogensdelicten en -misdrijven. Het effect op geweldsmisdrijven was niet aantoonbaar. Voor minder diefstal, vandalisme en inbraken moet een samenleving blijven investeren in een zo laag mogelijke schooluitval.

3. Nadere analyse resultaat 2010–2011

In het afgelopen schooljaar 2010–2011 is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters gedaald naar 38 600 op landelijk niveau4. Dit betreft de voorlopige cijfers. Elk najaar wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters definitief vastgesteld. Een bijstelling van enkele honderden nieuwe voortijdig schoolverlaters is gebruikelijk, opwaarts of neerwaarts.

Vorig jaar berichtte ik u over het aantal jongeren dat in de sinds 2005–2006 gehanteerde meetsystematiek onterecht wordt geteld als voortijdig schoolverlater. Onderzoek heeft uitgewezen dat het circa 4000 jongeren betreft. De doelstelling van maximaal 35 000 voortijdig schoolverlaters in 2012 is in feite bereikt als rekening wordt gehouden met deze groep onterecht geteld voortijdig schoolverlaters, zie verder bijlage «Nieuwe meetsystematiek».5

 

2002

05–06

peiljaar convenant

06–07

07–08

1e jaar

08–09

2e jaar

09–10

3e jaar

10–11

4e jaar convenant jaar

14–15

Aantal nieuwe vsv’ers

71 000

52 700

50 900

46 800

41 800

39 900*

   

Daling 10–11

           

– 1 300

 

Aantal nieuwe vsv’ers

           

38 600

25 000

* Het voorlopige cijfer was 39 600, 17 februari 2011 Tweede Kamer TK 32 356, nr. 20

In de Cijferbijlage zijn de resultaten over schooljaar 2010–2011 uitgebreid weergegeven.5 In de analyse hieronder staat het uitvalpercentage centraal. Met deze insteek wordt vooruit gelopen op de overstap naar het beoordelen van de procentuele uitval in de aanpak voortijdig schoolverlaten 2012–2015.

3.1 Regio’s, mbo-instellingen en voortgezet onderwijs: wisselend beeld

Regio’s: daling, stagnatie, op en neer gaande uitval, of oplopende uitval

In de verschillende RMC-regio’s loopt de ontwikkeling van het uitvalpercentage uiteen. Alle denkbare patronen zijn gerealiseerd in de afgelopen jaren: gestage daling, eenmalige grote daling, trage start gevolgd door een versterkte daling, op en neer gaande uitval, stagnatie en oplopende uitval, zie onderstaande grafiek.

De drie grootste regio’s – agglomeratie Amsterdam, Rijnmond en Haaglanden – kennen ook in 2010–2011 de hoogste uitvalpercentages. Het betreft de drie bovenste lijnen in de grafiek. Deze regio’s hebben sinds 2005–2006 een aansprekende reductie gerealiseerd. In de afgelopen twee jaar is het tempo van de reductie echter afgenomen. Gezien de grootte van deze drie regio’s betekent dit dat ook de landelijke daling vertraagt. Positief is dat de agglomeratie Amsterdam in staat is gebleken om het oplopende uitvalpercentage in schooljaar 2009–2010 goed te maken in 2010–2011.

Laag in de grafiek is het op en neer gaande resultaat van de regio Noord-Groningen Eemsmond zichtbaar. In de regio’s Noord-Kennemerland en in Zuid-Holland-Noord is na een langzame start nu een versterkte daling gerealiseerd.

Er zijn meerdere regio’s met een oplopende uitval. In de grafiek betreft het onder andere de regio’s Zuidoost-Brabant en Gewest Limburg-Noord. In deze regio’s ligt het uitvalpercentage in 2010–2011 nauwelijks onder het uitvalpercentage in 2005–2006. Per saldo is dus geen resultaat geboekt. De ontwikkeling in deze twee redelijk grote regio’s baart mij zorgen.

In het verleden sprak ik mijn zorgen uit over de regio Flevoland. In 2011 is intensief bestuurlijk overleg gevoerd met wethouders en het college van Bestuur van het ROC Flevoland. Een eerste lichtpuntje is nu in de cijfers te ontdekken.

