11 Decentralisatie Wmo/Wlz

Aan de orde is het VAO Decentralisatie Wmo/Wlz (AO d.d. 9/9). 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een tweetal moties. De eerste gaat over de meerzorgregeling. Wij hebben het daarover tijdens het AO gehad. Ook bij de behandeling van de Wet langdurige zorg hebben wij hierover nadrukkelijk gesproken. 

De motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in de huidige voorstellen van de regering omtrent de uitwerking van de Wlz het CIZ slechts een advies kan geven of een cliënt wel of niet meerzorg nodig heeft en dat uiteindelijk het zorgkantoor het definitieve besluit neemt; 

van mening dat de vraag of er meerzorg nodig is bij een cliënt puur genomen dient te worden aan de hand van cliëntkenmerken en zorgbehoeften; 

voorts van mening dat het besluit over het toewijzen van meerzorg niet door het zorgkantoor, waar financiële belangen mogelijk mee kunnen spelen, genomen dient te worden; 

verzoekt de regering, het definitieve indicatiebesluit over meerzorg volledig door het CIZ te laten nemen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Otwin van Dijk en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 75 (34104). 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Mijn tweede motie gaat over de regeldruk. Die luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er sprake is van toegenomen regeldruk in de langdurige zorg; 

overwegende dat minder bureaucratie een van de belangrijke uitgangspunten voor de zorghervormingen is; 

verzoekt de regering om te komen met concrete voorstellen die concrete doelstellingen en een tijdpad omvatten om de toegenomen regeldruk aan te pakken, en de Kamer daarover binnen drie maanden te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Otwin van Dijk en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 76 (34104). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Het zal geen verrassing zijn dat ik hier vandaag weer begin over de eigen bijdrages die inmiddels worden opgelegd in het kader van zorg. Met name de lage middeninkomens en de middeninkomens daarboven betalen het gelag van alle hervormingen. Wij hebben daarover al meerdere voorstellen ingediend, maar wij blijven nadenken over de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat zorg betaalbaar blijft voor mensen die de zorg nodig hebben, ook als zij net boven de 120% van het wettelijk minimumloon zitten. Zoals wij weten, is dat ongeveer €20.000 bruto. Je hebt het daarbij dus echt niet over de mensen die meerdere keren per jaar op een cruise gaan, om het maar eens wat ludiek uit te drukken. 

Daarom dien ik vandaag de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat elke gemeente haar eigen kostprijs mag berekenen voor hulp en ondersteuning thuis en deze doorberekend wordt in de eigen bijdrage van de mensen die er gebruik van maken; 

overwegende dat er tot 1 januari 2015 werd gerekend met een fictieve landelijke kostprijs voor hulp bij het huishouden en begeleiding (waaronder dagbesteding); 

van mening dat duizenden verschillende kostprijzen voor hulp en ondersteuning leidt tot veel administratieve lasten en opdrijving van de eigen bijdrages die gebruikers moeten betalen; 

roept de regering op, te onderzoeken of het vaststellen van fictieve maximale bedragen voor zorg en ondersteuning thuis tot de mogelijkheden behoort, en de Kamer hierover voor 1 juli 2016 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 77 (34104). 

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Van de zorgvernielingen van dit kabinet liggen heel veel mensen wakker. 400.000 van de 600.000 die de veranderingen op zich zien afkomen, weten nog niet waaraan zij toe zijn, en de staatssecretaris haalt zijn schouders daarover op. Terwijl huisartsen aangeven dat zij in 80% van de situaties kwetsbare ouderen en mensen met een verstandelijke beperking zien voor wie er onvoldoende tijd is en die geen passende zorg krijgen, kijkt de staatssecretaris weg, naar zijn bezuinigingsopdracht. Een kwart van de gemeenten stopt met de huishoudelijke verzorging en de rechtsongelijkheid in dit land wordt groter en groter. De verjuridisering van de zorg is aan één iemand toe te schrijven: de staatssecretaris die links van mij zit. 

