Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32637 nr. 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32637 nr. 15 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 september 2011
Hierbij bieden wij u, mede namens de betrokken bewindslieden, de kabinetsreactie op de adviezen van de tien topsectoren aan: «Naar de Top, het bedrijvenbeleid in actie(s)». Hierin staat het bedrijvenbeleid met daarin in het bijzonder aandacht voor de topsectoren. Dankzij de goede samenwerking met alle betrokkenen is de kabinetsreactie tot stand gekomen.
Op 4 februari jl. heeft het kabinet de hoofdlijnen van het bedrijvenbeleid aan de Kamer bekend gemaakt. Vervolgens zijn op 17 juni jl. de tien adviezen van de topteams aan de Kamer aangeboden. Toen is een eerste reactie gegeven en zijn de eerste maatregelen aangekondigd.
In deze kabinetsreactie formuleren wij het bedrijvenbeleid en geven wij een integrale reactie op de adviezen van de topsectoren. Als bijlagen treft u aan de Visie op de Noordvleugel, de kabinetsreactie Brainport 2020, een overzicht bijdragen decentrale overheden, Financiering voor ondernemers en de kabinetsreactie op het SER-advies over biobased economy.1 Met deze bijlagen wil het kabinet de integraliteit van het kabinetsbeleid laten zien en hoe vanuit een goede samenwerking van bedrijven, kennisinstellingen en Rijk met decentrale overheden innovaties kunnen worden gestimuleerd en bedrijvigheid kan worden gegenereerd.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
M. J. M. Verhagen
De staatsecretaris van Financiën
F. H. H. Weeker
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
H. Zijlstra
NAAR DE TOP
Het bedrijvenbeleid in actie(s)
Inhoudsopgave
Samenvatting |
2 |
|
1. |
Inleiding: het bedrijvenbeleid |
7 |
2. |
In actie voor ondernemers en topsectoren |
11 |
2.1 Nederland innovatieland |
12 |
|
2.2 Ruim baan voor ondernemers |
18 |
|
2.3 Talent voor het bedrijfsleven |
24 |
|
2.4 Groene groei |
28 |
|
2.5 Internationaal profiel |
30 |
|
3. |
Acties per topsector |
35 |
– Chemie |
35 |
|
– Creatieve Industrie |
37 |
|
– Energie |
40 |
|
– High Tech Systemen en Materialen |
43 |
|
– Life Sciences & Health |
45 |
|
– Agro&Food |
48 |
|
– Logistiek |
50 |
|
– Tuinbouw en Uitgangsmaterialen |
53 |
|
– Water |
55 |
|
– Hoofdkantoren |
58 |
|
4. |
Verder aan de slag |
60 |
4.1 Veld blijft aan het stuur |
60 |
|
4.2 Bijdrage van decentrale overheden |
61 |
|
4.3 Monitoring en effectmeting |
63 |
|
4.4 Financiën |
65 |
Samenvatting
Nederland is een welvarend land. Welvaart die we voor een groot deel te danken hebben aan onze ondernemerszin, handelsgeest en ons vermogen om te innoveren. Deze voorspoed is niet vanzelfsprekend. Maatschappelijke en (financieel-)economische uitdagingen op nationaal en internationaal niveau vragen beleid dat onze vernieuwingskracht en ondernemerszin ruim baan geeft.
Daarom heeft het kabinet in februari van dit jaar een nieuw bedrijvenbeleid ingezet. Uitgangspunt is dat de overheid niet stuurt met regels en subsidies, maar Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren. Want niet de overheid maar ondernemers benutten economische kansen en creëren daarmee economische groei, werkgelegenheid en welvaart. Het nieuwe beleid betekent (i) minder subsidies in ruil voor lagere belastingen, (ii) minder en eenvoudiger regels, (iii) ruimere toegang tot bedrijfsfinanciering, (iv) betere benutting van de kennisinfrastructuur door het bedrijfsleven, en (v) betere aansluiting van fiscaliteit, onderwijs en diplomatie op de behoefte van het bedrijfsleven.
Het kabinet heeft ondernemers en onderzoekers uit negen topsectoren2 van de Nederlandse economie gevraagd om concrete voorstellen te doen die de Nederlandse concurrentiekracht versterken. Het kabinet is enthousiast over de ideeën en voorstellen. Deze brief is een antwoord op de voorstellen van de topteams en tegelijkertijd een aanbod en uitnodiging aan de topsectoren om – samen met het kabinet – de ingezette koers naar de top krachtig en met ambitie voort te zetten.
En die ambitie is:
1) Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020);
2) Stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in 2020);
3) Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 500 miljoen waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven (in 2015).
Maatschappelijke uitdagingen zijn een motor voor groei...
Maatschappelijke uitdagingen – vergrijzing, voedselzekerheid, grondstoffenschaarste3, verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering – worden vaak gezien als bedreigingen voor economische groei. Het omgekeerde is vaak het geval. Immers, de maatschappelijke uitdagingen van vandaag zijn de groeimarkten van morgen4. Vergrijzing schept vraag naar meer en betere gezondheidszorg. Voedselzekerheid vraagt nieuwe en duurzame productiemethodes. En ook de overgang naar een biobased economy biedt tal van kansen voor innovatie en groei. Nederland heeft een uitstekende internationale uitgangspositie op gebieden als life sciences, agrofood, chemie en water waarmee kan worden geprofiteerd van deze groeimarkten.
...vragen om een excellente kennisinfrastructuur...
Het verzilveren en internationaal uitbouwen van deze uitstekende uitgangspositie vereist dat Nederlandse bedrijven voortdurend blijven innoveren. De Nederlandse kennisbasis is van wereldklasse. Het kabinet verbindt bedrijven en kennisinstellingen om de kansen te benutten die de economische en maatschappelijke opgaven creëren5. Het bedrijfsleven heeft de ambitie om zijn uitgaven aan kennis en innovatie substantieel te verhogen; en kennisinstellingen om onderzoek beter te laten aansluiten op de topsectoren.
...sterke regionale clusters...
Sterke regionale clusters leveren een grote bijdrage aan de welvaart van Nederland en oefenen een sterke aantrekkingskracht uit op buitenlandse bedrijven om zich in Nederland te vestigen. Rijk en regio kunnen het effect van de topsectorenaanpak vergroten door hun krachten te bundelen.
Decentrale overheden kunnen beter dan het Rijk beoordelen wat regionale clusters nodig hebben voor een concurrerend bedrijfsleven. Blijvende betrokkenheid van decentrale overheden bij de topsectoren is daarom noodzakelijk om het bedrijfsleven maximaal te faciliteren.
Het kabinet is blij met de bijdrage die regio’s leveren aan het nieuwe bedrijvenbeleid. Gelderland (€ 100 miljoen), Limburg (€ 55 miljoen), Overijssel (€ 250 miljoen) en Zuid-Holland (€ 40 miljoen) stellen extra middelen beschikbaar voor de topsectoren. Ook de beleidsagenda’s van Zuid-Oost Nederland (Brainport 2020) en de Noordvleugel van de Randstad zorgen voor verdere versterking van het concurrentievermogen.
...aansluiting bij de Europese agenda...
Nederland haalt zijn welvaart voor het overgrote deel uit het buitenland. De EU is en blijft hierbij een zeer belangrijke afzetmarkt. Dat betekent dat onze topsectoren juist ook binnen de EU over uitstekende randvoorwaarden moeten kunnen beschikken. Het gaat hierbij om het wegnemen van onnodige belemmeringen in de interne markt (bijvoorbeeld bij aanbestedingsregels of octrooien), slimme regelgeving en het terugdringen van overtollige lasten. Belangrijke randvoorwaarden zijn verder een gelijk speelveld voor bedrijven binnen en buiten de EU en een goede toegang tot financiering. Ook moeten we onze topsectoren verbinden met internationale kennis en innovatieclusters. Inhoudelijke aansluiting bij de Europese programma’s voor onderzoek en innovatie, zoals het 7e Kaderprogramma en de opvolger hiervan «Horizon 2020» is noodzakelijk. Nederland doet goed mee in de huidige Europese programma’s (€ 900 miljoen voor topsector gerelateerd onderzoek in 2007–2010), maar de bedrijfsdeelname moet verder omhoog. Het kabinet zet zich ervoor in dat in Horizon 2020 extra geïnvesteerd wordt in instrumenten om private investeringen in R&D te bevorderen en zet eveneens in op vereenvoudiging en stroomlijning van de instrumenten.
...en een overheid die levert
De topsectoren hebben op verzoek van het kabinet een groot aantal maatregelen voorgesteld die de concurrentiekracht en de kennisinfrastructuur versterken, en die het bedrijfsleven en de kennisinstellingen gezamenlijk zullen uitvoeren. Zij blijven richting geven aan de uitbouw van het bedrijvenbeleid. Onder leiding van een boegbeeld vormt elke topsector een topteam 2.0 om met de uitvoering van de agenda aan de slag te gaan. De topsectoren hebben op 17 juni jl. aangegeven dat er op een groot aantal terreinen een andere aanpak van de overheid nodig is. Het kabinet kondigde direct daarop al enkele maatregelen aan en neemt nu een groot deel van de voorstellen van de topteams over:
Van kennis naar kunde naar kassa
• Het kabinet introduceert per 1 januari 2012 een fiscale aftrek voor investeringen in R&D (RDA). Deze aftrek heeft een budget van € 250 miljoen in 2012 dat zal oplopen naar € 500 miljoen in 2015.
• Het kabinet verschuift stapsgewijs onderzoeksbudgetten richting topsectoren, rekening houdend met de private bijdrage. Onder leiding van de boegbeelden sluiten bedrijven, kennisinstellingen en overheid vóór 31 december a.s. innovatiecontracten af per topsector. Naast het bedrijfsleven participeren NWO, KNAW en de toegepaste kennisinstituten in 2015 voor tenminste € 600 miljoen. Overheid en kennisinstellingen staan klaar om de ambities van de topsectoren te faciliteren; het komt nu aan op concrete investeringen van bedrijven.
• Initiatieven voor publiek-private samenwerking worden zoveel mogelijk gebundeld in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s). Het kabinet komt in 2013 met een aanvullend fiscaal innovatiepakket van € 100 miljoen. Ongeveer de helft daarvan wordt ingezet voor een fiscale aftrek om de bijdrage van bedrijven aan deze TKI’s te stimuleren (RDA+, indicatieve aftrek 25%). Het resterende budget wordt deels ingezet voor bevordering van de mobiliteit van kenniswerkers (kenniswerkersregeling) en deels voor een mogelijke ophoging van de WBSO. Ook continueert het kabinet in 2012 eenmalig het plafond van de WBSO op het niveau van de crisismaatregelen (€ 14 miljoen).
Betere bedrijfsfinanciering voor MKB en innovatief ondernemerschap
• Naast het reeds aangekondigde innovatiefonds MKB+ (start 1 januari 2012) wordt de garantieregeling voor ondernemingsfinanciering (GO) voor leningen tot maximaal € 50 miljoen verlengd.
• Het garantiebudget van het borgstellingskrediet MKB wordt verhoogd van ruim € 750 miljoen naar € 1 miljard.
• Het plafond voor microkredieten wordt verhoogd van maximaal € 35 000 naar € 50 000.
Minder en eenvoudiger regels
• Het kabinet schaft per 1 januari 2013 de ruim 2 miljoen jaarlijkse heffingen voor de Kamers van Koophandel af.
• Het kabinet maakt de crisis- en herstelwet permanent (2012) en reduceert tientallen regels, wetten en regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving door vereenvoudiging van het omgevingsrecht (2013).
• Het kabinet verkort de doorlooptijden bij medisch-ethische toetsing en vergoedingsbeslissingen.
• Bedrijven krijgen de mogelijkheid alternatieven voor bestaande wet- en regelgeving aan te dragen (right to challenge; start met 10–15 experimenten).
Talent voor het bedrijfsleven
• Het kabinet zet in op publiek-private samenwerking in de topsectoren via o.a. de Centra voor Innovatief Vakmanschap (mbo, € 16,4 miljoen beschikbaar) en de Centers of Expertise (hbo, een bedrag in dezelfde orde van grootte als voor de Centra in het mbo).
• De vraag vanuit het bedrijfsleven wordt belangrijker bij zowel toelating van nieuwe opleidingen als herordening van het bestaande opleidingenaanbod. Voor een kwaliteitsimpuls in het gehele hoger onderwijs is vanuit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs een bedrag beschikbaar oplopend tot € 310 miljoen in 2015.
• Stimulans (bèta)techniek: het kabinet vraagt de topsectoren om een ambitieus plan op te stellen voor het aanpakken van de tekorten aan (bèta)technici en vraagt het Platform Bètatechniek om hierbij ondersteuning te verlenen.
• Het kabinet roept de topsectoren op om in navolging van de topsectoren high tech en life sciences & health met concrete voorstellen te komen voor private beurzen. Ook onderzoekt het kabinet op welke manier vanuit de overheid (financiële) stimulansen mogelijk zijn om de keuze voor bètastudies te bevorderen.
• Het kabinet start nog dit jaar een pilot om de toelating van kortverblijvende kennismigranten te vereenvoudigen. De fiscale 30%-regeling voor expats wordt beter gericht en aangepast zodat een buitenlandse promovendus die na zijn/haar promotie in Nederland gaat werken er ook voor in aanmerking komt.
BV Nederland internationaal positioneren en profileren
• Het kabinet vraagt de topteams om met voorstellen te komen hoe optimaal gebruik kan worden gemaakt van internationale kansen, binnen Europa en daarbuiten. Het kabinet maakt zich sterk voor deze ambities in Brussel, in internationale fora en via het postennet. Bedrijvenmissies van het kabinet zullen op basis van de strategische reisagenda via IPO en VNG worden afgestemd met decentrale overheden.
• In de werving van buitenlandse investeringen komt de nadruk te liggen op het aantrekken van hoogwaardige, strategische investeringen in de topsectoren. De ambitie voor 2012 is minstens 150 investeringsprojecten ter waarde van € 625 miljoen (3000 directe banen).
• Het kabinet zal internationaal vooraanstaande (voormalige) CEO’s, politici, wetenschappers en bestuurders betrekken bij de versterking van de economische diplomatie en het aantrekken van buitenlandse ondernemingen. Omgekeerd worden buitenlandse CEO’s van in Nederlandse gevestigde bedrijven uitgenodigd (als ambassadeur) beschikbaar te zijn voor CEO’s van buitenlandse bedrijven die vestiging in Nederland overwegen.
• Initiatieven vanuit de topsectoren die de economie en maatschappij in ontwikkelingslanden versterken, worden ondersteund door programma’s voor ontwikkelingssamenwerking (OS). De inzet loopt daarbij op van € 200 miljoen in 2012 naar € 300 miljoen in 2015, waarvan circa € 55 miljoen is gereserveerd voor publiek-private partnerschappen (€ 25 miljoen voor voedselzekerheid/ private sector en € 30 miljoen voor water).
Het nieuwe bedrijvenbeleid
Nederland is een welvarend land. Welvaart die we voor een groot deel te danken hebben aan onze ondernemerszin, handelsgeest en ons vermogen om te innoveren. Deze voorspoed is niet vanzelfsprekend. Opkomende economieën en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van energie, klimaat, vergrijzing, voedsel en biodiversiteit, stellen Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en de overheid voor uitdagingen. Tegelijkertijd bieden deze uitdagingen ook kansen: opkomende economieën betekenen immers ook een groeiende afzetmarkt voor het Nederlandse bedrijfsleven, de vergrijzing leidt tot een toenemende vraag naar zorggerelateerde producten en diensten en schaarste aan voedsel en energie gaan gepaard met nieuwe markten voor alternatieve producten en slimmere productiemethoden. De aanhoudende onrust in de wereldeconomie brengt onzekerheden met zich mee. Dit maakt het extra belangrijk te investeren in de concurrentiekracht en daarmee het groeivermogen van de Nederlandse economie. Het benutten van deze kansen en het daarmee veilig stellen van onze toekomstige welvaart vraagt om een sterk en ambitieus bedrijvenbeleid waarin ondernemers en onderzoekers de ruimte krijgen om te doen waar ze goed in zijn. Met het nieuwe bedrijvenbeleid wil dit kabinet bedrijven en kennisinstellingen mobiliseren om aan te haken op bovengenoemde kansen.
De overheid creëert excellente randvoorwaarden, verbindt partijen en borgt publieke belangen. Door de snel toenemende internationale concurrentie uit onder andere opkomende economieën, neemt het belang van goede randvoorwaarden alleen maar toe. Het nieuwe bedrijvenbeleid zet ondernemers en onderzoekers nadrukkelijk aan het stuur. Kernbegrippen in de benadering van het kabinet zijn vraaggestuurd, sectoraal en integraal. Vraaggestuurd betekent dat de overheid niet eerst zelf met voorstellen komt, maar bedrijfsleven en wetenschap heeft gevraagd een agenda op te stellen om kansen en knelpunten te identificeren; ondernemers en onderzoekers weten immers zelf het beste waar de kansen en knelpunten in hun sector zitten. Op deze manier kan de overheid randvoorwaarden doeltreffender en efficiënter inrichten en beleidsinspanningen koppelen aan door de sector benoemde prioriteiten, wat het rendement op overheidsinspanningen ten goede komt.
Daarbij is gekozen voor een sectorale en integrale aanpak, omdat kansen en knelpunten veelal sectorspecifiek van aard zijn en aangrijpen op een breed scala aan vestigingsklimaatfactoren. Dit geldt bijvoorbeeld voor knelpunten op het gebied van kennis en innovatie, (sectorspecifieke) regelgeving, fiscaliteit, financiering van nieuwe producten, aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt en het betreden van buitenlandse markten. De precieze aard en omvang van deze knelpunten verschilt erg per sector. Een gedegen sectorspecifieke analyse is daarom nodig om de juiste knelpunten en kansen te adresseren, met daarbij de sector zelf aan tafel. Integraal betekent ook dat in het nieuwe bedrijvenbeleid niet Haagse beleidsthema’s maar economische sectoren centraal worden gesteld, zodat de beleidsthema’s in samenhang worden behandeld.
De sectorale aanpak staat ook open voor nieuwe ontwikkelingen, deze ontstaan vaak op het grensvlak van meerdere sectoren. De topteams hebben een groot aantal intersectorale raakvlakken geïdentificeerd die gezamenlijk door hen zijn opgepakt. Meest in het oog springend voorbeeld is het thema biobased economy, waarvoor een gezamenlijk advies is opgesteld door zes van de negen topsectoren. Niet alleen goede verbindingen tussen de topsectoren onderling zijn van belang maar ook die met andere sectoren zoals de bouwsector, de zakelijke dienstverlening en de groothandel die sterk faciliterend zijn. Ook worden jonge innovatieve ondernemers actief bij de aanpak betrokken getuige hun deelname in de topteams.
Binnen het nieuwe bedrijvenbeleid hebben bedrijven en kennisinstellingen hun eigen verantwoordelijkheid, zoals het meer investeren in private R&D en het beter op elkaar afstemmen van vraag en aanbod van kennis en talent. En uiteraard heeft ook de overheid een eigen rol vanuit haar publieke verantwoordelijkheid.
Bovenstaande is de kern van de topsectorenaanpak die dit kabinet met het nieuwe bedrijvenbeleid heeft neergezet. Mede vanwege de noodzaak de overheidsfinanciën op orde te brengen, gaat het hierbij niet zozeer om de inzet van meer publiek geld, maar vooral om overheidsinspanningen over de gehele linie meer te richten op het versterken van het Nederlandse verdienvermogen.
De adviezen van de topteams zijn daarbij het uitgangspunt. De aanpak is gericht op het benutten van de energie en creativiteit in de samenleving; bedrijven, kennisinstellingen, maar ook regio’s en maatschappelijke organisaties. Niet langer schrijft Den Haag zaken voor, maar wordt ruimte aan de samenleving gelaten om met oplossingen te komen. Deze aanpak is recent ook door PBL6 bepleit als kansrijk model voor het benutten van economische en maatschappelijke uitdagingen. Met het nieuwe bedrijvenbeleid geeft het kabinet hier invulling aan.
Ambitie
Door het bundelen en beter op elkaar afstemmen van de inspanningen van betrokken partijen, kunnen we de concurrentiekracht van de BV Nederland versterken. Daarbij past een gezamenlijke ambitie:
1. Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020);
2. Stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in 2020);
3. Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 500 miljoen waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven (in 2015).
Topsectoren
Het nieuwe bedrijvenbeleid heeft bijzondere aandacht voor negen topsectoren van de Nederlandse economie: High Tech Systemen en Materialen, Energie, Creatieve Industrie, Logistiek, Agro&Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, Water en Chemie. Hoofdkantoren is als aandachtspunt hieraan toegevoegd omdat het belangrijk is dat Nederland zijn positie als aantrekkelijk hoofdkwartier van internationaal opererende bedrijven verder uitbouwt.
De keuze van de negen sectoren is bepaald door vier factoren. Het zijn sectoren die (1) kennisintensief zijn, (2) export-georiënteerd, met (3) veelal (sector)specifieke wet- en regelgeving die (4) een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken:
1 Voor sectoren met een hoge kennisintensiteit is een goede, structurele verbinding tussen publiek gefinancierde kennisinstellingen en privaat gefinancierd industrieel onderzoek van levensbelang. Dit zorgt ervoor dat onderzoeksprioriteiten daar worden gelegd waar het economisch rendement het hoogst is. Ook versterkt een goede wisselwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
2 Voor internationaal georiënteerde sectoren liggen grote kansen op markten in opkomende landen. Het zijn markten waar de invloed van (buitenlandse) overheden groot is en waar gerichte inzet van economische missies en diplomatie noodzakelijk is om internationale kansen te verzilveren.7
3 Sectorspecifieke wet- en regelgeving kan van doorslaggevend belang zijn voor de concurrentiekracht van een sector. Denk aan netwerkregulering in het geval van (duurzame) energie, wetgeving op het gebied van voedselveiligheid en dierenwelzijn in het geval van de sector agro&food, regels rondom vergoeding van geneesmiddelen en medisch-ethische toetsing in het geval van de sector life sciences & health en de voorwaarden waaronder buitenlandse markten mogen worden betreden (water).
4 Maatschappelijke vraagstukken als klimaatverandering en schaarste (water, voedsel, energie), vergrijzing (high tech, life sciences & health) bieden kansen aan het Nederlandse bedrijfsleven. Tegelijkertijd heeft de overheid bij deze vraagstukken een eigen verantwoordelijk, omdat publieke belangen in het spel zijn. In de topsectoren is veel aandacht voor de koppeling van economische kansen aan maatschappelijke uitdagingen in de vorm van publiek-private samenwerking. Overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven trekken daarbij steeds meer als partners op.
Bovenstaande vier factoren en de genoemde voorbeelden illustreren dat een (macro-economisch georiënteerde) aanpak gericht op generieke randvoorwaarden weliswaar noodzakelijk, maar niet voldoende is voor een ambitieus en internationaal concurrerend bedrijvenbeleid. De erkenning van dit inzicht kan worden beschouwd als een principiële breuk met het economische beleid zoals dat sinds de jaren ’90 is gevoerd.
Box 1: Topsectorenbeleid in historisch economisch beleidsperspectief
• 1973–1981: sterke overheidsbemoeienis
– Oliecrisis
– Uitdijende overheid, sterk geloof in maakbaarheid van samenleving en economie
– Actief sectorstructuurbeleid
– Overeind houden «nationale kampioenen» (individuele bedrijfssteun)
• 1981–1994: overheid plaatst zich bewust op meer afstand bedrijfsleven
– Budgettaire consolidatie
– Commissie Wagner, Akkoord van Wassenaar, Centrale Akkoorden
– Aanbodzijde economie meer centraal.
– Inzet op gunstige vestigingsplaatscondities en generiek technologiebeleid.
– Mede als gevolg van de RSV-enquête: stop steun aan individuele bedrijven
– Toenemende Europese eenwording (Europa 1992, EMU)
• 1994–2002: focus op marktwerking en liberalisering
– Economische groei, doorbraak ICT
– Grootschalige MDW-operatie: meer markt, minder regels
– Uitbouw generiek technologiebeleid (WBSO) en eerste stappen op weg naar publiek-private samenwerking (technologische topinstituten)
• 2002–2010: focus op hervormingen en subsidies
– Verdere internationalisering en Europese integratie, invoering chartale euro
– Grote stelselhervormingen: sociale zekerheid (WW, WAO, VUT) en zorg
– Sterke overheid die randvoorwaarden schept (o.a. lagere lasten, FES, WBSO)
– Subsidies voor innovatie, regio’s en sleutelgebieden
– Innovatieplatform
• 2010-heden: het topsectorenbeleid
– Internationaal verschuivende machtsverhoudingen, financiële en schuldencrisis
– Nieuw bedrijvenbeleid: een vraaggestuurde, sectorale en integrale aanpak, gerichte inzet van overheidsinspanningen voor versterking van concurrentiekracht topsectoren
– Gouden driehoek: bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid, sterke inzet op publiek-private samenwerking
Samenwerking in de gouden driehoek: lessons learned
Uitgangspunt van de topsectorenaanpak is dat knelpunten en kansen effectiever kunnen worden opgepakt wanneer een goede wisselwerking bestaat tussen bedrijven, kennisinstellingen en de overheid (de gouden driehoek). Daarom zijn in februari van dit jaar 10 topteams ingesteld om voor hun sector een actieagenda op te stellen. Deze teams zijn het land in getrokken en hebben met alle belangrijke stakeholders uit hun sector gesprekken gevoerd om kansen en knelpunten te identificeren en hieraan acties te koppelen. De topteams hebben veel enthousiasme en dynamiek losgemaakt, ook in de regio. Het kabinet wil deze positieve energie vasthouden en met een pakket maatregelen verder stimuleren. Daarbij omarmt het kabinet belangrijke lessen uit de agenda’s van de topteams:
1. Innovatie is essentieel voor de versterking van concurrentiekracht en het inspelen op maatschappelijke uitdagingen. Naast een goed innovatieklimaat is een structurele verbinding tussen bedrijven en kennisinstellingen via publiek-private samenwerking nodig.
2. De overheid moet blijven werken aan een excellent algemeen ondernemersklimaat met aandacht voor alle relevante vestigingsklimaatfactoren. Dit is van belang voor alle bedrijven, ook bedrijven buiten de topsectoren. Belangrijke thema’s die de topsectoren meegeven, zijn financiering, regeldruk en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
3. De slag die het kabinet heeft ingezet van het vervangen van subsidies door kredieten en fiscale maatregelen wordt ondersteund.
4. Het gaat niet alleen om het versterken van het «product» Nederland (ondernemersklimaat en topsectoren) maar ook van het «merk» Nederland, door een krachtige profilering en positionering in het buitenland.
5. Goede, structurele verbindingen in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid zijn van groot belang voor de concurrentiepositie van de topsectoren.
6. Regio’s leveren een vitale bijdrage aan de topsectoren aanpak. Sterke clusters staan mede aan de basis van het succes van de topsectoren. Een goed samenspel tussen bestuurslagen op centraal en decentraal niveau, ieder uit zijn eigen verantwoordelijkheid, is cruciaal om ondernemers te laten excelleren en de Nederlandse economie te laten floreren.
Voortbouwen op succes
De boegbeelden en hun teams uit de gouden driehoek zullen ook bij de uitvoering van de topsectoragenda’s een cruciale rol spelen. Het veld blijft aan het stuur, waarbij ruimte is voor maatwerk per topsector.