Uitvalpercentage enkele RMC-regio’s

Uitvalpercentage enkele RMC-regio’s

Middelbaar beroepsonderwijs: daling is mogelijk, stijging komt vaak voor!

Van de 13 mbo-instellingen (roc’s) met meer dan 10 000 bekostigde deelnemers tot 22 jaar heeft 77% een daling in het afgelopen jaar in het uitvalpercentage gerealiseerd6. Het uitvalpercentage ligt echter bij zeven van deze 13 instellingen wel boven de 8%. Het resultaat van deze grootste 13 instellingen bepaalt in belangrijke mate het landelijke beeld.

Van de 32 mbo-instellingen met minder dan 5000 bekostigde deelnemers tot 22 jaar heeft slechts 38% in het afgelopen jaar een daling in de uitval gerealiseerd7. De bijdrage van de kleinere mbo-instellingen, voornamelijk aoc’s (12) en vakinstellingen (12), aan het landelijk aantal voortijdig schoolverlaters is logischerwijze bescheiden. Toch had hier een daling van zo’n 300 voortijdig schoolverlaters moeten plaatsvinden. Actieve participatie van alle instellingen is noodzakelijk om de ambitieuze doelstelling te halen. Bovendien is een oplopend uitvalpercentage op zichzelf al een reden tot alertheid.

Voortgezet onderwijs: nieuwe meetsystematiek is noodzakelijk

Na een sterke daling in de voorgaande jaren is er dit jaar helaas per saldo geen afname in het aantal voortijdig schoolverlaters in het voortgezet onderwijs. Met de vernieuwde meetsystematiek, zie bijlage «Meetsystematiek», zal een scherper beeld ontstaan van de prestaties van individuele scholen.

3.2 Bol niveau 3 en 4: geen daling

Na gestage groei is het aantal deelnemers tot 22 jaar in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in 2010–2011 afgenomen. Deze afname is het grootst op niveau 2 (– 10%). De uitvalpercentages in de bbl zijn dit jaar gedaald. De jongere die een leerwerkplek vindt, haakt blijkbaar iets minder vaak af dan in voorgaande jaren.

In de beroepopleidende leerweg (bol) is het aantal deelnemers tot 22 jaar verder toegenomen. Een verband met de daling van het aantal bbl-deelnemers ligt niet voor de hand omdat de stijging van het aantal bol-deelnemers zich concentreert op niveau 3 en 4. De uitvalpercentages in de bol zijn – net als vorig jaar – niet gedaald. Vooral de niet-dalende uitvalpercentages op niveau 3 en 4 in het mbo vragen om een reactie. Uitval op de niveaus 3 en 4 hangt namelijk vooral samen met de kwaliteit van het onderwijs. In de jaarlijkse enquête van het ROA geven uitvallers uit niveau 3 en 4 vaker schoolgebonden redenen op voor hun vertrek8. Privéproblemen spelen bij deze jongeren een minder grote rol dan bij jongeren op de niveaus 1 en 2. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen mbo-instellingen in de uitval op niveau 3 en 4. Hier moet winst kunnen worden geboekt.

3.3 Uitval in het eerste leerjaar: gerichte aanpak nodig

Bijna de helft van de uitval in het mbo vindt plaats in het eerste leerjaar.Dit is zichtbaar op alle niveaus. De overstap van gediplomeerde en ongediplomeerde vmbo’ers gaat weliswaar aanzienlijk beter sinds 2005–2006. Maar na die overstap loopt het te vaak te snel spaak en de jongere haakt evenmin in het volgende schooljaar weer aan.Dit vraagt om een gerichte aanpak.

3.4 Multiproblematiek: integrale aanpak niet loslaten

De uitval onder jongeren woonachtig in een armoedeprobleemcumulatiegebied stagneert in 2010–2011 op het tamelijk hoge niveau van 5,3%. De uitval onder de jongeren in de overige postcodegebieden daalde in 2010–2011 verder tot een relatief laag niveau van 2,5%. Het verschil in de ontwikkeling en in het niveau van de uitval geeft aan dat het terugdringen van uitval bij multiproblematiek een meer integrale aanpak vraagt die ook meer inspanning kost.