Vandaag wil de SP één motie indienen. De wijkverpleging loopt helemaal uit de pas. Er is een tekort aan geld, zeggen instellingen en zorgverzekeraars. Er is nu al een tekort van 240 miljoen en er hangt een enorme bezuiniging boven het hoofd. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders aangeven dat er een tekort aan middelen is om het recht op wijkverpleging vorm te geven binnen het gestelde budget, en dat er ongeveer 240 miljoen extra nodig zal zijn; 

constaterende dat de regering het toepassen van een generieke sectorkorting via het macrobeheersinstrument (MBI) heeft aangekondigd als het gestelde budget van de overheid wordt overschreden; 

van mening dat het onmogelijk is om het MBI toe te passen als de zorgverzekeraars hebben vastgesteld dat er meer zorg ingekocht dient te worden om het recht op zorg voor mensen die wijkverpleging nodig hebben gestand te doen; 

constaterende dat er voor 2016 nog 100 miljoen extra bezuinigd wordt op het budget van wijkverpleging, terwijl de korting van 400 miljoen in 2015 onhaalbaar bleek; 

verzoekt de regering, af te zien van het macrobeheersinstrument voor wijkverpleging over het jaar 2015 en het budget voor wijkverpleging in 2016 niet te verminderen met de voorgenomen 100 miljoen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 78 (34104). 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik had een motie over meerzorg willen indienen, maar mij kwam ter ore dat die motie al zou worden ingediend. Dat is inmiddels gedaan door de collega's Van Dijk en Bergkamp. Ik steun die motie van harte. 

Ik wilde ook een motie indienen over palliatieve zorg, maar volgens mij krijgen wij nog een brief van de staatssecretaris. Er is ook nog een debat over gepland, dus ook dat onderwerp laat ik nu even rusten. 

Ik wil nu twee moties indienen, een over zorgboerderijen en een over indicaties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat zorgboerderijen in deze fase van de transitie aanlopen tegen tal van knelpunten, waaronder late betalingen door gemeenten, bureaucratie, ontmoedigen pgb en budgetplafonds; 

overwegende dat deze knelpunten weliswaar tijdelijk van aard zijn, maar wel het voortbestaan van zorgboerderijen bedreigen; 

overwegende dat zorgboerderijen avant la lettre vernieuwing in de zorg hebben vormgegeven en behouden dienen te blijven; 

verzoekt de regering, in overleg met de Federatie Landbouw en Zorg deze knelpunten onder de aandacht van gemeenten te brengen, en de Kamer voor het eind van het jaar te informeren over de wijze waarop verbeteringen worden ingezet, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 79 (34104). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de zorgprofielen en de hiervan afgeleide meerzorgregeling vooral gericht zijn op intramurale zorg en tot nu toe onvoldoende aansluiten bij zorg die mensen thuis ontvangen; 

overwegende dat een "hybride" zorglandschap ontstaat met onder andere kleinschalige instellingszorg op basis van zorg in natura, pgb-gefinancierde kleinschalige initiatieven en zorg thuis met ondersteuning van zorgprofessionals; 

van mening dat het onwenselijk is wanneer cliënten te weinig zorg kunnen ontvangen doordat de zorgprofielen onvoldoende mogelijkheden bieden om passende zorg thuis of in een kleinschalig initiatief te ontvangen; 

verzoekt de regering, de huidige manier van indiceren zo snel mogelijk te veranderen en daarbij oog te hebben voor de breedte van het zorgaanbod, zodat er aansluiting gevonden wordt bij kleinschaliger opgezette zorg, zowel voor pgb als voor zorg in natura, in instellingen en zorg thuis, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 80 (34104). 