Het kabinet hecht aan een goede relatie en continue dialoog met het bedrijfsleven in Nederland. Via samenwerking in de gouden driehoek, maar ook via de opzet van een uitwisselingsprogramma wordt de relatie tussen overheid en bedrijfsleven verstevigd. Door over en weer in elkaars keuken te kijken, ontstaat wederzijdse kennisdeling en versteviging van het netwerk. Samen met VNO-NCW en MKB Nederland wordt dit uitwisselingsprogramma verder uitgewerkt.
Deze brief staat voor een belangrijk deel in het teken van de overheidsacties. Verschillende departementen en decentrale overheden werken daarbij nauw samen om het bedrijfsleven maximaal te faciliteren. Deze brief moet daarom in samenhang worden gezien met een aantal strategische kabinetsbrieven en adviezen die eerder zijn verschenen.8
Leeswijzer
In het vervolg van deze brief wordt eerst ingegaan op de acties die het kabinet gaat ondernemen ter versterking van het ondernemersklimaat in het algemeen en de topsectoren in het bijzonder (deel 2). De acties zijn onderverdeeld naar vijf thema’s: Nederland innovatieland, ruim baan voor ondernemers, talent voor het bedrijfsleven, groene economie en internationaal profiel. Deel 3 bevat een overzicht van de acties per topsector. In het slotdeel komt een aantal zaken aan de orde die van belang zijn voor een goede uitvoering van de agenda’s en de in deze brief gepresenteerde maatregelen: doorgaan met de gouden driehoek, de bijdrage van de decentrale overheden, de monitoring en effectmeting van het beleid en het financiële kader.
Een excellent ondernemers- en vestigingsklimaat vormt voor alle ondernemers de basis van succes. Uitgangspunt daarbij is ruimte voor het bedrijfsleven: om te ondernemen, te innoveren, te investeren en te exporteren. Ook de kennisinstellingen krijgen met het nieuwe beleid volop kansen. In de adviezen van de topteams wordt een aantal knelpunten genoemd en worden suggesties gedaan voor verbetering van het ondernemers- en vestigingsklimaat. Het kabinet maakt hier werk van met een pakket aan maatregelen. De maatregelen zijn onderverdeeld naar de volgende vijf onderwerpen: Nederland innovatieland, ruim baan voor ondernemers, talent voor het bedrijfsleven, groene groei en internationaal profiel.
Life Science Park Oss: Topsectorenbeleid in de praktijk
De topsector Life Sciences & Health in Nederland dankt zijn succes aan een goede wisselwerking van bedrijfsleven, kennisinstellingen en de (decentrale) overheid. De ontwikkeling van een Life Science Park (LSP) in Oss laat concreet zien dat ondernemers, onderzoekers en overheid samen kunnen zorgen voor een sterke economie.
De sector ziet in het realiseren van een LSP op het voormalige terrein van Organon Oss een belangrijke uitdaging om waardevolle fysieke infrastructuur en kennis voor Nederland te behouden. Naast het Development Center van MSD (circa 500 banen) kan het LSP ook nog eens honderden extra kennisintensieve banen opleveren.
De ambitie van het LSP is om voort te bouwen op de reeds aanwezige infrastructuur, kennis en mensen en zodoende bij te dragen aan de lokale en nationale Life Sciences & Health sector met een internationale uitstraling. Dit LSP kan een ecosysteem van open innovatie worden dat nieuwe en bestaande ondernemers de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van de unieke onderzoeksinfrastructuur die zich reeds in Oss bevindt. Het Rijk steunt de realisatie van dit park zowel met financiële als niet-financiële middelen. Naast het Rijk dragen de provincie Noord-Brabant, de gemeente Oss, de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) en MSD substantieel bij aan de realisatie van het LSP.
Een nieuw innovatiebeleid...
Om de genoemde innovatiedoelen te bereiken en van Nederland dé plek te maken om te innoveren, moeten we onze sterke posities uitbouwen, een pleisterplaats worden voor bedrijven en talent en ons kennispotentieel beter benutten in de markt. Onze publieke kennisbasis is van wereldklasse en vormt het fundament voor innovatie. De uitdaging is het innovatief vermogen van het bedrijfsleven te versterken door meer private R&D-investeringen en een betere wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven.
Het kabinet slaat een nieuwe weg in met het innovatiebeleid. De agenda’s van de topsectoren geven hiervoor de richting aan. De filosofie van dit kabinet is dat ondernemers geen complexe subsidies nodig hebben om te innoveren, maar uitstekende randvoorwaarden. En dat er geen buitenboordmotoren nodig zijn om bedrijven en kennisinstellingen te verbinden, maar vraagsturing en samenwerking in de kennisinfrastructuur zelf. Het kabinet is zich bewust van de precaire budgettaire situatie van de publieke kennisinstellingen. Juist in de komende jaren waarin de publieke middelen schaars zijn, zijn keuzes nodig om het beleid effectiever te maken. Door in te zetten op speerpunten van de topsectoren zijn kennisinstellingen beter in staat Europese en private fondsen te werven. Dit sluit aan bij de ambitie van de bedrijven om hun innovatie investeringen substantieel te verhogen.
Vanuit deze filosofie bouwt het kabinet aan een excellent innovatieklimaat met minder subsidies, meer kredieten, een aantrekkelijk fiscaal pakket en een kennisinfrastructuur die ten dienste staat van economie en maatschappij. Door werk te maken van valorisatie en vraagsturing krijgt het excellente onderzoek meer impact. De topsectorenaanpak heeft veel dynamiek en momentum teweeg gebracht in zowel bedrijfsleven als kenniswereld. Dit moet worden verzilverd via een vervolgaanpak waarmee de keten van kennis naar kunde naar kassa structureel wordt gesloten.
...met een sterk fiscaal pakket voor ondernemers...
Het kabinet creëert een excellent innovatieklimaat dat R&D-investeringen van nationale en internationale bedrijven in Nederland aanjaagt. R&D loonkosten worden al via de WBSO9 fiscaal gestimuleerd. Veel andere landen kennen ook een fiscale stimulans voor andere R&D-kosten. De topteams hebben voorgesteld om een R&D-aftrek te introduceren gericht op andere R&D-kosten, in plaats van generieke verlaging van het Vpb-tarief. Dit duidt op een positief klimaat voor innovatie bij het gehele bedrijfsleven. Het kabinet heeft in juni aangekondigd dit voorstel over te nemen en een aftrek voor R&D-kosten in de winstbelasting te introduceren (de RDA). De regeling heeft een budget oplopend van € 250 miljoen in 2012 tot € 500 miljoen in 2015. De regeling gaat van start in 2012 en wordt via een nota van wijziging opgenomen in het Belastingplan 2012. En het kabinet doet meer:
– Het kabinet komt in 2013 met een aanvullend fiscaal innovatiepakket van € 100 miljoen. Ongeveer de helft daarvan wordt ingezet voor een fiscale aftrek voor de bijdrage van bedrijven aan publiek-private samenwerkingsverbanden voor kennis en innovatie. Het resterende budget wordt deels ingezet voor bevordering van de mobiliteit van kenniswerkers tussen bedrijven en kennisinstellingen (kenniswerkersregeling10) en deels voor een mogelijke ophoging van de WBSO. Ook continueert het kabinet in 2012 eenmalig het plafond van de WBSO op het niveau van de crisismaatregelen (€ 14 miljoen).
Bij de vormgeving van deze fiscale maatregelen gelden de uitgangspunten van de Fiscale agenda, waarbij aandacht wordt besteed aan de eenvoud van regelgeving, de effectiviteit, de uitvoeringskosten en de Europeesrechtelijke en budgettaire aspecten. Naast het fiscale pakket voor innovatie ondersteunt het kabinet innovatie investeringen van bedrijven via het Innovatiefonds MKB+ (zie 2.2).
...en Innovatiecontracten voor topsectoren...
Bovenop het generieke innovatiebeleid maakt het kabinet zich sterk voor innovatie in de topsectoren. De dynamiek die de afgelopen maanden in het veld is losgemaakt, moet worden verzilverd. Daarom stellen de partners uit de gouden driehoek vóór 31 december innovatiecontractenop die partijen uit de hele kennisketen inhoudelijk en financieel committeren. Want de topsectorenaanpak is niet vrijblijvend: pas als het bedrijfsleven meer investeert in onderzoek, de kennisinstellingen aansluiten op de behoeften uit markt en maatschappij, en de overheid consistent beleid voert, kan de aanpak slagen.
Het gaat erom voor iedere topsector te komen tot een evenwichtige, op de behoeften van de markt toegesneden mix van fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en valorisatie die aansluit op de Europese agenda (zie box). Ook de maatschappelijke kennisvragen en doorsnijdende thema’s krijgen een plaats in de contracten. Het kabinet legt de verantwoordelijkheid hiervoor in het velddoor relevante partijen onder regie van de boegbeelden aan tafel te brengen. Zo krijgen de partijen een gemeenschappelijk doel: iedere sector zal een zo goed mogelijk plan willen neerleggen dat wordt gedragen door hun achterban en organisaties. Het opstellen van contracten is een open proces met ruimte voor alle bloedgroepen, inclusief het MKB. Het zijn uiteindelijk individuele bedrijven en kennisinstellingen die de contracten tekenen en dus de inhoud bepalen waaraan zij zich financieel committeren.
Het kabinet neemt in het voorjaar van 2012 conform de innovatiecontracten een besluit over de inzet van de publieke kennismiddelen (zie tabel in 4.4), die vervolgens via de reguliere begrotingsprocedures worden gereserveerd en ingezet. Voor de uitvoering van de contracten maken de partijen afspraken die worden geaccordeerd door de boegbeelden en hun teams. Uitgangspunt hierbij is stroomlijning en vereenvoudiging van procedures, bij voorkeur via één loket per topsector en zoveel mogelijk open competitie.
De activiteiten in de innovatiecontracten worden in verschillende vormen van publiek-private samenwerking (PPS) georganiseerd. De topsectoren wijzen op het belang van PPS-verbanden zoals Technologische Topinstituten (TTI’s), omdat zij zorgen voor een goede aansluiting tussen kennisvraag en kennisaanbod, internationale profilering en meer private R&D.
Perspectief 2015: gesloten keten met rolling agenda’s
De aanpak waarin individuele partijen met elkaar contracten sluiten over de inzet van kennismiddelen over de integrale kennisketen, is een fundamentele verandering ten opzichte van de huidige situatie waarin iedere partij met zijn eigen agenda werkt. Het kabinet heeft voor ogen dat de innovatiecontracten jaarlijks geactualiseerd worden zodat rolling agenda’s ontstaan met een perspectief van 5 jaar waaraan partijen zich steeds opnieuw committeren. Ieder jaar geeft daarmee een moment van herijking met ruimte voor toe- en uittreders en competitie binnen en tussen sectoren. Door het perspectief van 5 jaar ontstaat langjarig commitment en continuïteit. Nadat het kabinet heeft besloten over de innovatiecontracten, zijn deze bindend voor de inzet van de partijen en treden de reguliere begrotingsprocedures in gang.
Daarom heeft het kabinet de financiering van TTI’s in 2012 zeker gesteld. Voor de toekomst wil het kabinet af van PPS-programma’s met onzekere financieringsbasis en initiatieven meer bundelen en verankeren in het reguliere systeem. Het kabinet vraagt partijen nu om in de innovatiecontracten voorstellen te ontwikkelen voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) waarin, voortbouwend op succesvolle initiatieven, meerdere partijen vraaggestuurd samenwerken aan onderzoek en valorisatie op innovatiethema’s over de gehele keten. De exacte omvang en vorm van de TKI’s kan per sector verschillen en hangt dus af van de voorstellen van de sectoren. Het beeld dat het kabinet voor ogen heeft, is dat in 2015 meer dan € 500 miljoen omgaat in de TKI’s, waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven. Het publieke deel komt voor rekening van NWO (richting € 100 miljoen), TNO, GTI’s en DLO (richting € 75 miljoen), aangevuld met de bijdragen van andere kennisinstellingen en overheden. De deelnemende partijen bepalen met elkaar de voorwaarden waarbij de resultaten van huidige PPS-en richtinggevend zijn.
Acties:
– Om bedrijven te stimuleren om in publiek-private samenwerkingsverbanden deel te nemen, ontwikkelt het kabinet een fiscale maatregel waarmee bedrijven hun bijdragen aan Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) in mindering kunnen brengen op de winstbelasting (RDA+, aftrek indicatief 25%).
– Om het MKB te betrekken wordt de IPC regeling (InnovatiePrestatieContracten) mede ingezet op de TKI’s.
Holst Centre, open innovatie in de High Tech industrie
Het Holst Centre is een voorbeeld van een publiek-privaat samenwerkingsverband rondom gedeelde technology-roadmaps en onderzoeksprogramma's op het gebied van draadloze sensortechnologie en flexibele elektronica. Het is opgericht als joint venture van TNO en het Vlaamse IMEC. Het is een uitstekend voorbeeld van open innovatie waarbij de focus ligt op het concreet toepassen en vermarkten van «state of the art» technologie. Op basis van een goed business model slaagt het Holst Centre erin een steeds meer bedrijven, zowel nationaal als internationaal, aan zich te binden, en nemen de private partijen een steeds hoger aandeel in de financiering voor hun rekening. Het Holst Centre vormt daarmee een uitstekend voorbeeld voor andere publiek-private samenwerking verbanden.
...die de hele keten verbinden....
De Innovatiecontracten en TKI’s beslaan de hele keten van fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en valorisatie. De topsectoren benadrukken het belang van fundamenteel onderzoek voor het innovatief vermogen op de lange termijn. Daarom zullen NWO (inclusief STW) en KNAW een groot deel van hun activiteiten richten op topsectoren, oplopend van € 90 miljoen in 2012 tot € 350 miljoen in 2015. De inhoudelijke bestemming van deze middelen wordt door NWO en KNAW vraaggestuurd in de innovatiecontracten gedefinieerd en richt zich op het fundamentele deel van de contracten en Topconsortia.
NWO en KNAW zetten deze middelen in op basis van wetenschappelijke excellentie, impact en privaat commitment. NWO hanteert hierbij een vernieuwde werkwijze, met meer samenwerking met het bedrijfsleven, focus op valorisatie en efficiënte procedures («topsectorenluik»). De werkwijze van STW is hiervoor een goed voorbeeld. Hiernaast onderkent het kabinet het belang van ongebonden excellent onderzoek.
Innovatie over de grens: kennis halen, kennis brengen
Nieuw toepasbare kennis is voor een belangrijk deel afkomstig uit het buitenland. Voor topsectoren is het daarom cruciaal om samen te werken met internationale kennis en innovatieclusters: het brengt nieuwe kennis, voorkomt duplicatie van onderzoek en biedt kansen voor hoogwaardige export. De Europese programma’s voor onderzoek en innovatie, zoals het 7e Kaderprogramma, de opvolger «Horizon 2020», Eureka en het ruimtevaartprogramma bieden uitstekende kansen. Nederlandse organisaties hebben in totaal 1,6 miljard euro ontvangen vanuit het 7e Kaderprogramma (KP7) in de periode 2007–2010. Hiervan gaat circa 900 miljoen euro naar toegepast onderzoek, dat direct aansluit bij de aandachtsgebieden van de topsectoren.
Scherp aan de wind: Europa, maatschappelijke uitdagingen en kansen voor Topsectoren
Europa spitst Horizon 2020 toe op maatschappelijke uitdagingen als vergrijzing, energievoorziening, klimaatverandering, bereikbaarheid en schaarste van grondstoffen. In zijn advies «Scherp aan de wind!; Handvat voor een Europese strategie voor Nederlandse (top)sectoren» beveelt de AWT het kabinet aan om aan te sluiten bij deze maatschappelijke uitdagingen, en niet alleen op economische concurrentiekracht. Het kabinet is er van overtuigd dat maatschappelijke vraagstukken oplossen juist samen gaat met versterking van onze concurrentiekracht, want Topsectoren bieden daar mogelijke oplossingen voor. Ontwikkelingen als de stijgende zeespiegel en droogte bieden mogelijkheden aan baggeraars, ingenieursbureaus en waterexperts, terwijl de topsector life sciences & health bijdraagt aan toepassingen voor actief en gezond ouder worden. De Topsectorenaanpak sluit daarom goed aan op de Europese inzet op maatschappelijke uitdagingen. In Horizon 2020 zal ook aandacht blijven voor sleuteltechnologieën als biotechnologie, ruimtevaart, nanotechnologie en ICT.
De innovatiecontracten worden zo opgesteld dat optimaal wordt ingespeeld op de (middelen uit de) Europese programma’s. De sectoren benoemen hoe de actielijnen aansluiten bij Europese publiek-private en publiek-publieke samenwerking gericht op maatschappelijke uitdagingen en de sleuteltechnologieën. Het kabinet neemt de innovatiecontracten als leidraad bij de totstandkoming van het Nederlandse standpunt met betrekking tot de toekomstige Europese programma’s voor onderzoek, innovatie en ruimtevaart. Voor de co-financiering in ERA-netten, Inno-netten en artikel 185-initiatieven (waaronder Eurostars) blijven publieke middelen beschikbaar. Financiering van deelname van Nederlandse partijen aan ENIAC en, ARTEMIS is voor de calls van 2011 gegarandeerd. Deze worden uit de Nederlandse begroting van 2012 gefinancierd. Voor de jaren daarna zoekt het kabinet in samenspraak met het veld naar oplossingen.
Naast de inzet op Europese samenwerking, inclusief de samenwerking met grensregio´s zoals Vlaanderen en Noordrijn Westfalen, intensiveert het kabinet de bilaterale samenwerking met hoogtechnologische markten, zowel ontwikkelde markten (o.a. Verenigde Staten) als opkomende markten (China, Brazilië, India, Rusland e.a.). Deze intensivering wordt mede vormgegeven op basis van de innovatiecontracten. De samenwerking met hoogtechnologische markten wordt o.a. gefaciliteerd door de inzet van het netwerk van Technisch-Wetenschappelijk Attaché´s (TWA´s) die zijn gestationeerd in Europa, de VS/Canada, Japan, Singapore, Zuid-Korea, India en China. Deze TWA's kunnen bij het uitvoeren van de innovatiecontracten op zoek gaan naar relevante kennis in het buitenland en zorgen voor matchmaking tussen buitenlandse en Nederlandse partijen.
De toegepaste kennisinstituten (TNO, GTI’s, DLO) hebben een sleutelrol omdat zij een belangrijke schakel vormen tussen kennisontwikkeling en toepassing bij het bedrijfsleven. Zij geven hun activiteiten voor topsectoren vraaggestuurd vorm in de innovatiecontracten. Het bedrag dat de instituten inzetten op topsectoren loopt op van € 200 miljoen in 2012 tot € 250 miljoen in 2015, waarvan een flink aandeel (richting € 75 miljoen) in langjarige deelname in de TKI’s.
Ook universiteiten en hogescholen zijn belangrijke partners in de innovatiecontracten. Naast onderzoek voor topsectoren zorgen ze voor een goede aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt (zie 2.3). Het kabinet werkt aan structurele verankering van valorisatie bij universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten. In lijn met de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap zullen universiteiten en hogescholen zich sterker profileren en richten op de vraag uit het bedrijfsleven. Dit biedt universiteiten en hogescholen ook kansen op meer private financiering en fondsen uit Europa.
Tot en met 2012 loopt het Valorisatieprogramma11 dat zich onder meer richt op ondernemerschapsonderwijs, Intellectueel Eigendom beleid en incubatie van nieuwe bedrijven. Uiterlijk 2016 dient tenminste 2,5% van de publieke onderzoeksmiddelen te worden ingezet voor het omzetten van kennis in innovaties en nieuwe bedrijvigheid.
Acties:
– NWO reserveert voor 2012 al een vrije impuls van € 70 miljoen voor topsectoren. Het STW budget wordt structureel verhoogd met € 10 miljoen voor topsectoren.
– In 2012 wordt bij TNO een schuif van € 10 miljoen van niet-topsectoren naar topsectoren doorgevoerd. Voor meer samenwerking met het MKB wordt het huidige budget van € 24 miljoen voor TNO co-financieringsprojecten verhoogd tot minstens € 40 miljoen in 2015 en wordt de TNO SBIR ook bij een aantal andere toegepaste kennisinstituten ingevoerd.
– In het hoofdlijnenakkoord dat de staatssecretaris van OCW met de VSNU zal sluiten, worden onder meer afspraken gemaakt over het stimuleren en belonen van valorisatie-inspanningen van onderzoekers.
– Universiteiten en toegepaste kennisinstituten maken werk van de verdere professionalisering van technology transfer, door betere samenwerking en taakverdeling, een uniform beleid voor intellectueel eigendom en heldere loketten voor bedrijven.
– Het kabinet stelt in samenwerking met de Landelijke Commissie Valorisatie indicatoren vast om de valorisatie-inspanningen te kunnen monitoren.
Samenwerking bedrijfsleven-kennisinstellingen
Vraagsturing en publiek-private samenwerking staan centraal in het nieuwe innovatiebeleid. Goede voorbeelden hiervan zijn:
MARIN
Een succesvol voorbeeld van publiek-private samenwerking en open innovatie is het «Joint Industry Project» (JIP) model van MARIN: onderzoek voor en door een groep van 5 tot 25 maritieme bedrijven om gezamenlijk een probleem op te lossen of een nieuwe techniek te ontwikkelen. De bedrijven financieren zo'n 75 tot 80% van de projectkosten, MARIN de rest.
TU Eindhoven en TU Delft
De TU Eindhoven en de TU Delft behoren qua onderzoekssamenwerking met het bedrijfsleven tot de tien best presterende onderzoeksuniversiteiten ter wereld. Van de wetenschappelijke publicaties van deze tien universiteiten kwam in de periode 2006–2008 tien tot twintig procent tot stand in samenwerking met onderzoekers uit het bedrijfsleven.
NWO
Microsoft en NWO-FOM steken beide € 1 miljoen in onderzoek van de TU Delft naar quantumcomputers. Quantumcomputers zijn veel krachtiger dan gewone digitale computers doordat ze talloze berekeningen tegelijkertijd uit kunnen voeren.
Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij
Negen partijen uit bedrijfsleven (vlees-, zuivel- en veevoerindustrie, LTO en Rabobank), NGO´s (dierenbescherming en Natuur en Milieu) en overheid (EL&I en IPO) vormen samen het samenwerkingsverband Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Iedere partij brengt eigen specifieke expertise in en samen dragen zij actief bij aan de verduurzaming van de Nederlandse veehouderij.
...en een overheid die slim investeert
Het kabinet zet conform de wensen van de topsectoren en de eigen ambities uit het Regeerakkoord in op een slim inkopende overheid en vergroot het budget voor innovatiegerichte inkopen.
Het kabinet wil als lead customer ondernemers die aan baanbrekende innovaties voor maatschappelijke vraagstukken werken een duwtje in de rug geven. Hierbij richt het kabinet zich vanaf 2012 op vijf à tien concrete boegbeeldprojecten op thema’s die aansluiten op de innovatievraag van de overheid. Het gaat hierbij in ieder geval om elektrische mobiliteit, vermindering van grondstoffenschaarste, dynamisch verkeersmanagement, energiezuinige gebouwen en openbare ruimte, onderhoud van gebouwen, management watersystemen. In deze boegbeeldprojecten realiseren we inkooptrajecten vanuit de overheid die door hun omvang het innovatie- en exportpotentieel van met name het MKB vergroten.
Het kabinet zet er op in om 2,5% van het overheidsbrede inkoopbudget te besteden aan innovatiegerichte inkopen. Ook alternatieven die structurele verankering van innovatiegericht inkopen als doel hebben, worden verkend.
Acties:
– EL&I, BZK en I&M brengen overheidsopdrachtgevers en bedrijfsleven in de topsectoren bij elkaar in zogenaamde sectorgerichte tafels. EL&I, BZK en I&M komen aan deze tafels tot prestatieafspraken binnen hun eigen organisatie en met andere overheden. Begin 2012 worden de eerste prestatieafspraken gemaakt, waarbij aansluiting wordt gezocht op de kennis en- innovatiecontracten van de topsectoren en de vragen van de overheid.
– Via marktontmoetingen en een samen met het ministerie van IenM te ontwikkelen digitaal «meeting point» voor vraag en aanbod worden bedrijven snel geïnformeerd over andere behoeften voor duurzame en innovatieve inkopen van rijk en regio. Het meeting point zal begin 2012 gereed komen.
– De TNO SBIR wordt bij zoveel mogelijk andere toegepaste kennisinstituten (DLO, GTI’s) ingevoerd.
Een overheid die ruimte biedt aan ondernemers...
Ondernemerschap is een speerpunt in de agenda’s van alle topsectoren. Breed wordt aandacht gevraagd voor het belang van het MKB, innovatieve starters en doorgroeiende bedrijven. En voor knelpunten waar ondernemers tegenaan lopen. Zoals te veel regels op nationaal en Europees niveau. Regeldruk wordt niet alleen als kostbaar en irritant ervaren, maar is bovendien vaak onnodig belemmerend voor vernieuwend ondernemerschap. Onvoldoende toegang tot ondernemings- en projectfinanciering is een ander knelpunt. In de afgelopen jaren is het aantal ondernemers in Nederland spectaculair gegroeid. Uit de in augustus jl. uitgekomen Global Entrepreneurship Monitor blijkt zelfs dat Nederland het meest ondernemende land is van de EU: ruim 7% van de Nederlanders tussen 18–64 jaar heeft een startend bedrijf of bedrijf in oprichting.
Internationale vergelijkingen laten echter ook zien dat Nederland achterblijft op het terrein van jong innovatief ondernemerschap en snelgroeiende bedrijven. Het beleid richt zich, conform het advies van de topteams, op ambitieuze ondernemers en snelgroeiende bedrijven12. De in het najaar van 2011 te verschijnen MKB-groeibarometer helpt om de juiste accenten te plaatsen in het beleid. Deze barometer – een initiatief van MKB-Nederland – is een graadmeter van het ondernemingsklimaat in Nederland voor het MKB. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de toezegging tijdens de begrotingsbehandeling 2010 van EL&I aan de Tweede Kamer om een MKB-indicator te ontwikkelen13.
...met minder en eenvoudiger regels...
Alle topsectoren vragen aandacht voor een merkbare vermindering van regeldruk. Het gaat hierbij zowel om minder regels (verlaging administratieve lasten en nalevingskosten, schrappen van vergunningen) als om meer gemak met regels (o.a. snelle vergunningverlening, betere dienstverlening, meer gebruik maken van ICT en beter toezicht). Ook zal het kabinet de effecten van regelgeving voor de concurrentiekracht van bedrijven zwaarder laten wegen. De concrete plannen voor vermindering van regeldruk worden op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer gestuurd.
Regeldruk aspecten die in meerdere topsectoren spelen, hebben betrekking op zaken als vergunningen, invoeren Lex Silencio principe, invoeren experimenteerruimte, vertrouwen sterker inbouwen bij controle/handhavingsbeleid, vermindering van nalevingskosten, beter toezicht en betere dienstverlening, aanpassen kennismigrantenregeling, versoepeling van intellectueel eigendom – overdracht door kennisinstellingen aan bedrijven en het permanent maken van de crisis en herstelwet. Per sector zal er door het kabinet een regeldruk agenda worden bijgehouden, waar deze knelpunten in worden opgenomen, gemonitord en zo nodig worden aangevuld met nieuwe knelpunten. In aanvulling op de algemene regeldruk agenda, pakt het kabinet gericht de knelpunten aan die er bij de topsectoren zijn (zie onderstaande box).