3.5 Terugstroom na uitval: kansen om snelle terugkeer te realiseren

Van alle nieuwe voortijdig schoolverlaters keert ongeveer een derde na één of meerdere jaren weer terug naar het onderwijs. De terugkeerpercentages zijn niet zo hoog dat een stevige, preventieve aanpak van schooluitval achterwege kan blijven. Maar het is goed om de kans op een snelle en succesvolle terugkeer zo groot mogelijk te laten zijn. Recent onderzoek van DUO en Ecbo biedt daarvoor aanknopingspunten9.

3.6 Europa: Nederland blijft goed scoren

De Europese indicator is voor mij één keer per jaar een spiegel voor het Nederlands beleid ten aanzien van het voortijdig schoolverlaten. Gemeten naar de Europese definitie heeft Nederland het aandeel voortijdig schoolverlaters teruggedrongen van 15,4% in 2000 tot 10,1% in 201010. Gemeten naar de Europese definitie blijft het Nederlandse streefniveau 8% in 2020. Deze EU-indicator beweegt relatief traag omdat het de totale groep uitvallers betreft: oude èn nieuwe voortijdig schoolverlaters tussen de 18 en 25 jaar. Het gemiddelde in de EU daalde van 17,6% naar 14,1%. Het Nederlandse resultaat ligt dus op een lager niveau en het aandeel voortijdig schoolverlaters is sneller gedaald. Opmerkelijk is dat het uitvalpercentage in enkele buurlanden – België, Denemarken, Duitsland en Frankrijk – in 2010 is toegenomen, vaak na een jarenlange gestage daling. Ik beschouw dit als een waarschuwing voor Nederland.

Naar maximaal 25 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters

De doelstelling om maximaal 25 000 voortijdig schoolverlaters in 2016 te realiseren, is ambitieus, maar haalbaar. De analyse van de resultaten over 2010–2011 laat zien dat er in diverse regio’s en instellingen winst te behalen is. Maar met het huidige tempo van afname (– 1300 in het afgelopen jaar) redden we het niet. Daarom zet ik de succesvolle elementen van de aanpak van de afgelopen jaren voort, neem ik aanvullende maatregelen en reken ik op extra inzet van alle betrokkenen. Als alle 39 RMC-regio’s, 66 mbo-instellingen en alle vo-scholen zich structureel zullen inspannen, is de doelstelling haalbaar.

Diverse maatregelen hebben bijgedragen aan het resultaat: prestatieafspraken vastgelegd in regionale convenanten, kennisdelingsbijeenkomsten, invoering van de kwalificatieplicht, invoeren van plusvoorzieningen, betere registratie van schoolverzuim, betere studiekeuze- en loopbaanbegeleiding en transparantie in de cijfers. «Deze beleidsinzet lijkt effect te hebben»11.

Op 30 mei 2011 is tijdens een conferentie met ruim 50 bestuurders van roc’s en vo-scholen en ruim 30 wethouders van de RMC-contactgemeenten gesproken over de doorstart van het beleid ten aanzien van het voortijdig schoolverlaten. Deze sleutelfiguren toonden veel bereidheid om te werken aan de ambitie van maximaal 25 000. Zij vinden dat de huidige aanpak met regionale convenanten en resultaatafspraken werkt. Ik ga daarom door op de ingeslagen weg. Het motto «voorkomen is beter dan genezen» blijft de kern van de aanpak. Preventie binnen het onderwijs is doeltreffender en goedkoper dan curatie en re-integratie.

Voortzetten van de aanpak betekent:

nieuwe convenanten afsluiten voor de periode 2012–2015 in alle RMC-regio’s,

verzuimbeleid op mbo-instellingen verder verbeteren,

blijven werken aan kwalitatief goed onderwijs,met name op niveau 3/4 mbo

scherpere cijfers voortijdig schoolverlaten, en

begeleiding bij studie- en beroepskeuze in vo en mbo verbeteren.