Andere aanwezige leden hebben zich niet gemeld voor spreektijd. De staatssecretaris wacht nog even op twee moties voordat hij kan antwoorden. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik loop de moties langs, te beginnen met de motie op stuk nr. 75, waarin wij worden verzocht om het definitieve indicatiebesluit over meerzorg volledig door het CIZ te laten nemen. Wij hebben hieraan in het debat uitgebreid aandacht gegeven. Ik heb het debat zo begrepen dat een belangrijk deel van de Kamer zei dat er niet al te veel discussie mag ontstaan als er sprake is van meerzorg. Als het geconstateerd wordt aan de voorkant, dient de discussie aan de achterkant, bij het zorgkantoor, niet opnieuw te worden gevoerd. Ik heb mij daar gevoelig voor getoond, maar wel met een paar kanttekeningen. Wij laten de indicatiestelling door het CIZ nu los van de omstandigheden plaatsvinden. Wij hebben daar toen bewust voor gekozen, omdat wij dat zo objectief mogelijk willen doen. Bij sommige zaken is het evident dat er sprake is van meerzorg, bijvoorbeeld als er beademing moet plaatsvinden. In andere gevallen is de mate van meerzorg mede afhankelijk van de omstandigheden, de relatie tot de moeder of de omgeving waarin iemand verzorgd wordt. Het vereist nog wat zorgvuldig kijken of dat kan. Ik heb in het debat gezegd dat ik de vraag van de Kamer begrijp. Ik zal in de eerste plaats heel zorgvuldig opschrijven hoe wij dit zouden kunnen aanpakken. Tegelijkertijd ben ik van plan om aan het Zorginstituut Nederland en de Nederlandse Zorgautoriteit goed advies te vragen over hoe wij dit op een zorgvuldige manier kunnen vormgeven. Ik stel mij voor dat ik daar een aparte brief over opstel. De Kamer kan bekijken of die voldoet aan de eisen die in de motie worden gesteld en of er een zorgvuldig pad ligt om dit af te werken. Als ik dat beloof, vraag ik de indieners om de motie aan te houden. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Namens de heer Otwin van Dijk kan ik zeggen dat wij de motie aanhouden. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Otwin van Dijk stel ik voor, zijn motie (34104, nr. 75) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik kom bij de motie op stuk nr. 76, waarin wij verzocht worden om te komen met concrete voorstellen die concrete doelstellingen en een tijdspad omvatten om de toegenomen regeldruk aan te pakken. Deze motie is wat mij betreft ondersteuning van beleid. Ik tracht mij te herinneren of wij dit punt niet al zouden meenemen in het debat over de vernieuwingsagenda, hetgeen niet wegneemt dat wij gelijkgeestig zijn over de bedoeling van de motie. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer. 

In de motie op stuk nr. 77 wordt gevraagd om fictieve maximale bedragen voor zorg en ondersteuning vast te stellen. Ik heb hierover een paar opmerkingen. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb een punt van orde. In de motie wordt de regering opgeroepen om eerst onderzoek te verrichten. 

De voorzitter:

Dit is geen punt van orde, dit is gewoon een interruptie. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Nee, dit is geen interruptie. De staatssecretaris zegt dat in de motie wordt verzocht om fictieve bedragen vast te stellen. Dat staat niet in de motie. 

De voorzitter:

Een punt van orde gaat over de orde van de vergadering. Dit was een opmerking in de richting van de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb de tekst voor mij en er staat: te onderzoeken of het vaststellen van fictieve maximale bedragen voor zorg en ondersteuning thuis tot mogelijkheden behoort. Ik heb hier een paar opmerkingen over. De gemeenten hebben de verantwoordelijkheid gekregen om passende ondersteuning te leveren en daarbij ook financieel maatwerk te leveren. In het individuele onderzoek moet er ook aandacht zijn voor de financiële effecten van het verstrekken van de voorziening voor individuen. Bij maatwerkvoorzieningen gelden regels volgens de AMvB: ze zijn inkomens- en vermogensverbonden, afhankelijk van de leeftijd en het type. We hebben verder afgesproken dat er een onderzoek loopt, mede op verzoek van de Kamer, naar de eigen bijdrage bij de toepassing van de Wmo. Ik heb beloofd om in de derde voortgangsrapportage daarover een rapportage aan de Kamer te sturen. Het komt mij voor dat deze motie voorbarig is. Wij doen onderzoek naar de eigen bijdrage. Er zijn al een aantal dingen geregeld. Ik snap de wens van mevrouw Keijzer om te bekijken hoe dit in de praktijk uitpakt, maar hierover heb ik al een rapportage beloofd. Om deze redenen wil ik deze motie ontraden. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Het onderzoek waarop de staatssecretaris doelt, is een ander onderzoek dan het onderzoek waar ik naar vraag. Ik vraag: kun je komen tot een situatie waarin fictieve maximale bedragen worden vastgesteld? Dat is iets anders dan kijken welke bedragen er worden opgelegd. Dit gaat over de vraag of je kunt komen tot een situatie waarin fictieve maximale bedragen worden opgelegd. Misschien kan de staatssecretaris daarop reflecteren. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik begrijp het heel goed, maar we hebben in de wet bewust ruimte aan de gemeenten gegeven om eigenbijdragebeleid te hanteren binnen zekere grenzen, rekening houdend met de financiële situatie. Dat is een bewuste keuze geweest. Mevrouw Keijzer vraagt de mogelijkheid te onderzoeken om fictieve maximale bedragen vast te stellen. Dan ga je ervan uit dat datgene wat verzonnen is niet goed is, niet goed loopt of te wild is of dat we daar anders over gaan denken. Laten we dat bekijken aan de hand van het lopende onderzoek. Ik heb al onderzoek daarnaar toegezegd en zal de Kamer daarover informeren in de voortgangsrapportage. Aan de hand daarvan kunnen wij bekijken of er aanleiding is om het systeem te veranderen. Ik vind het in dit stadium te vroeg om de suggestie te wekken dat we deze gemeentelijke vrijheid, die we bewust hebben gecreëerd, gaan beperken. Ik blijf bij mijn oordeel. 