Regeldruk knelpunten uit de Topsectoragenda’s die door het kabinet worden opgepakt
– Knelpunten in de vervoers- en aansprakelijkheidswetgeving bij de inzet van flexibele vervoerswijzen worden aangepakt, met maximale harmonisatie tussen de diverse vervoersmodaliteiten.
– Knelpunten in het omgevingsrecht en het vergunningenstelsel voor de bouw en duurzame inrichting van (multimodale) overslagpunten en bedrijfsterreinen worden aangepakt.
– De termijn voor het bijeenroepen van een aandeelhoudersvergadering zal worden verkort en in lijn worden gebracht met wat in vergelijkbare Europese landen gebruikelijk is.
– Vergunningverlening op het gebied van ruimtelijke ordening wordt vereenvoudigd en verduidelijkt zodat er snel zekerheid kan worden geboden over de realisatiemogelijkheden van investeringen op het gebied van duurzame energie, zoals windenergie op zee.
– Uitvoeren van een pilot-progamma «Natuur als kans», gericht op innovatieve oplossingen die bevorderen dat uitbreiding van bedrijven samengaat met de implementatie van internationale (Natura 2000) en nationale (EHS-) doelen voor natuur en biodiversiteit.
– De toetsing door de verschillende reguleringsinstanties in de zorg wordt gestroomlijnd.
– Voertuigeisen en andere beperkingen aan vrachtverkeer in binnensteden kunnen via afspraken tussen bedrijfsleven en gemeenten worden aangepast.
– Harmonisatie van de Nederlandse wetgeving met de Europese wetgeving i.h.k.v. REACH/CLP. Hierbij wordt gestreefd naar mondiale harmonisatie op VN-niveau (VN-GHS).
– Experimenteerruimte voor innovatieve waterprojecten wordt vergroot.
– Internationale regelgeving inzake grondstoffenwinning op zee wordt verduidelijkt.
– Internationale maritieme regelgeving voor schone en slimme schepen.
– De crisis- en herstelwet wordt permanent gemaakt.
– De heffingen voor de Kamers van Koophandel worden afgeschaft.
– Zeven kleinere fiscale heffingen worden afgeschaft waardoor de administratieve lasten met circa € 24 miljoen dalen en onnodige irritatie bij bedrijven over de veelheid aan belastingen wordt weggenomen.
...dat een gezonde ondernemersdynamiek ondersteunt...
Alle topsectoren wijzen op het belang van een gezonde ondernemerdynamiek voor de concurrentiekracht van de economie. Het kabinet neemt daarom een aantal maatregelen om het starten en doorgroeien, maar ook overdragen en beëindigen van een bedrijf te vergemakkelijken. Acties:
– Het is van belang dat de reeds lang lopende wetswijziging van het BV-recht voortvarend wordt afgerond. Met deze wetswijziging wordt onder meer de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal voor BV´s gerealiseerd. Dit betekent een aanzienlijke vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. In een vervolgtraject wordt een verdere reductie van lasten uitgewerkt in het bijzonder in de situatie dat BV´s met gebruikmaking van standaardstatuten worden opgericht. Veel kleine BV´s kunnen hiermee volstaan, wat een aanzienlijke verdere lastenverlichting mogelijk maakt. Notariële tussenkomst lijkt alleen noodzakelijk wanneer de aandeelhouders kiezen voor niet-standaardstatuten. In dat geval moeten de machtsverhoudingen binnen de vennootschap goed worden vastgelegd in het belang van aandeelhouders en derden en worden getoetst of de gemaakte afspraken in lijn zijn met de wet.
– De doorlooptijd van een faillissement naar een «schone lei» moet worden versneld. Dit kan helpen om het risico van een investering voor ondernemers te verlagen. Daarom zal in samenspraak met stakeholders worden bezien hoe door mogelijke aanpassingen in de huidige faillissementswetgeving het doorstarten en reorganiserend vermogen van bedrijven kan worden verbeterd.
– Rigide vertrekclausules die verhinderen dat een werknemer zich op korte termijn als zelfstandige kan vestigen binnen dezelfde branche of een vlotte overstap naar een productievere baan bij een concurrent in de weg staan, zijn niet wenselijk. Daarom zal het kabinet het concurrentiebeding zodanig aanpassen dat het leidt tot meer proportioneel en subsidiair gebruik van het concurrentiebeding.
Sociale innovatie voor ondernemers
Sociale innovatie draagt bij aan het groei- en innovatievermogen van bedrijven, door verhoging van de arbeidsproductiviteit en het rendement uit R&D. Het kabinet zet in op het vergroten van de bewustwording hierover, met name in het MKB.
– Vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) is € 24 miljoen beschikbaar gekomen om via een voucherregeling ondernemers te stimuleren hun bedrijfsprocessen te verbeteren en duurzame inzetbaarheid te vergroten. De economische waarde van eerdere ESF-inzet op sociale innovatie is gebleken uit evaluaties.
– De financiering van het NCSI zal stoppen na 2012. De door NCSI opgebouwde databases en het NCSI voorlichtingmateriaal zullen beschikbaar blijven. Via Syntens en KvK’s/Ondernemerspleinen zullen bedrijven bewust gemaakt worden van het belang van sociale innovatie.
– De opgebouwde kennisinfrastructuur rond sociale innovatie wordt voortgezet via TNO, hogescholen, universiteiten en Syntens.
– Het belang van sociale innovatie voor het innovatievevermogen wordt in de agenda´s van diverse topsectoren onderschreven. Naar verwachting zal de noodzakelijke wisselwerking tussen sociale en technologische innovatie worden meegenomen in de uitwerking van de innovatiecontracten voor de topsectoren. TNO en NWO zullen de topsectoren hierbij ondersteunen.
Met deze reactie geeft het kabinet invulling aan de motie Verhoeven c.s. en aan de motie Dijkgraaf/Rouvoet.14
...met een betere dienstverlening aan ondernemers...
Ondernemers moeten makkelijk toegang hebben tot de overheid voor informatie en advies. Besluitvorming over vergunningen moet tijdig, professioneel en klantgericht zijn. Het kabinet gaat de informatie-, voorlichtings- en ondersteuningsinfrastructuur op het gebied van ondernemerschap en innovatie grondig moderniseren en stroomlijnen.
Acties:
– De huidige Kamers van Koophandel en Syntens worden de komende jaren samengevoegd tot een centraal bestuurde ZBO. De dienstverlening zal samen met die van AgentschapNL worden geïntegreerd tot een samenhangend pakket, waaronder begeleiding van (startende) ondernemers en het faciliteren van netwerken.
– De heffingen voor de Kamers voor Koophandel worden per 2013 afgeschaft. De nieuwe organisatie zal voortaan begrotingsgefinancierd worden. Hiermee ontstaat de basis voor de in het Regeerakkoord aangekondigde Ondernemerspleinen. Nog vóór de begrotingsbehandeling van EL&I zal de Tweede Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
– Het kabinet stimuleert de mede-overheden om hun dienstverlening aan ondernemers te verbeteren op basis van concrete kwaliteitsnormen voor dienstverlening aan bedrijven die zijn vastgelegd in het «Bewijs van Goede Dienst».
...en betere financiering van (innovatief) ondernemerschap...
De adviezen van de topsectoren en andere partijen15 laten zien dat het met name voor startende, innovatieve en snelgroeiende MKB-ondernemingen lastig is om voldoende financiering (zowel risicokapitaal als bancair) te verkrijgen. Daarom worden de bestaande garantie- en financieringsinstrumenten gemoderniseerd (zie ook bijlage 4).
Daarnaast start het kabinet een fonds voor het MKB en bedrijven die net iets groter zijn om in deze leemte te voorzien. Investeringen uit dit fonds moeten bij succes weer worden terugbetaald, zodat het geld weer in nieuwe innovaties kan worden geïnvesteerd.
Acties:
– Per 1 januari 2012 gaat het innovatiefonds MKB+ van start. Dit fonds bestaat uit twee onderdelen: (1) innovatiekredieten, die rechtstreeks aan ondernemingen worden verstrekt; (2) risicokapitaal (seed capital en later-stage capital) dat via investeringsfondsen bij ondernemingen terecht komt. Het kabinet trekt hiervoor tot en met 2015 ruim € 500 miljoen uit. EL&I werkt bij de inrichting van het innovatiefonds MKB+ nauw samen met belanghebbenden en financiers uit het bedrijfsleven. Het innovatiefonds is een instrument voor en door het bedrijfsleven en zal eenvoudig en laagdrempelig worden ingericht. Risicodeling en matching van private financiële middelen zijn belangrijke condities voor het verkrijgen van financiering uit dit fonds.
– Het budget van het Innovatiekrediet wordt (conform AWT-advies) in 2012 verdubbeld tot € 95 miljoen en de doelgroep wordt uitgebreid naar ondernemingen groter dan het MKB, de midkap-ondernemingen.
– De huidige innovatie- en risicokapitaalregeling Seed Capital wordt gecontinueerd en er wordt gewerkt aan een initiatief voor de later-stage risicokapitaalmarkt. Deze acties betekenen voor het bedrijfsleven dat er via deze fund-of-funds constructies voor vaak sectorspecifieke private investeringsfondsen meer risicokapitaal beschikbaar komt.
– In samenwerking met provincies worden verschillende initiatieven ontwikkeld om gezamenlijk in private investeringsfondsen te co-financieren.
– Met betrekking tot het verstrekken van risicokapitaal aan het innovatieve bedrijfsleven spelen de participatiebedrijven van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) een belangrijke rol die complementair is ten opzichte van het innovatiefonds MKB+. Aangezien de participatiebedrijven van de ROM’s niet landsdekkend opereren, wordt de behoefte aan risicokapitaal in de Randstad onderzocht.
Sectorspecifieke fondsen
Investeringsfondsen voor jonge innovatieve en snelgroeiende ondernemingen hebben vaak een sectorspecifieke focus in hun investeringsstrategie. Bij de fondsen met een cofinanciering vanuit het innovatiefonds MKB+ is dit ook aan de orde. Hierdoor zal door een goede match ontstaan tussen het innovatiefonds MKB+ en de initiatieven vanuit de topsectoren. Onderstaande fondsinitiatieven illustreren dit.
E2 Cleantech: seed capital duurzaamheidsfonds.
E2 is opgezet door professionele risicokapitaalverstrekkers (waaronder informal investors) en clean-tech-experts die een bijdrage willen leveren aan de duurzaamheidsdoelstelling en een goed economisch rendement willen behalen. De seed capital regeling verstrekt een cofinanciering aan dit fonds. E2 investeert risicodragend kapitaal en richt zich met name op energiebesparing en schone (decentrale) energie opwekking. Citaat:
«De kracht van E2 is dat we techniek, financiering en relevante marktpartijen bij elkaar brengen en zelf risicodragend mee ondernemen».
Agro&Food fonds
In de Nederlandse Agro&Food sector liggen grote kansen voor economische groei door innovaties in duurzame voedselsystemen. Daarnaast zijn er goede investeringsmogelijkheden in de ontwikkeling van nieuwe producten met meer toegevoegde waarde gericht op gezondheid, duurzaamheid, smaak en gemak. De Provincie Gelderland en EL&I verkennen de mogelijkheden om samen te investeren in een specifiek publiek-privaat Agro&Food fonds. De financiering vanuit EL&I zal dan verlopen via het Innovatiefonds MKB.
– Het budget voor de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) is voor 2011 inmiddels verhoogd van € 765 miljoen naar € 1 miljard. Dit vooruitlopend op de honorering van de aanvraag ingediend bij het Europees Investeringsfonds (EIF) voor ondersteuning op de BMKB voor de jaren 2011–2013. De BMKB wordt beleidsmatig versoberd om tot een betere kostenbeheersing te komen, met als doel dat meer bedrijven van de regeling gebruik kunnen blijven maken, terwijl een premieverhoging zo mogelijk achterwege dan wel beperkt kan blijven.
– Voortzetting van de crisismaatregel Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) in 2012. De nog onbenutte garantieruimte onder de € 1,5 miljard wordt opnieuw opengesteld voor leningen tot maximaal € 50 miljoen;
– De Groeifaciliteit wordt in het licht van de veranderende verhoudingen op de kapitaalmarkt aangepast om de effectiviteit te vergroten en met het bestaande garantiebudget het MKB+ beter te kunnen faciliteren bij het aantrekken van buffervermogen. Het kabinet is hierbij van zins het huidige individuele garantieplafond neerwaarts bij te stellen;
– Om een bredere groep (potentiële) kleinere ondernemers te kunnen bereiken met microfinanciering zal Qredits via een pilot in 2012 de mogelijkheid krijgen om leningen tot € 50 000 te verstrekken (was € 35 000);
– In het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering wordt geschetst dat er behoefte is aan nieuwe aanbieders van financiering voor het MKB. Het creëren van nieuwe aanbieders is in beginsel een zaak voor de markt, waarbij het wel denkbaar is dat de overheid een stimulans geeft in de opstartfase. Een dergelijke stimulans is echter gebonden aan stringente voorwaarden, met name waar het de budgettaire ruimte betreft die het kabinet heeft en Brusselse voorschriften inzake staatssteun. Binnen deze kaders is het kabinet bereid de mogelijkheden te onderzoeken van een garantieregeling, die financiers waaronder institutionele beleggers ondersteunt bij initiatieven gericht op het verbreden en verdiepen van MKB financiering en daarover in het voorjaar 2012 te beslissen.
...een goed fiscaal klimaat...
Fiscaliteit is een van de cruciale vestigingsplaatsfactoren. Het huidige fiscale instrumentarium is divers, complex en nog te weinig gericht op doorgroei en winstgevend ondernemerschap. Het kabinet wil de belemmerende marginale druk uit de zelfstandigenaftrek verwijderen en toegroeien naar een geïntegreerde ondernemersfaciliteit die winstgevend ondernemerschap bevordert.
Acties:
– In 2012 komt het kabinet met een verkennende nota over de winstbox als mogelijk instrument om het fiscale instrumentarium te vereenvoudigen. In het Belastingplan 2012 wordt de zelfstandigenaftrek al vormgegeven als een vaste basisaftrek. Hierdoor verdwijnt de belemmerende marginale druk uit de zelfstandigenaftrek.
...gunstige ruimtelijke condities...
Het creëren van een aantrekkelijk, internationaal concurrerend vestigingsklimaat betekent ook in fysieke zin zorgen voor ruimte voor ondernemerschap. Zo is de verdere ontwikkeling van mainport Schiphol als internationaal knooppunt met een uitgebreid bestemmingennetwerk en een sterk luchtvaartcluster van groot belang voor het vestigingsklimaat, zo blijkt ook uit de adviezen van de topteams. Dat vraagt om een internationaal level playing field (zie 2.5). Ruimtelijke versterking vraagt daarnaast om versnelling van infrastructuurprocedures en reductie van het aantal regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving. Een goed voorbeeld daarvan is de beoogde koepelvergunning voor de inrichting van de Tweede Maasvlakte bij de Rotterdamse haven. Zo’n aanpak sluit aan bij de wens van de topsectoren om meer fysieke ruimte voor experimenten mogelijk te maken en tijdig vergunningen te krijgen voor investeringen. Nu zijn infrastructuurprocedures vaak complex, waardoor vergunningen voor ruimtelijke projecten van ondernemers te veel kosten en tijd met zich meebrengen. Dit belemmert de gewenste flexibiliteit om snel in te spelen op nieuwe marktkansen. Acties:
– Met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet in 2012 levert het kabinet op korte termijn een bijdrage aan vereenvoudiging van de regelgeving waardoor versoepeling optreedt bij uitvoering van ruimtelijke projecten. Ook treedt in 2012 de vierde tranche experimenten in het kader van de Crisis- en herstelwet in werking.
– Het kabinet vernieuwt het omgevingsrecht en reduceert daarmee de tientallen regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving. Dit zal leiden tot 10% plankostenreductie. In het voorjaar van 2012 wordt het voorstel voor de Omgevingswet ingediend bij de Tweede Kamer. Inwerkingtreding van de wet is beoogd in 2013. Het nieuwe omgevingsrecht gaat gepaard met een nieuwe Wet natuur die voorziet in een integraal, transparant stelsel van regels ter bescherming van de natuur, die nationale koppen op Europese wetgeving afschaft, optimaal aansluit op het omgevingsrecht en die ruimte biedt voor een programmatische aanpak.
– De Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 3 augustus 2011 ter visie is gelegd, biedt een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is een nadrukkelijke koppeling gelegd met de ontwikkeling van de topsectoren. Gezien de concentratie van de topsectoren in de stedelijke regio’s rond de mainports, brainport en greenports zet het kabinet extra in op het versterken van de ruimtelijk economische structuur en mobiliteitsinvesteringen in deze regio’s. Bij de definitieve vaststelling van de SVIR (eind 2011) en bij de actualisatie van de MIRT-gebiedsagenda’s zal het kabinet rekening houden met de ruimtelijke en infrastructurele opgaven uit de agenda’s voor de topsectoren, voor zover deze opgaven door het kabinet worden herkend als van Rijksbelang en deze zo worden bekrachtigd.
– Het kabinet gaat dit najaar samen met de Alliantie Olympisch Vuur en met nauwe betrokkenheid van het bedrijfsleven aan de slag om de (investerings)opgaven van eventuele Olympische en Paralympische Spelen verder uit te werken gericht op een internationaal onderscheidend en innovatief plan. Daarbij wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd met de ideeën van de topsectoren.
...en een betere benutting van ICT
De toepassing van Informatie- en communicatietechnologie (ICT) is belangrijk voor economische groei.16 Daarom vraagt de motie Schaart/Verburg17 het kabinet aandacht te besteden aan het optimaal benutten van ICT.
ICT en de wetenschappelijke uitdagingen op ICT-gebied zijn integraal onderdeel van de agenda van de sector High Tech Systemen en Materialen, maar ook de andere topteamagenda's laten zien dat sleutelinnovaties – van internationale ketenregie in de logistieke sector, gaming in de creatieve sector, smart grids in de energiesector tot geavanceerde vormen van precisielandbouw en bioinformatica – een zware ICT-component kennen. ICT is dus een key driver voor het realiseren van de ambities van product, – proces, – en businessmodelinnovatie in de verschillende topsectoren. Uit de agenda’s van de topteams komen daarnaast andere belangrijke uitdagingen naar voren op het vlak van ICT.
Dit betreft met name de beschikbaarheid van open standaarden en van open data voor hergebruik door het bedrijfsleven en de borging van veiligheid en privacy in ICT voorzieningen van de overheid voor bedrijven (inclusief de bestrijding van cybercrime). Veiligheid van ICT-voorzieningen is dusdanig belangrijk in de communicatie tussen overheid en bedrijven dat hierover in het kader van de Digitale Implementatieagenda.nl een nadere analyse zal worden gemaakt. Slim gebruik van ICT door het bedrijfsleven vraagt daarnaast om een ICT-vaardige beroepsbevolking.
Bovenstaande uitdagingen worden uitgewerkt in de Digitale Implementatieagenda.nl. De Tweede Kamer zal hierover in het najaar worden geïnformeerd.
Een onderwijsbeleid dat talenten kweekt voor het bedrijfsleven...
De topsectoren wijzen op het belang om al het beschikbare talent in Nederland te benutten om (toekomstige) tekorten – zeker ook de technische vakkrachten – op de arbeidsmarkt te voorkomen. Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is hiervoor cruciaal. Dit vereist meer en ook structurele verbinding tussen bedrijven en onderwijsinstellingen. Ook wijzen de topteams op het versterken van de employability van werknemers en het belang van een nog eenvoudiger toelating van internationale kenniswerkers.
Wat betreft de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt heeft het kabinet al een aantal ambitieuze maatregelen genomen om het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho) toekomstbestendig te maken18. Deze maatregelen sluiten goed aan bij veel van de voorstellen uit de agenda’s van de topteams. Binnen het mbo worden instellingen gestimuleerd om samen met het bedrijfsleven keuzes te maken voor een heldere profilering en het aanbod aan opleidingen. Ook wordt de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de mbo-instellingen verstevigd door de oprichting van de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Door deze stichting wordt de betrokkenheid van het bedrijfsleven op het gebied van o.a. examineren en inhoud van de opleidingen groter. Verder wordt geïnvesteerd in een betere loopbaanoriëntatie via onder meer skills-wedstrijden.
In het hoger onderwijs gaat het roer om: intensiever onderwijs, een strenger studieklimaat, meer selectie van studenten, meer profilering en differentiatie in het onderwijsaanbod en studievoorlichting met meer aandacht voor beroepsprofiel en arbeidsmarktperspectieven. De agenda’s van de topsectoren worden meegenomen bij de herordening van het bestaande aanbod en worden medebepalend voor het profiel van de onderwijsinstellingen. Dit vraagt actie van het onderwijs, maar ook van de werkgevers zelf. Het is aan brancheorganisaties om hun vraag naar hoger opgeleiden en hun opleidingsbehoefte duidelijk richting het onderwijs te articuleren. Ook kan het bedrijfsleven aangeven op welke wijze het kan bijdragen door het bieden van stageplaatsen, beurzen voor studenten, validatie van diploma’s, detachering van vakdocenten en aanstelling van lectoren. Voor deze en andere maatregelen die leiden tot een hogere kwaliteit en een scherper profiel van onderwijsinstellingen is vanuit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs een bedrag oplopend tot € 310 miljoen in 2015 beschikbaar voor het gehele hoger onderwijs.19 Over de besteding van het grootste deel hiervan (€ 260 miljoen) maakt OCW – en betreffende het groene onderwijs EL&I – prestatieafspraken met de individuele universiteiten en hogescholen, waarop de instellingen met een bonus-malus worden afgerekend. Daarnaast wordt € 50 miljoen (op jaarbasis, in de periode 2013–2016) selectief toegewezen om zwaartepuntvorming en profilering in het hoger onderwijs te stimuleren.
...met human capital agenda’s per topsector...
De topsectoren gaan een human capital agenda (onderwijs en scholing) voor de langere termijn opstellen en zullen onderwijsinstellingen en de onderwijsdeelnemers hierbij betrekken. De agenda’s bevatten o.a. een analyse van de behoefte aan human capital in de topsector, een gezamenlijke visie op het onderwijs (van vmbo tot wo en scholing) dat daarvoor nodig is en afspraken over bijdragen van onderwijs en bedrijfsleven aan de uitvoering van de agenda. Tevens staat in de agenda het «Leven lang leren» centraal. Ook gedurende de loopbaan is het noodzakelijk dat werkenden hun «menselijk kapitaal» via scholing op peil houden en verder door ontwikkelen. Daarbij kunnen, als het gaat om scholing, vanuit werkgevers- en werknemerskant ook de O&O-fondsen betrokken worden. De agenda’s kunnen ook afspraken bevatten over publiek-private sectorplannen en samenwerkingsverbanden tussen werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen, zoals de centers of expertise (hbo) en centra voor innovatief vakmanschap (mbo).
Verder kan het bedrijfsleven afspraken maken over een aantrekkelijk beroepsperspectief in de sector, onder meer door private investeringen in imago en scholing van werkenden. De agenda legt ook een verbinding met de innovatiecontracten. De human capital agenda’s bieden hoger onderwijsinstellingen mede een basis voor profielkeuzes in hun instellingsplannen en kunnen jongeren helpen bij hun studiekeuzes.
Omdat de instellingsplannen vóór de zomer van 2012 bij de Staatssecretaris van OCW en betreffende het groen onderwijs bij de Minister van EL&I moeten worden ingediend, is het wenselijk dat de human capital agenda’s eind 2011 gereed zijn. Bij het opstellen van de agenda’s kan worden voortgebouwd op bestaande samenwerkingsverbanden en structuren. Als bij het opstellen van de human capital agenda’s blijkt dat er behoefte is aan nieuwe professionele masteropleidingen in het hbo, heeft OCW hiervoor in de komende jaren € 7 miljoen per jaar beschikbaar. Aanvragen moeten gebaseerd zijn op een duidelijke arbeidsmarktvraag (bijvoorbeeld geïdentificeerd in de topsectoragenda’s). Om deze masteropleidingen te kunnen realiseren, zal ook het bedrijfsleven een substantiële bijdrage moeten leveren via co-financiering en/of bijdragen in natura.
De Groene aanpak
De agrosector kenmerkt zich van oudsher door een samenhangende systeembenadering, waarin succesvol wordt samengewerkt tussen bedrijfsleven, onderwijs, onderzoek en overheid. Knelpunten en oplossingen voor Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen worden aangepakt in het kader van de groene school als (regionaal) kenniscentrum. Binnen dit concept werkt het groen onderwijs als geheel (VMBO, MBO, HBO en WO) samen in het verband van de Groene Kennis Coöperatie (GKC). Op crosssectorale thema’s wordt samengewerkt met partijen uit andere kennisgebieden. Hierbij wordt op structurele wijze de kennisdoorstroming en de inhoud van de opleidingen afgestemd op de behoeften van (regionale) stakeholders én nieuwe ontwikkelingen vanuit het onderzoek. Sectorplannen Hoger Agrarisch Onderwijs (HAO) en AOC verbinden het GKC-proces met de implementatie van het algemeen onderwijsbeleid. Centra voor Biobased Economy en Greenports zijn in ontwikkeling als onderdeel van het sectorplan HAO. Dit biedt een goede basis voor een snelle doorvertaling van de agenda’s van de topsectoren.
...een offensief voor bètatechniek...
Uit de analyses van de topsectoren is duidelijk naar voren gekomen dat er grote zorgen bestaan over de toekomstige beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel, juist ook op mbo-niveau. In dat verband zijn er ook groeiende zorgen over de dalende instroom voor techniek in het vmbo en daardoor de doorstroom naar het mbo. Het kabinet heeft al een aantal maatregelen genomen om bètatechniek over de hele onderwijskolom te stimuleren. Zo is er in het primair en voortgezet onderwijs € 19,5 miljoen per jaar beschikbaar voor het stimuleren van bèta/techniek. OCW heeft daarbovenop voor de jaren 2011–2014 in totaal € 3 miljoen gereserveerd om meer meisjes te stimuleren een bèta-technische opleiding te kiezen. Ook binnen het Sectorplan Natuur- en Scheikunde is € 2 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken van het onderwijs en het vergroten van de in- en uitstroom. Verder trekt OCW tot en met 2013 € 33 miljoen uit voor versterking van het techniekonderwijs aan de drie TU’s.
Expedition Chemistry
Stichting C3 promoot de opleidingen en de beroepen in de chemie, life sciences en procestechniek onder jongeren. Met de promotiematerialen en activiteiten van het C3-project «Expedition Chemistry» maken kinderen op een speelse manier kennis met chemie en toepassingen van chemie in het dagelijks leven. Leerkrachten worden gestimuleerd om een succesvolle les met chemie te geven. Door aan de slag te gaan met de materialen uit dit project ervaren leerkrachten dat hoe leuk en eenvoudig het is om aan chemie en science te doen met kinderen! Chemici zetten de beschikbare materialen en activiteiten van het project «Expedition Chemistry» in tijdens een open dag of een techniekevenement. Zij promoten op deze manier niet alleen chemie onder kinderen, maar ook hun eigen bedrijf of organisatie. In 2010 vroegen 234 kinderen het spreekbeurtpakket over chemie aan, 2 000 leerkrachten ontvingen de chemiesurvivalgids voor het basisonderwijs en 21 292 kinderen ontdekten in het kinderlab hoe leuk chemie is.