Maar doorgaan alleen is niet genoeg. Ik zet daarom extra in op:

eerste leerjaar op alle niveaus in het mbo,

doorlopende leerlijn vmbo-mbo,

integrale aanpak op zorg, veiligheid en arbeidsmarkt, en

meer aandacht voor de kleinere mbo-instellingen.

4.1 Nieuwe convenanten 2012–2015, regionale samenwerking

De samenwerking tussen scholen, gemeenten en Rijk in een RMC-regio wordt opnieuw vastgelegd in convenanten voor de periode 2012–201512. In maart 2012 worden de eerste convenanten getekend. Door ondertekening van een convenant verbinden deze partijen zich aan het verder verminderen van schooluitval en komen scholen in aanmerking voor subsidie. In de vernieuwde aanpak zijn twee geldstromen: 58 miljoen euro prestatiesubsidie voor onderwijsinstellingen en 56 miljoen euro subsidie voor 39 regionale programma’s voortijdig schoolverlaten. Jaarlijks is hiervoor in totaal 114 miljoen euro beschikbaar.

Prestatiesubsidie

De prestatiebekostiging bestaat vanaf 2012–2013 uit een vaste en een variabele component, afhankelijk van de behaalde resultaten. Voor de mbo-instellingen bestaat de prestatiebekostiging voor het merendeel uit een variabele component. Een school heeft recht op prestatiesubsidie als één of meer vsv-normen zijn gehaald of als er een substantiële daling in het uitvalpercentage wordt gerealiseerd. Gezien de stagnerende daling van de uitval op mbo3/4 zijn de normen voor deze categorie scherper gesteld. Ik verwacht dat op mbo3/4 winst te behalen valt.

Toekenning van de prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs gaat lopen via de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs en voor het middelbaar beroepsonderwijs via de Regeling prestatiebox mbo. Beide regelingen zijn in maart 2012 gereed. De prestatiebox, een nieuw bekostigingsinstrument voor het mbo, wordt als aanvullende vergoeding op de bekostiging vorm gegeven en is bedoeld om mbo-instellingen te stimuleren tot het realiseren van specifieke beleidsdoelstellingen.

Subsidie voor de regio: regionaal programma voortijdig schoolverlaten

Naast prestatiesubsidie wordt via de contactschool aan iedere RMC-regio subsidie verstrekt om de regionale aanpak, zoals die de afgelopen jaren is opgezet voort te zetten en aan te scherpen13. Bij de aanvraag voor de subsidie stelt iedere RMC-regio een integrale regionale analyse op. Hierdoor ontstaat een scherp beeld van de problematiek in de regio en kan een gericht subsidievoorstel worden gedaan. Het gaat om de borging van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten in het onderwijsproces van scholen en instellingen en om het samenwerken in de keten op regionaal niveau. Ik zal in het bijzonder kennis nemen van de regionale analyses van de regio’s met een oplopende of stagnerende uitval.

Het regionaal programma voortijdig schoolverlaten zal worden begeleid door een driejarig monitoringsonderzoek. Samen met het CPB onderzoek ik daarnaast de mogelijkheid om met experimenten succesvolle maatregelen te identificeren.

De plusvoorzieningen en de hiervoor beschikbare middelen zijn in het beleid geïntegreerd en maken nu deel uit van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten. In de eerste helft van 2012 wordt de evaluatie naar de Plusvoorziening definitief afgerond. Uit de voorlopige conclusies blijkt dat plusvoorzieningen daadwerkelijk worden ingezet voor overbelaste jongeren en dat voorzieningen met nadruk op structuur en persoonlijke aandacht als effectief worden gezien door de betrokkenen14. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Vertrouwen in de school» is toegezegd een terugblik te geven op de Utrechtse School als voorbeeld van een plusvoorziening. De voorlopige resultaten laten ook hier zien dat de beoogde doelgroep wordt bereikt. Een deel van deze jongeren is via de Utrechtse School doorgestroomd richting vervolgonderwijs of heeft een diploma behaald. Daarnaast lijkt het uitvalpercentage op scholen waarvan de leerlingen afkomstig zijn zich gunstig te ontwikkelen.