In de motie op stuk nr. 78 wordt de regering verzocht, af te zien van het macrobeheersinstrument voor de wijkverpleging en het budget niet te verminderen met de voorgenomen 100 miljoen. Ten eerste is de dekking niet helemaal adequaat. Ten tweede is komend jaar meer budget beschikbaar voor de wijkverpleging dan dit jaar. Ten derde hebben we gewisseld dat het nog te vroeg is voor conclusies over de toereikendheid van het budget. We hebben geconstateerd dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben en dat iedereen die zorg, ook wijkverpleegkundige zorg, nodig heeft die moet krijgen. Vervolgens kan de discussie gaan over de vraag of het budgettaire kader daarvoor al dan niet te krap is, hetgeen wij aan de hand van de realisatiecijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit kunnen bespreken. Om die reden ontraad ik de motie. 

De heer Van Gerven (SP):

De zorgverzekeraars zeggen zelf dat de bezuiniging van 400 miljoen niet haalbaar is en dat ze een tekort hebben van 240 miljoen. Er ligt ook nog een extra taakstelling in 2016. De staatssecretaris zegt: er is een zorgplicht, dus iedereen die wijkverpleegkundige zorg nodig heeft, moet die krijgen. Is hij bereid om dat macrobeheersinstrument van tafel te halen? Het geld moet toch de behoefte volgen en niet andersom? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik vind het nog veel te vroeg voor deze conclusie. Het macrobeheersinstrument is onderdeel van het systeem van de Zorgverzekeringswet. De zorgverzekeraars zeggen twijfels te hebben over hun budget. Het is mooi om te constateren dat de SP nu meteen gelooft wat de zorgverzekeraars zeggen; dat is weleens anders geweest. Niettemin vind ik het nu veel te vroeg om te constateren dat er een budgettair probleem is. Ik constateer twee dingen: er is een zorgplicht en er is een budgettair kader. De zorgplicht staat voorop, iedereen krijgt de zorg die nodig is en we moeten bekijken of het budgettair kader toereikend is. Daarna kunnen we aan de hand van de realisatiecijfers bekijken of er nadere maatregelen nodig zijn, in opwaartse of neerwaartse zin. Om die reden blijf ik bij mijn oordeel. 

De heer Van Gerven (SP):

Ik begrijp dat we er nu niet uitkomen. Ik hoop dat de staatssecretaris toch wil kijken naar wat er in de wereld gebeurt, ook in de wereld van de wijkverpleegkundigen; de zorg kan niet worden geleverd binnen het huidige budget. Dat heeft niets te maken met zorgverzekeraars. Het is gewoon de constatering van degenen die de zorg leveren, de wijkverpleegkundigen zelf. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat ben ik zeer met de heer Van Gerven eens. We hebben niet voor niets een impuls gegeven aan de wijkverpleegkundige zorg. We hebben niet voor niets in de Zorgverzekeringswet geregeld dat er een zorgplicht is, zodat iedereen die wijkverpleegkundige zorg nodig heeft die ook krijgt. Elk jaar is er een discussie over de vraag of het budgettair kader toereikend is. We moeten zo veel mogelijk realisatiecijfers krijgen en aan de hand daarvan de discussie voeren over de vraag of er aanleiding is tot maatregelen. Moeten we het macrobeheersinstrument wel of niet toepassen? Moeten we een andere discussie voeren? Hoe zal dat volgend jaar plaatsvinden, gegeven de impuls die volgend jaar aan de wijkverpleegkundige zorg wordt gegeven? Wij zijn het met elkaar eens dat de wijkverpleegkundige zorg ongelooflijk belangrijk is. Het is goed dat daar conform het regeerakkoord nog nieuwe impulsen in zitten. We moeten de signalen over de toereikendheid van het budget serieus nemen, maar wel aan de hand van de cijfers. Aan de hand van de realisatiecijfers kunnen we verstandige besluiten nemen. 