Acties:
– Het kabinet vraagt de topsectoren om een Masterplan Bètatechiek op te stellen waarmee de tekorten aan bètatechnici worden aangepakt. Met het masterplan worden die activiteiten uit de human capital agenda’s op elkaar afgestemd waar brede samenwerking tussen sectoren waardevol is (zoals acties gericht op imago, instroom, basisonderwijs). Het Masterplan verbindt de bestaande en nieuwe activiteiten om bèta en techniek te stimuleren en te versterken. De sector chemie neemt hierbij het voortouw; het Platform Bèta Techniek en de Groene Kenniscoöperatie zorgen voor ondersteuning.
– Het kabinet stelt specifiek voor de topsectoren geld ter beschikking voor het oprichten van Centra voor Innovatief Vakmanschap (mbo) en Centers of Expertise (hbo). Deze centra stimuleren de samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs. EL&I en OCW hebben € 16,4 miljoen vrijgemaakt om in het mbo per topsector één à twee Centra voor Innovatief Vakmanschap te realiseren. Gezien het belang van ICT-vaardigheden voor de topsectoren, wordt onderzocht of ICT-vaardigheden kunnen worden meegenomen in het curriculum van de centra. Voor hbo-instellingen geldt dat de plannen voor Centers of Expertise kunnen passen in de profielkeuzes die zij maken in hun instellingsplannen. Met die plannen kunnen ze dingen naar extra bekostiging voor de Centers (zie daarvoor de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap). Voor de Centers in het hbo is een totaalbudget in dezelfde orde van grootte beschikbaar als voor de Centra in het mbo.
– Het kabinet roept de topsectoren op om in navolging van de topsectoren high tech en life sciences met voorstellen te komen voor private beurzen. Ook onderzoekt het kabinet op welke manier vanuit de overheid (financiële) stimulansen mogelijk zijn om de keuze voor bètastudies te bevorderen.
...een betere functionerende arbeidsmarkt...
Voor een dynamische economie is een goed opgeleide beroepsbevolking, die in staat is zich aan te passen aan veranderende omstandigheden een vereiste. Door toenemende internationale concurrentie en snelle technologische veranderingen nemen de eisen aan het kennisniveau en aanpassingsvermogen van de beroepsbevolking toe. Daarnaast zal door de vergrijzing de krapte op de arbeidsmarkt weer toenemen. Nederland staat voor een urgente opdracht: extra participatie en een beter functionerende arbeidsmarkt.
Acties:
– Werkgevers kunnen werknemers thans na een kort tijdelijk contract van bijvoorbeeld 1 jaar geen langjarig tijdelijk contract aanbieden van bijvoorbeeld 7 of 10 jaar, zonder dat een contract voor onbepaalde tijd ontstaat. Het is of weer hetzelfde korte tijdelijk contract of een vast contract. Een tussenvorm ontbreekt. Dat sluit niet aan bij de huidige arbeidspraktijk waarin mensen geen baan voor het leven hebben. Werknemers zullen moeten blijven investeren in duurzame inzetbaarheid om zo hun talent in elke fase van de carrière optimaal te ontplooien. Langjarige, tijdelijke contracten maken het voor werknemers aantrekkelijk om te blijven investeren in hun eigen inzetbaarheid, in tegenstelling tot de situatie waarin vaak sprake is van een opeenstapeling van eenjaarscontracten. Langjarige tijdelijke contracten vergroten daarmee de wendbaarheid van personen op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd vormen lange contracten ook een prikkel voor werkgevers om meer te investeren in de inzetbaarheid van tijdelijk personeel. De terugverdienperiode wordt immers langer. De ketenbepaling wordt daarom zo aangepast dat na afloop van een kortdurend contract een lang tijdelijk contract aangeboden kan worden, zonder dat een contract voor onbepaalde tijd ontstaat. Dit verhoogt de baanmobiliteit en bevordert investeringen in duurzame inzetbaarheid.
...en een aantrekkelijk klimaat voor internationale kenniswerkers
De ambities die de Topsectoren internationaal koesteren vragen om een daarop toegesneden toelatingsbeleid voor internationale kenniswerkers. De succesvol gebleken Kennismigrantenregeling en de 30%-regeling voor expats worden verfijnd:
Acties
• Zo stelt het kabinet nog dit jaar een pilot in om de toelating van kortverblijvende kennismigranten, een toenemende doelgroep onder de kennismigranten, te vereenvoudigen.
• De creatieve sector zal in samenwerking met SZW nagaan of de toelating van arbeidsmigranten voor functies in de «creative industry»(o.a. architecten, design, mode) beter gefaciliteerd kan worden.
• Ook wordt de fiscale 30%-regeling voor expats beter gericht en aangepast zodat een buitenlandse promovendus die na zijn/haar promotie in Nederland tewerk wordt gesteld ook als ingekomen werknemer wordt beschouwd. Deze regeling behoort tot een van de sterke punten van ons land als aantrekkelijke vestigingsplaats voor talent en buitenlandse investeerders.
Een beleid dat kansen in de groene economie aangrijpt...
Duurzaamheid is een belangrijke cross-over tussen verschillende topsectoren en in toenemende mate een belangrijke factor voor de concurrentiekracht van bedrijven. Nederlandse bedrijven hebben nu al veel kennis, technologie en producten in huis die bijdragen aan duurzame ontwikkeling en een belangrijk exportproduct zijn. Uitdaging is om door intensieve samenwerking tussen bedrijven, kennistellingen, maatschappelijke organisaties en overheid goede voorbeelden en ervaringen verder op te schalen en nieuwe kansen te benutten. De topsectoren wijzen in dit kader op de kansen van onder andere de biobased economy.
...met goede randvoorwaarden voor verduurzaming...
– Belangrijke randvoorwaarden voor duurzaamheid zijn innovatie, voldoende financieringsmogelijkheden en het ontstaan van concrete markten voor duurzame oplossingen. De maatregelen die het kabinet in dit verband neemt dragen dan ook bij aan het benutten van kansen voor een de groene economie. Te denken valt o.a. aan structurele verbinding tussen wetenschappelijke kennis, economische sterktes en maatschappelijke uitdagingen via de innovatiecontracten, het innovatiefonds MKB+ en het beter benutten van de inkoopkracht. Teneinde investeringen in innovatieve bedrijfsmiddelen te versnellen die leiden tot duurzamere productieprocessen focust het kabinet groene investeringsinstrumenten zoals de MIA/Vamil op de duurzaamheidsambities van de topsectoren.
– Aansluiten op de EU-agenda: de Europese Commissie zet via «Horizon 2020» in op belangrijke maatschappelijke thema's, zoals vergrijzing, energievoorziening, klimaatverandering en schaarste van grondstoffen. Samen met bedrijven en kennisinstellingen zet het kabinet zich in om de topsectoren goed aan te haken op deze thema’s, met name door in de innovatiecontracten een goede verbinding te leggen naar de (middelen uit de) Europese programma’s (zie paragraaf 2.1). Een voorbeeld is de biobased economy (zie hieronder). In Europees verband zet Nederland zich verder in voor heldere Europese visie op dit vlak met duidelijke doelen en normen en een eerlijk speelveld.
– Binnenkort komt het kabinet met een Duurzaamheidsagenda. In de agenda geeft het kabinet zijn visie op duurzame ontwikkeling en de wijze waarop deze ontwikkeling de Nederlandse economie kan stimuleren. De agenda formuleert de inzet op de diverse aandachtsgebieden en verbindt daar concrete speerpunten aan om gezamenlijk met het maatschappelijk veld duurzaamheid te versterken.
...dat inzet op de biobased economy...
De topsectoren zien de biobased economy als een belangrijk cross-sectoraal thema voor het stimuleren van innovatie en economische groei in Nederland. Het kabinet onderschrijft de kansrijkheid van dit thema, getuige de reactie op het SER-advies over de biobased economy (zie bijlage 5). Ambitie is dat Nederland in de top 3 van de wereld komt op het gebied van biobased economy en dat Nederland de toegangspoort tot Europa wordt voor groene grondstoffen.
Het kabinet erkent dat de transitie naar een economie die mede gebaseerd is op groene grondstoffen hinder kan ondervinden van knelpunten in bestaande wet- en regelgeving.
Een voorbeeld betreft de Europese importheffingen op groene grondstoffen die gebruikt worden door de chemische industrie. Oplossingen voor dergelijke knelpunten moeten in Europees verband worden gevonden. Nederland zal er daarom gericht voor pleiten om binnen het EU handels- en landbouwbeleid meer ruimte te creëren voor additionele invoer van groene grondstoffen voor de bulkchemie en de fermentatie industrie. In dit kader is de in december 2011 te verwachten mededeling van de Europese Commissie over de biobased economy ook relevant. Verder zijn innovatie en het zo efficiënt mogelijk inzetten van biomassa en reststromen richting productieprocessen cruciaal om de kansen van de biobased economy te verzilveren.
Acties:
– Het kabinet ondersteunt de wens van bedrijven en kennisinstellingen om een high-level groep op te richten. Deze groep zal onder meer het businessplan voor de biobased economy «Naar een punt op de horizon» verder concretiseren, inclusief een innovatiecontract met financieel commitment van het bedrijfsleven, in nauwe samenwerking met de verschillende topsectoren.
– Het kabinet zal de ontwikkeling van concrete businesscases stimuleren via het BioRenewables Business Platform. Voor het MKB zal het transitiehuis deze businesskansen begeleiden. Waar nodig zal het Kabinet belemmeringen in de wet- en regelgeving wegnemen.
– Het kabinet erkent de noodzaak van het sluiten van kringlopen. De overheid start daarom een aantal pilots/onderzoeken (onder andere met betrekking tot struviet en digestaat) om afval- en reststromen meer en beter te benutten voor mestverwerking. In de kabinetsvisie op het mestbeleid (najaar 2011) zal het kabinet aangeven hoe zij mestverwerking verder wil bevorderen.
– Voor de acties die de overheid op zich gaat nemen komt er dit najaar een overheidsagenda voor de overgang naar een Biobased Economy.
Grondstoffen en biodiversiteit
Het kabinet heeft op 15 juli 2011 een grondstoffennotitie aan de Kamer gezonden. Daarin is uitgewerkt wat nodig is om tot een nationaal grondstoffenbeleid te komen, in een wereldmarkt met steeds grotere staatsbemoeienis.
• De overheid zal met bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en het Platform Biodiversiteit en Bedrijfsleven (in november 2010 opgericht door VNO-NCW, LTO Nederland, MKB Nederland en IUCN) voor eind 2011 een programma uitwerken voor de gezamenlijke uitvoering van de acties die in de Grondstoffennotitie zijn opgenomen. Hierbij zal het kabinet bezien hoe via een publiek private aanpak en door inzet van innovatie instrumenten productieprocessen grondstofefficiënter kunnen worden. En hoe hernieuwbare grondstoffen kunnen worden ontwikkeld en toegepast om zo tot substitutie te komen. Hierbij zal worden bezien met welke gelijkgestemde landen internationale samenwerking kansrijk is (zie Green Deal).
• Via economische diplomatie wordt verder ingezet op de versterking van bilaterale relaties met landen om grondstoffentoevoer en/of de leverantie van voor ons belangrijke halffabricaten veilig te stellen.
• De TaskForce Biodiversiteit en Natuurlijke hulpbronnen zal op 13 december 2011 advies uitbrengen over hoe economische ontwikkeling en behoud van biodiversiteit samen kunnen gaan.
...en initiatieven voor groene groei stimuleert via Green Deals
Met de Green Deal beoogt het kabinet obstakels voor groene groei weg te nemen en concrete initiatieven vanuit het bedrijfsleven (en andere stakeholders) een extra impuls te geven.
De projectmatige aanpak van de Green Deal richt zich op energie, maar strekt ook verder naar andere duurzame terreinen als water, grondstoffen, mobiliteit en Biobased Economy. Vlak na het verschijnen van voorliggende brief ontvangt de Tweede Kamer een aparte brief over de resultaten van de Green Deal.
Om de financiering van duurzaamheidsprojecten verder te verbeteren is de financiële sector bezig met de ontwikkeling van een aantal initiatieven. Zo heeft het Holland Financial Centre (HFC) met steun van onder meer de ministeries van EL&I en I&M een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar een Groene Investeringsmaatschappij. HFC wil haar expertise inzetten voor de Green Deals die een knelpunt ervaren op het gebied van financiering.
Een buitenlandbeleid waarmee we de BV Nederland krachtig positioneren...
Internationalisering krijgt veel aandacht in de agenda’s van de topteams. Centrale lijnen die daaruit naar voren komen, zijn de gewenste versterking van de Nederlandse economische diplomatie, het belang van een gelijk speelveld, een effectievere promotie en Holland branding in het buitenland, strategische en gerichte acquisitie van hoogwaardige buitenlandse bedrijven in de topsectoren, het stimuleren van innovatiesamenwerking en het beter inzetten van Nederlandse sterktes voor ontwikkelingssamenwerking (OS). Het kabinet maakt werk van deze aanbevelingen. Voor het algehele overzicht van het internationale economische beleid ten behoeve van het bedrijfsleven verwijs ik naar de beleidsbrief «Buitenlandse markten, Nederlandse kansen» van 24 juni 2011.
De belangrijkste maatregelen ter ondersteuning van de internationalisering van het bedrijfsleven in het algemeen en onze topsectoren in het bijzonder zijn:
...door actieve ondersteuning van internationaal ondernemende bedrijven...
• Het kabinet zal gerichte economische missies organiseren die aansluiten op de behoefte vanuit bedrijfsleven en kenniswereld, waarbij ook bestuurders van decentrale overheden kunnen aanhaken. Ook oud CEO’s en voormalige topbestuurders/-politici kunnen daarbij gericht worden ingezet. Inzet is een krachtige en eenduidige positionering van Nederland in het buitenland. Bij economische missies zijn het initiatief en commitment van het bedrijfsleven leidend.
• In het kader van de strategische reisagenda van het kabinet zullen bedrijvenmissies van de bewindslieden worden afgestemd met de decentrale overheden, teneinde de effectiviteit van missies zo groot mogelijk te maken. De bedrijvenmissies van de centrale overheid worden jaarlijks via de Dutch Trade Board aan de decentrale overheden voorgelegd voor onderlinge afstemming. Het Ministerie van EL&I, IPO en VNG zullen in overleg gaan om tot een afstemmingsmechanisme te komen. Met een afgestemde reisagenda dragen we een uniforme boodschap uit en kan de ondersteuning van de missies door het postennetwerk zo efficiënt mogelijk worden ingericht.
• De dienstverlening van het postennetwerk in het buitenland zal worden ingezet voor een optimale behartiging van de belangen van Nederlandse bedrijven. Het postennetwerk wordt, conform de kamerbrief «Modernisering Nederlandse diplomatie», toegerust om de economische belangen in het buitenland optimaal te behartigen. Het gaat hierbij om de volle breedte van economische dienstverlening die kan bijdragen aan het succes van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven.
• De focus van het bilaterale economische beleid komt te liggen op landen met het grootste potentieel waar de buitenlandse overheid een belangrijke rol speelt in het economisch verkeer. Dat betekent een verschuiving van de inzet naar opkomende markten, zoals China, Brazilië, India en Vietnam.
• Naast de hierboven genoemde focus op opkomende markten, blijft het onderhouden van bilaterale relaties binnen Europa en met andere westerse, ontwikkelde landen zoals de VS een belangrijke zaak. Omdat nabije markten voor een groot deel van het MKB, starters in het bijzonder, belangrijk zijn, zal het startersinstrumentarium op deze markten beschikbaar blijven.
• Naast de strategische inzet van economische diplomatie voor het veiligstellen van de toevoer van voor ons belangrijke grondstoffen, zal ook de relatie met grondstoffen producerende landen worden versterkt om internationale kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten. In overleg met bedrijven uit de topsectoren zal hier verder uitwerking aan worden gegeven.
...zorgen voor een gelijk speelveld voor ondernemers...
Diverse topsectoren, zoals Agro&Food, Chemie en High Tech Systems en Materialen, wijzen op het belang van een gelijk speelveld voor bedrijven binnen de EU en de bredere internationale markt. Het kabinet is van mening dat een gelijk speelveld en eerlijke concurrentievoorwaarden cruciaal zijn voor een krachtig bedrijfsleven.
Acties:
– Het kabinet vergroot de capaciteit van het Meldpunt Handelsbelemmeringen (voorheen Crashteam Oneerlijke Concurrentie) en brengt het prominenter onder de aandacht van het bedrijfsleven;
– Nationale koppen op EU-regelgeving in de natuurwetgeving worden opgespoord en verwijderd. Door het bedrijfsleven aangekaarte nationale koppen op overige regels worden aangepakt. De sectoragenda’s bieden hiervoor een goed vertrekpunt. Er komen geen nationale koppen op nieuwe EU-wetgeving;
– Het kabinet zal zich er bij de totstandkoming van nieuwe investeringsbeschermings-overeenkomsten (IBO´s) in EU-verband maximaal voor inzetten dat deze een minstens zo hoog beschermingsniveau bieden aan Nederlandse investeerders als dat met de huidige Nederlandse IBO´s het geval is.
...buitenlandse topbedrijven aantrekken voor Nederland en hier verankeren...
Buitenlandse investeerders in Nederland zijn met ruim 780 000 banen een grote bron van werkgelegenheid in ons land. Daarnaast zijn ze met 33% van de private R&D-uitgaven een belangrijke aanjager van innovatie. Om investeerders aan te trekken is een proactieve en krachtige inzet van de Nederlandse overheid nodig, in samenspraak met bedrijfsleven en kenniswereld.
Nieuw Europees onderzoekscentrum Heinz naar Nederland
Het Amerikaanse voedingsmiddelenconcern Heinz gaat een nieuw innovatiecentrum bouwen in Nijmegen. Het is de grootste investering in een innovatiecentrum ooit van het bedrijf. Ook wordt het hoofdkantoor in Zeist uitgebreid met een Europese Supply Chain Hub. De investering in het innovatiecentrum van Heinz zal op termijn circa 200 hoogwaardige banen opleveren, de versterking van het kantoor Zeist op termijn 100. Het Netherlands Foreign Investment Agency, onderdeel van NL EVD Internationaal (Agentschap NL), heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de uiteindelijke keuze van Heinz voor Nederland. Zo is er onder meer geholpen met locatieonderzoeken en de aanlevering van het bidbook. De WBSO en Innovatiebox hebben een rol gespeeld bij de uiteindelijke keuze van Heinz voor Nederland.
Acties:
• In de acquisitie van buitenlandse investeringen komt de nadruk op het aantrekken van hoogwaardige, strategische investeringen in de topsectoren, met speciale aandacht voor bedrijfsfuncties die de topsectoren versterken, zoals hoofdkantoren en R&D. Met die focus lopen op dit moment twee pilotprojecten in de sectoren chemie en agro&food. Hierbij wordt gericht gezocht naar buitenlandse bedrijven die deze twee Nederlandse topsectoren verder kunnen versterken. Deze strategische aanpak wordt verder uitgerold en structureel ingebed in de werkwijze van het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). De netwerken van NFIA en Technisch-Wetenschappelijke Attachés in het buitenland gaan intensiever samenwerken op het terrein van hoogwaardige, kennisintensieve investeringen.
• De focus op opkomende markten als China, India, Brazilië en Rusland wordt verder uitgebouwd, waarbij het postennetwerk actief wordt ingeschakeld. Ambassades, consulaten en Netherlands (Agri-) Business Support Offices (NBSO’s, NABSO’s) worden actiever ingezet bij het aantrekken van nieuwe buitenlandse bedrijven. Met deze nieuwe aanpak wordt het bereik van het acquisitiebeleid vergroot.
• Het strategisch account management van in Nederland gevestigde bedrijven wordt versterkt. Via frequente bedrijfsbezoeken blijven EL&I/NFIA, postennetwerk en de decentrale acquisitiepartners in dialoog met de belangrijkste reeds in Nederland gevestigde buitenlandse bedrijven en investeerders en houden we de ontwikkelingen in het Nederlandse vestigingsklimaat constant in de gaten.
• Er komt een Regiegroep Acquisitie en Vestigingsklimaat onder leiding van EL&I waarin bestuurlijk overleg plaatsvindt met decentrale overheden en vertegenwoordigers uit de topsectoren (bedrijfsleven en kenniswereld) over de Nederlandse acquisitiestrategie en het vestigingsklimaat voor internationale bedrijven. De NFIA zal een convenant afsluiten met de decentrale acquisitiepartners met afspraken over de wervingsinspanningen in het buitenland en de begeleiding van buitenlandse bedrijven. De samenhang tussen de centrale en decentrale wervingsactiviteiten van de overheid wordt daarmee versterkt.
• Er komt een pool van buitenlandse CEO’s die fungeren als vraagbaak voor CEO’s van buitenlandse bedrijven die vestiging in Nederland overwegen. Zij zijn als ervaringsdeskundigen immers de beste ambassadeurs van Nederland voor potentiële investeerders. Ook Nederlandse multinationals zullen actiever bij het acquisitiebeleid worden betrokken.
• Het ministerie van EL&I zal, in overleg met andere departementen, VNG en IPO, de belangrijkste relevante overheidsdocumentatie voor buitenlandse bedrijven en expats zo veel mogelijk in het Engels beschikbaar stellen.
• Het ministerie van EL&I ontwikkelt in overleg met de expatdesks, een model voor uniforme dienstverlening en uitstraling door alle expatdesks in Nederland.
...en Nederlandse sterktes inzetten voor ontwikkelingssamenwerking (OS)
Het kabinet wil een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Economische ontwikkeling wordt daarom belangrijker in het OS-beleid. De behoefte vanuit ontwikkelingslanden staat daarbij voorop. Echter, de inzet van het lokale en het Nederlandse (top)bedrijfsleven kan de weg naar zelfredzaamheid en duurzame economische ontwikkeling van deze landen bevorderen. Samenwerking tussen EL&I en Buitenlandse Zaken (BZ/OS) leidt tot grotere betrokkenheid van bedrijven bij OS en een betere aansluiting op elkaars instrumentarium.
Initiatieven vanuit de topsectoren die de economie en maatschappij in ontwikkelingslanden
versterken zullen via onderstaande programma’s steun krijgen vanuit OS:
– Er is vanaf 2012 ca. € 55 miljoen gereserveerd voor nieuwe instrumenten voor publiek-private partnerschappen (PPP’s) (€ 25 miljoen voor voedselzekerheid/private sector ontwikkeling en € 30 miljoen voor de topsector water).
– Conform de wens van het bedrijfsleven heeft het kabinet besloten de lijst van landen die in aanmerking komen voor inzet van het OS bedrijfsleveninstrumentarium niet verder in te krimpen. De meeste bedrijfsleveninstrumenten20 staan nu open in 60 landen waarmee ook buiten de 15 partnerlanden kansen liggen voor inzet van Nederlandse kennis en kunde. De bedrijfsleveninstrumenten staan op de begroting van OS, waarvoor de beschikbare middelen oplopen van € 130 miljoen in 2012 naar circa € 200 miljoen in 2015.
Ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsleven
Via consultaties tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen, ngo’s en ambassades en ministeries, en gezamenlijke missies, zijn kansen en obstakels voor voedselzekerheid in kaart gebracht in een zestal fast tracklanden. Het gaat hierbij zowel om concrete projecten als om voorstudies die mogelijk tot projecten kunnen leiden. Voor alle landen zullen al in 2011 activiteiten van start gaan. Daarbij kwam naar voren dat de vraag naar Nederlandse kennis en kunde aanwezig is maar sterk context afhankelijk waarbij soms het accent ligt op ontwikkelen van marktkansen en duurzame handelsketens en soms op voorwaardenscheppende vraagstukken. De focus zal vooral moeten liggen op een meerjarig perspectief.
Aanknopingspunten liggen vooral op de terreinen: kennis, training en innovatie, marktketenontwikkeling (incl. logistiek/infrastructuur), melkveehouderij, zaadsector, financiële sector, business support, verbintenissen met waterbeheer, co-financiering van landrechtenprogramma’s. Voor Ethiopië ligt er een voorstel om de Nederlandse betrokkenheid bij de zuivelsector een nieuwe fase in te laten gaan, gericht op het verbeteren van de enabling environment: beleidsondersteuning voor productie, verwerking en marketing van melk maar ook de verbetering van de productie en de organisatie van de toelevering, dienstverlening,verwerking en marketing. Hierbij wordt gewerkt met de gehele zuivelketen in Ethiopië, en worden Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen ingezet om de capaciteit van de Ethiopian Dairy Board, de Ethiopian Meat and Dairy Institute, en producentenorganisaties te versterken.
– In de bilaterale samenwerking wordt zoveel mogelijk samengewerkt met Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen. In de Meerjarig Strategische Plannen (MJSP’s) 2012–2015 van de ambassades wordt ingezet op publiek-private programmatische samenwerking tussen Nederland en de OS-partnerlanden, met name op de thema’s voedselzekerheid en water. Nederlandse kennis en kunde wordt betrokken bij het formuleren en uitvoeren van die plannen. Concreet voorbeeld is de nadrukkelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen bij de recente missies naar Afrika in het kader van het Fast Track initiatief voedselzekerheid en het Water OS-programma.
– Er wordt een Transitiefaciliteit opgericht om in (bijna-)middeninkomenlanden via inzet van Nederlandse kennis en kunde de overgang van een bilaterale ontwikkelingsrelatie naar economische samenwerking mogelijk te maken. Vooralsnog is de faciliteit opengesteld voor Colombia, Zuid-Afrika en Vietnam. Op termijn kunnen ook andere landen met voldoende economisch potentieel voor de transitiefaciliteit in aanmerking komen. De transitiefaciliteit is een paraplu waaronder bestaande instrumenten kunnen worden ingezet om de transitie van een OS-relatie naar een wederzijds profijtelijke economische relatie vorm te geven. Vanuit EL&I is met ingang van 2012 € 5 miljoen per jaar beschikbaar, oplopend naar structureel € 15 miljoen per jaar in 2014 (non-ODA). Vanuit BZ is in 2011 € 13 miljoen per jaar beschikbaar, oplopend tot € 15 miljoen voor de periode 2012–2014 (ODA).
– Voor kennisbeleid en samenwerking met kennisinstituten ten behoeve van ontwikkelingslanden en gericht op de prioritaire OS thema’s, heeft het kabinet voor het najaar een brief aan de Tweede Kamer toegezegd waarin het nieuwe beleid wordt toegelicht. Daarbij wordt de focus vooral gelegd op waar Nederland als kennisland goed in is. Uitwerking van de nieuwe onderzoeksaanpak zal in samenspraak met de betreffende instellingen in de topsectoren geschieden. Vanuit OS wordt structureel € 15 miljoen (in 2013) tot € 30 miljoen (in 2015) vrijgemaakt voor onderzoeksbeleid op het thema voedselzekerheid en private sector ontwikkeling.
– De ORIO-regeling zal worden bijgesteld in overleg met het bedrijfsleven en in lijn met de adviezen van de topteams, dit om de ontwikkelkracht van het bedrijfsleven beter te benutten. Daarbij gelden wel de kaders die de regels voor het internationaal aanbesteden stellen.21
– Beschikbare fondsen en leningen waarover ontwikkelingslanden beschikken via internationale financiële instellingen (IFI’s) als de Wereldbank bieden kansen voor topsectoren. Het kabinet zet zich daarbij actief in om de toegang en positionering van het Nederlandse bedrijfsleven bij deze fondsen en leningen te verbeteren. Bijvoorbeeld door bedrijven in hun lobby rond aanbestedingen te ondersteunen en toe te zien op de transparantie van aanbestedingen. Nederlandse bedrijven kunnen zich hierbij, naast hun mondiaal vooraanstaande kwaliteit, profileren met actief beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en ketenverantwoordelijkheid. In het kader van de economische diplomatie zullen bedrijven ook worden ondersteund bij het voldoen aan fundamentele arbeidsnormen in hun productieketen.