4.2 Verzuimbeleid: verbeteringen blijven mogelijk, afspraken met veld

Spijbelen is dé voorbode van uitval. Elke onderwijsinstelling heeft de wettelijke taak om afwezige leerlingen te melden. Om instellingen daarbij te ondersteunen is sinds 2009 het Digitaal Verzuimloket ingericht. Zij kunnen zo met zo min mogelijk administratieve lasten de spijbelaars melden, zie bijlage «Digitaal Verzuimloket».

Recent onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de verzuimaanpak in het mbo bij een selectie van 15 instellingen met weinig vermindering in de uitval laat zien dat in de afgelopen jaren goede vorderingen zijn gemaakt. Drie jaar geleden was bij slechts een kwart van de toen onderzochte 33 instellingen het verzuimbeleid op orde. Dat is nu bij tweederde van de 15 geselecteerde instellingen het geval. Desondanks betreur ik dat nog altijd zo’n 30% van de onderzochte instellingen onvoldoende meldt.15 De inspectie kan vanaf 2012 instellingen die verplichtingen uit de Leerplichtwet niet naleven een bestuurlijke boete opleggen.

Samen met Ingrado en de MBO Raad heb ik mede daarom op 13 februari 2012 afspraken gemaakt over een gezamenlijke verzuimaanpak. Ik stuur u hierover apart een brief. De kern is dat mbo-instellingen gestimuleerd worden om ook voor deelnemers ouder dan 18 jaar de kortere meldtermijnen op grond van de Leerplichtwet toe te passen. Daarnaast worden de instellingen gevraagd om ouders meer te betrekken bij de opleiding en bij het tegengaan van verzuim.

4.3 Beter onderwijs, met name op niveau 3 en 4 mbo

Voorkomen van schooluitval begint met goede kwaliteit van onderwijs. Op niveau 3 en 4 in het mbo kan met goed en goed georganiseerd onderwijs beter resultaat worden behaald. Deze groep uitvallers vertegenwoordigt net als vorig jaar 30% van de totale groep nieuwe voortijdig schoolverlaters. Daarom heb ik als voorwaarde voor de subsidie voor het regionaal programma voortijdig schoolverlaten opgenomen dat elke regio minstens een maatregel formuleert voor het terugdringen van uitval op niveau 3 en 4.

4.4 Cijfers: scherper en dieper

De transparantie in de cijfers over voortijdig schoolverlaten blijft. Sterker nog, de meetsystematiek wordt verder verbeterd, zodat de cijfers nog meer zeggingskracht krijgen. De onderwijsinstellingen, gemeenten en andere partijen weten hoe ze ervoor staan. Dit houdt hen op koers. Daarnaast wordt aanvullende sturingsinformatie ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld «doorstroomuitval». Het gaat om de uitval van jongeren gedurende het eerste inschrijfjaar in het mbo per «aanleverende» vo-school. Sommige vo-scholen kennen een «doorstroomuitval» van minder dan 5%, andere vo-scholen meer dan 15%, zie de Cijferbijlage voor een eerste indruk. Binnen de regio kunnen scholen, mbo-instellingen en gemeenten een gesprek voeren over de doorstroomuitval van de vo-scholen.

4.5 Eerste leerjaar mbo

Opvallend is dat bij alle vier de niveaus in het mbo de uitval in het eerste leerjaar veruit het hoogst is. In latere leerjaren neemt de uitval in alle opleidingen in elk van de niveaus geleidelijk af. De focus ligt daarom op het eerste leerjaar. Door intensivering van de onderwijstijd, intensievere begeleiding en loopbaanoriëntatie en coaching in het eerste jaar wordt de uitval verder bestreden. Op basis van het Regeerakkoord is hiervoor vanaf 2013 150 miljoen euro beschikbaar. Vanaf het schooljaar 2013–2014 wordt het aantal begeleide onderwijsuren in het eerste jaar van de beroepsopleidende leerwegen verhoogd, zie actieplan mbo «Focus op vakmanschap».