De motie op stuk nr. 79 gaat over de zorgboerderijen. Ik ben het eens met de constatering dat zorgboerderijen een vernieuwing in de zorg hebben bewerkstelligd. Tegelijkertijd is het aan gemeenten om met elkaar te besluiten of, en zo ja, in welke mate zorgboerderijen worden gecontracteerd. Ik zou de motie niet zo willen lezen dat wij hier uitspreken dat, zoals in een van de overwegingen staat, zorgboerderijen behouden dienen te blijven. Dat zal gelden voor zorgboerderijen die het goed doen en gecontracteerd worden, maar voor andere misschien niet. Dat neemt niet weg dat er knelpunten kunnen zijn waar gemeenten misschien onvoldoende oog voor hebben. Als ik de motie zo mag lezen dat ik de knelpunten die mevrouw Dik-Faber aanbrengt in deze motie in overleg met de Federatie Landbouw en Zorg onder de aandacht van de gemeenten breng, zodat wij kunnen bekijken welke van die knelpunten die leiden tot onnodige druk op boerderijen zouden kunnen worden opgelost, dan laat ik het oordeel aan de Kamer. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De staatssecretaris wees op de overweging waarin staat dat zorgboerderijen behouden dienen te blijven. Ik snap dat wij hier niet met elkaar kunnen vaststellen dat alle zorgboerderijen die er nu zijn op instellingsniveau behouden moeten blijven. Zo is de motie niet bedoeld. Ik zie echter wel dat zorgboerderijen nu echt het water tot aan de lippen komt. Ik vind het concept zorgboerderij echt een prachtig concept, dat volgens mij van waarde is in de breedte van de zorg. Het concept zorgboerderij zou ik wel heel graag overeind willen houden, dus niet specifiek op instellingsniveau. Wij weten dat het water ze tot aan de lippen komt en dat ze erg onder druk staan. Als de staatssecretaris de motie zo wil lezen, ben ik heel tevreden. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan zijn wij het eens en laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 80 heb ik inmiddels ook. Dat is een motie die een beetje raakt aan de motie die wij daarstraks hebben besproken over de meerzorg en de maatwerkprofielen. Ik begrijp de motie zo — ik probeer even te kijken of wij hetzelfde bedoelen — dat je de zorgindicaties die te maken hebben met instellingszorg ietsje makkelijker kunt middelen dan de indicaties die zien op de zorg thuis. Dat betekent dat je moet kijken of er voldoende ruimte in de zorgprofielen zit om adequate zorgprofielen en adequate zorg te kunnen vaststellen. Ik wil dat scharen onder de discussie die wij net hebben gevoerd. Ik heb de Kamer toegezegd een brief te sturen over de mate waarin het CIZ aan de voorkant zou kunnen bepalen welke indicatie denkbaar is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de vraag in hoeverre de zorgprofielen voldoende aansluiten bij de kleinschalig opgezette zorg, zoals pgb en zorg in natura. Als ik beloof dit in diezelfde brief mee te nemen, is mijn vraag aan deze indienster ook of zij haar motie wil aanhouden. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik houd de motie aan en ik hoop dat dat een inspiratie mag zijn. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Alles wat in deze Kamer wordt gezegd, inspireert mij altijd. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Dik-Faber stel ik voor, haar motie (34104, nr. 80) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Stemming over de ingediende moties die niet zijn aangehouden, vindt plaats volgende week dinsdag. 

De vergadering wordt van 18.33 uur tot 19.30 uur geschorst. 

Voorzitter: Berndsen-Jansen

Naar boven