In het vorige deel van deze brief zijn de acties gepresenteerd die het kabinet gaat ondernemen ter versterking van het algehele ondernemersklimaat en de aanvullende maatregelen die worden genomen voor álle topsectoren.
In dit deel worden de acties per topsector integraal gepresenteerd, inclusief sectorspecifieke acties die worden gerealiseerd in aanvulling op de maatregelen uit deel 2. Per topsector is een box opgenomen met voorbeelden van investeringen van decentrale overheden in de komende jaren, die aansluiten bij de actieagenda’s.
Voor de topsector Chemie pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
Uit het innovatiecontract dat in de gouden driehoek ook voor de sector chemie zal worden opgesteld, zal blijken welke initiatieven van prioritair belang zijn om de chemiesector verder te brengen. In aanloop daarop continueert het kabinet de financiering van de publiek-private samenwerking in DPI in 2012. Ook voor DPI Value Centre reserveert het kabinet € 1,2 miljoen als overbrugging in 2012. Tenslotte is er voor het Programmabureau Chemie € 0,18 miljoen gereserveerd om de continuïteit in 2012 te verzekeren. De sector chemie heeft in haar agenda een specifiek verzoek gedaan om het Sectorplan Natuur- en Scheikunde verder uit te breiden. De overheid heeft voor de sector chemie, als een van de weinige topsectoren, al eerder middelen vrijgemaakt met een omvang van € 20 miljoen per jaar (waarvan € 10 miljoen voor de chemische wetenschap).22 De sector kan derhalve zelf het initiatief nemen om het Sectorplan uit te breiden.
Topsector chemie geeft aan dat het stimuleren van innovatief MKB speciaal aandacht verdient (bijv. Kweekvijverfonds, COCI’s en Innovation Labs). Het kabinet deelt de mening van de sector dat het stimuleren van het innovatief MKB belangrijk is. Het kabinet zet hiervoor diverse generieke maatregelen in. Deze generieke maatregelen zijn geschikt voor het MKB. Denk bijvoorbeeld aan het Innovatiefonds MKB+, de Valorisatieregeling en de ophoging van het budget voor de InnovatiePrestatieConstracten (IPC’s).
Ook de chemiesector wordt uitgenodigd een integrale human capital agenda op te stellen. Daarbij kan worden voortgebouwd op de bestaande human capital agenda Chemie, de outreach activiteiten binnen het sectorplan Natuur- en Scheikunde en het sectorplan hbo chemie dat al in ontwikkeling is. Ook zijn er binnen de sector chemie al een Center of Expertise en twee Centra voor Innovatie Vakmanschap gerealiseerd. De agenda biedt een basis voor verdere zwaartepuntvorming in het onderwijs en voortzetting en uitbreiding van de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven.
In aanvulling op de human capital agenda’s van de topsectoren komt er één gezamenlijk masterplan bètatechniek. Hiermee worden de activiteiten uit de afzonderlijke agenda’s op het terrein van bètatechniek elkaar afgestemd. De sector Chemie krijgt hierbij het voortouw. Het platform bètatechniek krijgt van het kabinet de opdracht de totstandkoming van het masterplan te faciliteren. Om de lopende human capital agenda in 2012 te kunnen continueren, is voor de tweede helft van het jaar € 85 000 vrijgemaakt.
Het kabinet pakt de door de sector aangedragen knelpunten op het gebied van wet en regelgeving actief op (Pakket D). Ten eerste wordt de Crisis- en Herstelwet permanent gemaakt. Ten tweede heeft het kabinet deze zomer een pilot opgestart voor de sector chemie om de vergunningsverlenings- en handhavingskosten te verminderen. Bij succes wordt het project breed binnen de sector uitgerold. Ten derde gaat de overheid samen met de sector aan de slag om de tien belangrijkste knelpunten rondom regelgeving en regeldruk die investeringen bemoeilijken in kaart brengen. De Regiegroep Chemie wordt gevraagd hierbij het voortouw te nemen. Het kabinet zal vervolgens in overleg met het bedrijfsleven mogelijke oplossingen identificeren en implementeren. Ten vierde zal de overheid zich inzetten voor een verdere harmonisatie van Nederlandse en Europese wetgeving. De in de agenda genoemde casus – REACH/Arbo – is inmiddels opgepakt en deels opgelost. Daarnaast wordt onderzocht welke REACH kan bieden voor innovatiekansen voor de sector.23
Tenslotte, erkent de overheid het belang van het level-playing field in relatie tot de Emission Trading System (ETS)-discussie en zal het daarom bij de toewijzing van rechten mogelijk maken dat toewijzing niet alleen per inrichting maar ook op installatieniveau mogelijk is.
Decentrale overheden in actie voor topsector chemie
– Limburg: investeert circa € 100 miljoen aan de verdere ontwikkeling van de Chemelot-campus. Betreft investeringen in onder meer een incubator, een venturing fonds, marketing, business development en de oprichting van een campusorganisatie.
– Zuidvleugel: In Delft (DSM) wordt € 100 miljoen geïnvesteerd in een Bio Process Facility. Het betreft een proeffabriek voor het opschalen van innovaties in de biotechnologie. Co-financiering door provincie Zuid-Holland, Rotterdam, Delft en Den Haag.
– Zuidvleugel/Rotterdam: investeert in het vergroten van clustereffecten in de chemiesector door meer in te zetten op procesintensificatie, co-siting en warmte cascadering en smart-grid ontwikkeling. Met Plant-One is er een proeffabriek waarin nieuwe productieomgevingen getest kunnen worden.
– Overijssel: investeert in het Polymer Science Park Zwolle; een kenniscampus polymeren/kunststoffen in samenwerking met Wavin, DSM en hogescholen in de regio.
– Zeeland: investeert € 6 miljoen in een biobased investeringsfonds in de periode 2011–2020. Accent op drie kernthema’s: building blocks; vergroening procesindustrie; groene grondstoffen. Cross-over met topsector Agro.
– Noord-Brabant: investeert € 10 miljoen in de Green Chemistry Campus in Bergen op Zoom.
– Zeeland, Noord-Brabant en Limburg: investeren samen minimaal € 20 miljoen in versterking van de maintenance industrie, onder andere via het Dutch Institute World Class Maintenance.
– Noord-Nederland: investeert ruim € 3 miljoen in de bio-based projecten BioCab, BioBrug en Wood Spirit. Betreft zowel vergroening van de input van bestaande procesinstallaties als hernieuwbare grondstoffen.
Voor de topsector Creatieve Industrie pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
De creatieve industrie is een jonge en krachtige topsector met grote groeikansen. Maar de sector moet zichzelf nog beter organiseren en meer aansluiting zoeken bij andere topsectoren om in 2020 tot de wereldtop te behoren en Nederland te kunnen laten uitgroeien tot de meest creatieve economie van Europa. Om het zelforganiserende vermogen te versterken en de verbindingen met andere topsectoren te verbeteren ondersteunt het kabinet de oprichting van de Dutch Creative Industries Council (D-CIC). De council zal de uitvoering van de agenda coördineren volgens het principe van de gouden driehoek. Het kabinet stelt daarvoor € 250 000 per jaar beschikbaar.
Om een grotere bijdrage te kunnen leveren aan het innoverend vermogen van de Nederlandse economie moet de kennisbasis van de creatieve industrie en de samenwerking met kennisinstellingen worden versterkt. Het kabinet ondersteunt daarom het voorstel tot oprichting van een publiekprivaat topconsortium op het gebied van kennis en innovatie. Binnen het kader van het innovatiecontract zal het topconsortium een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van concrete innovatieprogramma’s. Daarbij zal het consortium zich richten op kennisintensieve activiteiten die voortvloeien uit het onderzoek en ook verder onderzoek initiëren. Het consortium zal nauw samenwerken met organisaties zoals IIP Create en iMMovator en met bedrijven en kennisinstellingen uit andere topsectoren. Het kabinet stelt tot en met 2013 € 1 miljoen beschikbaar voor het topconsortium. Daarnaast maakt het kabinet in het TNO-budget voor 2012 al € 1 miljoen vrij voor onderzoek. Bovendien zal TNO in 2012 zogenaamde «Creative Challenge Weeks»organiseren waarin twee of drie maatschappelijke uitdagingen opgepakt worden door een team van bedrijven uit de creatieve sector en TNO'ers die gezamenlijk in een week tijd een oplossing bedenken voor het gestelde vraagstuk. Met deze activiteiten en middelen wordt in 2012 een vliegende start van het topconsortium mogelijk gemaakt.
Het businessplan voor het topconsortium moet evenals het innovatiecontract uiterlijk 31 december 2011 op hoofdlijnen gereed zijn. Beiden moeten in samenwerking met TNO, NWO en KNAW worden opgesteld, waarbij ondersteuning mogelijk is vanuit EL&I en OCW. In het innovatiecontract geven TNO, NWO en KNAW aan welke bijdrage ze mede op basis van private commitment leveren aan de activiteiten van het consortium na 2012. Het voorstel «Metrocampus» van de Economic Development Board Amsterdam en de topopleiding THNK in Amsterdam sluiten goed aan bij het voorstel voor het topconsortium. De wethouder Economische Zaken & Cultuur van Amsterdam heeft de Minister van EL&I daarom aangeboden om samen te werken bij de ontwikkeling van het topconsortium. Daarbij ziet de metropoolregio Amsterdam goede kansen om samen op te trekken met de regio Eindhoven. Gezien dit aanbod verzoekt het Kabinet het topteam CI om samen met de Metropoolregio Amsterdam het initiatief te nemen bij de ontwikkeling van het consortium. Het kabinet dringt daarbij aan op samenwerking met Eindhoven en eventueel andere creatieve regio’s.
De creatieve industrie kan een grote bijdrage leveren aan economische en maatschappelijke uitdagingen op gebieden zoals duurzaamheid, zorg, onderwijs en stedenbouw. Het kabinet wil deze potentiële meerwaarde van de creatieve industrie tot uiting laten komen. Hiertoe zal de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een Fonds voor de Creatieve Industrie inrichten24. De missie van het fonds is om de maatschappelijke en economische meerwaarde van de creatieve industrie te vergroten, zowel in Nederland als internationaal. Dit fonds richt zich op het stimuleren van de kwaliteit van het Nederlands ontwerp en het versterken van de samenwerking tussen private partijen, particulieren en overheden. Het fonds heeft onder andere als taak om sectoroverstijgende programma’s uit te voeren, die maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken aanpakken en goed opdrachtgeverschap bevorderen.
Deze doelstelling sluit goed aan bij het advies van het Topteam Creatieve Industrie met betrekking tot het stimuleren van zogenoemde «crossovers». De totale omvang van het fonds bedraagt € 11,4 miljoen per jaar. Het topteam Creatieve Industrie krijgt de mogelijkheid voorstellen in te dienen bij het Fonds Creatieve Industrie.
De creatieve industrie bestaat hoofdzakelijk uit kleine en innovatieve bedrijven die meer dan gemiddelde knelpunten ondervinden bij het verkrijgen van kapitaal. Bovendien vindt de creatieve industrie nog weinig aansluiting bij het huidige innovatie- en kapitaalmarktpakket van EL&I.
Om deze knelpunten weg te nemen creëert de Minister van EL&I voor de creatieve industrie een luik van in totaal € 8 miljoen in het MKB+ Innovatiefonds. Hiermee wijkt de Minister af van de generieke systematiek van het MKB+ Innovatiefonds. Het bedrag is tot en met 2015 als lening beschikbaar voor voorstellen voor private investeringsfondsen die zich kwalificeren voor de regeling en passen bij de ambitie van het topteam om te komen tot crossovers tussen de creatieve industrie en andere (top)sectoren. De totale omvang van deze fondsen bedraagt inclusief de private bijdrage tenminste € 16 miljoen. De private investeringsfondsen en het eerder genoemde Fonds voor de Creatieve Industrie zullen elkaar aanvullen en versterken. Daarnaast neemt het kabinet het initiatief om samen met de creatieve industrie en de financiële sector de mogelijkheden te onderzoeken om sectorspecifieke knelpunten in de markt weg te nemen. Het kabinet heeft voor deze maatregel in 2012 € 50 000 beschikbaar onder de voorwaarde van minimaal gelijke matching. Daarnaast geeft het kabinet in 2012 en 2013 meer bekendheid aan de mogelijkheden van regelingen zoals de WBSO en het nieuwe Innovatiefonds MKB+ voor de creatieve industrie. Daarbij wordt een proeftuin gestart waarin zal worden nagegaan hoe specifieke innovatieactiviteiten vande creatieve industrie passen binnen de huidige definities van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Dit zal in 2012 al tot tenminste 5 succesvolle aanvragen moeten leiden die als inspirerend voorbeeld dienen voor de sector.
Met het huidige Dutch Design Fashion Architecture (Dutch DFA-) programma versterkt het kabinet de internationale positie van de creatieve industrie. Dit stimuleringsprogramma loopt eind 2012 af, maar het kabinet zal in 2013 doorgaan met het ondersteunen van internationaliseringactiviteiten van de creatieve industrie. Deze ondersteuning zal zich in hoofdzaak beperken tot enkele nog nader te bepalen creatieve subsectoren in een aantal prioritaire landen en een aantal voor deze industrie belangrijke internationale evenementen. Hierbij is een goede aansluiting op maatschappelijke vraagstukken in deze prioritaire landen van belang. Het kabinet versterkt de internationale positie van de creatieve industrie ook via de generieke maatregelen gericht op Holland Branding, economische diplomatie en acquisitie van topbedrijven, gebaseerd op input vanuit de creatieve sector. Het kabinet zal een drietal Nederlandse diplomatieke posten vragen om vanuit een economische, culturele en politiek-maatschappelijke invalshoek te inventariseren welke lokale kansen er voor de Nederlandse creatieve industrie bestaan. Deze inventarisatie zal in de eerste helft van 2012 gereed zijn en besproken worden met de relevante partijen uit de sector.
De creatieve sector in beeld: investeren in kennisdeling en ondernemerschap
Toonaangevende events, festivals en congressen bieden de creatieve industrie een belangrijk platform om elkaar te ontmoeten en om nieuwe innovatieve ideeën op te doen. Events als de Dutch Design Week, TEDx (Amsterdam, Maastricht, Brainport, Rotterdam), Amsterdam Dance Event (ADE), PICNIC, Start-up Weekend, NextWeb, en Design Conference leveren een belangrijke bijdrage aan het versterken van het ondernemerschap. Bij deze evenementen worden internationale topsprekers vanuit het bedrijfsleven en de wetenschap betrokken. Zo dragen deze events tevens bij aan de kennisdeling binnen de sector en biedt het de sector een podium om zich internationaal te profileren. Het totale netwerk aan events kan de komende jaren versterken wanneer er meer geïnvesteerd wordt in afstemming en samenwerking. Dit voorkomt doublures en verwatering van de boodschap. Daarnaast ontstaat hierdoor niet alleen efficiëntie in organisatie, maar tevens een interdisciplinaire netwerkomgeving waar de totale creatieve industrie van kan profiteren.
Het kabinet start in het najaar 2011 een verkenning vanuit de Digitale Agenda.nl om inzicht te krijgen in de economische kansen van de mobiele creatieve industrie. Deze creatieve sector zoekt en benut innovatieve manieren om content te verzamelen, te delen en te her verpakken. Door digitalisering en convergentie in distributienetwerken lijken hier stevige kansen te liggen voor de doorgroei van de sector.
Open Data is een prominent onderwerp in de Europese Digitale Agenda en de onlangs gepresenteerde Digitale Agenda.nl. Het kabinet wil ondernemerschap stimuleren door zoveel mogelijk van haar eigen data via open standaarden beschikbaar te stellen en vindt het belangrijk dat decentrale overheden dit ook doen. Daartoe zal het Kabinet in september een wedstrijd voor burgers, ondernemers en overheden organiseren «Apps for NL». Een ander belangrijk onderwerp in de Digitale Agenda is Cloud Computing (CC). Het kabinet beschouwt CC als een goed instrument om kostenbesparingen en innovatie te realiseren en wil in 2012 onder meer scherper in beeld krijgen wat de mogelijkheden zijn voor de overheid om CC in te zetten. Hiertoe wordt in 2012 een programma Productiviteit en Cloud Computing gestart. Aangezien de creatieve sector pionier is op het gebied van de toepassing van open standaarden en CC, kan de creatieve industrie in dit programma een voorbeeld- en voortrekkersrol spelen.
Decentrale overheden in actie voor topsector creatieve industrie
• Metropoolregio Amsterdam werkt aan het metrocampus idee; de totale stadsregio als campus voor creatief en ICT. Het recent opgestarte topinstituut voor creatief leiderschap THNK is hierbij het vertrekpunt.
• Utrecht: zet in op bijzondere locaties en regionale labs (zoals Protospace) en incubators (zoals Dutch Game Garden, UtrechtInc) en op zakelijke evenementen, congressen, festivals en ontmoetingsplatforms, zoals de Nederlandse Gamedagen of Game in the City.
• Eindhoven: in Brainport-verband wordt geïnvesteerd in Design en Industrie, er wordt gestreefd naar 40 nieuwe businessconsortia via de Design Incubator Regeling en 20 design-ontwikkelkredieten.
Er wordt gewerkt aan een nationaal netwerk voor creatieve industrie, design en technology mode en architectuur. Verder wordt de Dutch Design Week in haar programmering sterker internationaal neergezet. Dit geldt ook voor het STRP Festival (als een van de grootste Art & Technology festivals in Europa).
Voor de topsector Energie pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
Voor de programmering van het energieonderzoek bij ECN en TNO zal de onderzoeksagenda, te bepalen in het innovatiecontract, leidend worden. De agenda wordt opgesteld door de regiegroep en wordt zo meer dan nu gericht op vragen die in het bedrijfsleven spelen. Omdat de instituutsfinanciering hiermee flexibeler wordt zal deze omslag, mede op aanraden van het topteam, geleidelijk plaatsvinden. Het kabinet deelt de analyse van het topteam voor kansrijke segmenten op basis van eerder gedaan onderzoek: de duurzame energieopties (zon-pv, offshore wind, bioketen), energiebesparing en gas bieden op dit moment kansen voor Nederland en zijn daarmee een goed vertrekpunt voor het opstellen van het contract.
De regiegroep moet advies geven over alle publieke middelen die betrekking hebben op onderzoek, ontwikkeling en demonstratie binnen het domein van de topsector energie en is verantwoordelijk voor het opstellen van het innovatiecontract. Deze middelen worden programmatisch ingezet. De regiegroep moet operationeel zijn voor het einde van dit jaar, zodat er geen momentum verloren gaat. In de nu in voorbereiding zijnde onderzoeksprogramma’s van o.a. TNO en ECN voor 2012 is al ruimte opgenomen voor bijsturing door de regiegroep, zodat de nieuwe aansturing snel merkbaar is. De regiegroep dient daarnaast ook een belangrijke rol te spelen door prioritaire innovatieonderwerpen, clusters en regio’s met elkaar te verbinden alsmede de internationaliseringagenda vorm te geven. Ook de verbinding met de projecten die in het kader van de Green Deal zullen worden uitgevoerd, zal de aandacht hebben van de regiegroep.
Het Rijk zal het beleid voor de korte termijn richten op het zo efficiënt mogelijk realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling en de doelstelling voor CO2-reductie van 2020. Het beleid voor de lange termijn richt zich op het stimuleren van innovatie in technieken. Hiermee komt het kabinet tegemoet aan het advies van het topteam om de besteding van overheidsmiddelen op termijn te verschuiven van exploitatie naar innovatie, zoals ook gemeld in het energierapport25. Deze verschuiving vraagt om een scherpe blik op wat specifiek nodig is voor een techniek in een bepaalde fase van ontwikkeling. Het kabinet verwacht dat de door het topteam voorgestelde regiegroep hierin adviseert.
Het kabinet werkt aan drie nieuwe rijksstructuurvisies voor energiefuncties en stelt twee bestaande bij: Buisleidingen (2011), Windenergie op land (2012), evaluatie structuurschema elektriciteitsvoorziening (2012), Ondergrond (2013) en herziening Nationaal Waterplan (2015). Tevens gebruikt het rijk de rijkscoördinatieregeling26 om zelf grote energie-infrastructuurprojecten ruimtelijk in te passen en alle vergunningaanvragen te coördineren, zodat maar één maal bezwaar en beroep mogelijk is. Indien nodig zal deze rijkscoördinatieregeling worden verruimd, zodat meer projecten hiervan gebruik kunnen maken. Met deze maatregelen komt het kabinet tegemoet aan de behoefte aan helder ruimtelijk beleid voor de energiesector. Vermindering van regeldruk bij vergunningverlening regelt het kabinet in de Wet omgevingsrecht, waarvan de eerste fase in het voorjaar van 2012 wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze wet is er onder meer op gericht om regels te vereenvoudigen, deze te bundelen en procedures te versnellen. Dit zorgt voor een belangrijke lastenreductie. Daarbij zal ook ruimte komen voor innovatieve projecten. Op dit moment kan voor innovatieve ontwikkelingen al gebruik gemaakt worden van de Crisis- en herstelwet waardoor de realisatie kan worden versneld.
Ook werkt het kabinet aan generieker werkende vergunningen op het gebied van windenergie op zee waardoor ruimte kan ontstaan voor maatwerk zonder de vergunning daarop te hoeven aanpassen.
Voor het wegnemen van financiële barrières biedt het aangekondigde innovatiefonds MKB+ een oplossing. Het financieren van proeftuinen via ondernemingen en demoprojecten uit dit fonds zal ook (onder bepaalde voorwaarden) mogelijk zijn. Wel verwacht het kabinet hier een actieve rol vanuit de sector. Het kabinet onderschrijft het advies van het topteam dat financiële participatie van omwonenden bij energieprojecten gunstig kan zijn voor het draagvlak en duurzame energieprojecten kan versnellen. Met betrekking tot de voorgestelde helpfaciliteit om de opname van energie-innovaties door consumenten te versnellen, zal het kabinet bezien hoe de komende jaren gerichte acties en campagnes kunnen worden uitgevoerd met als doel de consument rechtstreeks te betrekken bij energiebesparing en energievernieuwing. Onder leiding van de minister van EL&I worden, mede in overleg met de ministers van BZK en Financiën, de mogelijkheden onderzocht voor een niet-fiscale financiële prikkel, die consumenten kan stimuleren om hun gedrag aan te passen en zuiniger om te gaan met energie.
Het kabinet zet in op verbetering van de werking van het Emission Trading System (ETS), o.a. door het uitbreiden van emissiehandel naar andere sectoren. Zoals in het energierapport is aangegeven, ziet dit kabinet een goedwerkend ETS als het belangrijkste instrument om de CO2-uitstoot in de EU te verminderen. Ook pleit het kabinet in de EU voor het vaststellen van CO2-reductiedoelen na 2020, te vertalen naar ETS en non-ETS. De hoogte van de CO2 doelen na 2020 is dan mede afhankelijk van de uitkomst van het mondiale klimaatoverleg, de kosten van emissiereducties en mogelijke maatregelen om carbon leakage en verstoring van het level playing field te voorkomen.
Decentrale overheden in actie voor topsector Energie:
• Rotterdam: In de Havenvisie 2 030 zet het Havenbedrijf Rotterdam in op de ontwikkeling van het haven industrieel complex tot de Energy Hub voor Noordwest Europa. Dit door de uitbouw van de global hub positie voor energiestromen en door nieuwe investeringen in energieopwekking en productie van (bio) brandstoffen. Voor de komende 5 jaar is de ambitie om circa € 2 miljard private investeringen per jaar aan te trekken, met een zwaartepunt in Europe’s Industrial Cluster.
• Zuidvleugel: De gemeenten Rotterdam, Delft en Leiden investeren samen met TU Delft, Universiteit Leiden, TNO en bedrijfsleven in de energievoorziening van de toekomst, zowel door behoud van de positie op de markt van conventionele energieproducten als door inzet op schone en duurzame (biobased) brandstoffen.
• Noord Nederland: de drie noordelijke provincies (Energy valley) werken aan de bundeling van energieonderzoek en -onderwijs over de gehele keten in de Energy Academy en colleges, om te kunnen voldoen aan de vraag naar energiepersoneel en -experts. De provincie Noord-Holland heeft zich hierbij aangesloten.
• Gelderland: heeft voor de periode 2011–2015 € 100 miljoen aan revolverende middelen beschikbaar voor co-financiering in Gelderse innovatieprojecten, waaronder in de topsector Energie.
• Overijssel: start een energiefonds van € 250 miljoen (deels revolverend) t.b.v. risicodragende investeringen en innovatieprojecten voor hernieuwbare energie opwekking en t.b.v. energiebesparing.
• Noord-Brabant: investeert ruim € 71 miljoen in de Brabantse Energie agenda. Onderdeel hiervan is een investering van € 40 miljoen voor uitvoering van een solar innovatie- en valorisatieprogramma. Daarnaast wordt geïnvesteerd in de biobased economy in Zuidwest-Nederland (cross-over met chemie), de vestiging van FOM en het KIC InnoEnergy in Eindhoven en in de stimulering van elektrisch rijden.
• Noord-Holland: investeert € 60 miljoen in het Duurzaam EnergieFonds Noord-Holland ter ondersteuning projecten en bedrijvigheid op het gebied van duurzame energie.
• (Metropoolregio) Amsterdam: investeert € 60 miljoen in een fonds voor energietransitie (o.a. windenergie, energie uit afval via Afval Energiebedrijf). Daarnaast wordt samengewerkt met o.a. Alliander en KPN voor investeringen tot € 1 miljard om efficiëntie te bevorderen en «Smart Solutions» mogelijk te maken.
• Utrecht: het Utrecht Sustainability Institute en Hogeschool Utrecht richten zich met de steun van de provincie en de stad op ondersteuning en versterking van het innovatievermogen van het mkb op het gebied van duurzame energie.
Voor de topsector High Tech Systems en Materialen pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
Het kabinet waardeert de inzet van de high tech sector om de R&D inspanningen te verhogen, en in het bijzonder de inspanningen gericht op het gezamenlijke innovatiecontract. In de HTSM sector wordt de inzet van de diverse deelsectoren gebundeld waarmee de netwerken, die al in de gouden driehoek zijn opgebouwd, verder worden versterkt. Bestaande onderzoekroadmaps kunnen worden geactualiseerd en aangevuld en zijn daarmee een goede basis voor het innovatiecontract waarin de hightech sector de sterke deelsectoren nog meer met elkaar verbindt. Het resultaat voor de sector zal een totaalbeeld zijn van de onderzoeksvelden mechatronica, micro-elektronica, materiaalkunde, ICT en embedded systemen, nanotechnologie en fotonica, automotive en aerospace gerelateerd aan hun (maatschappelijke) toepassingen. Tevens wordt generieke ondersteuning ontwikkeld voor alle topsectoren door eScience en de nationale e-infrastructuur. Maatschappelijke thema’s zullen daarom mee worden genomen bij het opstellen van het innovatiecontract: high tech kan een bijdrage leveren aan o.a. veiligheid en transport. Verder is aansluiting op het Europees onderzoeks- en innovatiekader gewenst, bijvoorbeeld bij Eniac op het gebied van nano-elektronica, bij Artemis voor embedded computing systems en bij Clean sky voor luchtvaart. Op basis van het innovatiecontract, waar ook de private bijdrage uit blijkt, zal worden besloten hoe de publieke kennis- en innovatiemiddelen vanaf 2013 worden verdeeld. Defensie zal in dit kader een belangrijke rol blijven spelen als innovatieve aanbesteder en customer voor het maatschappelijke thema veiligheid. Voor 2012 heeft het kabinet de toezegging gedaan dat de financiering voor het Embedded Systems Institute (ESI), het Materials2Innovate instituut (M2i) en het Holst Centre worden gecontinueerd. In aanvulling hierop is € 0,4 miljoen gereserveerd voor 2012 om de functionaliteit van de programmabureaus HTAS en Point One te behouden.