Naast het mbo kan ook het vo bijdragen aan het verlagen van de uitval in het eerste leerjaar van het mbo. Het is de taak van het vo hun leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op een vervolgopleiding. Goede loopbaanoriëntatie betekent begeleiding in de studie- en beroepskeuze, waarbij een verbinding wordt gelegd met de regionale arbeidsmarkt.

4.6 Doorlopende leerlijn vmbo-mbo

De overgang van vmbo naar mbo blijft een risicovolle fase16. De meeste schooluitval in Nederland vindt plaats in het eerste jaar na de overstap naar het mbo.Nu de vm2-experimenten een aantal jaren lopen, werk ik aan een wettelijk kader voor nieuwe experimenten met verdergaande samenwerking tussen vmbo en mbo. Deze kunnen uitgevoerd worden op alle vmbo-leerwegen en op de mbo-niveaus 2, 3 en 4. Ik beoog dat deze experimenten vanaf augustus 2013 starten. Zo wil ik het vm2-experiment structureel voortzetten en uitbreiden – conform het Regeerakkoord – om de uitval verder terug te dringen. Het voordeel is namelijk dat meer jongeren voor hun 18de verjaardag, en dus binnen de leerplicht / kwalificatieplicht, in staat worden gesteld hun startkwalificatie te halen.

4.7 Integrale aanpak: zorg, veiligheid, arbeidsmarkt

Voorkomen van uitval begint bij het onderwijs, maar stopt daar niet. Als de jongere met zijn problemen centraal staat, is een bijdrage nodig van scholen en instellingen, het regionale bedrijfsleven, leerplicht/RMC, reclassering, jeugdzorg, schuldhulpverlening en jongerenloketten voor werk en inkomen. Met de vsv-aanpak «Aanval op Schooluitval 2008–2011» is de regionale samenwerking in de keten verbeterd. Dit werpt zijn vruchten af. Door een verdergaande integrale aanpak in de regio kan meer winst worden behaald. In diverse regio’s wordt ook samenwerking gezocht met non-profitorganisaties, met bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen stimuleren en met de uitzendbranche.

Met enkele uitzendbureaus en mbo-instellingen lopen pilots om jongeren die zijn uitgevallen of dreigen uit te vallen, te helpen bij het vinden van een leerwerkplek of een passende opleiding. Deze pilots richten zich ook op de voortijdig schoolverlaters van 18 jaar en ouder. Ruim 80% van de voortijdig schoolverlaters zit in deze leeftijdscategorie. Doordat deze jongeren niet meer leerplichtig zijn, is het lastiger hen binnen boord te houden. Gekeken wordt of de samenwerking met de uitzendbranche en andere particuliere organisaties breder kan worden ingezet. Terugkeerders na uitval uit het mbo zijn bijvoorbeeld relatief vaak voormalige bol-deelnemers niveau 4. Voor het terugvinden van de weg naar het onderwijs hebben zij behoefte aan informatie over het combineren van werken met een opleiding (beroepsbegeleidende leerweg).

4.8 Meer aandacht voor de kleinere mbo-instellingen

Van de kleinere mbo-instellingen (met minder dan 5000 bekostigde deelnemers tot 22 jaar) heeft slechts 38% een daling in de uitval gerealiseerd in het afgelopen jaar. Ik ga in gesprek met de instellingen waarbij de daling stagneert of tot stilstand is gekomen om te kijken welke inspanningen we gezamenlijk kunnen plegen om het tij te keren. Opvallend is dat in het groene mbo de uitval weliswaar laag is, maar is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Dit wordt vooral veroorzaakt door 2 van de 12 AOC’s. Samen met de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de AOC Raad ga ik dit analyseren en gerichte acties inzetten. Verder zal ik via bijeenkomsten ook de vakinstellingen meer betrekken bij het terugdringen van de uitval.