De sector in beeld:Enkele voorbeelden van onderzoek in de gezamenlijke gouden driehoek:
• Op het gebied van zonnecellen werken TU/e, ECN, TNO, IMEC, gefaciliteerd door Philips, samen in het verband «Solliance» aan de ontwikkeling van goedkope en efficiënte zonnecellen.
• In samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen zal voor 2012 een onderzoeksprogramma ICT opgesteld worden onder leiding van TNO.
• NWO en STW treffen voorbereidingen voor tenminste één PPS-programma over Cyber Security.
• 24 grote en mkb bedrijven en 7 kennisinstellingen zijn gezamenlijk van plan te gaan werken aan slimme mobiliteit en toekomstige voertuigaandrijving (elektrisch rijden).
• Nanotechnologie: de belangrijkste pijler van de opgestelde strategische researchagenda is het NanoNext NL programma waarin honderd bedrijven, universiteiten, kennisinstituten en universitaire medische centra samenwerken.
• In samenwerking binnen M2i (DAF, Tata Steel Europe, SKF, Hauzer Techno Coatings, TNO en RWTH Aachen) richt men zich op een nieuwe achteras voor vrachtwagens. Dit moet een aanzienlijke besparing van het energiegebruik opleveren (lichter, minder energieverlies, maar niet meer geluid).
Zeker voor de HTSM-sector en de ICT-sector neemt de kwalitatieve en kwantitatieve krapte op de arbeidsmarkt de komende jaren toe. De sector zal daarom samen met de onderwijsinstellingen een human capital agenda opstellen voor het brede onderwijsveld, waarin ook aandacht is voor regionale initiatieven in bijvoorbeeld Zuid-Oost Brabant en Twente. Het bedrijfsleven investeert zelf in de aantrekkelijkheid van het onderwijs door het leveren van (jonge) vak- en gastdocenten en het creëren van stageplaatsen op alle niveaus.
De HTSM sector daagt de overheid uit om 2,5% van het overheidsinkoopbudget in te zetten voor innovatiegericht inkopen. Het kabinet gaat samen met de sector, (decentrale) overheden en andere sectoren in gesprek om de innovatiekansen bij inkooptrajecten van de overheid in kaart te brengen. Zie hierover ook paragraaf 2.1. Zo is defensie bijvoorbeeld actief als innovatief aanbesteder en lead customer op het gebied van veiligheid.
Het kabinet gaat tevens structurele samenwerkingstrajecten tussen (strategische) overheidspartijen en het bedrijfsleven realiseren, zoals bijvoorbeeld het overleg tussen Point-One/HTAS en Rijkswaterstaat al bestaat. Het ministerie van EL&I zal zich inspannen jaarlijks 4 à 5 innovatiegerichte inkooptrajecten te starten tussen de overheid en de HTSM-sector, waar een SBIR-programma aan vooraf kan gaan. Het kabinet maakt graag gebruik van de bijdrage die de HTSM-sector noemt en kan leveren aan oplossingen op gebied van duurzaamheidsvraagstukken, zoals op het gebied van duurzame productieprocessen (gesloten ketens), energiezuinige concepten en duurzame opwekking van energie.
De sector in beeld:Samenwerking op gebied van slimme verkeersystemen
Zo’n twintig bedrijven, wegbeheerders en kennisinstellingen hebben 15 mei een Letter of Intent getekend om in de regio Eindhoven-Helmond (Brainport) een permanente testomgeving voor slimme verkeerssystemen te realiseren. Doel is de ontwikkeling van innovatieve mobiliteits-toepassingen te versnellen en de Nederlandse toppositie in Europa te versterken. De kern ligt in het delen van kostbare faciliteiten en het gezamenlijk werken aan innovatieve verkeersystemen voor een betere doorstroming, verkeersveiligheid en leefbaarheid.
Het kabinet richt haar buitenlandbeleid op het actief uitdragen van de topsectoren in economische diplomatie, waaronder high tech. Het optrekken van verschillende markt- en overheidspartijen bij internationale missies is hierbij een belangrijke voorwaarde voor een eenduidig beleid. Holland High Tech zal in 2012 dan ook onderdeel van een of meerdere strategische missies uitmaken. De buitenlandse posten van het Rijk trekken samen op en focussen zich in hun ondersteuning primair op de topsectoren. Het kabinet heeft daarbij aandacht voor de markten die voor de HTSM-sector belangrijk zijn: de opkomende economieën als China, India en Brazilië en ook de relaties met de Verenigde Staten en nabijgelegen landen.
Voor het MKB+ komt er een innovatiefonds, waarin zowel ruimte gemaakt wordt voor investeringen in innovaties als in startende ondernemingen. Ook het high tech mkb zal hier gebruik van kunnen maken. Ook onderlinge samenwerking tussen het mkb wordt bevorderd, het kabinet ondersteunt dit al met de zogenoemde InnovatiePrestatieContracten. Het toekennen van publieke middelen aan het innovatiecontract HTSM zal als voorwaarde kennen dat het MKB bij het opstellen en implementeren actief betrokken is.
Decentrale overheden in actie voor topsector High Tech Systemen en Materialen:
• Noord-Brabant: investeert meer dan € 100 miljoen in campussen en starterscentra. Bijvoorbeeld High Tech Campus Eindhoven, Automotive Campus Helmond en via Avenue A2
• De regio Zuidoost Brabant: zet in op de ontwikkeling van bestaande en van nieuwe research instituten rondom High Tech Systems zoals HOLST en het CFT 2.0, een kenniscentrum op het gebied van productietechnologie.
• Noord-Nederland: investeert de komende jaren € 19 miljoen in een programma van Astron en IBM in sensorsystemen en energie-efficiente supercomputing. Doel is de acquisitie van de Europese Control Room van de superradiotelescoop SKA.
• Den Haag: zet in op verdere versterking van het veiligheidscuster, waarbij men nauwe samenwerking zoekt met Eindhoven en Twente.
• Overijssel: investeert in het businessplan High Tech Twente, gericht op gezamenlijke business development, kennisvalorisatie en de arbeidsmarkt. Plan wordt uitgevoerd met regionale bedrijfsleven, de UT, de instituten MESA+, MIRA en CTIT, Saxion Hogeschool, Innovatieplatform Twente, Kennispark Twente en de regio Twente. Daarnaast investeert de provincie in totaal 96 miljoen euro in de Innovatiedriehoek (Hengelo, Enschede, Vliegveld Twente).
• Limburg: investeert met Canon/Océ en de universiteit Maastricht in het Open innovatiecentrum van Document Services Valley. Dit centrum i Venlo, waar technologieën rondom het verwerken van veel en complexe informatie wordt ontwikkeld, wordt in september geopend. Aan de Universiteit Maastricht is hiervoor onlangs een Canon-Océ leerstoel in Business Services Innovation ingesteld.
Voor de topsector Life Sciences & Health pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
Begin 2012 zal de sector haar kennis- en innovatieagenda presenteren in de vorm van een innovatiecontract dat de ambities van de sector zal ondersteunen. Onderdeel van het contract is de voortzetting en verdere ontwikkeling van de bestaande succesvolle publiek-private samenwerking. Het kabinet is van mening dat ook de strategische keuzes van de UMC’s – zij het niet uitsluitend – op het innovatiecontract moeten aansluiten.27 Instrumenten als kweekvijvers en proeftuinen kunnen hierin worden meegenomen. Zoals de sector zelf aangeeft, zal het landschap van publiek-private samenwerking dan wel geconsolideerd moeten worden, waarbij ook andere initiatieven zoals IMDI een plaats moeten krijgen. Voor deze onderwerpen kan NWO met haar thema Leven in Gezondheid een belangrijke aanzet geven. Voor TI Pharma, CTMM en BMM zijn de eerste stappen al gezet ten behoeve van de omvorming naar één organisatie. Andere passende initiatieven (bijvoorbeeld IMDI) kunnen aansluiten. Het kabinet vraagt daarbij aandacht voor het veterinaire kennisdomein, voor alternatieven voor dierproeven en voor de zorgvraag in ontwikkelingslanden, in het bijzonder de OS prioriteit seksuele en reproductieve gezondheid.
De sector zal samen met onderwijsinstellingen een human capital agenda opstellen met daarin bijzondere aandacht voor ondernemerschap binnen de life science & health sector. In de agenda worden ook de kwaliteitseisen ten behoeve van het onderwijs in de life sciences beschreven.
Het kabinet neemt de volgende maatregelen om de wet- en regelgeving op het terrein van LSH te optimaliseren, zodat er voldoende ruimte is voor de ontwikkeling voor nieuwe producten en diensten:
• Het kabinet wijzigt de wet Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) in lijn met het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie Doek. Het voorstel tot wetswijziging is eind 2011 gereed.
• Het kabinet verkort de doorlooptijden bij medisch ethische toetsing en vergoedingsbeslissingen, waar mogelijk via invoering van tarieffinanciering.
• Het kabinet breidt de mogelijkheid tot voorwaardelijke vergoeding van geneesmiddelen uit. Hiermee kunnen veelbelovende (zorg)oplossingen die grote toegevoegde waarde lijken te hebben in een vroeg stadium worden ingezet. Zo ontstaat meer ruimte om proeftuinprojecten, zoals genoemd in de sectoragenda LSH, uit te voeren.
• Het kabinet vraagt op EU-niveau aandacht voor passende regelgeving en werken aan een gelijk speelveld.
De beschikbaarheid van voldoende financiering is een bijzonder punt van aandacht voor de sector LSH, mede gezien het veelal hoge risicoprofiel van de bedrijfsactiviteiten. De instelling van het Innovatiefonds MKB+ sluit goed aan bij de financieringsbehoefte in de sector. Het Innovatiekrediet en de daarin reeds opgenomen faciliteit voor projecten op het terrein van klinische ontwikkeling blijken in de praktijk goed aan te sluiten op de behoefte van het MKB in deze sector. Ook het voorgestelde «later stage fonds» zou een beroep kunnen doen op het Innovatiefonds en daarmee een nieuwe financieringsbron kunnen vormen, die is toegesneden op de kritische financieringsbehoefte voor de verdere groei van jonge, succesvolle LSH bedrijven.
Ook de garantiefaciliteiten kunnen uitkomst bieden. Voor de LSH-sector worden deze vaak nog weinig gehanteerd door de banken, mogelijk uit onbekendheid met deze jonge hightech bedrijfstak.
Het topsectorplan heeft het besef in de sector versterkt dat clustervorming en samenwerking cruciaal zijn voor succes. Het wordt steeds duidelijker dat bepaalde regio’s clusters vormen op deelgebieden van de brede topsector LSH. De betrokken provincies nemen daarin een actief aandeel, mede in het belang van een sterke regionale infrastructuur en werkgelegenheid. Daarmee leveren ook decentrale overheden een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en versterking van LSH-clusters. Onderstaande box bevat daarvan een aantal voorbeelden.
Het is daarbij van belang dat er verbindingen worden gelegd tussen landelijke en regionale maatregelen en initiatieven. Het kabinet ziet het Parelsnoer Initiatief als een uitstekend voorbeeld daarvan. De synergie met andere topsectoren (denk aan Agro&Food, Chemie en High Tech) kan juist in regionale clusters tot stand komen. Zo investeert het kabinet, samen met een aantal provincies en gemeenten, in diverse clusters waaronder Healthy Ageing in Groningen en het nieuwe Life Sciences Park in Oss. En investeert het RIVM in het zich ontwikkelende cluster rond veterinaire en humane vaccins.
Decentrale overheden in actie voor topsector Life Sciences:
• Zuidvleugel: Provincie Zuid-Holland, Rotterdam, Delft en Leiden investeren in de Medical Delta. Totale geschatte omvang van de investeringen € 30–50 miljoen. Betreft onder meer experimenteerruimten / regionale proeftuin voor zorginnovatie, gedeelde labfaciliteiten, aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt, campusvorming, regionaal groeifonds en Europese clustersamenwerking (ROK, KIC). Daarnaast heeft het Leiden Bio Science park zich gevormd tot een aantrekkelijke omgeving voor niet alleen het innovatieve MKB, maar ook voor grotere spelers in deze topsector (Astellas, Janssen Biologics, Crucell, Hal Allergy).
• Noordvleugel: investeert in kennisvalorisatie met de volgende initiatieven:
de Economic Development Board Amsterdam zet in op het versterken van kennisvalorisatie met het Lifesciences fund II.
Utrecht investeert in kennisvalorisatie met het Utrecht Valorisation Centre. Via het Utrecht Life Sciences programma wordt de kennisvalorisatie en samenwerking met het bedrijfsleven gecoördineerd rondom Public Health – One Health en Cancer, Regenerative Medicine & Stem Cells. Verder investeert Utrecht € 6 miljoen in gezamenlijke faciliteiten en huisvesting voor (pré)starters (Utrecht Science Park).
Flevoland investeert samen met regionale partners in de start van een Emerging Diseases Campus in Lelystad. In Almere wordt gewerkt aan het ZorgInnovatie Experiment, een proeftuinconcept met als doel betere zorg tegen lagere kosten.
• Gelderland en Overijssel: investeren samen in de RedMedtechHighway met een verbinding naar Eindhoven. Hier wordt via Health Valley geïnvesteerd in een intensieve koppeling van de biomedische en de technologische kennis en daarmee in de verdere ontwikkeling van de RedMedTechHighway (as Eindhoven-Nijmegen-Twente). Gelderland draagt € 1,5 miljoen bij aan de opzet van een Center for Translational Medicine. Dit vehikel om onderzoek voor derden aan te bieden moet uitgroeien tot een campus voor onderzoek en bedrijfsleven op het gebied van medicijnontwikkeling (totale projectomvang € 20 miljoen).
• Limburg: gaat investeren in de ontwikkeling van de Maastricht Health Campus, vooral t.b.v. zorginnovaties.
• Noord-Brabant: investeert in het Life Sciences Park Oss, Fhealinc Den Bosch (crossover food en health) en het medische technologie cluster rondom Eindhoven/Best (crossover met high tech).
• Noord-Nederland: zet in op Healthy Ageing. Een voorbeeld is het programma Life Lines waar tot 2017 € 109 miljoen in wordt geïnvesteerd.
Voor de topsector Agro&Food pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
De sector heeft toegezegd de huidige private investeringen in publiek-private programma’s voor kennis en innovatie te verdubbelen van € 75 naar € 150 miljoen per jaar en geeft daarmee invulling aan de ambitie op het gebied van duurzaamheid en gezondheid. Om deze ambities te realiseren zal het kabinet blijvende ondersteuning bieden door investeringen in kennis- en innovatie. Leidend is het nog op te stellen innovatiecontract. Middelen hiervoor zullen onder andere worden gereserveerd bij NWO, DLO en TNO. De wijze waarop de succesvolle publiek private samenwerkingsverbanden zoals het Topinstituut Food and Nutrition (TIFN) en de Food en Nutrition Delta ketenbreed kunnen worden verankerd zal vorm moeten krijgen in het nog op te stellen innovatiecontract. Voor TIFN is reeds een totaalbijdrage van € 40 miljoen voor de periode 2011–2014 toegezegd. NWO overweegt een nieuw thema Agro, Food en Tuinbouw in te stellen. MKB bedrijven spelen een cruciale rol in het innovatieproces, vooral waar het gaat om het als eerste toepassen van nieuwe kennis (valorisatie). Deze koplopers in het MKB die de kennis naar de praktijk brengen zijn cruciaal voor de uitrol van innovatie naar een grotere groep bedrijven. Het kabinet gaat er vanuit dat bij de uitwerking van het innovatiecontract deze rol van het MKB verder wordt uitgewerkt. Om goed lopende initiatieven op dit gebied in het FND-programma te ondersteunen, trekt het kabinet € 1,6 miljoen uit als ondersteuning voor 2012.
Het kabinet zal als partner in business deelnemen aan de door het topteam voorgestelde PPS-constructie gericht op duurzaamheid en ondersteunt daarmee de duurzaamheidambities van de sector. Hiermee wordt tegelijkertijd invulling gegeven aan het verzoek van het topteam om een efficiencyslag voor de nu lopende convenanten gericht op duurzaamheid te realiseren (o.a. Platform Verduurzaming Voedsel, Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij).Het kabinet zal, afhankelijk van bereidheid van de sector om de financiële inzet te matchen, € 5–10 miljoen beschikbaar stellen voor innovatietrajecten die leiden tot keteninnovaties en bijdragen aan duurzaamheid.
Het kabinet zet zich actief in om markttoegang en een eerlijk internationaal speelveld te behouden en te vergroten. Het kabinet zal in dit kader zorgen voor ondersteuning van exporterende bedrijven door gebruik te maken van economische diplomatie waaronder de inzet van landbouwraden. Ook het starterinstrumentarium voor nabije markten wordt gecontinueerd. Tevens wordt bij de uitwerking van het kabinetsbeleid gericht op voedselzekerheid (één van de vier speerpunten van ontwikkelingssamenwerking) het Nederlandse bedrijfsleven actief betrokken.
Om te komen tot een goede afstemming van het beleid en de uitvoering op het terrein van voedselzekerheid, heeft het kabinet het Platform Voedselzekerheid opgericht. Concrete inzet op het gebied van voedselzekerheid kan via het nieuwe instrument voor publiek private partnerschappen verlopen. De topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen kunnen hierop inspelen28.
Binnen het nieuwe Fast Track initiatief Voedselzekerheid en Water OS worden de relevante sectoren intensief en structureel betrokken en geconsulteerd bij het vormgeven van de bilateraal uit te voeren OS-programma’s, o.a. via deelname in missies en strategische afstemming. Deze participatie wordt vanuit de overheid gefaciliteerd. De lokale behoefte blijft leidend maar bij het oplossen van de lokale ontwikkelingsvraag wordt hiermee de Nederlandse toegevoegde waarde beter benut, hetgeen de overgang naar een economische relatie bespoedigd.
Het kabinet hecht aan het verduurzamen van natuurlijke hulpbronnen, ook in de ontwikkelingscontext. Milieu en klimaat zullen als dwarsdoorsnijdende thematiek meegenomen worden binnen de OS prioriteiten. Een integrale visie ten aanzien van deze prioriteiten (bijvoorbeeld ketenbenadering) zal worden gestimuleerd.
De nadruk op duurzaamheid en integratie vergroot de behoefte aan kwalitatief hoogwaardige kennis en innovatie waarmee de concurrentiekracht van de Nederlandse topsectoren toeneemt.
Het kabinet creëert de benodigde randvoorwaarden om Nederland te laten fungeren als internationale «proeftuin» voor het realiseren en implementeren van innovaties rond duurzaamheid en gezondheid. Het topteam geeft in haar advies aan dat zij het belang vindt om een sterkere verbinding tussen regionale initiatieven en (inter)nationale ontwikkelingen te leggen. Het kabinet beschouwt dit primair als een taak van het bedrijfsleven, maar zal op verzoek van de sector in overleg met decentrale overheden treden om afspraken te maken over afstemming.
Naar aanleiding van een in de Tweede Kamer aangenomen motie wordt momenteel de toekomst van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie bezien aan de hand van een takeninventarisatie en een advies van drie onafhankelijke beoordelaars. Hierover wordt de Kamer binnenkort separaat geïnformeerd.
Het kabinet erkent dat onvoldoende beschikbaarheid van gekwalificeerde vaklieden op specifieke terreinen een knelpunt vormt voor de verdere ontwikkeling van de topgebieden Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. Doel is om, in combinatie met een verbetering van het imago door het bedrijfsleven bij jongeren, voldoende en adequaat gekwalificeerde uitstroom naar de arbeidsmarkt voor Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen te borgen. De inzet van het kabinet is om de rol van de scholen als (regionaal) kenniscentrum verder uit te bouwen, waarbij op structurele wijze de kennisdoorstroming en de inhoud van de opleiding wordt afgestemd op de behoeften van (regionale) stakeholders. De uitwerking hiervan zal samen met het bedrijfsleven worden opgepakt in de programmering via de Groene Kennis Coöperatie en de uitwerking van sectorplannen HAO en AOC. Hierbij werkt men ook samen met partijen vanuit andere kennisgebieden op crosssectorale thema's. Centres of expertise voor Biobased economy en Greenports zijn in ontwikkeling als onderdeel van het sectorplan hao.
Decentrale overheden in actie voor topsector Agro&Food
• Gelderland: de provincie Gelderland, regio FoodValley en WUR trekken samen op in de ontwikkeling van de FoodValley Kennis-as (met o.a. WUR campus, bedrijvenparken, Expertise Centra, Kenniscluster Ede (HBO, MBO), ziekenhuis, StationTerminal). Gelderland heeft voor de periode 2011–2015 € 100 miljoen aan revolverende middelen beschikbaar gesteld voor co-financiering in Gelderse innovatieprojecten, waaronder in de topsector Agrofood. Eind 2011 wordt gestart met een revolverend fonds van € 10 miljoen.
• Noord-Nederland: Noord-Nederland investeert de komende jaren € 20 miljoen in de realisatie van Dairy Campus. Tevens wordt er geïnvesteerd in het Carbohydrate Competence Centre en ingezet op Healthy Ageing waarin een focus op Food & Health ligt (o.a. met campus, programma’s als Life Lines).
• Groningen: de provincie Groningen stelt de komende vier jaar € 40 miljoen beschikbaar voor projecten op het gebied van Agro&Food, Healthy Ageing en Energie.
• Noord-Brabant: investeert € 10 miljoen in foodcampussen in o.a. Helmond (Food Technology Park Brainport) en Den Bosch (Fhealinc).
• Limburg: investeert in de ontwikkeling van de Maastricht Health Campus (cross-over met topsector LSH) en de Greenport Venlo
• Noordvleugel: Agro&food is een speerpuntcluster van de provincie Noord Holland, met projecten als Zaanstreek First in Food, Seed Valley en de Agriboard. De Noordvleugel investeert met de Green Life Science Hub in versterking van de veredeling van bloemen en planten door innovatieve combinaties met life science. Betreft samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen (UVA en WUR) en regionaal bedrijfsleven.
• Flevoland: zet samen met LTO, bedrijven en Flevolandse onderdelen van de WUR sterk in op het project Showcase Flevoland, een project gericht op het vermarkten van de kennis op gebied van verduurzaming, voedselveiligheid en voedselzekerheid.
• Zeeland: zet in op biobased één van de kernthema’s is groene grondstoffen (cross-over met topsector chemie). Zeeland investeert € 6 miljoen in een biobased investeringsfonds in de periode 2011–2020.
Voor de topsector Logistiek pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
In samenwerking met het bedrijfsleven en de kennisinstellingen zal een Open ICT Platform voor naadloze informatievoorziening worden ingericht. Medio 2012 wordt een masterplan, waarin wordt uitgewerkt hoe dit platform gerealiseerd gaat worden, opgeleverd. Het kabinet zal hieraan bijdragen middels de inzet van de middelen voor TNO en NWO. Uitgangspunt hierbij is dat overheidssystemen naadloos aansluiten op private systemen en ook de relevante private stakeholders betrokken worden bij het masterplan. In het masterplan zal het kabinet daarom o.a. aandacht hebben voor vraagstukken rondom mededinging, aansprakelijkheid, privacy, innovatie, ontwikkeling en beheer en de invloed van de internationale dimensie op de logistieke omgeving. Bij de uitvoering van het masterplan zal voortgebouwd worden op producten die bedrijfsleven en overheid gezamenlijk ontwikkelen in reeds lopende trajecten. Voorbeelden hiervan zijn het Window Handel en Transport zoals aangekondigd in de Digitale Agenda.nl en de Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen. Het kabinet zet zich daarnaast in op het stroomlijnen van de procedures van overheidsinstanties bij de logistieke afhandeling. De departementen I&M, EL&I, FIN, BZK en V&J trekken daarbij gezamenlijk op. Het kabinet zet zich ervoor in dat de Nederlandse procedures leidend zijn in het lopende EU harmoniseringproces (en niet de strengere regels van de andere landen) en dat Nederland als aandrijver fungeert bij de verdere ontwikkeling van wereldwijde standaarden. Steun wordt verleend aan de inspanningen van de Douane om te zorgen voor EU regels die voldoende rekening houden met de specifieke eisen van logistiek in de lidstaten.
Het bedrijfsleven neemt het initiatief voor een pilot voor flexibel en duurzaam transport via alle vervoerswijzen (synchromodaal systeem). Het kabinet stimuleert de totstandkoming van deze pilot middels inzet van de middelen voor TNO en NWO en het wegnemen van knelpunten bij de opschaling. Doel is te komen tot een betere benutting en duurzame inzet van het gehele transportsysteem (spoor, weg, water en door de lucht). Bij het opzetten van de pilot zal het kabinet verschillende lopende initiatieven samenbrengen, o.a. projecten die onder de hoede van het topinstituut Dinalog worden uitgevoerd. Het kabinet zal aandacht besteden aan internationale kansen. Het kabinet gaat zich tevens inspannen om een gunstiger formaliteitenstelsel te krijgen, bijvoorbeeld door het aanmerken van containers als vervoermiddel waardoor meerdere douaneaangiften bij synchromodaal vervoer niet meer nodig zijn, en vormgeven beveiligde corridors van en naar extended gates.
Samenwerking in de gouden driehoek – met behoud van ieders verantwoordelijkheden:
Komen tot een synchromodaal transportsysteem vereist een samenspel tussen bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen. Bedrijven die opdracht geven tot vervoer en vervoerders zullen (nog) vaker en slimmer lading bundelen, zodat de beladingsgraad omhoog gaat en ook andere vervoerwijzen dan het wegvervoer in aanmerking komen. De overheid past wet- en regelgeving aan zodat switchen van modaliteit gemakkelijk mogelijk is. Kennisinstellingen dragen bij door onderzoek te doen naar nieuwe contractvormen en businessmodellen en complexe besluitvormingsmodellen en innoverende technieken.
Het kabinet werkt nog dit jaar samen met de sector (bedrijfsleven, havens, overheden) aan een gemeenschappelijke visie op een kernnetwerk. De visie geeft aan wat er nodig is aan verbindingen en knooppunten om te komen tot een optimale benutting en functioneren van alle modaliteiten en geeft de ruimtelijke en infrastructurele consequenties weer. Het kabinet zal de visie betrekken bij de totstandkoming van de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR) en zorg dragen voor aansluiting op het trans-Europese netwerk. De havensamenwerking, zoals aangekondigd in het achtpuntenplan van de Havenalliantie, biedt een belangrijke bijdrage aan de uitwerking van dit kernnetwerk. Dit geldt ook voor de activiteiten van de spoorgoederensector t.a.v. goed functionerende terminals en corridors, alsmede voor de luchtvaartactiviteiten zoals opgenomen in de Luchtvaartnota.
Het kabinet ondersteunt de samenwerking tussen de Nederlandse zeehavens om te komen tot een versterking van hun internationale concurrentiepositie. Het kabinet wil samen met de havenbeheerders de vormen van samenwerking verkennen en ontwikkelen, maar daarbij niet – zoals eerder bepleit door de Raad van Verkeer en Waterstaat in het briefadvies «Gateway Holland» – een blauwdruk, samenwerkingsstructuur of nationale havenstrategie opleggen. Het kabinet ondersteunt de door de Havenalliantie ingezette lijn en de verdere uitwerking van door de Havenalliantie ingezette en door het Topteam aangehaalde acties. Het Rijk richt zich bij aansluiten op deze acties primair op die delen waar het Rijksverantwoordelijkheden betreft. De gezamenlijke inzet van de havenbeheerders voor een optimaal vervoersnetwerk inclusief de daarvoor benodigde ICT-instrumenten, kan een belangrijke bijdrage leveren aan actiepunten 1 en 4. Uiteraard wordt bij initiatieven, vooral die op het vlak van commerciële samenwerking, steeds de nationale en internationale mededingingswetgeving gerespecteerd.
Het kabinet brengt samen met de sector in kaart waar en hoe aanpassing van wet- en regelgeving noodzakelijk is om de speerpunten van de actieagenda te kunnen realiseren. Dan gaat het bijvoorbeeld om vraagstukken rondom aansprakelijkheid t.a.v. koppeling van goederen- en informatiestromen. Waar het raamwerk Europees of internationaal bepaald is (bijvoorbeeld Rotterdam Rules), zullen vraagstukken op dat niveau geagendeerd worden.
Of om aanpassingen in het omgevingsrecht en het vergunningenstelsel voor de bouw en duurzame inrichting van multimodale overslagpunten. Wat betreft de mededingingswetgeving zet het kabinet in op een dialoog tussen de sector en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).29
Het kabinet start in 2012 op het terrein van wet- en regelgeving twee pilots. De eerste pilot gaat over informatiedeling vanuit het elektronisch binnenvaartmanifest door verschillende toezichthouders, waarbij verschillende overheden meermalig gebruik maken van een aangeleverd elektronisch bericht. De tweede pilot voorziet erin dat voor douanevervoer binnen Nederland het papieren begeleidingsdocument vervangen mag worden door een variant op een elektronische drager bijvoorbeeld barcode op smartphones en tablets.
Begin 2012 zal de sector haar kennis- en innovatieagenda presenteren die de speerpunten uit het advies van het topteam logistiek ondersteunen. Naast de hierboven genoemde speerpunten (ICT Platform, synchromodaal transportsysteem, kernnetwerk), zal het o.a. gaan om een demonstratieproject voor een cross chain control center, om kennisontwikkeling voor supply chain finance en het voortzetten van de kennisopbouw binnen het topinstituut Dinalog. Het kabinet vindt het van belang dat de topsector logistiek goed gebruik maakt van de EU-brede kennisontwikkeling, zoals het Strategic Transport Technology Plan (STTP) en EGNOS/Galileo, en aansluit op het Europese Kaderprogramma voor onderzoek en Technologische Ontwikkeling en Europese infrastructuur projecten.
Decentrale overheden in actie voor topsector Logistiek:
• Rotterdam: ondersteunt de verdere uitbouw van Dinalog en investeert in Smart Port. Rotterdam streeft ernaar dat, samen met partners (in DelTri verband), de beladingsgraad van nu 45% stijgt naar 65% in 2020. Het Havenbedrijf Rotterdam zet in op het opschalen van de regionale samenwerking naar niveau Maasvlakte 2 – Moerdijk / West Brabant.
• Rotterdam en de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland: willen de havensamenwerking in Nederland en over de grens (Gent / Antwerpen) intensiveren.
• Gelderland: investeert € 300 miljoen in de verbinding van de A15 met de A12, als logistieke schakel tussen Rotterdam en het Duitse achterland.
• Overijssel: investeert circa € 450 miljoen in infrastructuur. Er wordt onder meer geïnvesteerd in de verbreding van de A1.
• Noord-Brabant: investeert € 8 miljoen in Dinalog en de Dinalog Campus en € 4 miljoen in het programma Logistic City (Midden-Brabant,). Daarnaast gaat de provincie investeren in het Logistiek Park Moerdijk.
• Noordvleugel: investeert met het programma «Seamless Connections» in innovatie in logistieke ketens (incl. leidende positie NL douane: smart gate concept). De Noordvleugel regio werkt samen met het Rijk aan de doorontwikkeling van de achterlandverbindingen, multimodale overslagpunten (ACT, Flevokust Lelystad, haven Amsterdam) en het versterken van de draaischijffunctie van Utrecht (Port of Utrecht).
• Limburg: Provincie en gemeenten ondersteunen en investeren in de doorontwikkeling van Venlo en Sittard/Geleen tot centra van multimodaal en synchromodaal vervoer waarbij aansluiting op het Duitse en Belgische achterland en verknoping van de systemen van essentieel belang is.
Voor de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
Het kabinet zegt toe om samen met kennisinstellingen en bedrijfsleven te investeren in opkomende landen en ontwikkelingslanden, om bij te dragen aan de mondiale voedselzekerheid. Het gaat concreet om het samen met de Topsector Agro&Food ontwikkelen en vermarkten van nieuwe totaalconcepten die zijn toegesneden op de lokale behoeften en het bieden van maatwerkoplossingen door Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen. Daarnaast zullen investeringen in ontwikkelingslanden worden gestimuleerd.
Het kabinet zal zich sterk maken om de Nederlandse expertise optimaal in te zetten voor verbetering van de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden waarbij gelden voor ontwikkelingssamenwerking ingezet zullen worden. Te denken valt aan initiatieven om in Afrika locale voedselgewassen te verbeteren door middel van veredeling en aan initiatieven om na oogstverliezen te verminderen, waarbij Nederlandse expertise op gebieden van agrologistiek, bewerking, verpakking en (koude) opslag kan worden ingezet. Beide typen initiatieven vragen een actieve inzet van zowel bedrijven, kennisinstellingen en overheid.
Het kabinet onderschrijft de wens van de topsector om de bestaande goed functionerende Gouden Driehoek verder te laten evolueren tot een «Gouden Ring». Dit kan gerealiseerd worden via het te ontwikkelen innovatiecontract.
Het kabinet financiert in 2012 het Technologisch Topinstituut Groene Genetica (TTI GG) en het Centre for Biosystems Genomics (CBSG) en neemt de verdere ontwikkeling ervan mee in het innovatiecontract. Een center of expertise voor Greenports is in ontwikkeling.
Het kabinet juicht het nieuwe initiatief van de sector toe om zelf € 75 miljoen te investeren in een Revolverend Innovatiefonds Tuinbouw&Uitgangsmateriaal gericht op de primaire sector. De sector (met uitzondering van de primaire sector) heeft daarnaast toegang tot het generieke Innovatiefonds MKB+.
Voor onderwijs: zie passage bij topsector Agro&Food.
Versterking Infrastructuur Plantgezondheid
Het programma «Versterking Infrastructuur Plantgezondheid» heeft de afgelopen twee jaar een serie moleculaire methoden ontwikkeld voor nVWA en keuringsdiensten op het gebied van identificatie, detectie, extractie en vitaliteit van belangrijke plantpathogenen. Uniek aan dit programma was dat de eindgebruikers al in de ontwikkelingsfase bij het project waren betrokken en praktische input konden leveren. Hieronder werden de ontwikkelingen steeds voor en door de praktijk bijgeschaafd. Dankzij deze aanpak is het grootste deel van de methoden inmiddels geschikt bevonden om gevalideerd en geïmplementeerd te worden. Samenwerking tussen kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven heeft zo geleid tot methoden waarmee de eindgebruiker import en export effectiever en efficiënter kan controleren op de aanwezigheid van schadelijke plantpathogenen. De kans op ernstige economische schade als gevolg van het binnenkomen van schadelijke plantpathogenen is daardoor een stuk kleiner geworden. De resultaten van dit programma zijn een goed voorbeeld van hoe samenwerking tussen de diverse onderdelen van de gouden driehoek leidt tot een sterkere positie van Nederland op het gebied van plantgezondheid en uitgangsmateriaal.
Het kabinet verwelkomt de uitgesproken hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. Het kabinet blijft investeren investeren op duurzaamheidthema’s: energie (o.a. Kas als energiebon), water, plantgezondheid, duurzame bodem en biobased economy.
Het kabinet pakt in MIRT-verband het verzoek op tot voldoende ontwikkelingsruimte voor vooral de Greenports en de ontsluiting hiervan. Zo heeft het kabinet besloten tot het doortrekken van de A4 tussen Delft en Schiedam, de investeringen in Coolport/Rotterdamse haven en het initiatief ACT/ Schiphol dat onder andere in verband met de ongestoorde logistieke verbinding Aalsmeer-Schiphol voor de sierteelt van groot belang is. Het kabinet neemt ook de verzoeken voor investeringen in fysieke infrastructuur voor multimodaal transport ter overweging mee in de uitvoering Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het MIRT. Hierbij zal het kabinet voortbouwen op initiatieven zoals Railwayteminal HTS Cargo, waar nacht- en vrachtvluchten worden vervangen door vervoer per rail. Tot slot zal worden bezien of onnodig beperkende of tegenstrijdige ruimtelijke regelgeving voor deze sector op centraal/decentraal niveau kan worden aangepakt.
Het kabinet streeft naar een goede balans tussen kwekers- en octrooirecht. Er wordt gewerkt aan een wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 om een beperkte octrooirechtelijke veredelingsvrijstelling mogelijk te maken. Tevens gaat het kabinet onderzoeken wat de haalbaarheid en wenselijkheid zijn van het invoeren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht op Europees niveau, inclusief eventuele alternatieven. Tot slot zal een onafhankelijk voorzitter worden aangezocht om de dialoog met belanghebbenden over dit vraagstuk verder vorm te geven. Deze zal bemiddelen tussen de betrokken partijen en advies uitbrengen aan de bewindslieden over verder te nemen stappen. Daarnaast zal het kabinet zich proactief inzetten voor Europese wet- en regelgeving die het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken stimuleert en versnelt.
Decentrale overheden in actie voor topsector Tuinbouw
• Greenportoverheden: Overheden met een sterke tuinbouwsector zijn verenigd in het Greenportoverheden-overleg. De totale bijdrage van deze decentrale overheden aan projecten in de tuinbouw is € 645 miljoen tussen 2012 en 2014. Het betreft investeringen in ruimte en infrastructuur, campusvorming, duurzaamheid en kennisvalorisatie
• Limburg: tot 2 040 ontwikkeling van 1 000 ha voor Greenport Venlo
• Noord-Holland: investeert in het Flower Valley project; een regionaal expertisenetwerk dat zich richt op onderwijs en arbeidsmarkt, kennis en innovatie en duurzaamheid en door het beter vermarkten van het duurzame sierteeltproduct.
• Zuid-Holland: investeert in geothermie en opschaling CO2 netwerk vanuit het havengebied t.b.v. de glastuinbouw. Bovendien investeert de provincie, samen met de gemeente Rotterdam en bedrijfsleven in Cool Port, een verbinding van de Greenport met de Mainport. Hiertoe is een gezamenlijk investeringsprogramma van meer dan € 200 miljoen opgesteld.
Voor de topsector Water pakt het kabinet samen met de sector de volgende acties op:
Het Topteam geeft aan dat de omvangrijke investeringen van de Nederlandse overheden een belangrijke katalyserende rol kunnen vervullen om innovaties uit te lokken, publieke middelen efficiënter in te zetten om maatschappelijke problemen op te lossen en de topsector internationaal te profileren. Het kabinet zal actief meewerken aan een intensievere samenwerking tussen markt en overheid zoals het Topteam voorstelt.
Bij overheidsinvesteringsstromen zullen innovatiemogelijkheden worden geïncorporeerd. Dat kan bijvoorbeeld voor deltatechnologie binnen het hoogwaterbeschermingsprogramma, dat onderdeel is van het samenhangend veiligheidsprogramma in het deltaprogramma. In 2012 zullen, op initiatief van de (nog nader vorm te geven) waterregisseur, afspraken worden gemaakt hoe binnen de beschikbare budgetten in het primaire proces innovatie worden geïncorporeerd en zal ook aandacht worden besteed aan risicodeling en kennisuitwisseling. Basis voor de afspraken zijn het topsectoradvies en het bestuursakkoord water. In de watertechnologie wordt een nauwere samenwerking ingezet van bijvoorbeeld waterschappen met technologiebedrijven in de ontwikkeling van nieuwe zuiveringstechnologieën. Defensie en de Rijksrederij blijven een belangrijke rol spelen als innovatieve aanbesteder en lead customer voor de maritieme sector.
In reactie op een uitvraag van het topteam heeft de watersector ruim 70 businesscases ingediend, waarvan 13 voorstellen in een gevorderd stadium zijn en kansrijk in de uitvoering. NWO kan aansluiten bij een aantal van deze business cases en het fundamenteel onderzoek daarin meer betrekken. De businesscases bevinden zich nog in verschillende stadia van uitwerking. Het kabinet vraagt de waterregisseur om het uitwerkingsproces van de businesscases vorm te geven samen met de sector en kennisinstellingen. Het kabinet zal de ontwikkeling en realisatie van businesscases zoveel mogelijk faciliteren en helpen om knelpunten bij implementatie op te lossen. Diverse Rijksonderdelen (waaronder Rijkswaterstaat) zullen participeren bij specifieke business cases, en ook decentrale overheden hebben inmiddels aangegeven te willen participeren. Private businesscases kunnen financieel ondersteund worden vanuit het innovatiefonds MKB+. Daarnaast stelt het kabinet capaciteit en budget beschikbaar voor de uitwerking van kansrijke business cases die bijdragen aan een maatschappelijke doelstelling.
In het topsectoradvies zijn 7 speerpunten genoemd. Kenmerkende business cases worden uitgewerkt in samenwerking met de private sector, de kennisinstellingen en de overheid (Rijk en decentrale overheden). De speerpunten zijn:
1. Water for all: over de beschikbaarheid van goed en voldoende (drink)water voor iedereen, de voorbeeldcase NL Watercluster richt zich op full-service aanbiedingen op de wereldwatermarkt.
2. More crop per Drop: het speerpunt richt zich op hoogwaardige zoetwatervoorziening voor de productie van voedsel.
Voorbeeldcases zijn Leven met Zout en Legio(nella) Free Watersystems.
3. Enabling Deltalife: over het leven met water in delta´s, met als voorbeeldcase Building With Nature/Ecoshape en Flood Control.
4. Maritieme Wereldtop: over de ketens in de maritieme sector met als voorbeeldcases de bouw van schone schepen, gegarandeerde inzetbaarheid van schepen (TCO) en haveninfrastructuur.
5. Winnen op Zee: het speerpunt betreft de energie- en grondstofwinning op en uit zee, met als voorbeeldcase Deep Sea Mining.
6. Water en Energie: over de winning van energie uit en met water, voorbeeldcases zijn initiatieven voor getijdenenergie in Zeeland en Blue Energy Afsluitdijk.
7. Water en ICT: kansen voor ICT in de watersector, met als business case Digitale Delta, die voorziet in een open source water informatiesysteem waar data en applicaties worden uitgewisseld.
Het kabinet werkt aan een excellente innovatie- en kennisklimaat en neemt daartoe verschillende generieke maatregelen (zie hoofdstuk 2), daarnaast worden er specifiek voor de topsector water een aantal acties in gang gezet. Het topteam 2.0 presenteert begin 2012 het innovatiecontract. Onderdeel daarvan is o.a.:
• NWO zal het thema Water en Klimaat maximaal afstemmen met de sector en gezamenlijk gaan programmeren conform het verzoek van het topteam.
• Het kabinet steunt het verzoek om te komen tot programmatische samenhang tussen KWR/STOWA/RIONED en TTIWater/WETSUS, deze partijen wordt gevraagd een samenhangend programma op te stellen in overleg met de sector.
• Met de noordelijke overheden is het kabinet overeengekomen dat uit voor het Noorden geoormerkte Rijksgelden uit het Zuiderzeelijnbudget gedeeltelijk kunnen worden ingezet voorcontinuering van het TTIWater/Wetsus en voor uitwerking van het ICT en waterproject IJkdijk. De precieze inzet is voorwaardelijk op en medeafhankelijk van de uitwerking van de financiering van de TTIs voor 2013 en van de inzet van andere Rijksmiddelen.
Het kabinet stelt als doel om Nederland wereldwijd te positioneren als leidend en toonaangevend land op het gebied van delta- maritieme- en watertechnologie. Onder andere door:
• Aan het voorstel van het topteam om mede privaat gefinancierde vertegenwoordigers vanuit de watersector strategisch in landen/regio’s in te zetten wordt invulling gegeven om de internationale positie van de sector te versterken. Mede vanuit het oogpunt van de rol en inzet van het postennetwerk is nadere uitwerking en afstemming noodzakelijk.
• Het kabinet staat positief tegenover het verkennen van de mogelijkheden van drinkwaterbedrijven en waterschappen om bij te dragen aan het beter benutten van marktkansen in het buitenland. Daarbij geldt als voorwaarde een strikte scheiding tussen de publieke taken en andere activiteiten.
• Het kabinet zal in 2012 samen met de maritieme sector de belemmeringen in internationale regelgeving op het vlak van innovatie en export in kaart brengen (o.a. internationale regelgeving inzake grondstoffenwinning op zee).
• De aanpak uit het interdepartementale programma Water Mondiaal zal verder worden versterkt. Daarbij zal nadrukkelijk de samenwerking worden gezocht met de private sector en met initiatieven uit de kenniswereld die zich richten op het wereldwijd delen van kennis op het gebied van delta- en watertechnologie. Bij het aangaan van samenwerkingsrelaties met nieuwe Water Mondiaal landen zal het programma zich prioritair richten op de wederzijdse economische belangen in de samenwerking, en de handelsbevordering voor de watersector in het buitenland.
• Ook zal het kabinet bij de totstandkoming van de meerjarenplannen voor de 5 nieuwe OS «waterlanden» de aanpak van water mondiaal inzetten, waarmee de betrokkenheid van de sector bij het behalen van de ontwikkelingsdoelstellingen wordt versterkt. Samenwerking met de sector, zal analoog plaatsvinden aan de wijze waarop de sector wordt betrokken bij de herziening van het bedrijfsleveninstrumentarium.
• Om internationale ontwikkelingsrelaties, kennisuitwisseling en marktontwikkeling op lange termijn te waarborgen worden jonge waterprofessionals geïnteresseerd voor het buitenland. Hiertoe wordt door de overheid samen met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties een Young Expert Program opgezet dat zich in eerste instantie richt op de OS partnerlanden.
• Door vanuit dezelfde aanpak te werken wordt de synergie tussen de waterprogramma’s van de verschillende departementen vergroot en de samenwerking met bedrijven, NGO’s kennisinstellingen en de publieke sector vergemakkelijkt. Hiermee verzilvert het kabinet de kansen om economische- en ontwikkelingsdoelstellingen te combineren.
• Het kabinet hecht aan het verduurzamen van natuurlijke hulpbronnen inclusief water en ecosystemen, ook in de ontwikkelingscontext. Milieu en klimaat zullen als dwarsdoorsnijdende thematiek meegenomen worden binnen de OS prioriteiten voedselzekerheid en water. Een integrale visie ten aanzien van water – watersysteem- of ketenbenadering – zal worden gestimuleerd. De nadruk op duurzaamheid en integratie vergroot de behoefte aan kwalitatief hoogwaardige kennis en innovatie waarmee de concurrentiekracht van de Nederlandse watersector toeneemt.
Binnen de topsector water gaat er een gemengde High Level-werkgroep van bedrijfsleven en overheid aan de slag om de exacte knelpunten voor financiering van buitenlandse opdrachten in kaart te brengen en te zoeken naar mogelijkheden voor een level playing field. Deze werkgroep maakt inzichtelijk in welke mate het aanpakken van knelpunten tot positieverbetering van het Nederlandse bedrijfsleven in zijn algemeenheid leidt. De werkgroep wordt gevraagd om uiterlijk in het voorjaar van 2012 met voorstellen voor oplossingen te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande nationale en internationale kaders.
Decentrale overheden in actie voor topsector Water:
• Noord Nederland: ondersteunt stevig de initiatieven vanuit het TTIWater/Wetsus: de komende jaren is hiervoor € 17 miljoen gereserveerd.
• Zeeland: stelt ruimte beschikbaar als etalage en experimenteerruimte voor innovaties op gebied van waterbeheer. Verder loopt er een vijftal initiatieven op het gebied van getijdenenergie. Zeeland zet zich in voor de realisatie van deze initiatieven.
• Rotterdam, Delft en Dordrecht: stellen ruimte beschikbaar als etalage en experimenteerruimte voor innovaties op gebied van waterbeheer.
• Dordrecht /Drechtsteden: zetten in op de recentelijk opgerichte proeftuin maritieme innovatie.
Hoofdkantoren is een doorsnijdende thema door alle topsectoren heen. Voor het topgebied hoofdkantoren is net als voor de topsectoren een agenda opgesteld door de gouden driehoek van bedrijfsleven, kenniswereld en overheid.
Het aantrekken en behouden van hoofdkantoren is een mix van economische en niet-economische factoren, zoals huisvestingmogelijkheden, beschikbaarheid internationaal onderwijs en cultuuraanbod. De overheid neemt een aantal generieke maatregelen die bijdragen aan het vestigingsklimaat van hoofdkantoren en bedrijven uit de topsectoren, zoals:
• Uitvoeren van nationale acquisitiestrategie in samenspraak met de topsectoren;
• Verminderen van de regeldruk via o.m. invoering voor het Lex Silencio principe voor een groot aantal vergunningstelsels per 1 januari 2012;
• Versterking van het fiscale klimaat voor R&D-investeringen via de aangekondigde RDA;
• De main-, brain- en greenports worden gefaciliteerd om te kunnen groeien;
• Aansluiting van het onderwijs op het bedrijfsleven via sectorplannen in de topsectoren.
• Voor de Schipholregio wordt een rijksstructuurvisie opgesteld (SMASH), die zich richt op het versterken van de economische motor Schiphol door een ruimtelijk perspectief te bieden, onder andere om daarmee de internationale concurrentiekracht te vergroten. Een kwalitatief hoogstaand netwerk van luchtverbindingen is van groot belang voor internationale hoofdkantoren.
• Met het permanent maken van de crisis- en herstelwet worden mogelijkheden gecreëerd om sneller over te gaan tot de aanleg van infrastructuur teneinde de ontsluiting van de mainports te verbeteren.
Het kabinet neemt daarnaast de volgende maatregelen om buitenlandse bedrijven en kenniswerkers aan te trekken en te behouden:
• Het kabinet zal in Nederland gevestigde buitenlandse CEO’s vragen zich beschikbaar te stellen voor een pool van CEO’s die fungeren als vraagbaak voor CEO’s van bedrijven die vestiging in Nederland overwegen. Zij zijn als ervaringsdeskundigen immers de beste ambassadeurs van Nederland voor potentiële investeerders.
• Het kabinet stelt nog dit jaar een pilot in om de toelating van kortverblijvende kennismigranten, een toenemende doelgroep onder de kennismigranten, te vereenvoudigen. Er zal worden bezien of de in de pilot uitgevoerde aanpak voldoet en of de vereenvoudiging zijn doel bereikt.
• Ook wordt de fiscale 30%-regeling voor expats beter gericht en aangepast zodat een buitenlandse promovendus die na zijn/haar promotie in Nederland tewerk worden gesteld ook als ingekomen werknemers worden beschouwd. Deze regeling behoort tot een van de sterke punten van ons land als aantrekkelijke vestigingsplaats voor talent en buitenlandse investeerders.
• Het kabinet vindt het belangrijk om pro-actief te kunnen handelen als de vestigingsplaatsfactoren voor bedrijven verslechteren en gaat daarom de contacten met hoofdkantoren in afstemming met regionale organisaties en overheden intensiveren.
• Besluitvorming over het project Zuidasdok zal prioriteit krijgen vanwege het belang van de Amsterdamse Zuidas als financieel en zakelijk centrum van Amsterdam en toplocatie voor de vestiging van hoofdkantoren.
• Andere maatregelen die het kabinet neemt om buitenlandse bedrijven en werknemers te verleiden zich hier te vestigen zijn o.a. het gebruik van Engels in relevante overheidscommunicatie, te beginnen met de 10 belangrijkste documenten (o.a. vergunningen) in de eerste helft van 2012; een verbeterde dienstverlening aan expats (streven naar one stop shops) en een onderzoek naar de mogelijkheid om het capaciteitstekort op internationale scholen aan te pakken.
Decentrale overheden in actie voor Hoofdkantoren
• Noord-Brabant: investeert € 200 miljoen in internationale scholen in Eindhoven en Breda, twee Expat Centres en dependances in de vier grote Brabantse steden en een investeringspakket om het woonklimaat in Brabant op gebied van natuur en cultuur.
• Metropoolregio Amsterdam: werkt aan de realisatie van hoogwaardige internationale vestigingsmilieus Zuidas Amsterdam, rond Schiphol en Science Park Watergraafsmeer. Continuering van het succesvolle Expatloket Amsterdam (meer dan 10 000 cliënten sinds 2008).
• In Noordvleugel-verband wordt geïnvesteerd in een op Europese hoofdkantoren gerichte, acquisitiestrategie en intensivering van het accountmanagement richting bestaande buitenlandse vestigingen. Versterken van breed netwerk van internationale scholen in de Noordvleugel en specifieke verbetering van het woon- en leefklimaat voor expats.
• Den Haag: Den Haag investeert in de quality of life en bereikbaarheid van de internationale zone, het Beatrixkwartier en de attractiviteit van de binnenstad om toplocaties te bieden voor internationale bedrijven. Den Haag investeert in voorzieningen voor de internationale gemeenschap met het The Hague International Centre, waarin alle expat dienstverlening is gebundeld. In 2012 opent de Europese school haar deuren.
• Rotterdam: De Rotterdam Investment Agency heeft als doel om aan het eind van de huidige collegeperiode een minimum aantal van 100 (buitenlandse) investeringsprojecten te hebben gerealiseerd ten opzichte van 2010. Rotterdam investeert fors in een aantrekkelijk en duurzaam topmilieu voor (inter)nationale hoofdkantoren in Central District, het gebied rondom Centraal Station.
• Delft: investeert in een internationale basisschool.
Met de agenda’s voor de topsectoren en deze kabinetsreactie ligt er de basis om met elkaar krachtig op weg te gaan naar de top. Dit laatste deel van de brief gaat in op belangrijke zaken die we nodig hebben om de agenda’s en het hier gepresenteerde pakket aan maatregelen op een goede manier tot uitvoering te brengen: goed georganiseerde topsectoren die onder leiding van de boegbeelden aan de slag gaan; concrete bijdragen van decentrale overheden; goed toezien op de voortgang en concrete resultaten; en financiële middelen die worden ingezet voor de topsectoren. Deze vier onderwerpen komen hier aan de orde.
Het instellen van tien topteams voor het opstellen van actieplannen voor de topsectoren heeft veel in beweging gezet. De topteams zijn het land ingetrokken en hebben met alle belangrijke stakeholders uit hun sector gesprekken gevoerd om kansen en knelpunten te identificeren en hieraan acties te koppelen voor zowel bedrijven, kennisinstellingen als de overheid. Dit heeft geleid tot tien ambitieuze actie agenda’s voor de topsectoren en de gezamenlijke brief van de boegbeelden waarin ze een aantal overkoepelende speerpunten markeren. Het kabinet hecht er zeer aan om bij de realisatie van de agenda’s voort te bouwen op de energie, synergie en betrokkenheid uit de eerste fase.