Tot slot

Meerdere voornemens van dit kabinet op de beleidsterreinen onderwijs, werk en sociale zekerheid hebben effect op het aantal voortijdig schoolverlaters. Zo hebben de hogere referentieniveaus voor taal en rekenen wellicht eerst een nadelig effect. Op langere termijn is een verhoging van de basiskennis goed voor het terugdringen van schooluitval.

Terugdringen van schooluitval is geen project met een begin en een eind. Voor succes op langere termijn moet voorkomen van uitval onderdeel zijn van de primaire processen binnen scholen, instellingen en de afdeling RMC/leerplicht van gemeenten. Op dit moment is dit nog onvoldoende het geval. Permanente aandacht voor regio’s, vo-scholen en mbo-instellingen blijft noodzakelijk om alle partijen betrokken te houden bij het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.

Het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten vraagt om een meerjarig perspectief, structurele inzet en middelen, een integrale aanpak gericht op preventie en een strakke organisatie op regionaal niveau. Succes van jaar op jaar is niet vanzelfsprekend. Maar een hoge ambitie is nodig voor de toekomst van onze jongeren. Samen met scholen, gemeenten en andere ketenpartners zetten we alles op alles om de doelstelling van maximaal 25 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016 te realiseren.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Levin, The Payoff to Investing in Educational Justice, Educational Researcher 2009; 38.

Ecorys, Maatschappelijke Kosten Baten Analyse Voortijdig schoolverlaten, april 2009.

X Noot
2

CBS Webmagazine 2011, Jongeren zonder startkwalificatie vaak in aanraking met politie. Zie Cijferbijlage 2012, Achtergrondkenmerken nieuwe vsv’ers: Voortijdig schoolverlaters zijn vijf keer vaker verdacht van een misdrijf.

X Noot
3

LSE, The Economic Journal 2011, Crime Reducing Effect of Education, Machin, Marie Vujic.

X Noot
4

Een jongere is een nieuwe voortijdig schoolverlater als hij of zij op 1 oktober van een schooljaar stond ingeschreven aan een onderwijstelling en op die datum ouder dan 11 maar nog geen 22 jaar was en vervolgens op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar niet meer bij een onderwijsinstelling staat ingeschreven en niet in het bezit is van een startkwalificatie, dat wil zeggen een havo, vwo of mbo-2,3 of 4 diploma.

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
6

Instellingen met daling van 1%-punt of meer: ROC van Amsterdam, ROC Noorderpoort College, ROC Horizon College, ROC Eindhoven, ROC West-Brabant en ROC Amarantis.

X Noot
7

Instellingen met daling van 1%-punt of meer: ROC Flevoland, ROC Zaanstreek-Waterland, Hout- en Meubileringscollege, ROC Rivor, Clusius College, AOC West-Brabant/Prinsentuin College, Menso Alting.

X Noot
8

ROA 2011, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2010.

X Noot
9

Ecbo en DUO/INP 2012, De gevonden zonen (m/v), aandacht voor schoolverlaters die terugkeren naar het onderwijs.

X Noot
10

Eurostat, 2020-doelstellingen, 27 januari 2012.

X Noot
11

SCP 2012, Waar voor ons belastinggeld?, 3.4.2 Doeltreffendheid Voortijdig schoolverlaten.

X Noot
12

Klaster, Het rijk in de Regio, regionale samenwerkingsverbanden blijken effectief, 2011.

X Noot
13

Voor de programmagelden 2011 is een incidentele tegenvaller van 19,2 miljoen euro. De regeling was met 1 jaar verlengd en het bijbehorende budget voor het jaar 2012 is na de aanvraagprocedure in 2011 ook verplicht en betaald in 2011. In de ontwerpbegroting 2012 is de kasschuif van 2012 naar 2011 abusievelijk niet verwerkt.

X Noot
14

Voor de tussenconclusies van ResearchNed zie www.aanvalopschooluitval.nl.

X Noot
15

Inspectie van het Onderwijs, Melding van verzuim en voortijdig schoolverlaten in het mbo, februari 2012.

X Noot
16

L. Elffers, The transition to post-secondary vocational education: students» entrance, experiences, and attainment», 2011.

Naar boven