We gaan daarom verder langs deze weg. De boegbeelden zijn uitgenodigd om een voorstel te doen voor het mobiliseren van de topsectoren bij het vervolg: de uitvoering van de agenda’s. Daarbij gelden belangrijke uitgangspunten:
– De samenwerking in de gouden driehoek wordt op een structurele basis geborgd, om te zorgen dat de plannen uitmonden in concrete programma´s en projecten op basis waarvan publieke en private budgetten worden ingezet;
– Per topsector is een boegbeeld het aanspreekpunt voor de uitvoering van de agenda en de organisatie daarvan. Bij de samenstelling van het team betrekt het boegbeeld bedrijfsleven (inclusief MKB), kennisinstellingen en de overheid. De wijze waarop de regie en de structuur van het uitvoeringsproces wordt vormgegeven, is aan de boegbeelden zelf. Zij kunnen daarvoor aanhaken bij bestaande sectorale initiatieven en structuren;
– Onder regie van het boegbeeld worden de verschillende onderdelen van de agenda uitgewerkt en uitgevoerd, waaronder de innovatiecontracten en de human capital agenda’s. Voor het opstellen van de innovatiecontracten zitten de meest betrokken partijen (financiers én uitvoerders) aan tafel.
– De implementatie gaat over de gehele breedte van de agenda’s. De inzet op integraliteit geldt ook voor de verbinding en de synergie tussen en over de topsectoren.
Decentrale overheden leveren een belangrijke bijdrage aan de topsectoren aanpak. Sterke clusters staan mede aan de basis van het succes van de topsectoren30. Het kabinet is trots op de uitverkiezing van de Brainport regio tot «Intelligent Community of the Year 2011», door het Intelligent Community Forum (ICF) in New York. Deze uitverkiezing laat zien hoe vanuit een goede samenwerking van bedrijven, kennisinstellingen en Rijk met decentrale overheden innovaties kunnen worden gestimuleerd en bedrijvigheid kan worden gegenereerd. Dit vereist een goed samenspel tussen bestuurslagen, ieder uit zijn eigen verantwoordelijkheid, met het gemeenschappelijk doel om ondernemers te laten excelleren en de Nederlandse economie te laten floreren.
Voorbeelden van goed samenspel tussen Rijk en decentrale overheden zijn de trajecten die hebben geleid tot de economische visies op de mainport Rotterdam, Brainport 2020 en de Noordvleugel van de Randstad (voorheen Amsterdambrief).
In 2009 heeft het kabinet een economische visie op de lange termijn ontwikkeling van de Mainport Rotterdam opgesteld31. Met de bij deze brief gevoegde kabinetsreactie op Brainport 2020 en de economische visie op de Noordvleugel van de Randstad geeft het kabinet er blijk van veel belang te hechten aan de verdere economische ontwikkeling van de Mainports en de Brainport. Resultaat van het samenspel tussen Rijk en de decentrale overheden is dat zowel bij Brainport 2020 als bij de visie op de Noordvleugel de visie op de lange termijn ontwikkeling is vertaald naar agenda’s voor de beide gebieden met concrete maatregelen die soms een inspanning vragen van bedrijfsleven, soms van kennisinstellingen en soms van een decentrale overheid of van het Rijk. Vaker nog gaat het om gezamenlijke inspanningen van deze actoren. En in nagenoeg alle gevallen sluiten de voorgestelde maatregelen aan bij de nationale topsectorenaanpak en bij de maatregelen in de agenda’s gericht op het bewerkstelligen van een excellent ondernemersklimaat.
Het kabinet wil zich inzetten om samen met de partners uit de Noordvleugel en de Brainport regio de in de beide agenda’s uitgezette koers tot succesvolle uitvoering te brengen. Daarbij is de inzet van het kabinet niet om specifiek regionaal economisch beleid te voeren. De inzet is om de regionale ambities en acties uit de beide agenda’s zo goed mogelijk te laten aansluiten aan de bestaande landelijke beleidskaders (waaronder het topsectorenbeleid) en vanuit deze kaders de inspanningen van de regio te ondersteunen.
Visie op de Noordvleugel (Bijlage 1)
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het ministerie een economische visie opgesteld voor de Noordvleugel van de Randstad (voorheen de zogenoemde Amsterdambrief). De visie beschrijft de Noordvleugel als een economisch samenhangend gebied met Amsterdam, Utrecht en mainport Schiphol als economische kern. De Noordvleugel heeft een aantal belangrijke sterktes als een diverse sectorstructuur, een diverse en hoopopgeleide bevolking en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Maar het gebied heeft ook aantal zwaktes zoals een onvoldoende aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Ook gelet op een aantal internationale trends als de verschuiving van economische groei van west naar oost heeft de Noordvleugel te maken met een aantal uitdagingen. In de visie wordt hiervoor een agenda op hoofdlijnen uitgewerkt. Kern van de agenda zijn punten waarop nog meer samenwerking van de triple helix in de Noordvleugel nodig is, zoals het aantrekken van kenniswerkers en bedrijven, het investeren in het vestigings- en ondernemingsklimaat, betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, valorisatie en fysieke en digitale infrastructuur. De Economic Development Board Amsterdam (EDBA), het in 2010 opgerichte samenwerkingsverband van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden binnen de MRA, zal een belangrijke rol in de samenwerking spelen. Samenwerking die moet leiden tot concrete initiatieven, zoals het recent door EL&I geakkordeerde om kennisvalorisatie en infrastructuurversterking in de Noordvleugel te bundelen in een InnovatieCentrum Metropoolregio Amsterdam, dat de TTO’s, het Amsterdam Center for Entrepreneurship en Syntens bij elkaar brengt.
Brainport 2020 (Bijlage 2)
Eind 2009 heeft het Rijk de burgemeester van Eindhoven verzocht om voor en namens Zuidoost-Nederland te komen tot een integrale samenhangende visie op en uitvoeringsagenda voor de ontwikkeling van de Brainport. Het doel is om deze regio verder uit te laten groeien tot een toptechnologieregio van wereldformaat. Met de visie Brainport 2020 en bijbehorend uitvoeringsprogramma is invulling aan deze opdracht gegeven en is het fundament gelegd waarop deze regio verder kan bouwen. De agenda onderscheidt vier domeinen om deze ambitie waar te maken – people, technology, business en basics, alsmede ook een uitvoeringsstructuur waarmee de voorgestelde maatregelen gerealiseerd kunnen worden. Deze maatregelen vragen soms een inspanning van bedrijfsleven, soms van kennisinstellingen en soms van een decentrale overheid of van het Rijk. Vaker nog gaat het om het samenspel van deze actoren. In nagenoeg alle gevallen sluiten de voorgestelde maatregelen aan bij de nationale topsectorenaanpak. Zo zullen de Technische Universiteit Eindhoven, Holst, TNO en ECN hun krachten op het gebied van zonne-energie bundelen en zal rondom Eindhoven Airport een technologische proeftuin worden gerealiseerd voor duurzame decentrale energieopwekking en -besparing. Eerder dit jaar werd de regio Eindhoven uitgeroepen tot slimste regio ter wereld. Deze uitverkiezing onderstreept eens en te meer het belang van Brainport 2020 Via deze uitvoeringsagenda kan op dit succes worden gekapitaliseerd en kan de succesvolle samenwerking die aan deze uitverkiezing ten grondslag ligt verder worden uitgebouwd.
De trajecten van Brainport 2020 en de visie op de Noordvleugel maken duidelijk dat actieve inzet van decentrale overheden in het bedrijvenbeleid van belang is. Daarom is aan de topteams gevraagd ook aandacht te besteden aan de rol van decentrale overheden bij de topsectoren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de moties Dijksma en Verhoeven32. In de adviezen wordt op diverse terreinen benoemd hoe de regio kan bijdragen aan versterking van de betreffende topsector.
Het is voor de topsectoren van belang dat clusters zich blijven ontwikkelen door specialisatie, innovatie en samenwerking. De inzet van decentrale overheden ligt daarbij vooral op regionale ruimtelijke aspecten als bereikbaarheid, ruimte, campussen en leefklimaat, en niet-fysieke aspecten als netwerkvorming, de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en eenvoudiger vergunningverlening. Ook met grensoverschrijdende samenwerking is nog een wereld te winnen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Zeeland, bij uitstek een gebied met potenties voor biobased, en voor Brainport. Naast punten benoemd per topsector, doen de topteams een algemene oproep aan de decentrale overheden zich aan te sluiten bij de topsectorenaanpak.
Na het verschijnen van de agenda’s van de topteams is aan steden en provincies gevraagd op welke wijze zij kunnen bijdragen aan die agenda’s en met welke concrete investeringen in regionaal economisch beleid zij die agenda’s kunnen versterken. Uit de reacties blijkt dat decentrale overheden de topsectorenaanpak steunen en graag een bijdrage leveren aan de agenda’s en de uitvoering van het nieuwe beleid. Er wordt waardering uitgesproken voor het aanbrengen van focus. Wel wordt aangetekend dat regionale investeringen zich zelden onder één topsector laten vatten. Juist op de grenzen van de topsectoren («cross-overs») gebeuren de interessante dingen. Voorbeelden zijn biobased (energie, chemie, agrofood) en medische technologie (life sciences, high tech, chemie). Decentrale overheden zeggen bij te kunnen dragen aan de topsectoren door bijvoorbeeld innovatiegericht in te kopen. Ze zijn over het algemeen zeer geïnteresseerd in betrokkenheid bij het nationaal Innovatiefonds MKB+. Samenwerking van verschillende fondsen zal in de komende periode verder worden onderzocht. Clustervorming en campusvorming zijn andere onderwerpen waar regionale initiatieven sterk kunnen bijdragen aan de topsectoren, evenals een goede aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Ten slotte geven decentrale overheden aan samen met het Rijk tot een nationale acquisitiestrategie voor buitenlandse investeerders en een strategische reisagenda, te willen komen. In bijlage 3 wordt een uitgebreid overzicht gegeven van waar regionaal economisch beleid bij kan dragen aan het topsectorenbeleid.
Ook de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM´s) hebben voorstellen ontwikkeld om zich vanaf 2011 in aansluiting op hun door provincies gefinancierde regionale taken en speerpunten, te richten op de landelijke topsectoren. Vanuit hun kerntaken zullen ze zich daarbij concentreren op die onderwerpen waar de ROM´s het verschil kunnen maken ten opzichte van andere publieke en private organisaties. Trefwoorden hierbij zijn valorisatie, cross-overs tussen topsectoren, acquisitie en account management van buitenlandse investeerders in samenwerking met EL&I/NFIA, bovenregionale afstemming en participaties/revolverende fondsen op de topsectoren in aansluiting op het Innovatiefonds MKB+.
Bestuurlijk overleg
Vanwege het belang van decentrale overheden voor de agenda’s van de topsectoren, en de wens om als één overheid te opereren, zal dit najaar met de koepels van de decentrale overheden bestuurlijk overleg gevoerd worden op systeemniveau (aanpak en systematiek). De inzet is met provincies en de meest betrokken steden per landsdeel te komen tot actieagenda’s met daarin bijdrages die decentrale overheden leveren, gezamenlijke acties en afstemming van instrumenten. Daarbij zal gezorgd worden dat geen overlap plaatsvindt met Bestuurlijke Overleggen die in het kader van de MIRT worden gevoerd.
In de aanbiedingsbrief bij het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 21 501-20 nr. 531) heeft het kabinet aangekondigd in deze brief aan te geven op welke wijze de resultaten van het nieuwe beleid worden gemeten.
Bij de topsectorenaanpak gaat het niet zozeer om de inzet van meer publiek geld, maar vooral om het beter laten aansluiten van overheidsinspanningen bij de inzichten van topsectoren, kennisinstellingen en regio’s. De topsectorenaanpak heeft als doel de economische prestaties van de topsectoren te versterken. Er zijn echter veel factoren waar de overheid geen invloed op heeft die wel bepalend zijn voor de economische prestaties van de topsectoren. Denk bijvoorbeeld aan macro-economische ontwikkelingen. Het is moeilijk om op wetenschappelijk verantwoorde wijze deze factoren te scheiden van de beleidsinspanningen. Om een globale indicatie van de internationale positie en het economisch belang van een individuele topsector voor de Nederlandse economie en samenleving te kunnen geven, zullen op sectorniveau voor de topsectoren internationaal en nationaal vergelijkbare standaardindicatoren worden verzameld. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande bronnen en onderzoekinitiatieven zodat er geen onnodige administratieve lasten ontstaan.
Vanwege de hierboven vermelde complicaties zal het accent van de monitoring en effectmeting inspanningen liggen op het in kaart brengen van de voortgang en het effect van individuele acties en instrumenten. Monitoring, het weergeven van de voortgang aan de hand van objectieve cijfers, is essentieel om de mogelijkheid te hebben om acties en instrumenten tijdig bij te sturen. De monitoring van de topsectorenaanpak zal als volgt worden vormgegeven:
– Aan de speerpunten, knelpunten en kansen zoals die in de sectoragenda’s zijn benoemd, zijn concrete acties en instrumenten gekoppeld. In overleg met de boegbeelden en hun teams zullen indicatoren worden benoemd met daaraan gekoppeld streefwaardes. Dit maakt het mogelijk om op het niveau van acties en instrumenten te bezien of deze zijn gerealiseerd en op het niveau van speerpunten, knelpunten en kansen de resultaten inzichtelijk te maken. Te denken valt aan indicatoren over de samenwerking en samenhang in de kennisketen, beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel, regeldruk, acquisities van buitenlandse R&D-investeringen en internationale positionering/profilering van de sector. Monitoring omvat zowel economische, wetenschappelijke als maatschappelijke indicatoren.
– Daarnaast kom ik met een set passende indicatoren op het niveau van de kennis- en innovatiethema’s waar de topsectoren op inzetten. Het is immers van belang om zo goed mogelijk inzicht te verschaffen in de wetenschappelijke en technologische prestaties die met thematische publieke middelen worden bereikt. Hiervoor kunnen onder andere indicatoren over publicaties en octrooien worden gebruikt. Ontsluiting van informatie over de kennis- en innovatiethema’s zal gebeuren via het MIKK (Meerjaren Innovatie en Kennis Kompas: www.mikk.nl), het online hulpmiddel voor thematisch kennis- en innovatiebeleid.
Ook instrumenten uit het generieke bedrijvenbeleid zullen worden gemonitord door hier indicatoren aan te koppelen. Zo zal bijvoorbeeld voor het innovatiefonds MKB+ gekeken worden naar de EU-data over de perceptie van de beschikbaarheid van risicokapitaal. Om uniforme informatievoorziening te waarborgen, zal AgentschapNL verantwoordelijk worden gemaakt voor het datamanagement. Een maal per jaar zal een topsectorenbrief naar de Tweede Kamer worden gestuurd, waarin de ontwikkelingen van het afgelopen jaar worden vermeld. In deze brief zal ook aandacht worden besteed aan de resultaten van de monitoring voor zowel de topsectorenaanpak als het generieke bedrijvenbeleid. Dit kabinet hecht veel waarde aan de afrekenbaarheid van beleid. Het is immers alleen zinvol beleid te continueren wanneer, binnen de grenzen van de redelijkheid, het effect ervan is aangetoond. Om een goed beeld te krijgen van de effectiviteit is het belangrijk om vroegtijdig (wanneer beleid wordt ontwikkeld) stil te staan bij effectmeting in evaluaties. Zowel generieke beleidsinstrumenten als acties en instrumenten uit de topsectorenaanpak zullen worden geëvalueerd. Voor zover dit mogelijk is, zal bij de evaluaties gebruik worden gemaakt van controlegroepen en/of surveytechnieken waardoor de additionaliteit van instrumenten kan worden geschat.
Bij evaluaties wordt een waardeoordeel uitgesproken over de effecten van het beleid. Evaluaties zullen daarom worden uitbesteed aan onafhankelijke onderzoeksbureaus.
In tabel 1 staan de bedragen die de komende jaren voor het bedrijfslevenbeleid en de topsectoren beschikbaar zijn.
Tabel 1 Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren (in € miljoen in kasbedragen)1 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
Budgethouder |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
I Generiek |
||||||||||
A. Ondernemerschap, innovatie en onderwijs |
||||||||||
1. Innovatiefonds MKB+2 |
84 |
93 |
104 |
115 |
EL&I |
|||||
2. RDA |
250 |
375 |
500 |
500 |
EL&I/FIN |
|||||
3. Aanvullend fiscaal innovatiepakket (RDA+/WBSO/KWR)3 |
30 |
100 |
100 |
100 |
EL&I/FIN |
|||||
4. Betatechniek |
33 |
33 |
22 |
22 |
OCW |
|||||
II Specifiek voor topsectoren |
||||||||||
B. Kennis en innovatie |
||||||||||
5. NWO/KNAW aandeel topsectoren |
90 |
175 |
260 |
350 |
OCW |
|||||
6. Toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO) |
200 |
215 |
230 |
250 |
EL&I, DEF |
|||||
7. Bevorderen innovatiekracht topsectoren |
150 |
145 |
139 |
90 |
EL&I |
|||||
8. Profilering kennisinfrastructuur4 |
50 |
50 |
50 |
50 |
OCW |
|||||
C. Onderwijs en arbeidsmarkt |
||||||||||
9. Professionele masters |
0 |
7 |
7 |
7 |
OCW |
|||||
10. Centra voor Innovatief Vakmanschap5 |
4 |
4 |
4 |
4 |
OCW/EL&I |
|||||
D. Internationaal |
||||||||||
11. Internationaal ondernemen en ontwikkelingssamenwerking (Buza) |
200 |
235 |
270 |
300 |
BuZa |
|||||
12. Internationaal ondernemen (EL&I) |
10 |
10 |
10 |
10 |
EL&I |
|||||
E. Specifieke bijdragen departementen |
||||||||||
13. VWS: Life Sciences & Health/zorg |
106 |
85 |
74 |
49 |
VWS |
|||||
14. EL&I: Energie-innovatie |
81 |
100 |
90 |
101 |
EL&I |
|||||
15. EL&I: Voeding + tuinbouw |
30 |
35 |
40 |
50 |
EL&I |
|||||
16. I&M: Logistiek |
9 |
19 |
17 |
25 |
I&M |
|||||
17. I&M: Water |
12 |
13 |
13 |
25 |
I&M |
|||||
18. OCW: creatief |
0 |
11 |
11 |
11 |
OCW |
|||||
19. Defensie |
20 |
20 |
20 |
20 |
DEF |
|||||
Totaal |
1 359 |
1 725 |
1 961 |
2 079 |
De kasbedragen hebben deels betrekking op reeds aangegane verplichtingen. Daarnaast worden in de periode 2012–2015 nieuwe verplichtingen aangegaan (o.a. € 500 miljoen via het Innovatiefonds) die weer leiden tot kasbedragen na 2015.
Bedrag in 2012 is bestemd voor het handhaven van het plafond in de WBSO op € 14 miljoen. Vanaf 2013 is het bedrag bestemd voor ophoging van de WBSO, fiscale stimulering van de mobiliteit van kenniswerkers en voor de RDA+.
Het bedrag is cumulatief € 16,4 miljoen. Voor de «Centers of Expertise» is een bedrag in dezelfde orde van grootte beschikbaar.
Een aflopend deel van de middelen, met name in de eerdere jaren, is gekoppeld aan lopende programma’s en bestaande instellingen. Deze lopende programma’s worden zoveel mogelijk ingezet en/of aangepast voor de topsectoren. Dit gebeurt in overleg met de topteams, onder meer in het kader van de innovatiecontracten. Deze programma’s hebben deels betrekking op FES gelden voor TTI’s en PPS consortia, waarvan de topteams hebben aangegeven dat deze aansluiten op de agenda’s.
Het kabinet verwacht van de private partijen een forse inspanning. In de agenda’s is al een behoorlijk privaat commitment uitgesproken. Dit commitment zal de komende tijd, onder meer in het kader van de innovatiecontracten, hard moeten worden gemaakt. Daarnaast zullen andere partijen zoals decentrale overheden, universiteiten, scholen en maatschappelijke organisaties een bijdrage leveren en zullen Europese middelen worden benut. Het bedrag dat de decentrale overheden zullen investeren bedraagt de komende jaren cumulatief circa € 3 miljard.
Voor verschillende acties uit de agenda’s doet het kabinet in deze brief concrete toezeggingen of reserveringen. Deze zijn in de voorgaande hoofdstukken benoemd. Deze toezeggingen of reserveringen worden uit de middelen uit de bovenstaande tabel gefinancierd of uit andere begrotingsartikelen van de betrokken departementen. Op de besteding van de overige middelen wordt hieronder verder ingegaan.
Kennis, innovatie en financiering
Voor kennis en innovatie vraagt het kabinet de topsectoren om innovatiecontracten af te sluiten voor de komende jaren. Op basis van de contracten zal in het voorjaar van 2012 een besluit worden genomen over de inzet van de middelen. Hiervoor is per jaar oplopend tot circa € 1 miljard in 2015 beschikbaar uit de middelen voor kennis en innovatie en een deel van de departementale bijdragen. De private bijdrage zal mede bepalen hoeveel middelen er uiteindelijk per contract beschikbaar komen. In 2012 zullen vooruitlopend op de innovatiecontracten al een aantal specifieke acties worden ondersteund. In hoofdstuk 2 en 3 worden deze beschreven. Hiernaast zijn budgetten beschikbaar voor de generieke innovatie-instrumenten waaronder het Innovatiefonds MKB+, WBSO, RDA en Innovatiebox. Deze zijn toegankelijk voor bedrijven uit alle sectoren.
Specifieke bijdragen departementen
Voor de sectoren energie, agro&food, tuinbouw, logistiek, life sciences & health, en water zijn specifieke middelen beschikbaar. Deze worden door de betreffende departementen in samenspraak met de topteams ingezet, waarbij betrokken departementen verantwoordelijk blijven voor de besteding van hun middelen in lijn met de beleidsdoelstellingen. Voor de rest vallen deze besluiten de komende jaren, onder meer op basis van de innovatiecontracten. De middelen van Defensie zijn bestemd voor beleidsondersteunende contractresearch bij onderzoeksinstellingen en bedrijven. Op basis van de op te stellen innovatiecontracten voor onder meer High Tech en Water zal het ministerie van Defensie beslissen of en hoe deze middelen zodanig kunnen worden besteed dat zij optimaal bijdragen aan het versterken van deze topsectoren. Dit geldt eveneens voor de middelen voor toegepast onderzoek van het Ministerie van Defensie, welke indicatief voor 50 procent zijn toegerekend aan de topsectoren (deze vallen onder regel 2 van de tabel). De topteams kunnen inspelen op de kansen die de bedrijfsleveninstrumenten bieden in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Met name bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van water, food, tuinbouw, life sciences & health en high tech komen hiervoor in aanmerking. Het EL&I instrumentarium op het gebied van internationaal ondernemen zal de komende tijd worden ingericht en ingezet ten behoeve van de topsectoren. Deze middelen worden o.a. besteed aan PPP’s, strategische acquisitie en economische missies.
De minister van EL&I rapporteert in de genoemde jaarlijkse brief aan de Tweede Kamer en in het jaarverslag over de realisatie van de overzichtstabel. De betrokken departementen leggen verantwoording af over de realisatie van hun eigen middelen binnen deze tabel via hun jaarverslagen, mede op basis van de verantwoording door de partijen die financiering hebben ontvangen van de overheid.
Naast de negen topsectoren is ook een topteam ingesteld voor het doorsnijdende gebied hoofdkantoren.
Zie ook «De effectiviteit van economische diplomatie», S. Moons en P. van Bergeijk, ESB 96(4616), 2011.
o.a. Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap («Kwaliteit in verscheidenheid»), kamerstuk 31 288, nr. 194; Actieplan MBO, kamerstuk 31 524, nr. 88; beleidsbrief «Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid», kamerstuk 32 820, nr. 1; AWT-advies nr. 76 «Kapitale Kansen» (deze brief is tevens een reactie op dat advies); Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, kamerstuk 32 660, nr. 17; Beleidsbrief Prioritering investeringen mobiliteit en water, kamerstuk 32 500 A, nr. 83; Beleidsbrief Eenvoudig Beter, kamerstuk 31 953, nr. 40; Digitale Agenda, kamerstuk 29 515, nr. 331; Beleidsbrief Buitenlands beleid en handelspolitiek, kamerstuk 31 985, nr. 5 en de Brief Woonvisie, kamerstuk 32 847, nr. 1.
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premies voor de volksverzekering, voorheen Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO).
De publicatie «Hoe de Nederlandse economie haar kenniswerkers behield», die een dezer dagen aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, laat de positieve ervaringen zien met het bevorderen van mobiliteit van kenniswerkers in de Kenniswerkersregeling 2009–2010.
Eind 2010 hebben EL&I en OCW het Valorisatieprogramma gestart, aansluitend op de valorisatie-agenda «Kennis moet circuleren»; hiervoor is € 80 miljoen beschikbaar (2010–12) als eenmalige impuls voor het faciliteren van verankering van valorisatie rondom kennisinstellingen in alle kennisdomeinen en het stimuleren van publiek-private netwerken rond de universteiten.
Zo wordt in samenwerking met OCW gewerkt aan een actieplan om ondernemerschap in het onderwijs te verankeren en belemmeringen voor student-ondernemers weg te nemen.
van Ark, O'Mahony, Timmer: «The productivitity gap between Europe and the US», OECD Factbook, 2009.
Actieplan MBO 2011–2015 en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap.
Betreft OCW-begroting: de besparingen van de langstudeerdersmaatregel en het sociaal leenstelsel masterfase worden op deze wijze geherinvesteerd in het hoger onderwijs. Betreft EL&I-begroting t.a.v. het groene onderwijs.
Naast bestaande bedrijfsleveninstrumenten als ORIO en PSI worden ook nieuwe instrumenten ontwikkeld zoals FOM-OS en het pro-por innovatiefonds.
In de kabinetsreactie op het SER advies over Bedrijfsleven en OS, gepland voor oktober a.s., zal hier nader op in worden gegaan.
Het eindrapport van het onderzoek wordt verwacht in september 2011. Dit rapport dient als input voor de uitwerkingsfase van de agenda van de topsector chemie.
Wet ruimtelijke ordening, §3.6.3. In de rijkscoördinatieregeling worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor een project nodig zijn tegelijkertijd en in onderling overleg genomen. Het gaat naast vergunningen en ontheffingen vaak ook om een inpassingplan van het Rijk. Dit is een ruimtelijk besluit van het Rijk, vergelijkbaar met een bestemmingsplan.
Het ministerie van VWS heeft daartoe in de brief aan de NFU over de Academische Component (subsidie voor de UMC’s) reeds verwezen naar de topsectoragenda.
Zie voor middelen en instrumenten ook paragraaf 2.5 over internationalisering/ontwikkelingssamenwerking.
Naar aanleiding van de evaluatie van de Raad van Bestuur van de NMa in 2010 zet de NMa in op het vergroten van de transparantie richting het bedrijfsleven, o.a. door thematische of sectorale rondetafelbijeenkomsten,. Kamerstukken II, 2010–2011, 24 036, nr. 377.
Waaronder Greenports, Brainport, Food Valley, Maintenance Valley, Energy Valley, nanotechnologie in Twente en Delft, Zuidas in Amsterdam, Schiphol en de haven van Rotterdam.
«Economische visie op de langetermijnontwikkeling van Mainport Rotterdam, op weg naar een Mainport Netwerk Nederland», 2009, Kamerstuknr. 24 691, nr. 101.
Moties Dijksma (TK vergaderjaar 2010–2011, 32 637, nr. 3) en Verhoeven (TK vergaderjaar 2010–2011, 32 637, nr. 8)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32637-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.